2-1158/1

2-1158/1

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

21 MEI 2002


Wetsvoorstel houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens

(Ingediend door de heer Josy Dubié c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een wetsontwerp dat op 17 januari 2002 in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend (stuk Kamer, nr. 50-1598/1).

Recente gebeurtenissen, inzonderheid het drama te Schaarbeek, waar iemand met een wapen dat hij kennelijk illegaal in zijn bezit had, een tweevoudige moord heeft gepleegd, hebben eens te meer aangetoond dat de wetgeving op dit punt dringend aan herziening toe is.

Deze tekst is een onderdeel van project 26 van het Federaal Veiligheidsplan.

De wet van 1991 tot wijziging van de wet van 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie heeft reeds geleid tot een grondige en gedeeltelijk geslaagde reorganisatie van de wapenhandel in België.

Onze wapenwetgeving is evenwel nog niet voldoende in overeenstemming met de Europese richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens. Ze dient bovendien te worden aangepast in het licht van het nieuwe, nog te ratificeren Protocol van de Verenigde Naties, gehecht aan het Verdrag ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit, betreffende de bestrijding van illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, onderdelen ervan en munitie.

Op onze wetgeving is ook kritiek geuit zowel door de politiediensten en andere bevoegde overheden, door diegenen die een beroep of activiteiten uitoefenen die verband houden met wapens, als vak of als passie, en door particuliere wapenbezitters.

De eerste kritiek betreft de versnippering van de bevoegdheden terzake.

Thans zijn naast de minister van Justitie, ook de ministers van Binnenlandse Zaken, van Economische Zaken en van Buitenlandse Zaken bevoegd, maar hebben ook de gemeenschappen en de gewesten bepaalde bevoegdheden op dat vlak.

Het is bijgevolg onmogelijk zich thans een volledig beeld te vormen van de wapenproblematiek in België en een coherent beleid te voeren dat ertoe strekt de risico's in ons land te beperken.

Een beleid dat ertoe strekt de risico's te beperken onderstelt een totale controle op de verhandeling van wapens in ons land en derhalve een reorganisatie van het volledige besluitvormingsmodel, zulks om de ongerijmdheden weg te werken en de leemten in de bestaande wetgeving op te vullen.

De eerste doelstelling van dit wetsvoorstel bestaat erin de volledige wapenproblematiek in België, met uitzondering van het probleem van de licenties voor in- en uitvoer, te centraliseren bij de minister van Justitie, zulks met het oog op de samenhang.

Een ander gebrek aan samenhang vloeit voort uit de toepassing van de wet van 1991.

Er moet worden vastgesteld dat er zoveel houdingen inzake het verlenen van een vergunning tot voorhanden hebben van een verweervuurwapen bestaan als er commissarissen van politie zijn, te weten 589 (voor de politiehervorming). De rol van de provinciegouverneurs inzake het verlenen van vergunningen tot het voorhanden hebben van een oorlogsvuurwapen of tot het dragen van verweerwapens leidt tot dezelfde moeilijkheden. Regelmatig wordt vastgesteld dat zowel de provinciegouverneurs als de politiecommissarissen initiatieven nemen die leiden tot een verruiming van de voorwaarden waaronder een vergunning om een wapen voorhanden te hebben of te dragen kan worden verleend, zulks naar gelang van hun eigen opvatting of zelfs louter willekeurig. Tot dusver wordt enkel op grond van een circulaire van 1995 van de minister van Justitie geprobeerd om de aangelegenheid te regelen, maar die circulaire wordt slechts gebrekkig toegepast.

Er moet dan ook werk worden gemaakt van een harmonisatie om deze divergenties weg te werken.

Deze doelstelling die strekt tot billijkheid vormt de tweede prioriteit van het wetsvoorstel.

De wet van 1991 heeft tevens gedeeltelijk gefaald op het stuk van de registratie van wapens waarvan de opspoorbaarheid mank loopt vanaf het tijdstip waarop zij op ons grondgebied aankomen of de fabriek verlaten.

Thans zijn om en bij de 700 000 wapens gekend bij het Centraal Wapenregister. Dat zijn enkel wapens in het bezit van particulieren. Het totale aantal wapens in het bezit van particulieren wordt op minstens anderhalf tot twee miljoen geraamd.

Het huidige stelsel van invoervergunningen laat veel ruimte aan de invoerder, ongeacht of het een groothandelaar, een wapenhandelaar of een particulier is. De huidige vergunningen worden immers verleend op grond van de toegelaten invoerquota en niet op grond van het aantal daadwerkelijk ingevoerde wapenstukken.

Een wapenhandelaar die een invoervergunning heeft gekregen voor 1 000 verweer- of oorlogswapens kan zich bijgevolg beperken tot de invoer van een deel ervan. Het aantal daadwerkelijk ingevoerde wapens is niet gekend en aangezien zij niet in het Centraal Wapenregister moeten worden ingeschreven, zijn zij ook niet afzonderlijk geïnventariseerd. Deze wapens moeten wel worden ingeschreven in de registers van de wapenhandelaars, maar aangezien zij niet in het CWR worden opgenomen is het onmogelijk na te gaan wat ermee gebeurt. Bovendien is een vergunning niet vereist als het wapen uit een ander Benelux-land komt.

Aan de andere kant worden niet alle in België verkochte wapens in het Centraal Wapenregister ingeschreven, want de inschrijving geldt inzonderheid niet voor de wapens van de politiediensten en van de verzamelaars.

Krachtens het bepaalde in de wet van 24 mei 1888 houdende regeling van de proefbank voor vuurwapens is die proefbank een louter technisch organisme dat moet toezien op de kwaliteit van de productie en inzake andere vormen van controle op wapens geen enkele rol speelt.

Noch « de uit het buitenland ingevoerde vuurwapens die de stempel dragen van een door de Belgische regering officieel erkende buitenlandse proefbank » (artikel 10), noch « de buitenlandse oorlogswapens zonder officieel erkende proefstempel wanneer zij voor de uitvoer worden verder verkocht, hetzij zoals ze zijn, hetzij na eenvoudige schoonmaak, hetzij na een omvorming die in niets de hechtheid van de loop, van de kulas of van het slotmecanisme verandert » (artikel 12) moeten aan proefbank worden onderworpen. Bijgevolg moet krachtens de wet slechts een beperkt aantal van de ingevoerde wapens aan de proefbank worden voorgelegd, zodat thans geen controle kan worden uitgeoefend op het daadwerkelijk ingevoerde aantal wapens.

De overdracht van wapens en hele verzamelingen, inzonderheid door erfenis, kwam in de wet van 1991 enkel gedeeltelijk aan bod en wordt enkel geregeld krachtens circulaires. In dezelfde geest moet tevens een oplossing worden gevonden voor de wapens en de munitie waarvan de eigenaars zich willen ontdoen. Dit probleem wordt in de wet van 1991 geenszins aangepakt. Ten slotte leidt ook de vernietiging van wapens tot problemen, aangezien een aantal misbruiken is vastgesteld.

Deze doelstelling die strekt tot billijkheid vormt de tweede prioriteit van het wetsvoorstel.

Bovendien zijn ook de handelsactiviteiten die verband houden met wapens, ingeval voornoemde activiteiten los staan van het beroep van wapenhandelaar, in de wet van 1991 niet geregeld.

Bijgevolg ontwikkelen Belgische kantoren van vennootschappen waarvan de zetel vaak in het buitenland is gevestigd, in België en ook in andere Europese Staten makelaarsactiviteiten met betrekking tot wapens. Die werkzaamheden worden verricht samen met andere « normale » handelsactiviteiten door personen die optreden als tussenpersoon in het kader van de internationale wapenhandel of die wapens van buitenlandse oorsprong aanbieden tegen absolute dumpingprijzen. Die wapens zijn meestal afkomstig uit de ex-Oostbloklanden. Aangezien voornoemde tussenpersonen nooit rechtstreeks en tastbaar contact hebben met de wapens die zij verkopen, worden zij niet als wapenhandelaar beschouwd en ontsnappen zij derhalve aan iedere verplichting en aan iedere vorm van controle.

Het beroep van wapenhandelaar moet bovendien beter worden geregeld en gecontroleerd, inzonderheid op financieel vlak, en er moet worden voorzien in een deontologische beroepscode. Thans wordt ook geen enkele beroepsbekwaamheid vereist, zodat iedereen wapenhandelaar kan worden.

Deze doelstelling inzake doorzichtigheid van de wapenmarkt is de vierde prioriteit van dit wetsvoorstel.

Overleg

Het is belangrijk tegemoet te komen aan de verwachtingen van de gebruikers van wapens en van de wapenhandelaars, voorzover die verwachtingen verenigbaar zijn met de vereisten van de wet.

Na overleg kunnen die verwachtingen als volgt worden samengevat :

a. De verzamelaars

In België zijn er ongeveer 600 verzamelaars. Het stelsel van de erkenningen heeft betrekking op de particulieren en op de musea. Het Ministerie van Justitie heeft geen weet van problemen met een van die verzamelaars.

Zij vestigen de aandacht op het volgende :

­ Sommige gouverneurs verhinderen het aanleggen van nieuwe verzamelingen omdat zij het aantal wapens dat voorhanden mag worden gehouden willekeurig tot tien beperken;

­ Zij wensen dat meer realisme aan de dag zou worden gelegd op het stuk van de verzamelaars. Derhalve stellen zij voor te voorzien in drie categorieën van wapens, te weten de wapens van voor 1897 (tijdstip van uitvinding van het snelontbrandend kruit) waarvoor de regelgeving zou moeten worden versoepeld, de wapens die dateren uit de periode na 1896 en voor 1946 (de zogenaamde historische wapens) en ten slotte de moderne wapens, waarvoor ze een betere beveiliging vragen. Deze laatstgenoemde categorie zou volgens hen van trekkersloten moeten worden voorzien;

­ Zij suggereren dat een aantal oude wapens die thans als verweerwapen of als oorlogswapen worden beschouwd voortaan te beschouwen als wapens voor wapenrekken, gelet op hun zeldzaamheid en op het gegeven dat het type van munitie niet meer wordt vervaardigd.

Deze aangelegenheid zal worden behandeld en geregeld in een uitvoeringsbesluit, waarin wordt tegemoet gekomen aan hun wensen terzake.

b. De jagers

Hun statuut staat niet ter discussie en ressorteert onder de bevoegdheid van de Gewesten. Aangezien het vereiste onderzoek voor het bekomen van een jachtverlof buitengewoon streng is, zijn er geen redenen om aan die activiteit nieuwe regels op te leggen.

Zij hebben de wens uitgedrukt dat karabijnen waarmee andere projectielen kunnen worden verschoten dan die welke gewoonlijk worden gebruikt, als jachtwapen zouden mogen gebruikt, en wel met het oog op een grotere veiligheid tijdens de jacht. De schootsafstand van sommige kalibers die thans voor de jacht worden gebruikt is zeer groot (soms 4 kilometer) en gelet op de uitdeinende verstedelijking worden die afstanden als te ver beschouwd.

Het gegeven dat wapens die thans bij de oorlogswapens zijn gerangschikt, hoewel de strijdkrachten ze reeds lang niet meer gebruiken, bij de jachtwapens zouden worden ingedeeld biedt de mogelijkheid gebruik te maken van kleinere kalibers met een kleiner bereik. Die kalibers worden in het buitenland, inzonderheid in Frankrijk en in Duitsland, reeds gebruikt voor de jacht en bieden het voordeel dat zij niet veel kosten. Deze nieuwe indeling biedt de mogelijkheid onze wetgeving in overeenstemming te brengen met die van onze buurlanden.

Het doel van die herindeling wordt evenwel ook bereikt dankzij de in het ontwerp bepaalde afschaffing van de indeling in verschillende categorieën van de vuurwapens enerzijds en het geven van een bevoorrecht statuut aan de jagers anderzijds.

Er is ook gepraat over het lot van de wapens ingeval van verlopen van het jachtverlof, alsmede ingeval van erfopvolging.

Die problemen komen aan bod in de nieuwe wet (artikel 11).

c. Sportschieten

Volgens sommigen betreft deze categorie ongeveer 50 000 personen die inderdaad regelmatig een schietstand bezoeken. Bovendien is een groot aantal mensen lid van een schietstand teneinde hun verzoek om een vuurwapen te bezitten te rechtvaardigen, maar gaan zij slechts af en toe of zelfs niet naar een schietstand.

Aangezien de sportschutter geen statuut heeft en die materie trouwens onder de Gemeenschappen ressorteert, worden personen die zich met het oog op hun sportbeoefening een sportwapen wensen aan te schaffen in het kader van dit wetsvoorstel voorlopig onderworpen aan dezelfde voorwaarden inzake verwerving als de particulier die een dergelijk wapen wenst te kopen. Van zodra het noodzakelijke statuut evenwel door de Gemeenschappen zal zijn ingevoerd, zullen de houders van een sportschutterslicentie kunnen genieten van gelijkaardige voordelen als die voorzien voor de jagers.

d. Wapenhandelaars

Zij gaan ermee akkoord, en wensen dat het beroep strenger zou worden geregeld, teneinde diegenen die ongewenst zijn en het beroep schade toebrengen uit te schakelen.

Daartoe wensen zij dat :

­ de tussenpersonen worden onderworpen aan de voorwaarden inzake erkenning die ook voor de wapenhandelaars gelden;

­ op hun beroep een betere controle (kwalitatief) zou worden uitgeoefend.

Zij onderstrepen dat zij krachtens de wet van 1991 een aanzienlijk deel van de markt in de sector zelfverdediging hebben verloren (22LR, Riot-Gun), maar wensen de impulsieve aankoop van een wapen door een particulier toch te bestrijden. De wapens die worden aangekocht door klanten die niet in het bezit zijn van een vergunning tot voorhanden hebben, zijn de huidige jacht- en sportwapens die enkel aan een aangifte zijn onderworpen.

Zulks geldt ook voor de personen aan wie geen vergunning tot voorhanden hebben van een vuurwapen wordt verleend, rekening houdend met hun gerechtelijk verleden of stoornissen in de persoonlijkheidsstructuur, en die wapens thans zonder controle verwerven. Zulks brengt aanzienlijke schade toe aan het imago van het beroep en vormt een factor van onveiligheid.

Over het algemeen hebben dergelijke wapens geen grote waarde en zijn zij van buitenlands fabrikaat.

Volgens ramingen wordt 20 % van de jacht- en sportwapens verkocht aan personen die geen jager en geen sportschutter zijn.

De wapenhandelaars zijn ook vragende partij voor een herindeling van sommige kalibers in jachtkaliber, zulks naar het voorbeeld van de regelgeving in het buitenland.

Jaarlijks worden in ons land ongeveer 20 000 nieuwe jacht- en sportwapens verhandeld, maar rekening houdend met de voortreffelijke reputatie van onze fabrikanten, wordt een zeer groot aandeel ervan uitgevoerd naar het buitenland. Er zijn geen gegevens over het aantal wapens van die categorie in België blijft, maar het aantal wordt op 8 000 geschat.

Er moet worden onderstreept dat het sedert het koninklijk besluit van 8 maart 1993 uitgaande van de minister van Economische Zaken, op grond waarvan jacht- en sportwapens worden ingedeeld bij de strategische wapens, moeilijker is geworden om een dergelijk wapen uit te voeren, bijvoorbeeld naar aanleiding van een bezoek aan ons land door een buitenlander. Die toestand berokkent onbetwistbaar schade aan het zakencijfer van de sector.

Aan die doelstellingen kan worden tegemoet gekomen, want zij zijn verenigbaar met het wetsvoorstel.

Met het oog op de bestrijding van de impulsieve aankoop van wapens en van de aankoop van wapens door personen die geen vergunning kunnen krijgen tot voorhanden hebben van een vuurwapen, voorziet de nieuwe wet in een algemene vergunningsplicht voor vuurwapens, die enkel wordt verzacht ten gunste van de reeds streng gecontroleerde jagers, en van de sportschutters van zodra ook zij zullen beschikken over een statuut dat die garanties biedt.

Het probleem van de uitvoer van jacht- en sportwapens valt niet onder het toepassingsgebied van de nieuwe wet en onderstelt dat ministerie van Economische Zaken bij koninklijk besluit een nieuwe indeling van de jachtwapens en de sportwapens doorvoert. Zulks zal nodig zijn gelet op de verdwijning van de notie van jacht- en sportwapens.

e. Ambachtelijke wapenmakers

Globaal gezien nemen zij de argumenten van de wapenhandelaars over.

Zij zijn voorstander van een nieuwe nomenclatuur van de wapens.

Ter zake van de uitvoer formuleren zij dezelfde opmerkingen als de wapenhandelaars. In deze sector is dat een vitaal probleem, want 80 % van het zakencijfer wordt verwezenlijkt via de uitvoer. 5 % van het globale zakencijfer in die sector wordt gerealiseerd via investeringen van personen die geen sportschutter of jager zijn.

f. Industriële fabrikanten

Ook zij vragen betere regels en bepalingen voor het beroep van wapenhandelaar, want zij zijn de eerste slachtoffers van sommige wapenhandelaars die profiteren van de leemten in het systeem en schade toebrengen aan de faam van diegenen die bedrijvig zijn in de wapensector.

Er is vraag naar daadwerkelijke controle op de wapenhandelaars teneinde de ongewensten die op internationaal vlak handel drijven in tweedehandse wapens van het beroep uit te sluiten.

Zij onderstrepen « de sociale rol » die wapenhandelaars zouden moeten vervullen en stellen voor dat in de deontologische code verplicht zou worden gesteld dat de wapenhandelaars diegenen die een wapen kopen een opleiding moeten geven.

Dit idee wordt in aanmerking genomen.

In dezelfde geest wensen zij dat alle wapens die het land binnenkomen via de proefbank zouden worden geregistreerd in het centraal wapenregister.

Dit principe is weerhouden en zal nader worden uitgewerkt in het uitvoeringsbesluit bij de nieuwe wet.

Zij klagen inzonderheid erover dat wapens regelmatig worden uitgevoerd en dan het land terug binnenkomen via parallelle kanalen en zonder controle. Zij vragen ook een hervorming van de invoervergunningen en van de end-users certificates voor de uitvoer.

Voor het overige hebben de industriële fabrikanten de argumenten herhaald van de jagers en van de wapenhandelaars.

Zij zijn voorstander van een stelsel waarin de jacht- en sportwapens zouden worden verkocht onder een bepaalde vorm van toezicht, zulks om impulsieve aankopen te bestrijden of aankopen door ongewenste personen te bestrijden. Zulks brengt schade toe aan het imago van de moderne wapensector, die wenst dat wapens als een tijdverdrijf worden beschouwd.

Ook zij menen dat de verkleining van de jachtkalibers tot meer veiligheid zal leiden.

Aspecten inzake openbare veiligheid

Een veiligheidsbeleid inzake wapens onderstelt dat eerst wordt onderzocht waar de wapens vandaan komen die gewoonlijk worden gebruikt om misdrijven te plegen.

1. Het is duidelijk dat geen enkele regelgeving inzake de handel effect zal hebben op de totaal illegale handel die zijn oorsprong vindt buiten onze grenzen. Op louter binnenlands vlak daarentegen ligt het probleem helemaal anders.

­ In België wordt een groot aantal wapens gestolen of valselijk als gestolen aangegeven met het oog op de bevoorrading van de illegale handel.

­ Aangezien de wapens die het land binnenkomen niet daadwerkelijk worden geregistreerd en het aantal ingevoerde wapens onbekend is, kan ervan worden uitgegaan dat een illegale handel bestaat die voortvloeit uit de leemten in onze wetgeving. Deze tekortkomingen moeten alleszins worden verholpen.

Volgens het ministerie van Economische Zaken zijn in 1998 494 invoervergunningen voor draagbare oorlogswapens verleend voor een bedrag van 14 231 226 303 frank. 482 uitvoervergunningen zijn verleend voor wapens waarvan de totale waarde 10 866 130 729 frank bedroeg.

Deze cijfers betreffen een potentiële mogelijkheid en niet noodzakelijk de aantallen die daadwerkelijk in- of uitgevoerd werden. Zij hebben enkel betrekking op de draagbare oorlogswapens en houden dus geen verband met het zware materieel of met het militaire materieel in het algemeen. Onderdelen en munitie maken echter wel deel ervan uit.

In 1998 werden 750 oorlogswapens geregistreerd bij het CWR. In 1999 zijn 634 wapens geregistreerd.

­ Uit diverse gerechtelijke onderzoeken blijkt duidelijk dat sommige wapens bedrieglijk als vernietigd zijn aangegeven door personen die gemachtigd waren om dergelijke aangiften te doen en daarna opnieuw zijn verkocht op de illegale markt nadat zij onidentificeerbaar waren gemaakt.

Het gebrek aan een stelselmatige registratie leidt tot aanzienlijke moeilijkheden voor het speurwerk van de politie dat ertoe strekt de illegale handel te ontmantelen en verbanden te leggen tussen verschillende gerechtelijke dossiers, aangezien de herkomst van het aangetroffen wapen dikwijls onbekend blijft.

2. Hoewel geen nauwkeurige statistieken kunnen worden opgemaakt over de herkomst van de wapens gebruikt voor het plegen van misdrijven en misdaden, moet worden vastgesteld dat de meeste optredens van de politie in het kader van feiten waarbij wapens gebruikt of getoond worden, inzonderheid familiale geschillen, burenruzies, enz. betrekking hebben op feiten gepleegd door personen die een vergunning hadden om een wapen voorhanden te hebben of aan wie een vergunning had kunnen worden verleend, maar die hebben nagelaten de wettelijke verplichtingen na te leven.

De onwetendheid van de diensten belast met de ordehandhaving, zulks wegens het gebrek aan registratie van de wapens, maakt het bijzonder moeilijk een pro-actief beleid te voeren dat ertoe strekt de risico's verbonden aan het bezit van vuurwapens te beperken.

3. Er moet ten slotte ook worden onderstreept dat tal van misdaden en wanbedrijven worden gepleegd met andere wapens dan vuurwapens. De wet van 1991 bracht geen oplossing voor het probleem van sommige verboden en bijzonder gevaarlijke wapens.

Een aantal prioriteiten kan duidelijk worden bepaald :

­ de identificatie van alle wapens en van diegenen die het wapen voorhanden hebben (een doel dat gedeeltelijk is bereikt door de wet van 1991, maar niet volledig in overeenstemming is met de Europese richtlijn), daaronder begrepen de wapens van de ordediensten en de wapens in het bezit van de wapenhandelaars en de invoerders;

­ een herziening van de voorwaarden voor het verlenen en intrekken van de vergunningen om vuurwapens voorhanden te hebben en te dragen, alsook een herziening van de indeling van de verboden wapens;

­ een betere reglementering van de handel om de financiële en commerciële doorzichtigheid van de beroepskrachten in die sector te waarborgen;

­ via de wettelijke kanalen de wapens recupereren waarvan de bezitter zich wenst te ontdoen (daaronder begrepen de wapens van de ordediensten om te voorkomen dat zij te koop worden aangeboden);

­ het toezicht verscherpen op de vergunningen en controle uit te oefenen op het wapenbezit.

In het wetsvoorstel worden deze prioriteiten op de volgende wijze verwezenlijkt :

­ controle op de financiële middelen van de wapenhandelaars en identieke regelgeving voor de tussenpersonen (artikel 4);

­ oprichting van een federale wapendienst bij de minister van Justitie (artikel 33);

­ wettelijk verplicht toezicht op de activiteiten van de wapenhandelaars en van de tussenpersonen door de federale politie (artikel 29);

­ opstellen van een deontologische code voor de wapenhandelaars (artikel 32);

­ verbod om wapens of munitie te verkopen op openbare markten of op beurzen (artikel 18);

­ verplichting voor de notaris of voor de gerechtsdeurwaarder om in geval van openbare verkopen te worden bijgestaan door een vertegenwoordiger van de directeur van de proefbank voor vuurwapens (artikel 18);

­ herindeling van de categorieën van verboden wapens, inzonderheid van blanke wapens (artikel 3);

­ invoering van een algemene vergunningsplicht voor vuurwapens (artikel 10), met een vereenvoudigde procedure voor jagers en sportschutters (artikel 11), met als positief neveneffect de verdwijning van het onderscheid in verschillende categorieën vuurwapens, wat de complexiteit van de wet gevoelig vermindert;

­ overdracht van de bevoegdheden betreffende het verlenen van de vergunning tot voorhanden hebben van een vuurwapen aan de gouverneur (artikel 10);

­ het dragen van een vuurwapen wordt onderworpen aan een onderzoek naar de psychische geschiktheid (artikel 13);

­ inhoudelijke uitwerking van de examens en de proeven bedoeld in de wet door de federale wapendienst (artikel 33);

­ artikel 14 van de wet van 24 mei 1888 wordt eveneens gewijzigd en de minister van Justitie wordt mee bevoegd voor de proefbank voor vuurwapens (artikel 35);

­ ieder vuurwapen dat het koninkrijk binnenkomt wordt geregistreerd (artikel 18);

­ regels inzake het verlenen van certificaten voor de vernietiging van wapens (artikel 32) en de vernietiging van de wapens die krachtens artikel 42 van het Strafwetboek verbeurd zijn verklaard op kosten van de overtreder (artikel 23);

­ aanzetten tot de aangifte van de thans in het bezit zijnde vuurwapens door middel van een vereenvoudigde vergunning tot voorhanden hebben en amnestiemaatregelen voor alle laattijdige aangiften (artikel 37), alsmede tot het vrijwillig afstand doen van wapens die illegaal voorhanden zijn (artikel 38).

Teneinde de hervormingen tot een goed einde te brengen en de naleving van de wetgeving te verzekeren, moet tevens aandacht uitgaan naar de straffen.

De bestaande straffen worden herzien (artikel 22). De minimumstraf bedraagt nog steeds 1 maand gevangenisstraf.

Het is niet gepast een rechtzoekende die niet bij de wapenhandel is betrokken, maar bijvoorbeeld heeft nagelaten aangifte te doen van een wapen dat hij bezit, te streng te straffen.

Ingeval het misdrijf wordt gepleegd door een wapenhandelaar of door een tussenpersoon, dan wel ten aanzien van een minderjarige die de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt, wordt de minimumstraf herzien en verzwaard tot een jaar gevangenisstraf, te weten de minimumstraf die tot voorlopige hechtenis kan leiden.

Het bedrag van de geldboeten is herzien en het maximum is vastgesteld op 25 000 euro teneinde de winst die voortvloeit uit smokkel op een efficiënte wijze en op financieel vlak te straffen. Ook in dit geval blijft de minimumstraf om bovenvermelde redenen ongewijzigd. De rechter heeft evenwel steeds de mogelijkheid slechts een van deze straffen op te leggen.

Uit wat hiervoor werd beschreven, volgt dat de invalshoek van dit wetsvoorstel er een is van een beperking van de verspreiding van de persoonlijke bewapening via een principe van een verbod op alle vuurwapens behoudens gemotiveerde vergunning, door een daadwerkelijke controle op de wapeninvoer en door een versterkt toezicht op het individueel wapenbezit.

De optie van een beperking in de tijd van de wapenbezitsvergunningen werd ook in overweging genomen.

Maar deze optie stelt problemen. Van zodra een persoon die een wapen wenst aan te kopen weet dat de vergunning die hij zou aanvragen, na een zekere tijd kan vervallen, bestaat het risico dat hij zich naar de zwarte markt richt. Daarnaast is het feit dat men, na het verstrijken van de termijn waarvoor de vergunning is verleend, kan gedwongen worden zich te ontdoen van een, vaak waardevol, element van zijn bezittingen, niet van aard om iemand ertoe aan te zetten het hem opgelegd wettelijk kader te doen eerbiedigen.

Dit wetsvoorstel heeft geopteerd voor een andere oplossing, met name die van de niet in de tijd beperkte vergunning die wel aan toezicht is onderworpen, onder het gezag van de gouverneur. De vergunning kan op elk moment worden geschorst of ingetrokken en het wapen in beslag genomen, wanneer de bezitter misdrijven pleegt, met of zonder het wapen waarvoor de vergunning werd verleend, of wanneer zijn gedrag laat vrezen dat hij misbruik zou gaan maken van het wapen dat hij bezit. Op het daadwerkelijk bezit zelf van het wapen zal worden toegezien om te vermijden dat iemand die een wapen wettig bezit, er zich op een onwettelijke manier van ontdoet.

Tenslotte zullen de uitvoeringsbesluiten bij de nieuwe wet beperkingen moeten opleggen op het stuk van de wapentypes, en meer bepaald van de vuistvuurwapens, die particulieren zullen kunnen verwerven. Bepaalde types zullen enkel nog door de ordediensten kunnen worden verworven en gedragen, zoals de « riot-guns », de revolvers en pistolen met zware kalibers, ...

Opspoorbaarheid

Een van de kernpunten van dit wetsvoorstel is de opspoorbaarheid van alle vuurwapens die het land binnenkomen, te bewerkstelligen door de registratie ervan in het CWR.

De registratie kan niet aan de wapenhandelaars alleen worden overgelaten gelet op het huidige systeem van invoerlicenties. Het enige orgaan dat de noodzakelijke technische bekwaamheid heeft voor de uitvoering van de registratie is de proefbank voor vuurwapens te Luik. Dit is de reden waarom de proefbank, opgericht door een verouderde wet uit 1888, zal worden meebeheerd door de minister van Justitie.

Deze registratie vormt de eerste stap van de opspoorbaarheid.

De oprichting van de ballistische databank zal het tweede luik uitmaken van project 26 over de wapens van het federaal veiligheidsplan.

Advies van de Raad van State (1)

Het oorspronkelijke ontwerp van wet dat voor advies werd voorgelegd aan de Raad van State, behelsde een omvangrijke wijziging van de oude wapenwet van 1933, waarbij driekwart van de artikelen werden vervangen, al dan niet fundamenteel werden gewijzigd of gewoon geschrapt. Het geheel werd aldus bijzonder ondoorzichtig en weinig hanteerbaar.

In zijn advies suggereert de Raad van State daarom de oude wet volledig te vervangen om tot een nieuw coherent geheel te komen. Met het oog hierop werd het ontwerp herwerkt tot een volledig nieuwe wapenwet, waarin de bepalingen van de oude wet, die konden of moesten blijven bestaan, werden opgenomen. Soms werden deze bepalingen enigszins anders geformuleerd zonder inhoudelijk te wijzigen, soms werden ze evenwel verduidelijkt of aangevuld.

Van de gelegenheid werd ook gebruik gemaakt om de artikels een logischer volgorde en een nieuwe indeling in hoofdstukken te geven.

ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 1

Op vraag van de Raad van state vermeldt dit artikel tevens uitdrukkelijk dat de wet de Europese Richtlijn 91/477/EEG omzet in Belgisch recht. Dit was met de oude wet slechts gedeeltelijk het geval, zoals verder wordt toegelicht.

Artikel 2

Dit artikel groepeert alle definities van in de wet gebruikte termen, waarvoor de gewone taalkundige omschrijving niet volstaat.

Waar de huidige wetgeving de erkenning van wapenhandelaars sinds 1991 verplicht heeft, voorziet ze niet in een duidelijke definitie van deze rechtsfiguur. Dit artikel verhelpt hieraan door alle activiteiten op te sommen die worden beschouwd als handelingen van een wapenhandelaar.

Ook voor de tussenpersonen in de wapenhandel, die eveneens (theoretisch) reeds aan een erkenning waren onderworpen, maar waarvoor evenmin een definitie bestond, wordt hier een opsomming gegeven van de aan erkenning onderworpen activiteiten. Deze opsomming werd nog vervolledigd op vraag van de Raad van State. Het betreft hier niet alleen de gewone makelaars, die wapens bij een fabrikant bestellen voor rekening van een klant, maar tevens de zogeheten « brokers » die op internationaal vlak optreden en bijvoorbeeld vanuit een Belgische vestiging wapens bestellen in een voormalig Oostblokland om ze te laten leveren in een Afrikaans land, al dan niet via het Belgische grondgebied. Deze laatsten ontsnapten in de praktijk aan elke controle, maar worden nu onderworpen aan de verplichtingen die gelden voor alle wapenhandelaars, waaronder het bijhouden van registers.

Dit artikel herneemt de definitie van de antipersoonsmijnen, zoals die was ingeschreven in de oude wapenwet. Wegens de uiteenlopende definities in de toepasselijke internationale verdragen (enerzijds het verdrag van 18 oktober 1980 inzake het verbod of de beperking van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben, en anderzijds het verdrag van 18 september 1997 inzake het verbod op het gebruik, de opslag, de productie en de overdracht van antipersoonsmijnen en inzake de vernietiging ervan) werd de suggestie van de Raad van State om zich daarop te baseren, niet gevolgd. Wel werd de definitie uitgebreid tot de antihanteermechanismen zoals ze zijn gedefinieerd door het voornoemde verdrag van 1997.

De andere hier vermelde definities vergen geen nadere toelichting.

Artikel 3

Dit artikel verdeelt de wapens in drie categorieën : de verboden wapens, de vrij verkrijgbare wapens en de vergunningsplichtige wapens.

De opsomming van de verboden wapens was tot nu toe onvolledig en verwarrend.

De bestaande bepalingen nopens de anti-personenmijnen, waarmee ons land een voortrekkersrol heeft gespeeld in de wereldwijde uitbanning van deze tuigen, worden hernomen en aangevuld, om alle twijfel uit te sluiten, met de anti-hanteerbaarheidsmechanismen, die in de praktijk anti-voertuigenmijnen omvormen tot anti-persoonsmijnen. In dezelfde vooruitstrevende filosofie worden ook de blindmakende laserwapens in de lijst der verboden wapens opgenomen, zodat ons land andermaal een voorbeeldfunctie kan vervullen in afwachting van een internationaal verbod waartoe plannen bestaan. Artikel 2 bevat de definities van deze tuigen.

Op vraag van de Raad van State werd de lijst uitgebreid met de brandwapens, omdat ons land het voornoemde verdrag van 10 oktober 1980 heeft geratificeerd, evenals zijn protocol III inzake het verbod of de beperking van het gebruik van brandwapens, die daar ook gedefinieerd zijn.

Verder wordt een einde gemaakt aan de dubbelzinnige situatie van het militair materieel dat vroeger soms tot de oorlogswapens werd gerekend en waarvoor particulieren dus theoretisch vergunningen konden aanvragen. Nu zal de wet duidelijk bepalen dat al deze tuigen voor hen verboden zijn. De in de tekst opgesomde types zijn slechts exemplatief daar het niet mogelijk is alle types te vermelden.

Een aantal wapens wordt door de rechtspraak van oudsher beschouwd als verboden, zonder dat dit uitdrukkelijk door de wet werd bevestigd. Opdat er voor eenieder duidelijkheid zou bestaan, is het evenwel noodzakelijk een zo volledig mogelijke opsomming te hebben. Daarom worden onder meer de elektroshockwapens, de verschillende types sprays en de wapens uitgerust met geluiddempers opgenomen. Door apart melding te maken van de wapens met ingebouwde geluiddemper worden wapens zoals de bekende P90 nu ondubbelzinnig verboden voor particulieren.

Een andere grote verduidelijking is aangebracht op het vlak van de blanke wapens, en meer bepaald het onderscheid tussen de toegelaten en de verboden types van messen. Er resten nog enkel objectieve criteria ter omschrijving van de verboden messen. Alle andere types blijven vrij in de handel, het volstaat dat hun dracht is gereglementeerd (onderworpen aan een wettige reden).

De lijst van de verboden wapens wordt ten slotte nog aangevuld met door de minister van Justitie aangeduide wapens die een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid kunnen vormen, om tegemoet te komen aan de permanente mogelijkheid dat plots nieuwe modellen op de markt verschijnen, die een te groot risico inhouden. Tevens wordt de mogelijkheid geboden dat wapens en munitie worden verboden omdat ze veiligheidshalve alleen door de ordediensten en het leger voorhanden mogen worden gehouden en niet noodzakelijk zijn voor de beoefening van een privé-activiteit.

Punt 11 bevestigt de recente rechtspraak van het Hof van Cassatie die in bepaalde omstandigheden toelaat gewone voorwerpen die niet als wapen zijn ontworpen, als verboden wapen te beschouwen. Dit is bijvoorbeeld het geval met een baseballbat die door iemand wordt gebruikt om mensen mee te bedreigen of om daden van vandalisme te plegen. Het is niet de bedoeling willekeurig personen te vervolgen die onschuldig dergelijke voorwerpen dragen of ze gebruiken binnen hun normale context, maar wel om preventief te kunnen optreden tegen de dragers van potentiële wapens die duidelijke bedoelingen hebben deze als zodanig te gebruiken. In dergelijke gevallen volstaat artikel 135 van het Strafwetboek niet : in het gewoon strafrecht is immers een begin van uitvoering vereist vooraleer er sprake is van een misdrijf. Ondanks het negatieve advies van de Raad van State nopens deze bepaling, komt het noodzakelijk voor ze te handhaven in het belang van de rechtszekerheid : het betreft immers het overnemen van een noodzakelijke jurisprudentie, die ook haar neerslag vindt in de wapenwetgeving van sommige buurlanden, zoals Frankrijk bijvoorbeeld.

Om tegemoet te komen aan de actuele noodzaak om ook repressief te kunnen optreden tegen het misbruik van bepaalde chemische, biologische of zelfs ongevaarlijke stoffen ter bedreiging van mensen, werd deze bepaling niet meer beperkt tot voorwerpen, maar geldt ze nu ook voor stoffen.

In dit artikel verdwijnen de oude noties van verweer-, oorlogs-, jacht- en sportwapens en wapens voor wapenrekken, waardoor de wetgeving op technisch vlak aanzienlijk wordt vereenvoudigd. Voortaan geldt als regel dat alle vuurwapens, behalve de vrij verkrijgbare wapens, in beginsel verboden zijn, tenzij een vergunning werd bekomen. Op die manier worden ze ook allemaal aan hetzelfde vergunningsstelsel onderworpen, zoals reeds het geval is in de meeste lidstaten van de EU. De afwijkingen op dit principe zijn niet meer in functie van het type wapen, maar van de bezitter, die als houder van een jachtverlof of van een sportschutterslicentie gedeeltelijk aan de vergunningsplicht zal kunnen ontsnappen (artikel 11).

Wat de categorie van de vrij verkrijgbare wapens betreft, wordt het bestaande systeem behouden. Er worden evenwel twee verfijningen aangebracht : een over de wapens die vroeger in de restcategorie van de jacht- en sportwapens thuishoorden (niet-vuurwapens zoals luchtwapens met geringe kracht en allerlei blanke wapens), en een om grenzen te stellen aan het gebruik van vuurwapens die binnen deze categorie vallen. Op vraag van de Raad van State worden de namaakwapens, evenals een aantal werktuigen die aan de definitie van een vuurwapen beantwoorden, uitdrukkelijk in deze categorie opgenomen.

De niet nader gereglementeerde wapens die geen vuurwapens zijn (waarvoor dus noch de wet, noch een uitvoeringsbesluit bepaalt dat ze verboden of vergunningsplichtig zijn) horen vanaf nu in deze categorie. Dit is vooral belangrijk om een einde te stellen aan de onduidelijkheid nopens bepaalde types van messen die niet uitdrukkelijk verboden zijn, zoals het welbekende opinel-mes en verschillende modellen van plooibare messen waarvan het lemmet kan worden geblokkeerd. Dergelijke messen werden tot nu toe vaak ten onrechte als verboden wapens beschouwd, terwijl het gaat om nuttige gebruiksvoorwerpen die soms noodzakelijk zijn voor bepaalde activiteiten (bijvoorbeeld tuiniers-, duikers- en jagersmessen).

Aangezien de Raad van State ongunstig staat tegenover een bepaling die dagelijkse gebruiksvoorwerpen uitdrukkelijk uitsluit van het toepassinggebied van de wet omdat dit als vanzelfsprekend wordt beschouwd, past het hier te bevestigen dat eenvoudige huis-, tuin- en keukenmessen evenals eenvoudige « Zwitserse » zakmessen en andere « onschuldige » gebruiksvoorwerpen in principe niet als wapens in de zin van deze wet worden beschouwd, behoudens in geval van misbruik. Voor hun dracht is dus geen wettige reden vereist en de handel erin is volkomen vrij.

Omdat van de vrije verkoop van bepaalde modellen van vrij verkrijgbare wapens (bedoeld als verzamelobjecten) misbruik wordt gemaakt om er toch mee te schieten en zo te ontsnappen aan de vergunningsregeling die geldt voor vuurwapens, wordt vanaf nu bepaald dat ze toch als vergunningsplichtig worden beschouwd als ermee wordt geschoten buiten het kader van historische of folkloristische manifestaties.

De Koning behoudt de mogelijkheid wapens van twijfelachtig model in een van de categorieën in te delen omdat men op dit genblik niet kan voorzien welke nieuwe wapentypes er in de toekomst op de markt zullen komen.

Artikel 4

Op vraag van de Raad van State werd § 1 van deze bepaling herschreven om beter te voldoen aan de Europese regelgeving. Hierbij werd uitgegaan van een analoge bepaling in de recent aangepaste wetgeving op de bewakingsondernemingen (wet van 10 juni 2001 tot wijziging van de wet van 10 april 1990).

De werknemers van een wapenhandelaar worden hier nader gedefinieerd en van een persoonlijke erkenning vrijgesteld, zoals dit nu reeds in de praktijk gebeurt.

Er worden twee nieuwe maar evidente voorwaarden voor erkenning ingevoerd in de wet. De kandidaat-wapenhandelaar zal voortaan zijn beroepsbekwaamheid moeten aantonen (dit was nog niet het geval voor een beroep dat veel meer risico's inhoudt dan vele andere beroepen waarvan de toegang wel, soms strikt, is gereglementeerd). Daarnaast zal hij ook de oorsprong van de financiële middelen die hij in zijn zaak investeert moeten aantonen. Een uitvoeringsbesluit zal nader moeten bepalen op welke manier hij zulks moet bewijzen.

In de bestaande erkenningscriteria worden tenslotte enkele aanpassingen aangebracht die tot doel hebben de risico's voor de openbare orde tot het minimum te herleiden. Zo wordt de toegang tot het beroep nu ook ontzegd aan zij die voor de bestaande reeks opgesomde misdrijven werden veroordeeld tot een straf lichter dan drie maanden gevangenisstraf. Deze lijst wordt uitgebreid met inbreuken op de zeer verwante wetgevingen inzake private bewaking en privé-detectives, die op hun beurt de toegang tot deze beroepen ontzeggen aan personen veroordeeld voor inbreuken op de wapenwetgeving. Tot slot wordt ook rekening gehouden met de recente mogelijkheid dat ook rechtspersonen die een erkenning als wapenhandelaar vragen, zelf kunnen zijn veroordeeld wegens de genoemde inbreuken.

Ook § 5 is overgenomen uit de wetgeving op de bewakingsondernemingen.

Artikel 5

Het statuut van de verzamelaar werd in 1991 in extremis in de wet ingevoegd zonder enige nadere uitwerking of habilitatie daartoe aan de Koning, en op een bijzonder ongelukkige plaats. Het was bijgevolg noodzakelijk hieraan te verhelpen door een duidelijker bepaling te schrijven op een logische plaats, met name onmiddellijk na de artikelen die de erkenning van de wapenhandelaar betreffen.

Een eerste precisering bestaat erin dat de publiekrechtelijke wapenmusea niet onder de toepassing van de regeling vallen, aangezien het veelal heel grote collecties zijn die zich bevinden in beschermde historische gebouwen, waar de gewone veiligheidsmaatregelen in de praktijk niet kunnen worden opgelegd en waar de zin van een erkenning afwezig is.

Zoals reeds het geval is, wordt de verplichting tot erkenning beperkt tot de vergunningsplichtige vuurwapens, maar nu wordt uitdrukkelijk de grens aangegeven waarboven deze erkenning is vereist. Deze grens was tot nu toe enkel opgenomen in een omzendbrief. Ook de bedoeling van een erkenning wordt nu in de wet vermeld.

Het blijft de bedoeling dit systeem te beperken tot « historische » verzamelingen, maar gelet op de uiteenlopende interpretaties die aan deze term kunnen worden gegeven, is het verkieslijk de Koning te machtigen nadere concrete inhoudelijke criteria uit te werken. De wet geeft alvast het kader aan : de oudste wapens (ruwweg de 19e-eeuwse modellen die werken op zwart kruit, en enkele modellen op rookzwak kruit) vallen onder de categorie wapens voor wapenrekken zodat daarvoor geen erkenning is vereist; de « moderne, maar reeds historische » wapens tot en met 1945 zullen onder het bestaande systeem van erkenningen blijven vallen, en voor de wapens van recentere datum zal een strenger regime gelden (beperking van aantal en type verwerfbare wapens, strengere veiligheidsmaatregelen).

De tweede paragraaf geeft aan de Koning de mogelijkheid de voorwaarden uit te werken waaronder erkenningen ad hoc kunnen worden verleend aan personen die beroepsmatige activiteiten van bijzondere, niet strikt commerciële aard met vuurwapens uitoefenen zoals het ter beschikking stellen ervan voor film- en theaterproducties, wetenschappelijk-technologisch werk, stuntmannen, demonstraties, ...

Artikel 6

Aangezien de wet als grond voor de intrekking van een erkenning spreekt van het gedurende meer dan een jaar niet uitoefenen van de activiteit waarop deze betrekking heeft, is het noodzakelijk een uitzondering in te bouwen voor de verzamelaars. Deze kunnen immers niet worden verplicht hun verzameling steeds verder uit te breiden zonder risico hun erkenning te verliezen.

Voor het overige herneemt dit artikel de bestaande bepaling van de oude wet.

Artikel 7

Tot hier toe werd de notie « verboden wapen » uitgehold door het feit dat alle handelingen ermee verboden waren, met uitzondering van het loutere bezit. Dit leidde ertoe dat men in het buitenland al dan niet legaal een dergelijk wapen kon gaan aankopen, het vervolgens door het wegvallen van grenscontroles gemakkelijk illegaal kon invoeren en vervoeren, om eens thuis aangekomen niet meer voor vervolging te hoeven te vrezen. Als dan bij een huiszoeking een dergelijk wapen, bijvoorbeeld een geweer waarop een geluiddemper is gemonteerd, werd aangetroffen, kon niets worden ondernomen. Dit artikel stelt ook het bezit van verboden wapens strafbaar, zodat ze vanaf dan ook werkelijk als « verboden » zullen worden aanzien door de burger.

Omdat een aantal traditioneel als verboden beschouwde wapens als verzamelobject ruim verspreid is, werd bij de hiervoor besproken aanpassing van de lijst der verboden wapens in artikel 3 van de wet rekening gehouden met het relatief onschuldig karakter van bepaalde types. Zo werden de vaak verzamelde dolken uit de lijst gelicht omdat zoals gezegd het volstaat hun gebruik op zich te reglementeren. Voor de degenstokken en de geweerstokken, die in de lijst moeten blijven omwille van hun verborgen aard, werd dan weer een uitzondering ingebouwd ten gunste van de oude modellen die worden beschouwd als vrij verkrijgbare wapens (dit is nader te preciseren door de Koning).

Artikel 8

Dit artikel onderwerpt het dragen van een vrij verkrijgbaar wapen, bijvoorbeeld een opinelmes of een alarmpistool, aan een wettige reden, die aan de hand van de concrete omstandigheden door de rechter getoetst kan worden.

Artikel 9

Dit betreft de herneming van een analoge bestaande bepaling.

Artikel 10

Dit artikel wijzigt de bevoegdheden voor het verlenen van vergunningen tot het voorhanden hebben van een vuurwapen. Enerzijds wordt een einde gemaakt aan de bestaande versnippering door deze bevoegdheid bij de gouverneur, die zoals overal in het kader van de wapenwetgeving optreedt als agent van de federale regering, met andere woorden als een gedeconcentreerde entiteit daarvan, onder te brengen. De gouverneur was immers reeds de bevoegde persoon voor de aflevering van de erkenningen als wapenhandelaar en -verzamelaar en voor de vergunningen tot het voorhanden hebben van een oorlogsvuurwapen. Bovendien is uit de praktijk gebleken dat de rechtszekerheid nu zwaar wordt aangetast door de soms zeer uiteenlopende interpretaties en vormen van eigen beleid vanwege de nu bevoegde politiecommissarissen. Door de wijziging wordt meer eenheid en gelijkheid beoogd. De korpschef van de lokale politie zal niet langer « rechter en partij » zijn en alleen nog optreden als adviesgevend orgaan. Om een vergunning te kunnen verlenen zal de gouverneur binnen de twee maanden over zijn advies moeten beschikken. Indien deze termijn niet wordt in acht genomen, kan de gouverneur beslissen zonder over dit advies te beschikken door zich te baseren op andere gegevens van het dossier, die hij kan aanvullen met elders ingewonnen informatie (van het parket bijvoorbeeld). Nieuw is ook dat de gouverneur in alle gevallen, dus ook wanneer hij een vergunning verleent, zijn beslissing zal moeten motiveren. Er wordt ook herinnerd aan het principe dat er voor elk wapen een aparte vergunning nodig is.

Waar voorheen het criterium ter bepaling van de bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen aan vreemdelingen de woonplaats van de aanvrager was, wordt dit nu, in het licht van de Europese Richtlijn 91/477/EEG, de verblijfplaats. Wie, zoals vele vreemdelingen tewerkgesteld in België, daarin begrepen het diplomatiek en consulair personeel, hier wel verblijft zonder hier zijn officiële woonplaats te hebben, zal dus gewoon bij de lokaal bevoegde gouverneur terechtkunnen. Dit is logisch, aangezien het meestal de bedoeling is de vergunde wapens hier ter plaatse voorhanden te hebben. Wie geen verblijfplaats in ons land heeft, zal zijn aanvraag moeten richten aan de minister van Justitie, die de vergunning alleen kan verlenen na eensluidend advies van de Veiligheid van de Staat én na het voorafgaand akkoord van de staat van verblijf indien het een EU-lidstaat betreft. Het spreekt voor zich dat de Veigheid van de Staat in het kader van de adviesprocedure informatie kan vragen aan andere diensten die over nuttige gegevens kunnen beschikken (bijvoorbeeld de Dienst Vreemdelingenzaken, buitenlandse collega's, ...).

In het algemeen wordt nu ook uitdrukkelijk voorzien in de mogelijkheid de vergunning te beperken tot het voorhanden hebben van het wapen zonder de mogelijkheid er ook munitie voor te verwerven. Dit gebeurde in de praktijk reeds vaak, in geval van bijvoorbeeld de erfgenaam van een wapen dat het enkel als herinnering wenst te behouden. Op die manier worden de risico's van de verspreiding van wapens beperkt. De vergunning kan ook achteraf worden beperkt als administratieve sanctie.

De nieuwe paragraaf 3 anderzijds, legt de voorwaarden voor het verkrijgen van een wapenbezitsvergunning in de wet vast, waar die tot nu toe alleen in uitvoeringsbesluiten en omzendbrieven stonden vermeld. Dit is opnieuw in de eerste plaats ingegeven door de bezorgdheid elke vorm van willekeur en subjectiviteit te vermijden. De voorwaarden op zich zijn niet nieuw, maar sommige werden nog onvoldoende (correct) toegepast. Zo werd niet steeds rekening gehouden met het verzet van meerderjarige personen samenlevend met de betrokkene tegen het verwerven van een wapen door hem. Evenmin voldoende bekend was de vereiste, vervat in de Schengen-Uitvoeringsovereenkomst, dat de betrokkene niet ongeschikt mag zijn om een wapen te manipuleren zonder gevaar voor zichzelf of voor derden. Het nu voorgeschreven medisch attest is te vergelijken met dat, wat noodzakelijk is voor het behalen van een rijbewijs. De bestaande vrijstellingen voor de praktische proef worden nu op verzoek van de Raad van State in de wet ingeschreven.

De wettige reden die men tenslotte moet opgeven voor het bezit van een vergunningsplichtig vuurwapen is een voorschrift uit de voornoemde Europese richtlijn. Gezien de wettige reden kan verschillen afhankelijk van de situatie, het type wapen en de hoedanigheid van de betrokken persoon, zullen de in de wet opgesomde aanvaardbare redenen met alle nodige nuanceringen worden gepreciseerd in een uitvoeringsbesluit. De gouverneur zal de aangevoerde reden moeten beoordelen in functie van de wet. Hierbij is het mogelijk dat hij de aanvraag van een bepaald type wapen verwerpt, bijvoorbeeld wanneer voor persoonlijke verdediging een zwaar wapen wordt gevraagd, terwijl een « niet-letaal vuurwapen » kan volstaan. In dergelijke gevallen kan de gouverneur de aanvrager proberen te heroriënteren. Er dient trouwens te worden opgemerkt dat de noodzaak een vuurwapen te bezitten voor persoonlijke verdediging zeer streng dient te worden beoordeeld, gelet op het misbruik dat wordt gemaakt van deze reden, op de risico's die het met zich meebrengt voor de betrokkene en derden, en op het vals gevoel van veiligheid dat aldus kan worden opgewekt.

Artikel 11

Dit artikel behelst de gunstregeling voor de jagers en de sportschutters (en voor de onderdanen van een andere EU-lidstaat die houder zijn van een Europese vuurwapenpas), op het stuk van het voorhanden hebben van vergunningsplichtige vuurwapens.

Het bepaalt hoe de hoedanigheid van jager en van sportschutter wordt bewezen. Aangezien de jacht een gewestmaterie is, bouwt de federale wapenwet reeds voort op de respectievelijke decreten terzake. Sport is dan weer een gemeenschapsmaterie, maar er bestaan nog geen decreten die een met dat van de jagers vergelijkbaar statuut geven aan de sportschutter. Voor de jagers blijft het huidige systeem dus behouden, voor de sportschutters wordt geanticipeerd op de creatie van een wettelijk statuut voor deze groep, door de daartoe bevoegde gemeenschapsoverheden, die parallel met dit voorstel de nodige decreten voorbereiden. Zolang dit nieuw statuut niet is ingevoerd, vallen zij onder de algemene regels. Het is niet de bedoeling van de federale wetgever om zich in de plaats van de gemeenschappen en de gewesten te stellen, doch enkel om bepaalde voordelen toe te kennen aan jagers en sportschutters, voor zover hun statuut voldoet aan enkele minimumvereisten. Het staat hen vrij die statuten te regelen zoals zij wenselijk achten, maar de in deze wet opgesomde voordelen kunnen alleen gelden wanneer aan de gestelde voorwaarden is voldaan.

Ook jagers en sportschutters afkomstig uit een andere EU-lidstaat zullen van deze voordelen kunnen genieten op voorwaarde dat de documenten waarmee ze hun hoedanigheid bewijzen, voldoen aan dezelfde minimumvereisten.

De vuurwapens die zij mogen voorhanden hebben zijn van types die specifiek zijn ontworpen voor hun activiteiten. Voor het sportschieten zullen de modellen die van deze regeling genieten, in een ministerieel besluit worden opgesomd na consultatie van de betrokken groepen. Voor andere types blijven ze een vergunning nodig hebben, ook al zijn het wapens die geschikt zijn voor hun activiteiten.

In een uitvoeringsbesluit zal moeten worden bepaald dat de overdracht en de registratie van de betrokken wapens zal gebeuren overeenkomstig de regels die tot nu toe golden voor de oude categorie van de jacht- en sportwapens.

Artikel 12

Het zal vanaf nu mogelijk zijn sancties te nemen bij gevaar voor de openbare orde veroorzaakt door jagers en sportschutters of hun wapens. De gouverneur kan indien nodig het wapen in beslag laten nemen, de registratie laten schrappen en de bevoegde overheden van de feiten in kennis stellen opdat zij eventueel het statuut als jager of sportschutter van de betrokkene in vraag kunnen stellen.

Tenslotte wordt bepaald dat wie zijn statuut verliest door het verstrijken van de geldigheidsduur ervan, zijn wapen nog drie jaar vrij mag behouden maar het niet meer mag gebruiken. Het voorhanden hebben van munitie wordt immers verboden. Na de periode van drie jaar wordt het betrokken wapen vergunningsplichtig, zodat de eigenaar ofwel een vergunning zal moeten bekomen op grond van een nieuwe wettige reden, ofwel het wapen laten neutraliseren door de proefbank, of er afstand van zal moeten doen.

Artikel 13

Aan de principes van de wapendrachtvergunning worden slechts enkele kleine wijzigingen aangebracht. Zo wordt ook hier de woonplaats als bevoegdheidscriterium vervangen door de verblijfplaats.

De belangrijkste wijziging is echter het invoeren van een bijkomende voorwaarde voor het bekomen van deze vergunning. De aanvragers zullen nu ook een attest van psychische geschiktheid voor het dragen van een wapen moeten voorleggen. Dit is een noodzakelijke vereiste gelet op de risico's die het dragen van een wapen met zich meebrengt. Het gaat meer bepaald over het ondergaan van een echt psychologisch onderzoek, uit te voeren door een erkend deskundige. Het is duidelijk dat een persoon die wordt behandeld voor een depressie, die een alcohol- of drugsprobleem heeft, die bekend staat als agressief of die mentaal heel onstabiel is niet in aanmerking mag komen. Een attest van psychische geschiktheid is echter niet vereist waar dit zinloos is, met name voor bewakingsagenten die in het kader van hun wettelijk voorgeschreven opleiding reeds dergelijke testen moeten ondergaan, en voor buitenlanders, die hier meestal slechts heel kort een wapen dragen als body-guard.

De wapendrachtvergunning blijft vereist voor de wapenstok, die vroeger reeds als een verweerwapen werd beschouwd, en waarvan de dracht gecontroleerd dient te blijven. In de praktijk is deze bepaling enkel van toepassing op de bewakingsagenten, die bijna de enige particulieren zijn die een wettige reden hebben voor het voorhanden hebben en dragen van een dergelijk wapen.

Artikel 14

Dit artikel houdt een beperkte gunstregeling in voor het dragen van vuurwapens door jagers en sportschutters.

Uitsluitend in het kader van die activiteiten mogen zij de toegelaten wapens ook dragen zonder vergunning. De jagers en de bijzondere wachters mogen bovendien ook bepaalde wapens vrij dragen, waarvoor ze wel een vergunning tot het voorhanden hebben nodig hebben, en dit tijdens de jacht of bij faunabeheer (bijvoorbeeld afschieten van overtallig wild of ongedierte).

Artikel 15

Nu de gouverneur bevoegd wordt voor alle vergunningen en erkenningen in het kader van de wapenwetgeving en bijgevolg een goed overzicht zal hebben van het wapenbezit van elk individu, en nu voor elk vergunningsplichtig vuurwapen een afzonderlijke beoordeling op grond van duidelijke criteria zal gebeuren, is het niet langer noodzakelijk een aparte vergunning voor opslagplaatsen van deze wapens te behouden. Andere opslagplaatsen, waar wapens zijn opgeslagen die niet toebehoren aan een enkele persoon, vallen onder een vorm van erkenning (handel, verzameling, schietstand), zodat ook hier de zin van een aparte vergunning is weggevallen. Vandaar dat dit artikel in zijn nieuwe lezing enkel nog een wettige reden vereist voor het opslaan van grotere hoeveelheden vergunningsplichtige vuurwapens en munitie.

De wet somt de mogelijke wettige redenen op. Zo zal de jager duidelijk een wettige reden hebben om op een bepaalde plaats een aantal wapens onder te brengen, dat overeenstemt met het aantal dat hij nodig heeft voor de jacht op verschillende soorten wild en voor faunabeheer, met daarbij eventueel nog de wapens die hij erfde. Zo ook zal een sportschutter een wettige reden hebben om wapens bijeen te brengen voor de verschillende disciplines waaraan hij deelneemt, eventueel met enkele reservewapens. Wat de munitie betreft moet worden rekening gehouden met het feit dat deze soms in grotere hoeveelheden wordt aangekocht om een prijsvoordeel te doen of omdat het een specifieke munitie is die moeilijker vindbaar is.

Anderzijds is er geen sprake van een wettige reden als een gewone particulier zijn huis aan anderen aanbiedt als opslagplaats voor hun wapens, of als hij voor zijn activiteit abnormaal veel wapens opslaat. Immers, nu worden ook de nog relatief eenvoudig te verkrijgen jacht- en sportwapens meegeteld. Wat evenmin kan, is het opslaan van overdreven hoeveelheden munitie zodat teveel gevaar ontstaat voor de omgeving.

Artikelen 16 en 17

Deze artikelen hernemen, mutatis mutandis, reeds bestaande bepalingen.

Artikel 18

De bestaande algemene verbodsbepalingen dienen op meerdere punten te worden uitgebreid.

Zo wordt het geldende verbod om wapens per postorder aan particulieren te verkopen uitgebreid tot de elektronische handel. Dit is dringend aangezien verschillende internetsites wapens te koop aanbieden. Aankopen langs die weg kunnen nooit legaal zijn en de eigenaars van Belgische sites die wapens te koop aanbieden kunnen worden vervolgd.

Een ander probleem dat (een betere) regeling verdiende, is dat van de verkoop van vuurwapens (en andere wapens die projectielen kunnen afschieten zoals wapens op lucht-, gas of veerdruk) op markten, beurzen en andere plaatsen « zonder vaste vestiging », met andere woorden buiten het normale circuit van erkende wapenhandelaars. De wet bevestigt vanaf nu de in de praktijk te weinig bekende regel dat een openbare verkoop niet mag geschieden zonder toezicht en verantwoordelijkheid van een deskundige. Er werd geopteerd voor een vertegenwoordiger van de Proefbank voor vuurwapens. Daarnaast wordt de bestaande uitzondering waardoor vrij verkrijgbare wapens wel nog op beurzen mogen worden verkocht, beperkt tot de erkende personen die hiervoor een speciale toestemming hebben verkregen van de minister van Justitie. Het was immers genoegzaam bekend geworden dat allerlei amateurs en handelaars wapens (en niet alleen vrij verkrijgbare wapens) verkochten op antiek- en brocantebeurzen, waar ze aan elke vorm van controle ontsnapten.

Een ander nieuw punt is een verbod vuurwapens (en andere schiettuigen) als prijs op te nemen in wedstrijden, tombola's en dergelijke. Opnieuw maakt dit immers elke controle vooraf van de verwerver en elke registratie onmogelijk. Wat wel toegelaten blijft, is het toekennen van een certificaat dat recht geeft op een wapen nadat de winnaar daartoe alle nodige formaliteiten heeft vervuld.

Het achtste punt betreft de invoering van een algemene plicht tot registratie en nummering van alle vuurwapens die in België circuleren, vereist door het hogergenoemde VN-protocol (artikel 8). Dit betekent dat ook erkende personen de wapens die ze vervaardigen of invoeren, moeten registreren in het CWR en desgevallend ze ook bij de proefbank voor vuurwapens moeten aanbieden voor nummering. In het buitenland aangebrachte nummers zijn evenwel geldig. Met toepassing van artikel 5 van het protocol wordt ook de manipulatie van deze nummers strafbaar gesteld.

Tevens wordt een einde gesteld aan de vaak voorkomende, maar maatschappelijk ongewenste praktijk dat namaakwapens, waarmee mensen kunnen worden bedreigd en die daarom onder de wapenwetgeving vallen, worden verkocht in speelgoedwinkels.

Tenslotte wordt een verbod ingesteld voor particulier bezit van automatische vuurwapens. Alleen de erkende personen (dus wel de verzamelaars en de musea) zullen deze wapens nog verder voorhanden mogen hebben. Dit brengt onze wetgeving beter in overeenstemming met de reeds voornoemde richtlijn, die dergelijke wapens bij de verboden wapens indeelt, maar toestaat dat er in individuele gevallen uitzonderingen worden gemaakt. Voor de particulieren die op dit ogenblik reeds een automatisch vuurwapen bezitten, voorziet artikel 38, § 2, in een overgangsregeling.

Artikel 19

Het bestaande artikel nopens de erkenning van schietstanden wordt verduidelijkt door te stipuleren dat enerzijds de uitbaters geen beroepsbekwaamheid moeten aantonen, maar anderzijds een aantal uitbatingsvoorwaarden moeten naleven.

Artikel 20

Dit artikel onderwerpt het vervoer van vuurwapens voortaan aan bijzondere regels. Erkende personen mogen zoals vroeger hun wapens zelf vervoeren. Vergunninghouders kunnen dit eveneens onder de voorwaarden die nu reeds in een uitvoeringsbesluit zijn vastgelegd en die nu deels in de wet worden omschreven. Nieuw is dat er ook erkenningen kunnen worden gevraagd voor het vervoer op zich, volgens de procedure van de erkenning van wapenhandelaars, en dat internationale transporteurs hieraan enkel kunnen ontsnappen indien ze de wapens op Belgisch grondgebied ingeladen laten. Transporteurs uit andere EU-lidstaten ontsnappen echter aan deze plicht mits ze bewijzen hun activiteit op legale wijze uit te oefenen in hun land van herkomst.

Artikel 21

Dit artikel herneemt een analoge bepaling uit de oude wet en vult een lacune op door eraan toe te voegen dat ook het bezit van munitie voor vergunningsplichtige wapens zonder de nodige vergunning, verboden is. Het was immers niet efficiënt enkel de verkoop te verbieden in die omstandigheden.

Artikel 22

De strafbepalingen in de nieuwe wapenwet zijn op twee vlakken strenger.

De gewone strafmaxima worden verhoogd om de rechter de mogelijkheid te geven bepaalde vormen van inbreuken op de wet, die maatschappelijk onaanvaardbaar zijn en bijzondere risico's creëren, zwaarder te kunnen bestraffen.

Bovendien wordt het strafminimum op een jaar gevangenisstraf gebracht in geval de inbreuken worden gepleegd door wapenhandelaars of ten aanzien van minderjarigen. Het gaat bijvoorbeeld over illegale wapenhandel, fraude in de registers, verkoop aan een minderjarige, of ook het ter beschikking stellen van een wapen aan een minderjarige door een meerderjarige vriend of een ouder. Het hogere strafminimum viseert dus de inbreuken gepleegd door zij die er economisch voordeel mee beogen en zij die kinderen in gevaar brengen. Het betekent eveneens dat de onderzoeksrechter de betrokkene in voorlopige hechtenis kan nemen indien hij dit noodzakelijk acht.

Artikel 23

De strafbepalingen worden aangevuld met dit nieuw artikel dat de vernietiging beveelt van de wapens die verbeurd werden verklaard. Dit gebeurt op kosten van de veroordeelde. Het doel van deze bepaling is voortaan te beletten dat deze wapens nog voor rekening van de Domeinen (en dus de Staat) per opbod worden verkocht en aldus opnieuw in het circuit terecht kunnen komen. Die verkopen zijn trouwens verlieslatend en moeten jaarlijks door het departement van Justitie worden « gesubsidieerd », wat volkomen in tegenstrijd is met het doel van het strafrecht.

Artikel 24

De bestaande regeling nopens de wettelijke herhaling wordt verstrengd in die zin dat de hier bedoelde bijzondere sanctie steeds toepasbaar wordt.

Artikelen 25 en 26

Deze artikelen hernemen bestaande bepalingen.

Artikel 27

De bestaande uitzonderingen worden hernomen en uitgebreid naar de publiekrechtelijke musea (musea toebehorend aan de overheid, zelfs al werd hun uitbating toevertrouwd aan een VZW), die strikt genomen nu niet altijd aan de wet kunnen voldoen. Bovendien is een uitbreiding noodzakelijk om het bezit van militair materieel als deel van een erkende verzameling of museum mogelijk te laten blijven.

Artikel 28

De oude bepaling die de burgemeester en de gouverneur, in geval van ernstige bedreiging van de openbare orde, toelaat maatregelen te nemen, wordt hernomen.

De bestaande praktijk van het administratief, al dan niet voorlopig beslag op wapens, munitie en documenten met betrekking daartoe door de in dit artikel bedoelde ambtenaren, wanneer er gevaar voor de openbare orde bestaat, wordt in de wet ingeschreven. Er wordt evenwel voorzien in waarborgen : het beslag zal alleen kunnen worden gelegd door een officier van gerechtelijke politie en het zal slechts voorlopig zijn, in afwachting van een administratieve beslissing van de gouverneur, die onverwijld moet worden verwittigd. De rechten van derden worden beschermd en de betrokkene moet een ontvangstbewijs krijgen. Deze bepaling vormt uiteraard geen beletsel voor een gerechtelijk beslag in geval van inbreuk !

Artikel 29

De lijst van de ambtenaren die toezicht houden op de naleving van de wapenwet en inbreuken mogen vaststellen, diende te worden aangepast aan de hervorming van de politiediensten en te worden aangevuld met de douane die uiteraard het best is geplaatst om te helpen in de strijd tegen illegale wapentrafieken.

Voorts wordt hier een wettelijke basis gegeven aan de via omzendbrieven geregelde praktijk van regelmatige preventieve controles bij de erkende personen en de particuliere wapenbezitters. De bedoeling daarvan is na te gaan of deze personen respectievelijk hun activiteiten op legale wijze uitoefenen, dan wel het wapen dat op hun naam staat geregistreerd, nog wel effectief voorhanden hebben (het kan verloren zijn, gestolen, illegaal verkocht) en in welke omstandigheden (wordt het op een verantwoorde manier bewaard ?). Deze controles kunnen zowel gebeuren op verzoek van de gouverneur (of de minister) als op initiatief van de bevoegde diensten zelf. Hierbij mag uiteraard geen afbreuk worden gedaan aan de grondwettelijke bescherming van de privéwoning indien het particulieren betreft.

De federale politie wordt uitdrukkelijk belast met de controles bij de erkende personen.

Artikel 30

Dit artikel herneemt een analoge bepaling uit de oude wet.

Artikel 31

Deze reeds bestaande bepaling wordt uitgebreid naar alle bepalingen van de wet die nuttig kunnen zijn voor de controle op handelingen met niet-vuurwapens zoals luchtgeweren, paintballs, ..., wat niet betekent dat hieraan onmiddellijk volledige uitvoering zal worden gegeven. De praktijk wijst echter soms uit dat er misbruiken ontstaan, waartegen snel moet kunnen worden opgetreden.

Artikel 32

Dit artikel bestaat grotendeels uit reeds bestaande bepalingen, die worden aangevuld.

Een aantal praktische zaken kan immers onvoldoende gedetailleerd en soepel worden geregeld in de wet. Omdat een uitvoeringsbesluit de aangewezen weg is om deze lacunes op te vullen, moet de Koning daartoe worden gehabiliteerd.

Zo is het noodzakelijk gebleken ook aan de particuliere wapenbezitter enkele elementaire veiligheidsmaatregelen te kunnen opleggen, zoals het verbod vuurwapens binnen het bereik van kinderen te bewaren, de plicht de munitie veilig op te bergen en in bepaalde gevallen de plicht het wapen uit te rusten met een trekkerslot. De personen die meerdere wapens bezitten, zullen nog meer veiligheidsmaatregelen moeten nemen.

De concrete uitwerking van de wijze waarop de wapens zullen moeten worden genummerd (zie ook artikel 18) is een technische kwestie, die aan de Koning wordt opgedragen, rekening houdend uiteraard met het Europees recht, maar ook met het voornoemde VN-protocol.

Een deontologische code, die in overleg met de sector zal worden opgesteld, zal de wapenhandelaars onder meer verplichten tot een correcte en volledige informatie van de klant in verband met het aangewezen wapentype voor de reden van de aankoop, de wettelijke verplichtingen, veilig gebruik en bewaring van het wapen, enz., en tot inachtname van de persoon van de klant.

Om te vermijden dat vrijwillig afgestane, verbeurdverklaarde of afgedankte (dienst)wapens in een zwart circuit zouden kunnen terechtkomen, zijn specifieke technische regels nodig over de vernietiging ervan.

Het zevende punt van dit artikel geeft een steviger wettelijke basis aan het Centraal Wapenregister. Het voorheen gebruikte artikel 25 van de oude wapenwet laat eigenlijk alleen toe overdrachten van wapens te registreren, wat niet meer volstaat nu het ook de bedoeling is de wapens te registreren die deel uitmaken van erkende verzamelingen, van stocks van wapenhandelaars en van de uitrusting van de ordediensten, zodat (eindelijk) een totaalbeeld kan worden bekomen van alle legale wapens in het land.

Het laatste punt herneemt een oude bepaling die betrekking heeft op de in te vullen registers en formulieren.

Artikel 33

In de wapenwet wordt een volledig nieuwe bepaling opgenomen met betrekking tot een federale wapendienst. Deze nieuwe dienst zal taken hebben op verschillende vlakken die kunnen worden samengevat als het waken over de eenvormige toepassing van de wet over het hele land door specialisten in deze materie.

Deze dienst staat onder het rechtstreeks toezicht van de minister van Justitie.

De dienst zal de theoretische en praktische bekwaamheidsproeven waarvan hoger sprake inhoudelijk uitwerken zodat ook deze overal gelijk zijn. Daarnaast zal de dienst zelf het examen inzake beroepsbekwaamheid voor de kandidaat-wapenhandelaars organiseren. De kosten hiervoor, die niet de vorm van verborgen retributies mogen aannemen, komen uiteraard ten laste van de betrokkenen. Verder stelt de dienst ook een lijst op van deskundigen erkend voor de organisatie van de psychische test bij aanvraag van een wapendrachtvergunning. Hiervoor komen alleen gediplomeerde psychiaters en psychologen in aanmerking, die ervaring hebben met gelijkaardige onderzoeken naar mogelijke agressieve tendenzen.

De dienst zal ook namens de minister van Justitie een systematisch overleg voeren met vertegenwoordigers van de economische sector.

Artikel 34

In het licht van de aanpassingen aan de wapenwet is het noodzakelijk enkele artikelen uit het Strafwetboek mee aan te passen om een samenhang te behouden.

Artikel 35

Aangezien de Proefbank voor vuurwapens krachtens de wapenwet belangrijke controlebevoegdheden krijgt, is het wenselijk dat het de minister van Justitie is, die de aard daarvan kan voorschrijven. Hij wordt dus mede bevoegd voor de proefbank, voor zover het aspecten betreft, die aan de orde zijn in de wapenwet en die dus raken aan de openbare orde.

Voor het overige (dit is vooral de eigenlijke beproeving van wapens) blijft de Proefbank onder het gezag van het ministerie van Economische Zaken. Hoewel de opmerking van de Raad van State, dat de betrokken wet reeds uit 1888 dateert, terecht is, behoort het niet aan de minister van Justitie inzake de andere erin geregelde aspecten voorstellen tot hervorming te doen.

Artikel 36

De onder artikel 3 besproken nieuwe regeling inzake verboden wapens maakt het artikel 2bis van de wet op de private milities overbodig.

Artikel 37

Dit artikel is een overgangsbepaling die twee verschillende situaties regelt, waar in het belang van de volledige registratie van het wapenbezit particulieren een regularisatie, respectievelijk een registratie mogen vragen.

Het gaat ten eerste over personen die illegaal een nu reeds vergunningsplichtig vuurwapen voorhanden hebben doordat ze geen gebruik hebben gemaakt van de in 1991, bij de vorige wetswijziging voorziene overgangsperiode waarbinnen vroeger vrij aangekochte wapens moesten worden aangegeven. Zij kunnen van amnestie genieten (dit wil zeggen : niet worden vervolgd wegens illegaal wapenbezit) en hun wapenbezit legaal maken op voorwaarde dit binnen de zes maanden aan te geven en een vergunning aan te vragen volgens een door de Koning nader te omschrijven procedure. Die zal inhouden dat de gouverneur een vergunning zal toekennen aan personen die voldoen aan enkele minimumvereisten. Er zal wel worden nagegaan of de betrokken wapens niet worden opgespoord omdat ze gediend hebben bij het plegen van criminele feiten. De bedoeling van deze bepaling is een zo groot mogelijk aantal dergelijke wapens « aan de oppervlakte te laten komen », zodat ze gekend kunnen worden door de politiediensten en zodat er toezicht kan worden uitgeoefend op hun gebruik en bewaring.

De tweede paragraaf voorziet in de registratie van alle huidige jacht- en sportvuurwapens die nog niet gekend zijn, meestal omdat ze vrij en volkomen legaal werden aangekocht voor 1991 en dus voor het systeem van registratie bij overdracht in het leven was geroepen. Hier is dus geen sprake van een regularisatie, maar van een loutere optekening van de identiteit van de eigenaars. De aangifte aan de gouverneur zal, gelet op de verwachte grote aantallen en op het gemak van de burger, eenvoudig kunnen gebeuren door bemiddeling van de lokale politie. Hier geldt bovendien een langere termijn waarbinnen de aangifte moet gebeuren, namelijk een jaar na de inwerkingtreding van deze wet. De registratie zal automatisch verlopen voor houders van een jachtverlof of een sportschutterslicentie, en verder zal ze alleen worden geweigerd als de aangever niet meerderjarig is of bepaalde veroordelingen heeft opgelopen. Belangrijk is te vermelden dat met deze paragraaf eindelijk uitvoering wordt gegeven aan de Europese Richtlijn 91/477/EEG die deze registratie van alle jacht- en sportwapens verplicht stelt.

Artikel 38

Een tweede overgangsbepaling voorziet in een periode van zes maanden waarbinnen bezitters van verboden wapens daarvan afstand kunnen doen, nu het bezit daarvan pas met deze wet ook strafbaar wordt. Het is eveneens wenselijk dat vrijwillig afstand kan worden gedaan van andere wapens, zoals illegaal voorhanden gehouden wapens waarvan de eigenaars zich willen ontdoen of wapens waarvan zij de regularisatie of registratie niet wensen. Deze afstand zal zelfs anoniem kunnen gebeuren om zoveel mogelijk resultaat op te leveren. Buitenlandse precedenten hebben geleerd dat anonimiteit een voorwaarde van succes is. Ook deze vorm van amnestie zal nader worden uitgewerkt door de Koning op het vlak van de concrete procedure, de verzameling en tijdelijke opslag en de uiteindelijke vernietiging van deze wapens.

De tweede paragraaf bevat de overgangsregeling voor bezitters van automatische vuurwapens, die worden voorbehouden aan erkende personen. De particuliere bezitters zullen binnen het jaar moeten kiezen tussen het laten ombouwen van hun wapen tot een toegelaten type of het van de hand doen ervan. Wat het ombouwen betreft, zal alleen de proefbank bevoegd zijn teneinde de nodige waarborgen te bieden. Het is immers bekend dat het omvormen van een automatisch wapen tot een halfautomatisch (dat dus enkel nog schot per schot kan werken) veelal eenvoudig kan worden ongedaan gemaakt door een onderdeel terug te plaatsen. Het is een feit dat de proefbank niet in staat zal zijn het nodige te doen voor alle modellen van wapens en dat in dat geval de andere opties aangewezen zijn (neutralisatie, verkoop, afstand).

Op vraag van de Raad van State werd tenslotte een nieuwe paragraaf ingevoegd, die de situatie regelt van bezitters van een vergunningsplichtig wapen dat nu verboden wordt. Deze zouden in bepaalde gevallen worden onteigend indien ze hun wapen niet kunnen laten ombouwen. In dat geval hebben ze krachtens de Grondwet recht op een billijke voorafgaande vergoeding, die zal moeten worden vastgesteld door de minister van Justitie. In de praktijk kunnen er alleen enkele gevallen zijn van particulieren die een vergunning hebben voor het bezit van militair materieel dat als oorlogswapen werd beschouwd, en dat niet werd geneutraliseerd. Er mag van worden uitgegaan dat dergelijke tuigen wel kunnen worden geneutraliseerd. Wie bijvoorbeeld een tank zou bezitten, moet er dan enkel voor zorgen dat die ongeschikt wordt gemaakt voor het schieten, zodat er geen onteigening nodig is.

Artikel 39

Dit artikel laat vanaf nu ook officieel het gebruik toe van het verkorte opschrift van de wet, zoals ze gemeenzaam wordt geciteerd in het spraakgebruik en in de doctrine.

Artikel 40

Dit artikel heft de oude wet op.

Artikel 41

Om te vermijden dat de vele, vaak zeer technische uitvoeringsbesluiten van de oude wet moeten worden vervangen, bepaalt dit artikel dat deze van kracht blijven voor zover ze overeenstemmen met de nieuwe wet. Daarom zal het voornaamste uitvoeringsbesluit van 20 september 1991, dat wel samen met de wet zal worden vervangen, de nodige aanpassingen aan de andere bestaande (en in sommige gevallen nog recente) besluiten aanbrengen, zodat deze probleemloos kunnen worden beschouwd als horend bij deze wet.

In dezelfde logica worden ook alle krachtens de oude wet afgeleverde erkenningen en vergunningen beschouwd als afgeleverd met toepassing van de nieuwe wet. Zoniet zouden immers veel verworvan rechten op de helling worden gezet en zou het illegaal wapenbezit alleen maar worden aangemoedigd.

Artikel 42

Om een gelijktijdige inwerkingtreding van de wet en haar uitvoeringsbesluit(en) te garanderen, is het nodig dat die datum door de Koning wordt bepaald.

Josy DUBIÉ.
Jeannine LEDUC.
Myriam VANLERBERGHE.
Frans LOZIE.

WETSVOORSTEL


HOOFDSTUK I.

Algemene bepalingen

Artikel 1.

Deze wet regelt een aangelegenheid zoals bepaald in artikel 78 van de Grondwet en zet richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens om.

Art. 2.

Voor de toepassing van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan wordt verstaan onder :

1º wapenhandelaar : eenieder die voor eigen rekening, tegen een vergoeding of om niet, vuurwapens, onderdelen ervan of munitie ervoor vervaardigt, herstelt, wijzigt, verhandelt of anderszins ter beschikking stelt;

2º tussenpersoon : eenieder die, tegen een vergoeding of om niet, de voorwaarden creëert voor het sluiten van een overeenkomst met als onderwerp de vervaardiging, de herstelling, de wijziging, het aanbod, de verwerving, de overdracht of enige andere vorm van terbeschikkingstelling van vuurwapens, onderdelen ervan of munitie ervoor, ongeacht de herkomst en de bestemming ervan en ongeacht of de goederen op het Belgische grondgebied komen, of die een dergelijke overeenkomst sluit wanneer het vervoer door een derde wordt verricht;

3º antipersoonsmijnen, valstrikmijnen en soortgelijke mechanismen : ieder tuig dat op of onder enig oppervlak of in de nabijheid daarvan wordt geplaatst, en ontworpen of aangepast is om te ontploffen of uiteen te spatten door de aanwezigheid of nabijheid van of het contact met een persoon, al dan niet voorzien van een anti-hanteermechanisme, dat de mijn beschermt, er onderdeel van is, verbonden is met, bevestigd aan of geplaatst onder de mijn en dat in werking wordt gesteld wanneer een poging wordt gedaan de mijn te manipuleren of opzettelijk te ontregelen;

4º blindmakend laserwapen : wapen ontworpen of aangepast met als enig doel of onder meer als doel om door middel van lasertechnologie mensen permanent blind te maken;

5º brandwapen : elk wapen of elk stuk munitie dat in de eerste plaats is ontworpen om objecten in brand te steken of brandwonden toe te brengen aan personen via de inwerking van vlammen, hitte of een combinatie daarvan, voortgebracht door een chemische reactie van een op het doel gebrachte stof;

6º springmes met slot : mes waarvan het lemmet door een mechanisme of door de zwaartekracht uit het heft wordt gebracht en automatisch wordt geblokkeerd;

7º vlindermes : een mes, waarvan het heft in de lengterichting in tweeën is gedeeld en waarvan het lemmet naar buiten wordt gebracht door elk van de delen van het heft in tegenovergestelde richting zijdelings open te vouwen;

8º namaakwapen : al dan niet inerte natuurgetrouwe imitatie, replica of kopie van een vuurwapen;

9º lang wapen : wapen waarvan de looplengte meer dan 30 cm bedraagt of waarvan de totale lengte meer dan 60 cm bedraagt;

10º jachtverlof : een document dat het recht verleent om de jacht te beoefenen en dat is afgeleverd door of namens de gewestelijke overheden bevoegd voor de jacht, of een gelijkwaardig document afgeleverd in een andere lidstaat van de Europese Unie;

11º sportschutterslicentie : een document dat het recht verleent om de schietsport te beoefenen en dat is afgeleverd door of namens de gemeenschapsoverheden bevoegd voor sport, of een gelijkwaardig document afgeleverd in een andere lidstaat van de Europese Unie;

12º schietstand : een schietinstallatie voor vuurwapens, al dan niet gelegen in een gesloten lokaal.

HOOFDSTUK II.

Indeling van de wapens

Art. 3.

§ 1. Worden geacht verboden wapens te zijn :

1º antipersoonsmijnen, valstrikmijnen en soortgelijke mechanismen, en blindmakende laserwapens;

2º brandwapens;

3º wapens ontworpen voor uitsluitend militair gebruik, zoals lanceertoestellen, artilleriestukken, raketten, wapens die gebruik maken van andere vormen van straling dan die bedoeld onder het 1º, munitie die specifiek is ontworpen voor die wapens, bommen, torpedo's en granaten;

4º springmessen met slot, vlindermessen, boksbeugels en blanke wapens die uiterlijk gelijken op een ander voorwerp;

5º degenstokken en geweerstokken die geen historische wapens zijn;

6º knotsen en telescopische wapenstokken;

7º vuurwapens waarvan de kolf of de loop op zich in verschillende delen kan worden uiteengenomen, vuurwapens die zodanig zijn vervaardigd of gewijzigd dat het dragen ervan niet of minder zichtbaar is dan wel dat de aanvalskracht wordt verhoogd en vuurwapens die uiterlijk gelijken op een ander voorwerp dan een wapen;

8º tuigen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, met uitzondering van medische of diergeneeskundige hulpmiddelen;

9º voorwerpen bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen, met uitzondering van medische hulpmiddelen;

10º vuurwapens met een ingebouwde geluiddemper die niet kan worden weggenomen en vuurwapens uitgerust met een geluiddemper;

11º andere door de minister van Justitie aangewezen tuigen, wapens en munitie die een ernstige bedreiging voor de openbare veiligheid kunnen vormen en wapens en munitie die om die reden alleen de diensten bedoeld in artikel 27, § 1, tweede en derde lid, voorhanden mogen hebben;

12º voorwerpen en stoffen die niet als wapen zijn ontworpen maar waarvan, rekening houdend met de concrete omstandigheden, kan worden aangenomen dat ze door de drager ervan kennelijk worden bestemd voor het toebrengen van lichamelijk letsel aan of het bedreigen van personen.

§ 2. Als vrij verkrijgbare wapens worden beschouwd :

1º de niet-vuurwapens en de namaakwapens waarvoor geen bijzondere regeling geldt;

2º de vuurwapens met een historische, folkloristische of decoratieve waarde als bepaald door de Koning. Indien dergelijke vuurwapens buiten het kader van historische of folkloristische manifestaties voor het schieten worden gebruikt, worden zij evenwel beschouwd als vergunningsplichtige vuurwapens;

3º de vuurwapens die, overeenkomstig regels vastgesteld door de Koning, voor het schieten onbruikbaar zijn gemaakt;

4º de vuurwapens die ontworpen zijn voor het geven van alarm of signalen, reddingsactiviteiten, slachten van dieren of visserij met harpoenen, of bestemd zijn voor industriële of technische doeleinden, mits zij alleen voor dat welbepaalde gebruik kunnen worden aangewend, overeenkomstig regels vastgesteld door de Koning. Artikel 4 is niet van toepassing op deze wapens.

§ 3. Alle overige vuurwapens zijn verboden, tenzij voor het voorhanden hebben ervan een vergunning is verkregen of artikel 11 van toepassing is. Voor de toepassing van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan worden deze wapens « vergunningsplichtige wapens » genoemd.

§ 4. De Koning kan wapens van twijfelachtig model bij een van de bovenstaande categorieën indelen.

HOOFDSTUK III

Erkenning van wapenhandelaars, tussenpersonen, wapenverzamelaars en alle andere personen die een beroep uitoefenen dat het voorhanden hebben van vuurwapens impliceert

Art. 4

§ 1. Niemand mag op het Belgisch grondgebied activiteiten als wapenhandelaar of als tussenpersoon uitoefenen, of zich als dusdanig bekend maken, zonder daartoe vooraf te zijn erkend door de gouverneur bevoegd voor de vestigingsplaats.

Indien de aanvrager als wapenhandelaar is erkend in een andere lidstaat van de Europese Unie, houdt de gouverneur bij de beoordeling van de erkenningsaanvraag rekening met de waarborgen verstrekt in dat kader.

De personen die deze activiteiten uitoefenen onder gezag, leiding en toezicht van een erkend wapenhandelaar en in zijn vestigingsplaats, moeten evenwel niet worden erkend.

§ 2. De aanvrager moet zijn beroepsbekwaamheid bewijzen voor de activiteit die hij wenst uit te oefenen en de herkomst van de voor zijn activiteit aangewende financiële middelen aantonen op de wijze bepaald door de Koning.

De vereiste beroepsbekwaamheid heeft betrekking op de kennis van de na te leven regelgeving en van de beroepsdeontologie, en van de techniek en het gebruik van wapens.

De gouverneur gaat na of de aangewende financiële middelen niet van frauduleuze of van criminele oorsprong zijn, of de aanvrager voldoende solvabel is en of hij niet optreedt als stroman voor een derde.

§ 3. De gouverneur doet uitspraak over de aanvraag om erkenning na ontvangst van het met redenen omkleed advies van de procureur des Konings en van de burgemeester bevoegd voor de vestigingsplaats en voor de woonplaats van de aanvrager.

De erkenning kan alleen worden geweigerd om redenen die verband houden met de handhaving van de openbare orde. Elke beslissing tot weigering vanwege de gouverneur moet met redenen omkleed zijn.

§ 4. Niettemin zijn de aanvragen van volgende personen onontvankelijk :

1º personen die tot een criminele straf veroordeeld zijn of geïnterneerd zijn krachtens de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij of krachtens de wet van 1 juli 1964;

2º personen die als dader of mededader veroordeeld zijn wegens een van de misdrijven bepaald in :

a) deze wet en in de besluiten tot uitvoering ervan;

b) de artikelen 101 tot 135quinquies, 193 tot 214, 233 tot 236, 269 tot 274, 313, 322 tot 331, 336, 337, 344, 345, 347bis, 392 tot 415, 423 tot 442, 461 tot 488, 510 tot 518 en 520 tot 525 van het Strafwetboek;

c) de artikelen 17, 18, 29 tot 31 en 33 tot 41 van het Militair Strafwetboek;

d) de artikelen 33 tot 37 en 67 tot 70 van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisserij;

e) de wet van 29 juli 1934 waarbij de private milities verboden worden;

f) de wet van 28 mei 1956 betreffende de ontplofbare en voor de deflagratie vatbare stoffen en mengsels en in de besluiten tot uitvoering ervan;

g) de wet van 11 september 1962 betreffende de in-, uit- en doorvoer van goederen en in de besluiten tot uitvoering ervan;

h) de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligings-ondernemingen en de interne bewakingsdiensten;

i) de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective;

j) de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en de daaraan verbonden technologie;

3º rechtspersonen die zelf zijn veroordeeld en rechtspersonen waarvan een bestuurder, een zaakvoerder, een commissaris of aangestelde voor het beheer of het bestuur, is veroordeeld of onderworpen aan een veiligheidsmaatregel in omstandigheden als bedoeld in 1º en 2º hiervoren;

4º de personen die in het buitenland :

a) zijn veroordeeld tot een straf die met internering overeenstemt;

b) het voorwerp hebben uitgemaakt van een maatregel die met internering overeenstemt;

c) als dader of mededader zijn veroordeeld wegens een van de misdrijven die in het 2º zijn bepaald;

5º minderjarigen;

6º onderdanen van Staten die geen lid zijn van de Europese Unie en de personen die hun hoofdverblijfplaats niet hebben in een lidstaat van de Europese Unie.

§ 5. De gouverneur kan, in geval van fusie, splitsing, inbreng van een algemeenheid of van een bedrijfstak of wijziging van de rechtspersoonlijkheid, bepalen dat de nieuwe juridische entiteit, mits zij de door hem bepaalde voorwaarden in acht neemt, gedurende de periode voorafgaand aan de notificatie van de beslissing betreffende de erkenningsaanvraag, de activiteiten van de initieel erkende onderneming kan voortzetten.

Art. 5

§ 1. De natuurlijke personen en privaatrechtelijke rechtspersonen die een museum of een verzameling van meer dan tien vergunningsplichtige vuurwapens wensen aan te leggen zonder voor elk bijkomend wapen een vergunning overeenkomstig artikel 10 te moeten bekomen, moeten overeenkomstig artikel 4, §§ 3 en 4, daartoe worden erkend door de gouverneur bevoegd voor de vestigingsplaats. De Koning bepaalt de inhoudelijke voorwaarden waaraan de verzameling moet voldoen en de bijzondere in acht te nemen technische voorzorgen indien de wapens vervaardigd zijn na 1945.

§ 2. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder de gouverneur bevoegd voor de vestigingsplaats bijzondere erkenningen kan verlenen aan personen die beroepsmatige activiteiten van wetenschappelijke, culturele of niet-commerciële aard met vuurwapens uitoefenen.

Art. 6

§ 1. De erkenning wordt verleend voor onbepaalde duur en kan worden beperkt tot bepaalde verrichtingen of tot bepaalde soorten wapens en munitie.

§ 2. De erkenning kan worden geschorst voor een periode van één maand tot zes maanden, ingetrokken, beperkt tot bepaalde verrichtingen of tot bepaalde soorten wapens of munitie, of beperkt tot een bepaalde duur, indien de houder :

1º behoort tot de categorieën genoemd in artikel 4, § 4;

2º de bepalingen van deze wet en de besluiten tot uitvoering ervan of de beperkingen van § 1 niet in acht neemt;

3º de erkenning op grond van onjuiste inlichtingen heeft verkregen;

4º gedurende een jaar de activiteiten waarop de erkenning betrekking heeft, met uitzondering van deze bedoeld in artikel 5, niet heeft uitgeoefend;

5º activiteiten uitoefent die door het feit dat zij worden uitgeoefend tesamen met de activiteiten waarvoor de erkenning is bekomen, de openbare orde kunnen verstoren.

HOOFDSTUK IV

Handelingen met verboden wapens

Art. 7

Niemand mag verboden wapens vervaardigen, herstellen, te koop stellen, verkopen, uitdelen, invoeren of vervoeren, opslaan, voorhanden hebben of dragen.

In geval van inbreuk op het vorige lid worden de wapens in beslag genomen, verbeurd verklaard en vernietigd, zelfs indien zij niet aan de veroordeelde toebehoren.

HOOFDSTUK V

Handelingen met vrij verkrijgbare wapens

Art. 8

Het dragen van een vrij verkrijgbaar wapen is alleen toegestaan aan diegene, die daartoe een wettige reden kan aantonen.

HOOFDSTUK VI

Handelingen met vergunningsplichtige wapens

Art. 9

Behoudens het geval van rechtstreekse uitvoer door de verkoper of de overdrager, mag niemand een vergunningsplichtig vuurwapen verkopen of overdragen dan aan de overeenkomstig de artikelen 4 en 5 erkende personen of aan hen die houder zijn van de in artikel 10 bedoelde vergunning.

De invoer van vergunningsplichtige vuurwapens is alleen toegestaan aan de overeenkomstig de artikelen 4 en 5 erkende personen en aan hen die houder zijn van de in artikel 10 bedoelde vergunning tot het voorhanden hebben van het ingevoerde wapen.

Art. 10

§ 1. Zonder een voorafgaande vergunning, verleend door de gouverneur bevoegd voor de verblijfplaats van de verzoeker, is het particulieren verboden een vergunningsplichtig vuurwapen of de daarbij horende munitie voorhanden te hebben. Deze vergunning kan slechts worden verleend na advies, binnen de twee maanden na de aanvraag, van de korpschef van de lokale politie van de verblijfplaats van de verzoeker. Indien het advies niet is gegeven binnen deze termijn, beslist de gouverneur op basis van de andere elementen van het dossier. De beslissing moet met redenen worden omkleed. De vergunning kan worden beperkt tot het voorhanden hebben van het wapen zonder munitie en ze is slechts geldig voor één wapen.

Indien blijkt dat het voorhanden hebben van het wapen de openbare orde kan verstoren, kan de gouverneur bevoegd voor de verblijfplaats van de betrokkene de vergunning bij een met redenen omklede beslissing beperken, schorsen of intrekken na het advies te hebben ingewonnen van de procureur des Konings bevoegd voor deze verblijfplaats.

§ 2. Indien de verzoeker in België geen verblijfplaats heeft, wordt de vergunning verleend door de minister van Justitie na eensluidend advies van de Veiligheid van de Staat en kan zij worden beperkt tot het voorhanden hebben van het wapen zonder munitie.

Indien de verzoeker verblijft in een andere lidstaat van de Europese Unie, mag de vergunning niet worden verleend zonder voorafgaand akkoord van die staat. Indien de vergunning wordt verleend, wordt die staat daarvan op de hoogte gesteld.

Indien blijkt dat het voorhanden hebben van het wapen de openbare orde kan verstoren, kan de minister van Justitie, na advies van de Veiligheid van de Staat, de vergunning beperken, schorsen of intrekken. Deze beslissing moet met redenen zijn omkleed.

§ 3. De vergunning wordt slechts verleend aan personen die voldoen aan de volgende voorwaarden :

1º meerderjarig zijn;

2º niet zijn veroordeeld als dader of medeplichtige wegens een van de misdrijven bedoeld in artikel 4, § 4;

3º niet het voorwerp zijn van een lopende schorsing en niet eerder het voorwerp geweest zijn van de intrekking van een vergunning tot het voorhanden hebben van of het dragen van een wapen;

4º een medisch attest voorleggen dat bevestigt dat de aanvrager in staat is een wapen te manipuleren zonder gevaar voor zichzelf of voor anderen;

5º slagen voor een proef betreffende de kennis van de toepasselijke regelgeving en het hanteren van een vuurwapen, waarvan de modaliteiten worden bepaald door de Koning;

6º geen meerderjarige persoon samenwonend met de aanvrager verzet zich tegen de aanvraag;

7º een wettige reden opgeven voor de verwerving van het betrokken wapen en de munitie. Het type wapen moet overeenstemmen met de reden waarvoor het gevraagd wordt. Deze wettige redenen zijn, onder de door de Koning te bepalen voorwaarden :

a) de jacht en faunabeheersactiviteiten;

b) het sportief en recreatief schieten;

c) de uitoefening van een beroep;

d) de persoonlijke verdediging van personen die een buitengewoon risico lopen en die bovendien aantonen dat het voorhanden hebben van een vuurwapen dit buitengewoon risico in grote mate vermindert en hen bescherming kan bieden;

e) de intentie een verzameling historische wapens op te bouwen;

f) de erfenis van een wapen;

g) de deelname aan historische, folkloristische, culturele of wetenschappelijke activiteiten.

§ 4. § 3, 4º tot 6º, zijn niet van toepassing op rechtspersonen die de wapens wensen te verwerven voor beroepsdoeleinden.

Van het praktisch gedeelte van de proef bedoeld in § 3, 5º, zijn vrijgesteld :

1º de aanvrager die reeds een door de Koning bepaalde ervaring met het gebruik van vuurwapens heeft;

2º de aanvrager van een vergunning tot het voorhanden hebben van een wapen met uitsluiting van munitie;

3º de aanvrager van een vergunning tot het voorhanden hebben van een niet-vuurwapen dat krachtens deze wet vergunningsplichtig is;

4º de aanvrager die zijn verblijfplaats in het buitenland heeft.

Art. 11

Artikel 10 is niet van toepassing op :

1º houders van een jachtverlof, die lange vuurwapens met gladde loop, lange vuurwapens met één schot per loop of andere vuurwapens die uitsluitend voor de jacht zijn ontworpen en daartoe in hun land van herkomst zijn toegelaten, evenals de daarbij horende munitie mogen voorhanden hebben, op voorwaarde dat hun strafrechtelijke antecedenten, hun kennis van de wapenwetgeving en hun geschiktheid om veilig een vuurwapen te hanteren vooraf zijn nagegaan;

2º houders van een sportschutterslicentie, die vuurwapens die uitsluitend voor het sportschieten zijn ontworpen en waarvan de lijst wordt vastgesteld door de minister van Justitie, en de daarbij horende munitie mogen voorhanden hebben, op voorwaarde dat hun strafrechtelijke antecedenten, hun kennis van de wapenwetgeving en hun geschiktheid om veilig een vuurwapen te hanteren vooraf zijn nagegaan;

3º houders van een Europese vuurwapenpas afgeleverd in een andere lidstaat van de Europese Unie, die de daarop vermelde wapens mogen voorhanden hebben.

Deze personen mogen eveneens schieten met wapens die rechtmatig voorhanden worden gehouden door derden.

De Koning bepaalt de modaliteiten van registratie van de overdracht en het voorhanden hebben van de vuurwapens en de munitie bedoeld in dit artikel.

Art. 12

Indien blijkt dat het voorhanden hebben van de in artikel 11 bedoelde wapens de openbare orde kan verstoren, kan de gouverneur bevoegd voor de verblijfplaats van de betrokkene het recht om het wapen voorhanden te hebben bij een met redenen omklede beslissing beperken, schorsen of intrekken. Dit doet hij na het advies te hebben ingewonnen van de procureur des Konings van het arrondissement waar de betrokkene zijn verblijfplaats heeft.

De particulier die een vuurwapen heeft verkregen onder de voorwaarden gesteld in artikel 11, is gerechtigd dat wapen na het vervallen van de geldigheid van het jachtverlof, de sportschutterslicentie of het gelijkwaardig stuk gedurende drie jaar verder voorhanden te hebben, evenwel zonder er nog munitie voor voorhanden te mogen hebben. Na deze periode wordt het wapen vergunningsplichtig en wordt artikel 16 toegepast.

Art. 13

Niemand mag een vergunningsplichtig vuurwapen of een wapenstok dragen tenzij om een wettige reden en mits hij in het bezit is van een wapendrachtvergunning verleend door de gouverneur bevoegd voor de verblijfplaats van de verzoeker, na advies van de procureur des Konings van het arrondissement van de verblijfplaats van de verzoeker. De verzoeker moet een attest van psychische geschiktheid voor het dragen van een wapen voorleggen, tenzij hij reeds is geslaagd voor de wettelijk voorgeschreven opleiding als bewakingsagent. Dit attest moet worden opgesteld door een daartoe erkend psychiater of psycholoog na een grondig persoonlijkheidsonderzoek naar het bestaan van eventuele risico's van agressief gedrag.

Indien de verzoeker in België geen verblijfplaats heeft, wordt de wapendrachtvergunning verleend door de minister van Justitie, na advies van de Veiligheid van de Staat. In dit geval is geen attest van psychische geschiktheid vereist.

De wapendrachtvergunning wordt verleend voor een duur van ten hoogste drie jaar, zij vermeldt de voorwaarden waarvan het dragen van het wapen afhankelijk wordt gesteld en moet samen met het wapen worden gedragen.

De overheid die de wapendrachtvergunning heeft verleend, kan ze bij een met redenen omklede beslissing beperken, schorsen of intrekken indien blijkt dat het dragen van het wapen de openbare orde kan verstoren, dat de voorwaarden waarvan het dragen van het wapen afhankelijk wordt gesteld niet worden nagekomen, of dat de wettige redenen die zijn aangevoerd met het oog op het bekomen van de vergunning niet meer bestaan.

Art. 14

De personen bedoeld in artikel 11 mogen de aldaar bedoelde vuurwapens dragen zonder in het bezit te zijn van een wapendrachtvergunning mits ze hiervoor een wettige reden hebben en dit uitsluitend gebeurt in het kader van de beoefening van de aldaar bedoelde activiteiten.

De bijzondere wachters bedoeld in artikel 62 van het Veldwetboek mogen tijdens de jacht en tijdens faunabeheersactiviteiten een daartoe ontworpen vuurwapen dragen zonder in het bezit te zijn van een wapendrachtvergunning.

Art. 15

Het opslaan van vergunningsplichtige vuurwapens of munitie mag alleen als daartoe voor de betrokken hoeveelheid een van de volgende wettige redenen bestaat :

1º het wettig voorhanden hebben van meerdere vuurwapens en een noodzakelijke hoeveelheid munitie daarvoor door de eigenaars ervan die samenwonen op hetzelfde adres en die de wapens daar opslaan;

2º de wettige activiteiten van erkende personen;

3º de bewaring van de vuurwapens en munitie overeenkomstig de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten.

Art. 16

Wanneer een koninklijk besluit genomen ter uitvoering van artikel 3, § 4, wapens indeelt bij de vergunningsplichtige vuurwapens, moeten de personen die dergelijke wapens voorhanden hebben, ze laten inschrijven onder de voorwaarden die de Koning bepaalt. Een vergunning om dergelijke wapens voorhanden te hebben wordt hun kosteloos uitgereikt.

Hij die een vergunningsplichtig wapen verkrijgt in andere omstandigheden dan die welke zijn bepaald in de artikelen 10 en 11, moet binnen drie maanden nadat hij het wapen heeft verkregen, een vergunning tot het voorhanden hebben van dit wapen aanvragen. Hij mag het wapen voorlopig voorhanden hebben totdat over de aanvraag is beslist, behalve indien bij een met redenen omklede beslissing van de betrokken overheid blijkt dat het voorhanden hebben ervan de openbare orde kan verstoren.

Art. 17

Het wapen moet binnen de termijn bepaald in de beslissing van weigering, schorsing of intrekking opgeslagen worden bij een erkend persoon of overgedragen worden aan een erkend persoon dan wel aan een persoon die gemachtigd is het wapen voorhanden te hebben wanneer :

1º een beslissing wordt getroffen, waarbij aan een persoon bedoeld in artikel 16, tweede lid, wordt verboden een dergelijk wapen voorlopig voorhanden te hebben;

2º de vergunning tot het voorhanden hebben van een dergelijk wapen wordt geweigerd aan een persoon bedoeld in artikel 16;

3º de vergunning of het recht tot het voorhanden hebben van een wapen overeenkomstig de artikelen 10, § 2, en 12, eerste lid, wordt geschorst of ingetrokken.

HOOFDSTUK VII

Verbodsbepalingen

Art. 18

Het is verboden :

1º wapens per postorder of via het Internet te verkopen aan particulieren;

2º vuurwapens te verkopen aan particulieren jonger dan 18 jaar;

3º reclame te maken voor verboden wapens;

4º reclame te maken voor vergunningsplichtige wapens of zodanige wapens te koop stellen zonder op zichtbare wijze aan te geven dat voor het voorhanden hebben ervan een vergunning is vereist;

5º vuurwapens, niet-vuurwapens die projectielen kunnen afschieten of munitie te koop aan te bieden, te verkopen of over te dragen op openbare markten, beurzen en andere plaatsen zonder vaste vestiging, behalve in geval van openbare verkopen door een gerechtsdeurwaarder of notaris onder toezicht van de directeur of van een door hem gemachtigd beambte van de Proefbank voor vuurwapens. Vrij verkrijgbare wapens mogen evenwel door erkende wapenhandelaars en -verzamelaars worden verkocht op beurzen mits toelating van de minister van Justitie;

6º vuurwapens, niet-vuurwapens die projectielen kunnen afschieten of munitie te verloten of ze als prijs uit te reiken;

7º collectieve oefeningen, al dan niet met wapens, te houden, indien zij bestemd zijn om particulieren in het gebruik van geweld te onderrichten;

8º de nummers van vuurwapens te wissen, te manipuleren of onleesbaar te maken en niet-geregistreerde en niet-genummerde vuurwapens te verhandelen, te vervoeren, te dragen of op te slaan, behalve bij internationaal vervoer waarbij de wapens op Belgisch grondgebied niet worden uitgeladen of overgeladen en behalve op weg naar de proefbank voor vuurwapens met het oog op nummering;

9º wapens, daarin begrepen namaakwapens, en speelgoed te verkopen binnen een zelfde handelszaak;

10º aan niet-erkende personen om een automatisch vuurwapen voorhanden te hebben.

HOOFDSTUK VIII

De uitbating van schietstanden

Art. 19

Alleen de natuurlijke personen of rechtspersonen die hiertoe overeenkomstig artikel 4 zijn erkend mogen een schietstand uitbaten. Zij moeten evenwel geen beroepsbekwaamheid aantonen. Zij moeten uitbatingsvoorwaarden naleven die betrekking hebben op de interne veiligheid en de organisatie van de schietstand en het toezicht op de schutters.

De Koning bepaalt de uitbatingsvoorwaarden op voorstel van de Ministers die bevoegd zijn voor Justitie en Binnenlandse Zaken.

Dit artikel is niet van toepassing op de schietstanden die enkel bestemd zijn voor de opleiding of de training van de ambtenaren van de diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht die overeenkomstig artikel 27, § 1, derde lid, worden aangeduid.

HOOFDSTUK IX

Het vervoer van vuurwapens

Art. 20

Het vervoeren van vuurwapens is slechts toegelaten aan :

1º houders van een erkenning overeenkomstig artikel 4 of artikel 5, voor zover de wapens ongeladen zijn;

2º houders van een vergunning tot het voorhanden hebben van een vuurwapen en personen bedoeld in artikel 11, voor zover de wapens ongeladen zijn en vervoerd worden tussen plaatsen bepaald door de Koning en volgens door Hem bepaalde veiligheidsmodaliteiten;

3º houders van een wapendrachtvergunning;

4º personen die uitsluitend met dit doel een erkenning overeenkomstig artikel 4 hebben bekomen;

5º professionele internationale vervoerders, mits de wapens op Belgisch grondgebied niet worden uitgeladen of overgeladen.

De personen bedoeld in het 4º moeten geen beroepsbekwaamheid bewijzen, maar voldoen aan alle wettelijke voorwaarden om beschouwd te kunnen worden als professionele vervoerders. Internationale vervoerders, die niet voldoen aan het 5º en die zijn gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie, moeten niet worden erkend, maar bewijzen dat zij in hun activiteit in de betrokken lidstaat mogen uitoefenen.

HOOFDSTUK X

Bepalingen inzake munitie

Art. 21

§ 1. Het is verboden aan particulieren munitie voor vergunningsplichtige vuurwapens te verkopen of over te dragen, tenzij voor het wapen waarvoor de vergunning bepaald in artikel 10 is verleend en op vertoon van het stuk, of voor het wapen dat een persoon bedoeld in artikel 11 mag voorhanden hebben en op vertoon van het stuk dat die hoedanigheid bewijst.

Het is verboden munitie voor vergunningsplichtige vuurwapens te verkopen of over te dragen aan personen in het bezit van een vergunning die niet geldig is voor de aankoop van munitie.

Particulieren die niet voldoen aan de artikelen 10 of 11 mogen geen munitie voor vergunningsplichtige vuurwapens voorhanden hebben.

De bepalingen van leden 1 en 2 zijn ook van toepassing op de patroonhulzen en de projectielen.

§ 2. Het is verboden te vervaardigen, te verkopen, in te voeren, op te slaan of voorhanden te hebben :

1º indringende, brandstichtende of ontploffende munitie;

2º opensplijtende munitie voor pistolen en revolvers;

3º projectielen voor deze munitie.

Het verbod geldt niet voor munitie die wordt vervaardigd voor de uitvoer.

§ 3. Een koninklijk besluit mag de bepalingen van §§ 1 en 2 uitbreiden tot munitie of projectielen van twijfelachtig model.

HOOFDSTUK XI

Strafbepalingen

Art. 22

Zij die de bepalingen van deze wet of haar uitvoeringsbesluiten overtreden, worden gestraft met gevangenisstraf van één maand tot vijf jaar en met een geldboete van 100 euro tot 25 000 euro, of met een van deze straffen alleen.

Met dezelfde straffen worden gestraft zij die wetens onjuiste verklaringen hebben afgelegd om de erkenningen of vergunningen bedoeld door deze wet of door de besluiten tot uitvoering ervan te bekomen, alsook de personen die van deze verklaringen gebruik maken.

Indien de in het eerste lid bedoelde inbreuken worden gepleegd door een overeenkomstig artikel 4 erkend persoon of ten aanzien van een minderjarige, wordt het vastgestelde strafminimum op een gevangenisstraf van een jaar gebracht.

Onverminderd de toepassing van artikel 7, tweede lid, wordt de verbeurdverklaring uitgesproken overeenkomstig artikel 42 van het Strafwetboek. Het staat de rechter evenwel vrij ze niet uit te spreken in geval van inbreuk op de krachtens artikel 32, 8º, genomen reglementaire bepalingen.

Art. 23

Wapens die op grond van artikel 42 van het Strafwetboek verbeurd zijn verklaard, worden met het oog op vernietiging ter hand gesteld aan de directeur van de proefbank of aan zijn vertegenwoordiger. De kosten van de bewaring en het vervoer van de wapens tot op de plaats van vernietiging en de vernietiging zelf komen ten laste van de veroordeelde.

Art. 24

Bij herhaling kunnen de overeenkomstig artikel 4 erkende personen veroordeeld worden tot de tijdelijke of definitieve sluiting van hun onderneming.

Art. 25

Al de bepalingen van boek I van het Strafwetboek, waarvan bij deze wet niet wordt afgeweken, zijn van toepassing op de inbreuken voorzien bij deze wet en haar uitvoeringsbesluiten.

Art. 26

De straffen voorzien bij de algemene wet inzake douane en accijnzen zijn van toepassing op de invoer van wapens in strijd met de bepalingen van deze wet of haar uitvoeringsbesluiten.

HOOFDSTUK XII

Uitzonderingsbepalingen

Art. 27

§ 1. De bepalingen van deze wet zijn niet van toepassing op de bestellingen van wapens of van munitie voor de Staat of voor de openbare besturen en de publiekrechtelijke musea.

Zij zijn evenmin van toepassing op de ambtenaren van het openbaar gezag of van de openbare macht, die een wapen dat tot hun voorgeschreven uitrusting behoort, in dienst dragen of voor de dienst voorhanden hebben.

De diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht waartoe deze ambtenaren behoren worden aangeduid door de Koning bij in Ministerraad overlegd besluit.

§ 2. In afwijking van § 1 zijn het gebruik, het opslaan, het verkopen, de verwerving en het verstrekken van de wapens bedoeld in artikel 3, § 1, 1º, door de Staat of de overheidsbesturen, verboden.

Het bovenvermelde verbod heeft geen betrekking op het gebruik, het opslaan, het verwerven of het verstrekken van deze wapens in het kader van de opleiding of bijscholing van specialisten en militairen die deelnemen aan operaties die tot doel hebben de gevaren te beperken in gebieden waar mijnen liggen, die mijnen op te ruimen of onschadelijk te maken.

§ 3. De wapens bedoeld in artikel 3, § 1, 3º, mogen voorhanden worden gehouden door erkende verzamelaars en in erkende musea.

HOOFDSTUK XIII

Het toezicht op de naleving van de wet

Art. 28

§ 1. In geval van dreigend gevaar voor de openbare orde, dat ze concreet moeten aanwijzen, kan de burgemeester of de gouverneur de sluiting of ontruiming gelasten van winkels of opslagplaatsen van wapens of munitie en deze doen overbrengen naar een door hem aangewezen plaats.

De Staat vergoedt de eigenaar van de weggeruimde wapens en munitie in geval deze hem niet konden teruggegeven worden of mochten beschadigd zijn.

§ 2. In geval van dreigend gevaar voor de openbare orde, dat ze concreet moeten aanwijzen, kunnen officieren van gerechtelijke politie bovendien wapens, munitie en de in deze wet genoemde erkenningen en vergunningen voorlopig administratief in beslag nemen. Een ontvangstbewijs dient te worden afgeleverd en de rechten van derden dienen te worden gevrijwaard.

Ze doen dit in afwachting van een beslissing terzake van de plaatselijk bevoegde gouverneur, die van hen onverwijld de daartoe nodige informatie ontvangt.

Art. 29

De inbreuken op deze wet en haar uitvoeringsbesluiten worden opgespoord en vastgesteld door :

1º de leden van de federale politie, de lokale politie en de douane;

2º de directeur en de beambten van de proefbank voor vuurwapens;

3º de inspecteurs en controleurs van springstoffen en de ambtenaren van het bestuur Economische Inspectie.

Voor de uitvoering van hun opdracht mogen zij :

1º zich toegang verschaffen tot alle plaatsen waar de erkende personen hun activiteiten uitoefenen;

2º zich alle documenten, stukken, registers, boeken en voorwerpen, die zich in die plaatsen bevinden of die hun activiteiten betreffen, doen voorleggen.

De officieren van gerechtelijke politie doen, met inachtname van de onschendbaarheid van de privéwoning, op verzoek van de gouverneur of op eigen initiatief een regelmatige preventieve controle van de activiteiten uitgeoefend door de erkende personen en van het effectief voorhanden houden van vuurwapens door particulieren die daartoe een vergunning, of overeenkomstig artikel 11 het recht hebben en van de omstandigheden waaronder dit gebeurt.

De federale politie is in het bijzonder belast met het toezicht op de wapenhandelaars en de wapenfabrikanten.

HOOFDSTUK XIV

Diverse bepalingen

Art. 30

De bepalingen met betrekking tot de vuurwapens zijn ook van toepassing op de losse onderdelen die aan de wettelijk voorgeschreven proef zijn onderworpen, alsook op hulpstukken, die, aangebracht op het vuurwapen, tot gevolg hebben dat het wapen in een andere categorie wordt ondergebracht.

Art. 31

De Koning kan de toepassing van de bepalingen van de artikelen 4 tot 6, 9 tot 21 en 32, geheel of gedeeltelijk uitbreiden tot andere wapens dan vuurwapens.

Art. 32

De Koning :

1º bepaalt de veiligheidsvoorwaarden waaraan het opslaan, het vervoeren, het voorhanden hebben en het verzamelen van wapens of munitie zijn onderworpen;

2º bepaalt de voorwaarden voor het verlenen van de in deze wet bedoelde documenten en hun vorm;

3º bepaalt het bedrag van de rechten of retributies die geheven worden bij het verlenen ervan;

4º regelt, met het oog op de opspoorbaarbeid ervan en rekening houdend met waarborgen terzake die voor ingevoerde wapens reeds mochten zijn verstrekt in andere lidstaten van de Europese Unie, de nummering van vuurwapens en onderdelen van vuurwapens onderworpen aan de proef;

5º stelt in overleg met officiële vertegenwoordigers van de betrokken sector een deontologische code voor de erkende wapenhandelaars vast, waarin met name de informatieplichten ten opzichte van de klant worden gepreciseerd;

6º bepaalt de voorwaarden waaronder de wapens vrijwillig of na een beslissing van de rechter kunnen worden vernietigd, alsook de certificaten van vernietiging van de afgeleverde wapens;

7º bepaalt de voorwaarden en de wijze van de registratie van de wapens door de erkende personen en in het Centraal Wapenregister, evenals van de afgifte van de Europese vuurwapenpas;

8º bepaalt de maatregelen ter vaststelling van het verkrijgen, de verkoop, de overdracht, de in- en uitvoer van vuurwapens en munitie en het voorhanden hebben van vuurwapens.

HOOFDSTUK XV

De federale wapendienst

Art. 33

Bij de minister van Justitie wordt een federale wapendienst opgericht, die :

1º hem adviseert inzake de richtlijnen die hij aan de gouverneurs geeft in het kader van de uitoefening van hun bevoegdheden krachtens deze wet;

2º zich bezighoudt met de organisatie van het examen inzake beroepsbekwaamheid voor de wapenhandelaars, met de concrete uitwerking van de theoretische en praktische proeven door de gouverneurs op te leggen krachtens deze wet en met de opstelling van de lijst van erkende deskundigen bedoeld in artikel 13, eerste lid;

3º overleg pleegt met de verschillende betrokken sectoren en overheden en hem voorstellen doet inzake besluiten en maatregelen te nemen in uitvoering van deze wet.

HOOFDSTUK XVI

Wijzigingsbepalingen

Art. 34

Artikel 31, 6º, van het Strafwetboek wordt vervangen als volgt : « 6º een wapen of munitie te vervaardigen, te wijzigen, te herstellen, over te dragen, te bezitten, te dragen, te vervoeren, in, uit, of door te voeren, of te dienen in de Krijgsmacht. »

In de artikelen 198, 199 en 202, eerste lid, van het Strafwetboek worden de woorden « een machtiging om wapens te dragen » vervangen door de woorden « een document bedoeld in de wapenwet ».

Art. 35

Artikel 14 van de wet van 24 mei 1888 houdende regeling van de toestand van de proefbank voor vuurwapens gevestigd te Luik wordt vervangen als volgt :

« De ministers van Economische Zaken en van Justitie zullen de vereiste controle- en toezichtsmaatregelen voorschrijven. »

Art. 36

Artikel 2bis van de wet van 29 juli 1934 waarbij de private milities verboden worden, ingevoegd door de wet van 4 mei 1936, wordt opgeheven.

HOOFDSTUK XVI

Overgangsbepalingen

Art. 37

§ 1. Eenieder die op de datum van inwerkingtreding van deze wet zonder titel een wapen of munitie voorhanden heeft waarvoor krachtens de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie evenwel een vergunning tot het voorhanden hebben van een verweer- of een oorlogswapen was vereist, kan daarvoor gedurende een termijn van zes maanden en overeenkomstig een door de Koning te bepalen procedure de nodige vergunning aanvragen zonder voor dit misdrijf te kunnen worden vervolgd, voor zover het betrokken wapen niet wordt gezocht of staat geseind.

§ 2. Eenieder die op de datum van de inwerkingtreding van deze wet een vuurwapen voorhanden heeft dat krachtens deze wet vergunningsplichtig is geworden, moet daarvan binnen het jaar aangifte doen bij de gouverneur bevoegd voor zijn verblijfplaats, door bemiddeling van de lokale politie. Indien de betrokkene houder is van een jachtverlof of een sportschutterslicentie wordt het wapen automatisch op zijn naam geregistreerd. Indien dit niet het geval is, wordt hem een vergunning uitgereikt mits hij meerderjarig is en geen veroordelingen heeft opgelopen zoals bedoeld in artikel 4, §4.

Art. 38

§ 1. Eenieder die op de datum van inwerkingtreding van deze wet een verboden wapen of een wapen of munitie bedoeld in artikel 37, § 1, bezit, kan hiervan gedurende een termijn van zes maanden bij de lokale politiedienst van zijn keuze ongestraft en anoniem afstand doen voor zover het betrokken wapen niet wordt gezocht of staat geseind. De Koning regelt deze procedure, alsook de indiening en vernietiging van deze wapens.

§ 2. De particulieren die op de datum van inwerkingtreding van deze wet een automatisch vuurwapen voorhanden hebben, moeten binnen het jaar hetzij dit wapen door de proefbank voor vuurwapens onomkeerbaar laten ombouwen tot een halfautomatisch wapen of laten neutraliseren, hetzij het overdragen aan een erkende wapenhandelaar, tussenpersoon, verzamelaar of persoon bedoeld in artikel 5, § 2, hetzij er afstand van doen bij de lokale politie van hun verblijfplaats.

§ 3. De personen die op de datum van inwerkingtreding van deze wet houder zijn van een vergunning tot het voorhanden hebben van een wapen dat krachtens deze wet verboden wordt, moeten dit wapen binnen het jaar hetzij door de proefbank voor vuurwapens onomkeerbaar laten ombouwen of neutraliseren tot een niet-verboden wapen, hetzij het overdragen aan een persoon die gerechtigd is het voorhanden te hebben, hetzij er afstand van te doen bij de lokale politie van hun verblijfplaats tegen een billijke vergoeding vast te stellen door de minister van Justitie.

HOOFDSTUK XVII

Slotbepalingen

Art. 39

Deze wet wordt ook « Wapenwet » genoemd.

Art. 40

De wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie wordt opgeheven.

Art. 41

De uitvoeringsbesluiten van de wet bedoeld in artikel 40 blijven geldig als uitvoeringsbesluiten van deze wet tot ze worden vervangen en mits ze niet in tegenstrijd zijn met deze wet.

De erkenningen en vergunningen afgeleverd krachtens de wet bedoeld in artikel 40 blijven geldig mits ze niet in tegenstrijd zijn met deze wet.

Art. 42

De Koning bepaalt de datum waarop deze wet in werking treedt.

15 mei 2002.

Josy DUBIÉ.
Jeannine LEDUC.
Myriam VANLERBERGHE.
Frans LOZIE.

(1) Zie stuk Kamer, nr. 50-1598/1, blz. 57-77.