Grensarbeiders - Telewerk - Fiscale en sociale statuut - Collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO) - Onderhandelingen - Aantal toegestane telewerk dagen - Discriminatie - Overleg met de buurlanden
grensarbeider
werk op afstand
maatschappelijke positie
fiscaliteit
collectieve arbeidsovereenkomst
11/8/2021 | Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 9/9/2021) |
24/3/2022 | Antwoord |
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1281
In de grensregio’s van België, Nederland en Duitsland zijn er een aantal mensen, de zogenaamde grensarbeiders, die werken over de landsgrens heen. De maatregelen tijdens de coronacrisis van het afgelopen jaar hebben dan wel uitzonderingen verleend in bepaalde gevallen, toch werden werknemers meestal aangewezen op thuiswerk. De fiscale en sociale positie voor de periode waarin de grensarbeiders in het thuisland bleef werken, werd na bilateraal overleg goed geregeld. De thuiswerkende grenswerkers bleven onderworpen aan de sociale en fiscale wetgeving van het werkland.
Na de coronacrisis zal men echter hervallen in de bestaande wet- en regelgeving. Toch blijkt uit vele persberichten en bevragingen bij werkgevers dat thuiswerk ook in de toekomst meer zal voorkomen. Wat de bestaande wet- en regelgeving betreft, baseert men zich op bepalingen in de Europese verordeningen 883/2004 en 987/20092. Die stellen dat indien een ingezetene van een lidstaat van de Europese Unie meer dan 25 % van zijn arbeidstijd werkt in zijn woonstaat, hij alle sociale bijdragen in zijn woonstaat moet betalen en dus onder de sociale zekerheid van zijn woonstaat valt. Die regel geldt in alle lidstaten. De buitenlandse werkgever zal dus verplicht zijn zich bij de Belgische sociale zekerheid in te schrijven om er sociale bijdragen op het volledige loon van zijn werknemer te betalen.
Echter zouden er momenteel stemmen opgaan dat werkgevers tijdens de onderhandelingen van collectieve arbeidsovereenkomst (CAO), meerdere dagen thuiswerk beloven aan de toekomstige werknemers. Onder de wetgeving zoals hierboven beschreven en waar we na de opheffing van de maatregelen in zullen vervallen, is dit niet mogelijk en zelfs discriminerend voor buitenlandse werknemers indien zij minder dagen krijgen dan Belgische werknemers.
Motivering van het transversale karakter van de schriftelijke vraag: grensarbeiders zijn voor de regionale economie van groot belang. We moeten dit eerder aanmoedigen dan ontmoedigen.
Ik heb hierover volgende vragen:
1) Hoe evalueert de geachte minister bovenstaande problematiek rond grensarbeiders?
2) Hoe staat hij tegenover het feit dat er binnen de onderhandelingen van sommige CAO’s twee werkdagen beloofd worden aan werknemers die in België wonen en slechts een dag aan werknemers die in Nederland wonen?
a) Is hij van mening dat dit discriminatoir is ten aanzien van buitenlandse werknemers?
b) Zal hij hierover overleg plegen met de buurlanden?
Sinds het begin van de pandemie in maart 2020 heeft België met zijn buurlanden (Groothertogdom Luxemburg, Nederland, Frankrijk en Duitsland) afgestemd om de gevolgen te neutraliseren van de telewerkverplichting in het kader van de gezondheidsmaatregelen om de verspreiding van het coronavirus te beperken, voor de bepaling van de toepasselijke wetgeving volgens de regels die zijn vastgesteld in titel 2 van verordening (EG) nr. 883/2004 en verduidelijkt in verordening (EG) nr. 987/2009. Zo zijn de werknemers die in twee of meer lidstaten een werkzaamheid in loondienst verrichten (artikel 13 van verordening (EG) nr. 883/2004), onderworpen aan de wetgeving van de lidstaat waar zij wonen indien zij een substantieel deel van hun werkzaamheden in deze lidstaat verrichten. In het andere geval zijn de werknemers onderworpen aan de wetgeving van de lidstaat waar de onderneming of de werkgever zijn zetel of domicilie heeft (artikel 13, a) en b)). De toepassingsverordening (EG) nr. 987/009 (artikel 14, lid 8) verduidelijkt de reikwijdte van het begrip «substantiële activiteit» in die zin dat aan deze voorwaarde wordt voldaan als de werknemer ten minste 25 % van zijn arbeidstijd in die lidstaat doorbrengt. De in het kader van gezondheidsmaatregelen opgelegde telewerkverplichting zou in bepaalde situaties hebben geleid tot een verschuiving van de bepaling van de bevoegde lidstaat: de werknemer die in zijn woonstaat ten gevolge van de gezondheidsmaatregelen verplicht is tot telewerken – en dus de vermelde drempel van 25 % overschrijdt – zou aangesloten moeten worden bij de (sociale zekerheids)wetgeving van zijn woonstaat. In de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt erkend dat de pandemie overmacht kan opleveren en de toepassing van de bovengenoemde regels kan «opschorten»: ondanks het feit dat de drempel van 25 % in de woonstaat is overschreden, kan de in verschillende lidstaten tewerkgestelde werknemer dus onderworpen blijven aan de toepasselijke wetgeving die vóór het uitbreken van de pandemie was vastgesteld. In juni 2020 heeft de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels niet-bindende «Covid-19»-richtsnoeren goedgekeurd, waarin een kader wordt vastgesteld dat de lidstaten in staat stelt maatregelen te nemen om de gevolgen van de pandemie voor de toepassing van de Europese coördinatieverordeningen te beperken. Deze richtsnoeren, die meermaals zijn verlengd, zijn geldig tot en met 30 juni 2022. Na 30 juni 2022 (behoudens nieuwe verlenging van de richtsnoeren) zal de overmacht worden opgeheven en zullen de Europese coördinatieverordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 volledig moeten worden toegepast, met als gevolg dat in bepaalde gevallen eventueel wordt overgeschakeld naar de woonstaat als bevoegde staat. Het gaat om de «normale» toepassing van de Europese coördinatieregels: zij worden toegepast in functie van de objectieve situatie waarin de betrokken werknemers zich bevinden, zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie in herinnering heeft gebracht.
Bovendien hebben verschillende EU-lidstaten (Frankrijk, Groothertogdom Luxemburg, Nederland) eind 2021 de kwestie van telewerken in een «post-Covidsituatie» aan de orde gesteld in de Administratieve Commissie. Zo hebben de Franse Senaat en de Nationale Assemblee resoluties aangenomen die er in hoofdzaak op gericht zijn een Europese reflectie te laten plaatsvinden over het statuut van grensarbeiders, met name wat de coördinatie van de sociale zekerheid betreft. Ik ben van mening dat het de voorkeur verdient dat het debat op Europees niveau wordt gevoerd om deze kwestie te bespreken. Daarom sta ik volledig achter het initiatief om binnen de Administratieve Commissie een werkgroep over dit onderwerp op te richten. Een eerste vergadering van deze werkgroep, binnen de Administratieve Commissie, is gepland voor 9 maart 2022: deze eerste vergadering zal bestaan uit een inventarisatie van de situatie in de lidstaten. Deze werkgroep moet nagaan of de huidige Europese regels inzake de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels moeilijkheden opleveren en, in voorkomend geval, aanbevelingen formuleren. Deze problematiek vraagt om een uniforme oplossing op het niveau van de EU-lidstaten, omdat anders de coördinatie tussen de lidstaten wordt ondermijnd en onbedoelde effecten ontstaan. Verschillende deskundigen van de bevoegde Belgische instellingen hebben zich vrijwillig kandidaat gesteld om deel te nemen aan de besprekingen die zullen plaatsvinden in het kader van deze werkgroep.
De administratie deelt mij overigens mee dat in Frankrijk verschillende ondernemingen inderdaad collectieve overeenkomsten hebben gesloten die voorzien in telewerkmaatregelen met een gedifferentieerde aanpak naargelang de werknemers, beperkt tot één dag voor grensarbeiders tegenover twee dagen voor de rest van de werknemers. Het is de bedoeling een wijziging in de toepasselijke wetgeving voor grensarbeiders te vermijden. Eveneens meldt de administratie dat de bevoegde overheid in Nederland heeft aangegeven dat sommige werkgevers overwegen hun werknemers uit te sluiten van een algemeen beleid inzake telewerken of thuiswerken omwille van het waargenomen administratieve en financiële risico. Regio’s met een groot aantal grensarbeiders vrezen dat omwille van de toename van telewerk, vooral als die leidt tot een verschuiving van de toepasselijke wetgeving naar de woonstaat, werkgevers minder bereid zullen zijn om grensarbeiders in dienst te nemen.
Het gaat erom zo de normale toepassing te omzeilen van de coördinatieregels die – gebaseerd op de objectieve situatie van de werknemers – de bevoegde lidstaat bepalen voor de aansluiting en de betaling van de socialezekerheidsbijdragen. Naar mijn mening kan dit niet worden aanvaard, omdat het de hele werking van de Europese coördinatieregels op losse schroeven zou zetten.
Daarom ben ik voorstander van een discussie op Europees niveau om te bepalen of het nodig is al dan niet specifieke regels vast te stellen in het kader van de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.
Het onderwerp van de tweede vraag valt onder de bevoegdheid van mijn collega Pierre-Yves Dermagne, minister van Arbeid.