SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2013-2014 Zitting 2013-2014
________________
4 avril 2014 4 april 2014
________________
Question écrite n° 5-11373 Schriftelijke vraag nr. 5-11373

de Cécile Thibaut (Ecolo)

van Cécile Thibaut (Ecolo)

au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique

aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken
________________
L'attribution de la majoration de quotité exemptée d'impôts pour enfants à charge des travailleurs frontaliers Het toekennen van de verhoogde belastingvrije som voor kinderen ten laste van grensarbeiders 
________________
travailleur frontalier
exonération fiscale
charge de famille
déduction fiscale
impôt des personnes physiques
grensarbeider
belastingontheffing
gezinslast
belastingaftrek
belasting van natuurlijke personen
________ ________
4/4/2014Verzending vraag
22/4/2014Antwoord
4/4/2014Verzending vraag
22/4/2014Antwoord
________ ________
Requalification de : demande d'explications 5-4920 Requalification de : demande d'explications 5-4920
________ ________
Question n° 5-11373 du 4 avril 2014 : (Question posée en français) Vraag nr. 5-11373 d.d. 4 april 2014 : (Vraag gesteld in het Frans)

Le 12 décembre dernier, la cinquième chambre de la Cour de justice européenne a rendu un arrêt qui condamne notre pays dans sa méthode d'imputation de la majoration de quotité exemptée d'impôt pour enfant(s) à charge : " L'article 49 TFUE doit être interprété en ce sens qu'il s'oppose à l'application d'une réglementation fiscale d'un État membre, telle que celle en cause au principal, ayant pour effet de priver un couple résidant dans cet État et percevant à la fois des revenus dans ledit État et dans un autre État membre du bénéfice effectif d'un avantage fiscal déterminé, en raison de ses modalités d'imputation, alors que ce couple en bénéficierait si le conjoint ayant les revenus les plus importants ne percevait pas l'intégralité de ses revenus dans un autre État membre.”

En clair, lorsqu'un des deux membres d'un couple marié perçoit des revenus professionnels dans un pays frontalier supérieurs à son conjoint travaillant en Belgique, il ou elle se voyait automatiquement imputer la majoration de quotité exemptée d'impôt pour enfant(s) à charge alors qu'il n'est pas redevable d'impôts en Belgique sur ses revenus professionnels. Cette situation pénalisait fortement le conjoint travailleur " belge " qui ne pouvait aucunement bénéficier fiscalement des enfants à charge.

Or, notre pays compte beaucoup de travailleurs frontaliers, particulièrement ma province du Luxembourg où chaque matin plus de 30.000 personnes franchissent la frontière avec le Grand-Duché pour aller travailler. Cette condamnation de la Belgique par la Cour de justice a donc un impact potentiel financier important pour les caisses de l'Etat.

En effet, forts de cet arrêt, les contribuables peuvent introduire une réclamation adressée au directeur des contributions pour l'avertissement-extrait de rôle à l'impôt des personnes physiques de l'exercice d'imposition 2013 (revenus de 2012), dans les 6 mois de la réception de l'extrait de rôle, ce qu'ils seront nombreux certainement à faire. Mais certains parlent d'un dégrèvement d'office demandé dans un délai de 5 ans, malgré l'expiration du délai légal de réclamation. Qu'en est-il ?

Ce sont donc plusieurs dizaines de millions d'Euros que l'administration fiscale pourrait devoir rembourser (si un retour de cinq ans en arrière est possible).

Avez-vous réalisé une estimation chiffrée de l'impact de cet arrêt ?

 

Op 12 december jongstleden heeft de vijfde kamer van het Europees Gerechtshof een arrest geveld waarin ons land wordt veroordeeld voor de wijze waarop het de verhoogde belastingvrije som voor kinderen ten laste toekent: “Artikel 49 VWEU dient aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de toepassing van een belastingregeling van een lidstaat als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die tot gevolg heeft dat een echtpaar dat in die staat woont en zowel in die staat als in een andere lidstaat inkomsten verwerft, daadwerkelijk een bepaald belastingvoordeel verliest als gevolg van de wijze waarop dit voordeel wordt aangerekend, terwijl dit echtpaar dat voordeel wel zou krijgen indien de echtgenoot met de hoogste inkomsten niet zijn volledig inkomen in een andere lidstaat zou verwerven.”

Kortom, als een gehuwde man of vrouw in een buurstaat beroepsinkomsten verwerft die hoger liggen dan die van zijn of haar in België werkende echtgeno(o)t(e), kreeg hij of zij automatisch de verhoogde belastingvrije som voor kinderen ten laste toegekend, terwijl hij of zij voor zijn of haar beroepsinkomsten niet belastingplichtig is in België. Die situatie benadeelde de in België werkende echtgen(o)t(e) die geen enkel voordeel voor kinderlast kon genieten.

Ons land telt evenwel talloze grensarbeiders, meer in het bijzonder in mijn provincie, Luxemburg, waar elke ochtend meer dan 30.000 mensen de grens oversteken om in het Groothertogdom Luxemburg te gaan werken. De veroordeling van België door het Europees Gerechtshof kan dus een grote financiële weerslag op de Staatskas hebben.

Op grond van het arrest kunnen belastingplichtigen immers een bezwaarschrift indienen bij de directeur van de belastingen voor het aanslagbiljet in de personenbelasting van het aanslagjaar 2013 (inkomsten 2012), binnen de zes maanden na ontvangst van het aanslagbiljet, wat ze ongetwijfeld in groten getale zullen doen. Sommigen gewagen evenwel van een ontheffing gevraagd van ambstwege binnen een termijn van vijf jaar, ondanks het verstrijken van de wettelijke bezwaartermijn. Wat is daarvan aan?

De fiscus zou wel eens verplicht kunnen zijn tientallen miljoenen euro’s terug te betalen, als vijf jaar retroactiviteit wordt aanvaard.

Hebt u een becijferde schatting gemaakt van de weerslag van het arrest?

 
Réponse reçue le 22 avril 2014 : Antwoord ontvangen op 22 april 2014 :

L’administration examine actuellement quant au fond les conséquences de l’arrêt en question.

Après une première analyse, il convient de préciser que si la Cour a estimé que la méthode d’imputation des suppléments de quotité exemptée entravait la liberté d’établissement dans l’Union européenne, cela ne signifie nullement que la Belgique serait toujours tenue d’imputer ces suppléments sur les revenus d’origine belge.

La Cour a en effet aussi jugé qu’il était « loisible aux États membres concernés de prendre en considération des avantages fiscaux éventuellement accordés par un autre État membre d’imposition, sous la réserve (…) qu’il soit assuré à leurs contribuables que, au total, l’ensemble de leur situation personnelle et familiale sera dûment pris en compte ».

En général, dès la publication de l'arrêt de la Cour de justice, tout contribuable concerné peut introduire une réclamation pour autant que le délai de six mois, visés à l'article 371, CIR 92, ne soit pas expiré.

L’arrêt de la Cour de Justice est constitutif de fait nouveau probant au sens de l’article 376, § 1er, CIR 92, dès sa publication. Le redevable dispose donc, dans ce cas, d’un délai de cinq ans à dater du 1er janvier de l'année au cours de laquelle l'impôt a été établi, pour demander le dégrèvement de la surtaxe qui serait établie en contradiction aux principes énoncés par la Cour de Justice.

A ce jour, aucune estimation chiffrée des conséquences de cet arrêt n’est disponible.

De administratie onderzoekt momenteel ten gronde de gevolgen van het betreffende arrest.

Na een eerste analyse dient verduidelijkt te worden dat hoewel het Hof heeft gemeend dat de wijze van aanrekening van de toeslagen op de belastingvrije som de vrijheid van vestiging binnen de Europese Unie belemmerde, dit geenszins betekent dat België verplicht zou zijn om die toeslagen aan te rekenen op de inkomsten van Belgische oorsprong.

Het Hof heeft immers ook geoordeeld dat “Het (…) de betrokken lidstaten (…) vrij (stond) om rekening te houden met de belastingvoordelen die een andere heffingsstaat eventueel toekent, mits (…) de belastingplichtige(n) wordt verzekerd (…) dat hun gehele persoonlijke en gezinssituatie uiteindelijk volledig en naar behoren in aanmerking wordt genomen”.

In het algemeen kan elke betrokken belastingschuldige, zodra het arrest van het Hof van Justitie gepubliceerd is, een bezwaarschrift indienen voor zover de termijn van zes maanden beoogd in artikel 371, WIB 92, niet verstreken is.

Het arrest van het Hof van Justitie vormt een nieuw bewijskrachtig feit in de zin van artikel 376, § 1, WIB 92, zodra het arrest gepubliceerd is. De belastingschuldige beschikt in dat geval over een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd om de ontheffing te vragen van de overbelasting die in strijd met de beginselen die het Hof van Justitie huldigt, zou zijn gevestigd.

Op dit ogenblik is een becijferde schatting van de gevolgen van dit arrest niet beschikbaar.