1-236/10 | 1-236/10 |
26 NOVEMBER 1996
Het opschrift van het wetsvoorstel aanvullen als volgt : « en van de wet van 1 juli 1860 tot wijziging van de provinciewet en de gemeentewet wat betreft de eedaflegging ».
Verantwoording
Gelet op het voorgestelde artikel 63bis van de provinciewet en artikel 82 van het wetsvoorstel waarin die wet gewijzigd wordt, dient het opschrift van het voorstel aangevuld te worden.
Christine CORNET d'ELZIUS. |
Art. 3
Dit artikel vervangen als volgt :
« In artikel 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 3 april 1973, 6 juli 1987 en 28 december 1994, worden het eerste tot het derde lid vervangen als volgt :
« De gouverneur is de commissaris van de Regering in de provincie.
De gouverneurs worden benoemd en afgezet door de Koning.
De griffiers worden benoemd, geschorst en afgezet door de provincieraad. Om tot provinciegriffier te kunnen worden benoemd, moeten de kandidaten ten minste 25 jaar oud zijn. De Koning bepaalt de andere benoemingsvoorwaarden, alsmede de schorsings- en afzettingsvoorwaarden die gelden voor de griffiers.
De griffiers leggen de eed af in handen van de voorzitter van de provincieraad. »
Eric PINOIE. Erika THYS. |
Art. 5
Dit artikel wordt vervangen als volgt :
« Artikel 5. Artikel 47 van de provinciewet, gewijzigd bij de wet van 27 mei 1975, wordt vervangen als volgt :
« De raad kan geen besluit nemen indien niet de meerderheid van de leden aanwezig is.
De raad kan echter, indien hij tweemaal bijeengeroepen is zonder dat het vereiste aantal leden is opgekomen, na een derde en laatste oproeping, ongeacht het aantal aanwezige leden, een beslissing nemen over de onderwerpen die voor de derde maal op de agenda voorkomen.
De tweede en de derde oproeping moeten geschieden overeenkomstig de voorschriften van artikel 57, en er moet vermeld worden of de oproeping voor de tweede of de derde maal geschiedt; bovendien moeten de bepalingen van de twee vorige leden in de derde oproeping woordelijk worden overgenomen. »
Verantwoording
Artikel 47 van de provinciewet moet zodanig worden opgesteld dat het zo juist mogelijk aansluit bij artikel 90 van de nieuwe gemeentewet.
Eric PINOIE. Henri MOUTON. Charles-Ferdinand NOTHOMB. Erika THIJS. Jeannine LEDUC. |
Art. 25
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
De invoering van het beginsel van de constructieve motie van wantrouwen in de provinciewet doet verschillende problemen rijzen.
Op de eerste plaats is bij de modernisering van de provinciewet, telkens wanneer dit mogelijk was, verwezen naar de hervorming van de gemeentewet. Het was de bedoeling, voor zover het redelijkerwijze kon, in de provinciewet identieke bepalingen op te nemen als die welke in de gemeentewet voorkomen. Zo wordt het mogelijk de interpretatie eenvormig te houden en de jurisprudentiële interpretatie van de ene wet op de andere toe te passen. Hoewel de techniek van de constructieve motie van wantrouwen reeds bestond op het vlak van de Gewesten, is zij bij de hervorming van de gemeentewet niet in die wet opgenomen. Het was immers moeilijk deze techniek aan te passen aan de beleidsvoering van de plaatselijke overheid. Er kan immers gevreesd worden dat hierdoor politieke instabiliteit ontstaat, wat schadelijk is voor het goede bestuur van de gemeente.
Deze opmerkingen gelden ook voor het gezagsniveau van de provincie. Maar wegens de aard van de door de provincie vervulde taken is het nog moeilijker deze techniek toe te passen op dit gezagsechelon. Naast de taken die de provincie in het kader van de territoriale decentralisatie vervult, verricht de bestendige deputatie, die voorkomt uit de provincieraad, immers taken voor de gewest-, de gemeenschaps- of de federale regering in de hoedanigheid van dienstgewijze gedecentraliseerd orgaan of gedeconcentreerd orgaan. In het uitoefenen van deze bijzondere taken (die betrekking hebben op 65 pct. van de werkzaamheden van de bestendige deputatie) draagt de bestendige deputatie dan ook geen politieke verantwoordelijkheid tegenover de provincieraad, die niet bevoegd is voor de uitvoering van deze taken.
De provincieraad kan de bestendige deputatie dus niet afzetten als sanctie voor het uitvoeren van die taken.
Het beginsel van de politieke verantwoordelijkheid van de bestendige deputatie tegenover de provincieraad en de techniek van de constructieve motie van wantrouwen die men daaruit wil afleiden, hebben dus geen absoluut karakter.
Het zou gevaarlijk zijn te willen vasthouden aan een dergelijk beginsel, dat (het is niet duidelijk hoe) beperkt zou moeten blijven tot de taken die de bestendige deputatie uitoefent in het kader van de territoriale decentralisatie.
Het is verstandiger te erkennen dat de wijze waarop de provincie georganiseerd is, zich slecht leent voor de toepassing van een dergelijke techniek. Deze moet dan ook worden verworpen.
Henri MOUTON. Eric PINOIE. Jeannine LEDUC. |
Art. 27
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
De onverenigbaarheid van het ambt van provincieraadslid met dat van lid van de bestendige deputatie lijkt zowel principieel als praktisch minder terecht dan de onverenigbaarheid die is ingevoerd tussen wetgevende en uitvoerende ambten op het federale, het gewest- en het gemeenschapsniveau.
Vanuit theoretisch oogpunt kan men stellen dat de betrekkingen tussen de bestendige deputatie en de provincieraad niet van dezelfde aard zijn als de betrekkingen tussen de uitvoerende en de wetgevende macht op het gewestelijke of het federale niveau.
De bestendige deputatie voert immers voornamelijk taken uit die haar niet zijn opgedragen door de provincieraad en waarin die provincieraad geen enkele rol speelt. Het belangrijke principe van de scheiding der machten wordt hier niet op dezelfde manier toegepast als op het gewestelijke of het federale niveau.
Daarenboven moet men het praktisch nut van een dergelijke onverenigbaarheid onderzoeken en een cumulatieverbod enkel invoeren voor ambten die, wanneer ze gelijktijdig worden uitgeoefend, voor de verkozene aanleiding kunnen geven tot een belangenconflict of tot gevaar voor machtsmisbruik.
Wanneer men ziet hoe de provincie als instelling werkt, lijkt de vrees ongegrond dat de cumulatie van het ambt van provincieraadslid en dat van lid van de bestendige deputatie zou kunnen leiden tot bovenvermelde ernstige nadelen. In dit verband lijkt de onverenigbaarheid van het ambt van lid van het bureau van de provincieraad met dat van lid van de bestendige deputatie voldoende om ervoor te zorgen dat de provincie als instelling goed werkt. Die onverenigbaarheid is dan ook terecht.
Voor het overige is het belangrijk dat er een mogelijkheid tot informele communicatie tussen de raad en de bestendige deputatie blijft bestaan via de leden van de bestendige deputatie.
Ten slotte moet erop gewezen worden dat het invoeren van een dergelijke onverenigbaarheid zou leiden tot een aanzienlijke toename van het noodzakelijke politieke personeel (60 provincieraadsleden meer), wat in de huidige stand van zaken zeker niet wenselijk is.
Het lijkt dus raadzaam de invoering van een dergelijke onverenigbaarheid af te wijzen.
Henri MOUTON. Eric PINOIE. Charles-Ferdinand NOTHOMB. Christine CORNET d'ELZIUS. |
Art. 7
Aan de tekst voorgesteld ter aanvulling van artikel 50 een nieuw lid toevoegen, luidende :
« De inwoners van de provincie hebben het recht schriftelijk uitleg te vragen over de beraadslagingen en de besluiten van de provincieraad of de bestendige deputatie. Met inachtneming van de bepalingen van het reglement van orde antwoordt een commissie ad hoc daarop tijdens haar vergaderingen, tenzij die commissie beslist dat daarop eerst zal worden geantwoord aan het slot van de volgende vergadering van de provincieraad. »
Verantwoording
Het is wenselijk de burgers te laten deelnemen aan het debat over provinciale zaken. Uit de commissiewerkzaamheden is gebleken dat het systeem van schriftelijke vragen de voorkeur verdiende boven dat van een mondelinge interpellatie. Zo wordt het immers mogelijk een volledig en omstandig antwoord te geven.
Door deze vragen om uitleg te behandelen in een ad-hoc commissie kan men voorkomen dat de provincieraad overstelpt wordt met allerlei vragen. Alleen de vragen die door de commissie voldoende gewichtig worden geacht, zullen aan het slot van een vergadering van de provincieraad beantwoord worden.
In tegenstelling tot het advies van de Raad van State moet vermeld worden dat het interpellatierecht van de bewoners verder gaat dan het gewone recht van inzage in de notulen van de beraadslagingen.
Dit beginsel, dat jammer genoeg nog niet ingeburgerd is in onze politieke zeden, is niet ondenkbaar en brengt de burger dichter bij het beleid.
(Subsidiair amendement op amendement nr. 89)
Art. 7
Aan de tekst voorgesteld ter aanvulling van artikel 50 een nieuw lid toevoegen, luidende :
« De inwoners van de provincie hebben het recht schriftelijk uitleg te vragen over de beraadslagingen en de besluiten van de provincieraad of de bestendige deputatie, met inachtneming van de bepalingen van het reglement van orde. »
Verantwoording
Zelfde verantwoording als voor het hoofdamendement, maar de tekst die de commissie in eerste lezing heeft aangenomen, wordt integraal overgenomen.
Christine CORNET d'ELZIUS. |
Art. 10bis (nieuw)
Een artikel 10bis invoegen, luidende :
« Art. 10bis. In dezelfde wet wordt een artikel 56bis ingevoegd, luidende :
« Art. 56bis. Uiterlijk zeven vrije dagen na de vergadering van de provincieraad wordt een beknopt verslag van de beraadslagingen en besluiten opgesteld, met inbegrip van de uitslag van de stemmingen, en aan de raadsleden toegezonden.
Bij naamstemmingen wordt de stemhouding van de onderscheiden raadsleden vermeld.
Het reglement van orde bepaalt de nadere regels voor het opstellen van dit verslag. »
Verantwoording
Deze wijziging komt tegemoet aan de wens van de provincieraadsleden om zo spoedig mogelijk een verslag te krijgen van de vergaderingen van de provincieraad. Voor de duidelijkheid en om de discussie achteraf te vermijden is het wenselijk dat de stemhouding van de raadsleden wordt weergegeven.
Tijdens de besprekingen in de commissie (en in het verslag) is een antwoord gegeven op de vragen die de Raad van State heeft gesteld. Deze tekst moet derhalve opnieuw worden opgenomen in de provinciewet.
Christine CORNET d'ELZIUS. Eric PINOIE. Erika THIJS. |
Art. 18
In het eerste lid van het voorgestelde artikel 65 tussen het woord « onderwerp » en het woord « dat » invoegen de woorden « dat gedeeltelijk tot de bevoegdheid van de provincie behoort of ».
Verantwoording
De nieuwe formulering van de tekst is het gevolg van een opmerking van de Raad van State over de bepaling die in eerste lezing door de commissie werd aangenomen (cf. Gedr. St. 1-236/7 en 8).
Daarenboven moet verwezen worden naar de toelichting van professor Dujardin die de provinciale taken in drie categorieën onderbrengt :
1. de taken van zuiver provinciaal belang;
2. de gemengde taken, waarbij de provincies over een beoordelingsmarge beschikken, maar binnen grenzen die hun opgelegd worden door een hogere norm (bijvoorbeeld stedenbouw, ruimtelijke ordening);
3. de « medebewindstaken », waarvoor de provincies slechts een loketfunctie hebben binnen grenzen die tot in detail door een hogere norm worden afgebakend.
Art. 22
In dit artikel de woorden « de tweede zin » vervangen door de woorden « het tweede lid ».
Verantwoording
Die terminologie lijkt beter.
Art. 66
In het tweede lid van het voorgestelde artikel 140-1 de woorden « van elk administratief arrondissement » doen vervallen.
Verantwoording
Deze voorwaarde zorgt ervoor dat het niet meer mogelijk zal zijn een provinciale volksraadpleging te houden op verzoek van de burgers.
In de praktijk zal het immers nagenoeg uitgesloten zijn dat burgers per administratief arrondissement de vereiste 10 pct. zullen bereiken.
Deze voorwaarde, die aan ons oorspronkelijk amendement werd toegevoegd om te verhinderen dat volksraadplegingen worden gehouden op verzoek van één enkele grote agglomeratie, is overbodig aangezien de raadpleging slechts betrekking mag hebben op een aangelegenheid van provinciaal belang.
Daarenboven is de verwijzing naar de administratieve arrondissementen totaal uit den boze aangezien ze leidt tot enorme verschillen tussen de verschillende provincies. Zie onderstaande tabel.
Aantal administratieve arrondissementen per provincie :
Antwerpen | 3 |
Vlaams-Brabant | |
Waals-Brabant | 1 |
West-Vlaanderen | 8 |
Oost-Vlaanderen | 6 |
Henegouwen | 7 |
Luik | 4 |
Limburg | 3 |
Luxemburg | 5 |
Namen | 3 |
Christine CORNET d'ELZIUS. |
Art. 11
Het voorgestelde artikel 57 wijzigen als volgt :
1º In § 1 de volgende wijzigingen aanbrengen :
a) In het eerste lid het eerste zinsdeel vervangen als volgt :
« De oproeping geschiedt schriftelijk en aan huis, ten minste zeven vrije dagen vóór de dag van de vergadering; »
b) Tussen het tweede en het derde lid het volgende lid invoegen :
« In spoedeisende gevallen kan de in het eerste lid bedoelde termijn van oproeping worden ingekort, zonder evenwel korter te zijn dan een vrije dag vóór de dag van de vergadering. »
2º Paragraaf 2 aanvullen met het volgende lid :
« Het reglement van orde bedoeld in artikel 50, § 1, kan voorschrijven dat de griffier of de door hem aangewezen ambtenaren, aan de raadsleden die erom verzoeken technische inlichtingen verstrekken over in het dossier voorkomende stukken; in dat geval worden in het reglement van orde tevens de regels bepaald voor het verstrekken van die technische inlichtingen. »
3º In § 3 de volgende wijzigingen aanbrengen :
a) In het eerste lid de woorden « en moeilijk te herstellen » doen vervallen;
b) Het derde lid doen vervallen.
Verantwoording
Deze wijzigingen worden voorgesteld :
1. om redenen van duidelijkheid en coherentie;
2. met als doel de overeenkomstige bepalingen van de nieuwe gemeentewet (cf. § 2, tweede lid) zo nauwkeurig mogelijk over te nemen.
Men moet eveneens rechtskundige begrippen met een vage omschrijving zoals « ernstige en moeilijk te herstellen schade » vermijden.
Eric PINOIE. Henri MOUTON. Charles-Ferdinand NOTHOMB. Ludwig CALUWÉ. |
Art. 12
In het tweede lid van het voorgestelde artikel 57bis de woorden « deze termijn geldt niet voor » vervangen door de woorden « deze termijn is niet van toepassing op ».
Verantwoording
Men moet vermijden dat uitdrukkingen met een precieze rechtskundige zin worden gebruikt in een andere betekenis.
Eric PINOIE. Erika THIJS. Henri MOUTON. |
Art. 12
In het tweede lid van het voorgestelde artikel 57bis de woorden « tenminste twee vrije dagen voor de dag van de vergadering » vervangen door de woorden « binnen een nog lopende termijn ».
Eric PINOIE. Erika THIJS. Henri MOUTON. |
Art. 13
In het tweede lid van het voorgestelde artikel 58 de woorden « gerechtelijke vervolgingen, indien daartoe grond bestaat » vervangen door de woorden « vervolgingen, indien het feit daartoe grond oplevert ».
Verantwoording
Er moet worden verwezen naar de bepaling die overeenstemt met de nieuwe gemeentewet (artikel 98, tweede lid, in fine ).
Eric PINOIE. Henri MOUTON. Christine CORNET d'ELZIUS. Erika THIJS. Jeannine LEDUC. |
Art. 15
Het 4º van het voorgestelde artikel 63 aanvullen met de woorden « of in geval van schorsing bij ordemaatregel ».
Verantwoording
De schorsingen bij ordemaatregel vallen niet noodzakelijk onder de tuchtzaken.
Christine CORNET d'ELZIUS. |
Art. 16
Het voorgestelde artikel 63bis wijzigen als volgt :
1º In het eerste lid van de Franse tekst, de woorden « se trouve dans l'impossibilité de remplir son mandat de manière autonome, peut se faire assister dans l'exercice de celui-ci » vervangen door de woorden « ne peut exercer seul son mandat peut, pour l'accomplissement de ce mandat, se faire assister »;
2 In het derde lid de eerste volzin vervangen als volgt :
« Bij het verlenen van de bijstand krijgt de vertrouwenspersoon dezelfde middelen ter beschikking en heeft hij dezelfde verplichtingen als het raadslid. »
Verantwoording
Deze bepaling moet aansluiten bij de overeenkomstige bepaling van de nieuwe gemeentewet (artikel 12bis).
Eric PINOIE. Erika THIJS. Christine CORNET d'ELZIUS. Henri MOUTON. José DARAS. |