2-308/2

2-308/2

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

2 FEBRUARI 2000


Wetsontwerp tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de Belgische nationaliteit


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW STAVEAUX-VAN STEENBERGE EN DE HEER VERREYCKEN

Art. 1 tot en met 14

Deze artikelen vervangen als volgt :

« Artikel 1. ­ Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2. ­ Het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd door de wet van 28 juni 1984 en gewijzigd door de wetten van 22 mei 1991, 13 juni 1991, 6 augustus 1993, 13 april 1995 en 22 december 1998, wordt opgeheven.

Art. 3. ­ Een Wetboek Staatsburgerschap wordt ingevoerd met de volgende bepalingen :

« WETBOEK STAATSBURGERSCHAP

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

Artikel 1. ­ Met het staatsburgerschap wordt bedoeld het behoren tot een van de drie Gemeenschappen zoals bedoeld in artikel 2 van de Grondwet.

Voor de toepassing van dit Wetboek wordt een persoon als minderjarig beschouwd wanneer hij de volle leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt. Zijn minderjarigheid wordt evenwel bepaald door zijn nationale wet wanneer dit ertoe leidt dat hij het staatsburgerschap niet verwerft.

Art. 2. ­ Toekenning, verkrijging, verlies en herkrijging van het staatsburgerschap, uit welke oorzaak ook, hebben alleen gevolg voor de toekomst.

Art. 3. ­ De afstamming heeft inzake het bezit van het staatsburgerschap alleen dan van rechtswege gevolg indien ze is vastgesteld voordat het kind de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt of ontvoogd wordt voor die leeftijd.

Art. 4. ­ Het bewijs van het staatsburgerschap wordt geleverd door aan te tonen dat de bij de Belgische wet opgelegde voorwaarden en vormvereisten zijn vervuld.

Wanneer het staatsburgerschap alleen op afstamming of adoptie berust, wordt het, behoudens tegenbewijs, als bewezen beschouwd, indien de persoon aan wie de belanghebbende zijn staatsburgerschap beweert te ontlenen, zonder onderbreking de staat van Belg heeft bezeten.

Iemand bezit de staat van Belg, indien hij de rechten uitoefent die uitsluitend aan Belgische staatsburgers worden toegekend.

Art. 5. ­ Iedere rechtshandeling met betrekking tot de toekenning, de verkrijging, het behoud, het verlies of de herkrijging van het staatsburgerschap, kan worden verricht krachtens een bijzondere en authentieke volmacht.

Art. 6. ­ Personen die onbekwaam zijn uit hoofde van hun geestestoestand, worden, voor het verrichten van rechtshandelingen inzake staatsburgerschap, vertegenwoordigd door hun wettelijke vertegenwoordiger.

Personen aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd kunnen door hem worden vertegenwoordigd.

Hoofdstuk II

De verwerving van het staatsburgerschap

Art. 7. ­ § 1. Verwerving van het staatsburgerschap geschiedt door :

1º toekenning van dat burgerschap, die geen vrijwillige handeling van de belanghebbende met het oog op deze verwerving veronderstelt;

2º verkrijging van dat burgerschap, die een vrijwillige handeling van de belanghebbende met het oog op deze verwerving veronderstelt.

Het staatsburgerschap wordt eveneens verworven via verkrijging indien de belanghebbende een minderjarige persoon is die het staatsburgerschap heeft verworven als gevolg van een vrijwillige handeling van een ouder of adoptant die over de belanghebbende het gezag uitoefent.

§ 2. Het staatsburgerschap wordt onder de voorwaarden zoals bepaald in dit Wetboek toegekend op grond van :

1º de afstamming van een Belgisch staatsburger;

2º de geboorte in België;

3º en de adoptie door een Belgisch staatsburger.

§ 3. Het staatsburgerschap wordt onder de voorwaarden zoals bepaald in dit Wetboek verkregen :

1º door naturalisatie;

2º door collectieve verkrijging;

3º en door verklaring van het bezit van de staat van Belg.

Afdeling 1

Toekenning van het staatsburgerschap op grond van de afstamming van een Belgisch staatsburger

Art. 8. ­ § 1. Staatsburger zijn :

1º het kind geboren in België uit een Belgisch staatsburger;

2º het kind geboren in het buitenland uit een Belgisch staatsburger geboren in België of in een gebied dat ten tijde van de geboorte van deze laatste onder Belgische soevereiniteit of onder Belgisch bestuur stond;

3º het kind geboren in het buitenland uit een Belgisch staatsburger die, binnen een termijn van vijf jaar na de geboorte van het kind, een verklaring heeft afgelegd waarin hij verzoekt om toekenning van het staatsburgerschap aan zijn kind;

4º en het kind geboren uit een Belgisch staatsburger, op voorwaarde dat het kind geen ander staatsburgerschap bezit of behoudt tot de leeftijd van achttien jaar of tot zijn ontvoogding voor die leeftijd.

De verklaring bedoeld in het eerste lid, 3º, wordt afgelegd ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de hoofdverblijfplaats van de belanghebbende of, in het buitenland, ten overstaan van het hoofd van de Belgische diplomatieke zending of consulaire post. Zij wordt ingeschreven in het register van de geboorteakten of in het aanvullend register of in een bijzonder in tweevoud gehouden register. De ambtenaar van de burgerlijke stand treedt op zonder getuigen. Bovendien wordt deze verklaring vermeld op de kant van de geboorteakte die in België is gemaakt of overgeschreven.

Degene aan wie het staatsburgerschap krachtens het eerste lid, 4º, is toegekend, behoudt het staatsburgerschap zolang niet is aangetoond, voordat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt of ontvoogd is voor die leeftijd, dat hij een vreemd staatsburgerschap bezit.

§ 2. Voor de toepassing van § 1 dient de ouder, indien hij voor de geboorte van het kind overleden is, op de dag van zijn overlijden het staatsburgerschap bezeten te hebben.

§ 3. De afstamming vastgesteld ten aanzien van een Belgisch staatsburger na de datum van het vonnis of het arrest dat de adoptie homologeert of uitspreekt, verleent het staatsburgerschap maar aan het kind, indien die afstamming wordt vastgesteld ten aanzien van de adoptant of diens echtgenoot.

§ 4. De persoon aan wie het staatsburgerschap werd toegekend op grond van de afstamming van een Belgisch staatsburger, behoudt het staatsburgerschap, wanneer zijn afstamming niet langer vaststaat nadat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt of ontvoogd is voor die leeftijd.

Indien zijn afstamming niet langer vaststaat voordat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt of voordat hij ontvoogd is, kunnen de handelingen die zijn aangegaan toen de afstamming nog vaststond en voor de geldigheid waarvan het bezit van het Belgisch staatsburgerschap vereist was, niet worden betwist enkel en alleen omdat de belanghebbende het staatsburgerschap niet bezat. Hetzelfde geldt voor de rechten welke voor die datum verkregen zijn.

Afdeling 2

Toekenning van het staatsburgerschap op grond van de geboorte in België

Art. 9. ­ § 1. Staatsburger zijn :

1º het kind geboren in België dat op het ogenblik van de geboorte staatloos zou zijn, indien het niet in het bezit was van het Belgisch staatsburgerschap;

2º en het in België gevonden pasgeboren kind dat, behoudens bewijs van het tegendeel, verondersteld wordt in België te zijn geboren.

§ 2. De persoon aan wie het staatsburgerschap werd toegekend op grond van de geboorte in België, behoudt het staatsburgerschap, wanneer zijn geboorte in België of zijn staatloosheid op het ogenblik van de geboorte niet langer vaststaat nadat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt of ontvoogd is voor die leeftijd.

Indien zijn geboorte in België of zijn staatloosheid op het ogenblik van de geboorte niet langer vaststaat voordat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt of voor hij ontvoogd is, kunnen de handelingen die zijn aangegaan toen de geboorte in België of de staatloosheid nog vaststond en voor de geldigheid waarvan het bezit van het staatsburgerschap vereist was, niet worden betwist enkel en alleen omdat de belanghebbende het staatsburgerschap niet bezat. Hetzelfde geldt voor de rechten welke voor die datum verkregen zijn.

Afdeling 3

Toekenning van het staatsburgerschap op grond van de adoptie door een Belgisch staatsburger

Art. 10. ­ § 1. Staatsburger zijn :

1º het kind geboren in België dat geadopteerd wordt door een Belgisch staatsburger;

2º het kind geboren in het buitenland dat geadopteerd wordt door een Belgisch staatsburger geboren in België of in een gebied dat ten tijde van de geboorte van deze laatste onder Belgische soevereiniteit of onder Belgisch bestuur stond;

3º het kind geboren in het buitenland dat geadopteerd wordt door een Belgisch staatsburger die, binnen een termijn van vijf jaar na de adoptie van het kind, een verklaring heeft afgelegd waarin hij verzoekt om toekenning van het staatsburgerschap aan het kind;

4º en het kind dat geadopteerd wordt door een Belgisch staatsburger, indien het anders staatloos zou zijn.

De verklaring bedoeld in het eerste lid, 3º wordt afgelegd, ingeschreven en vermeld, zoals bepaald bij artikel 8, § 1, tweede lid.

§ 2. Het staatsburgerschap wordt verworven op de dag dat de adoptie uitwerking krijgt, op voorwaarde dat de betrokkene die dag de leeftijd van achttien jaar niet bereikt heeft of niet ontvoogd is voor die leeftijd.

Afdeling 4

Verkrijging van het staatsburgerschap op grond van naturalisatie

Art. 11. ­ De naturalisatie verleent het staatsburgerschap. Zij is een gunst die slechts kan worden verleend wanneer er geen vermoedens bestaan dat de kandidaat een gevaar zou kunnen zijn voor de openbare orde, de goede zeden, de volksgezondheid of de veiligheid van de Staat.

Art. 12. ­ § 1. Het verzoek tot naturalisatie is ontvankelijk indien de belanghebbende aan de volgende voorwaarden voldoet :

1º zijn nationale wet laat toe dat hij zijn staatsburgerschap verliest in geval van verkrijging van het Belgisch staatsburgerschap;

2º hij verbindt er zich toe afstand van zijn vreemd staatsburgerschap te doen binnen zes maanden na de bekendmaking van de akte van naturalisatie in het Belgisch Staatsblad;

3º hij heeft gedurende minstens tien jaar zijn hoofdverblijfplaats in België gehad, niet onderbroken door een periode die de duur van twee jaar te boven gaat.

De jaren gedurende welke de belanghebbende in België verbleef op grond van een machtiging, overeenkomstig artikel 58 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, om langer dan drie maanden in het Rijk te verblijven teneinde er te studeren in het hoger onderwijs of er een voorbereidend jaar tot hoger onderwijs te volgen, kunnen niet in rekening worden gebracht om te voldoen aan de vereiste inzake verblijfsduur.

De termijn van tien jaar wordt verminderd tot vijf jaar voor de vreemde echtgenoot van een Belgisch staatsburger, indien de echtgenoten tijdens de drie jaar die aan het naturalisatieverzoek voorafgaan, onafgebroken gehuwd waren en samen in België verbleven.

Het Staatshoofd kan om het even welke kandidaat wegens bijzondere verdiensten vrijstellen van de voorwaarde inzake verblijfsduur;

4º hij heeft de leeftijd van vijfentwintig jaar bereikt.

Aan deze voorwaarde dient niet voldaan te worden door de vreemde echtgenoot van een Belgisch staatsburger;

5º hij is geslaagd voor een burgerschapsproef;

6º hij werd nog nooit veroordeeld tot een effectieve gevangenisstraf van meer dan drie maanden waarvoor, in België of in een andere lidstaat van de Europese Unie, geen amnestie, uitwissing van veroordeling of herstel in eer en rechten werd verkregen;

7º hij kan in de behoeften van zichzelf en van zijn gezinsleden voorzien en heeft geen belastingschulden;

8º hij legt een loyaliteitsverklaring af, waarin hij respect belooft voor de parlementaire democratie, de scheiding van kerk en staat, de nationale wetten, alsook de gewoonten en cultuur van de gemeenschap waartoe hij wenst te behoren;

9º hij levert een attest af van een daartoe door het Staatshoofd gemachtigde instelling voor medisch onderzoek, waaruit blijkt dat hij geen ernstig gevaar oplevert voor de volksgezondheid;

10º hij legt een door de Belgische overheid afgegeven bewijs van goed gedrag en zeden voor.

§ 2. Het advies van het college van burgemeester en schepenen waar de belanghebbende zijn hoofdverblijfplaats heeft, wordt ingewonnen om de integratiewil, het goed gedrag en zeden en de financiële draagkracht van de kandidaat te kunnen inschatten.

Art. 13. ­ § 1. De burgerschapsproef bedoeld in artikel 12, § 1, 5º omvat de volgende onderdelen :

1º een schriftelijke verhandeling in de taal of een van de talen van het taalgebied waar de belanghebbende zijn hoofdverblijfplaats heeft, waarin de belanghebbende uiteenzet waarom hij het Belgisch staatsburgerschap wenst te verwerven, en een schriftelijke verhandeling over een onderwerp dat door de burgerschapscommissie bedoeld in § 3 onmiddellijk voor het begin van de schriftelijke proef door loting wordt vastgesteld;

2º en een mondeling gesprek in de in 1º bedoelde taal met de kandidaat om te peilen naar diens kennis van de staatsstructuur, van de rechtsbeginselen en grondnormen van onze samenleving, alsook van de geschiedenis en de cultuur van de gemeenschap waartoe hij wenst te behoren.

§ 2. Tot de mondelinge proef als bedoeld in § 1, 2º, zal slechts overgegaan worden indien de kandidaat geslaagd is voor de schriftelijke proef als bedoeld in § 1, 1º.

§ 3. De burgerschapsproef wordt georganiseerd :

1º door een burgerschapscommissie aangesteld door de Vlaamse Gemeenschap krachtens artikel 5, § 1, II, 3º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen :

­ voor de kandidaten die hun hoofdverblijfplaats hebben in het Nederlandse taalgebied;

­ voor de kandidaten die hun hoofdverblijfplaats hebben in het tweetalige taalgebied van de negentien Brusselse gemeenten, indien de kandidaten hun proef in het Nederlands wensen af te leggen;

2º door een burgerschapscommissie aangesteld door de Franse Gemeenschap krachtens dezelfde bepaling :

­ voor de kandidaten die hun hoofdverblijfplaats hebben in het Franse taalgebied;

­ voor de kandidaten die hun hoofdverblijfplaats hebben in het tweetalige taalgebied van de negentien Brusselse gemeenten, indien de kandidaten hun proef in het Frans wensen af te leggen;

3º door een burgerschapscommissie aangesteld door de Duitstalige Gemeenschap krachtens artikel 4, § 2, van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, voor de kandidaten die hun hoofdverblijfplaats hebben in het Duitse taalgebied;

§ 4. De burgerschapsproef wordt jaarlijks in twee zittijden georganiseerd door de bevoegde commissie.

De kandidaat die twee opeenvolgende jaren in de tweede zittijd niet geslaagd is voor de burgerschapsproef, kan pas opnieuw aan een dergelijke proef deelnemen na een tussenperiode van drie maal twee zittijden.

§ 5. Indien de kandidaat geslaagd is voor de burgerschapsproef, wordt hem door de burgerschapscommissie een burgerschapscertificaat uitgereikt.

Art. 14. ­ § 1. Het met redenen omklede verzoek om naturalisatie wordt samen met het in artikel 13, § 5, bedoelde certificaat overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de kandidaat zijn hoofdverblijfplaats heeft. De ambtenaar van de burgerlijke stand zendt het verzoek van de belanghebbende samen met het in artikel 12, § 2 bedoelde advies over aan het parket bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de belanghebbende zijn hoofdverblijfplaats heeft.

De aanvraagformulieren, waarvan de inhoud door het Staatshoofd wordt bepaald op voordracht van de minister van Justitie, kunnen worden bekomen bij ieder gemeentebestuur.

Het Staatshoofd bepaalt op voordracht van de minister van Justitie welke akten en stavingstukken bij het verzoek moeten worden gevoegd om te bewijzen dat voldaan is aan de voorwaarden uit artikel 12, § 1. De verzoeker kan alle bijkomende documenten die hij nuttig acht ter staving ervan, bij zijn verzoek voegen.

§ 2. Het verzoek om naturalisatie vervalt wanneer na de indiening ervan de belanghebbende ophoudt zijn hoofdverblijfplaats in België te hebben.

§ 3. De procureur des Konings, na er zich van vergewist te hebben dat aan de voorwaarden van artikel 12, § 1 is voldaan en na kennis te hebben genomen van het in artikel 12, § 2, bedoelde advies :

1º beveelt een moraliteitsonderzoek;

2º en stelt een onderzoek in om na te gaan of er geen gewichtige feiten voorhanden zijn die een bezwaar vormen tegen de toekenning van het Belgische staatsburgerschap aan de kandidaat.

§ 4. De procureur des Konings zendt het verzoek slechts naar de Kamer van Volksvertegenwoordigers wanneer zijn advies gunstig is.

§ 5. De akte van naturalisatie aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers en bekrachtigd door het Staatshoofd op voordracht van de minister van Justitie wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Deze akte heeft uitwerking vanaf de dag van die bekendmaking.

§ 6. Binnen de termijn bepaald in artikel 12, § 1, 2º, levert de genaturaliseerde het bewijs van de afstand van zijn vreemd staatsburgerschap af aan de procureur des Konings. Bij gebreke daarvan verliest hij automatisch het staatsburgerschap. De procureur des Konings zorgt voor de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Afdeling 5

Collectieve verkrijging van het staatsburgerschap

Art. 15. ­ Staatsburger zijn :

1º het niet ontvoogde minderjarige kind van een Belgisch staatsburger die het staatsburgerschap heeft verworven door naturalisatie na de geboorte van het kind;

2º het niet ontvoogde minderjarige kind geadopteerd door een Belgisch staatsburger die het staatsburgerschap heeft verworven door naturalisatie na de dag dat de adoptie van het kind uitwerking krijgt.

Afdeling 6

Verkrijging van het staatsburgerschap door verklaring van het bezit van de staat van Belg

Art. 16. ­ § 1. De staat van Belg bezit diegene die de rechten uitoefent die uitsluitend aan Belgen worden toegekend.

§ 2. De persoon die gedurende tien jaar ononderbroken de staat van Belg bezeten heeft, kan het staatsburgerschap, in geval van betwisting van het bezit van de betrokkene van dat staatsburgerschap, verkrijgen door een verklaring af te leggen voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar hij verblijft; de verklaring wordt door de ambtenaar van de burgerlijke stand overgezonden aan het parket van de rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied.

§ 3. De rechtbank van eerste aanleg doet uitspraak over de inwilliging van de verklaring op vordering van de procureur des Konings en na zijn advies. Indien de betrokkene niet verschijnt na behoorlijk te zijn opgeroepen, doet de rechtbank uitspraak zonder hem te hebben gehoord.

Zij weigert inwilliging indien er sprake is van ernstige feiten, eigen aan de persoon, of indien zij van oordeel is dat de integratiewil van de betrokkene onvoldoende is.

Hoofdstuk III

Het verlies van het staatsburgerschap

Art. 17. ­ § 1. Het staatsburgerschap gaat voor een meerderjarige verloren in de volgende gevallen :

1º het vrijwillig verkrijgen door de betrokkene van een vreemd staatsburgerschap;

2º het afleggen van een verklaring waarin de betrokkene te kennen geeft afstand te willen doen van het staatsburgerschap; de verklaring kan alleen worden afgelegd wanneer de belanghebbende bewijst dat hij een vreemd staatsburgerschap bezit of die als gevolg van zijn verklaring zal verkrijgen;

3º het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 12, § 1, 2º zonder dat de betrokkene inmiddels afstand heeft gedaan van zijn vreemd staatsburgerschap;

4º of de vaststelling dat aan de betrokkene het staatsburgerschap werd toegekend op basis van adoptie door een Belgisch staatsburger, hoewel hij op de dag dat de adoptie uitwerking kreeg, de leeftijd van achttien jaar reeds bereikt had of reeds ontvoogd was.

§ 2. De verklaring bedoeld in § 1, 2º, wordt afgelegd, ingeschreven en vermeld zoals bepaald bij artikel 8, § 1, tweede lid.

Art. 18. ­ § 1. Het staatsburgerschap van een persoon die het staatsburgerschap anders dan door toekenning verwierf, vervalt van rechtswege :

1º in geval van een veroordeling tot een effectieve gevangenisstraf van meer dan drie maanden binnen de vijf jaar volgend op de verwerving van het staatsburgerschap;

2º of in geval van een veroordeling tot een effectieve gevangenisstraf van meer dan een jaar binnen tien jaar volgend op de verwerving van het staatsburgerschap.

§ 2. De rechter kan het staatsburgerschap van een persoon die anders dan door toekenning het staatsburgerschap verwierf, vervallen verklaren, nadat hij geoordeeld heeft dat de daden van de betrokkene wijzen op een gebrek aan loyaliteit tegenover onze samenleving zoals bedoeld in artikel 12, § 1, 8º of dat hij ernstig aan zijn elementaire plichten als staatsburger heeft verzaakt.

§ 3. De vervallenverklaring wordt gevorderd door het openbaar ministerie. De ten laste gelegde tekortkomingen worden in het dagvaardingsexploot nauwkeurig omschreven.

§ 4. De vordering tot vervallenverklaring wordt vervolgd voor de correctionele rechtbank van de hoofdverblijfplaats in België van de verweerder of, bij gebreke daarvan, voor de correctionele rechtbank te Brussel.

§ 5. Is het vonnis bij verstek gewezen, dan wordt het na zijn betekening, tenzij deze aan de persoon is gedaan, bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

§ 6. Hoger beroep en voorziening in cassatie worden ingesteld zoals voorgeschreven in correctionele zaken.

§ 7. Wanneer het vonnis of het arrest, waarbij de vervallenverklaring van het staatsburgerschap wordt uitgesproken, onherroepelijk is geworden, wordt het bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De vervallenverklaring heeft gevolg vanaf die bekendmaking.

Art. 19. ­ § 1. De niet ontvoogde minderjarige behoudt het staatsburgerschap, op voorwaarde dat één van beide ouders of adoptanten het staatsburgerschap behoudt.

§ 2. Het staatsburgerschap gaat in de gevallen anders dan § 1 voor een niet ontvoogde minderjarige verloren op grond van :

1º de verkrijging van een vreemd staatsburgerschap ingevolge de vrijwillige verkrijging door een ouder of adoptant van dat vreemd staatsburgerschap;

2º de verkrijging of het behoud van een vreemd staatsburgerschap ingevolge het afleggen door een ouder of adoptant van een verklaring bedoeld in artikel 17, § 1, 2º;

3º het verlies door een ouder of adoptant van het staatsburgerschap krachtens artikel 17, § 1, 3º en 4º;

4º de verkrijging van een vreemd staatsburgerschap ingevolge de adoptie door een vreemdeling;

5º of de vervallenverklaring van het staatsburgerschap van een ouder of adoptant krachtens artikel 18.

Hoofdstuk IV

Herkrijging van het staatsburgerschap

Art. 20. ­ § 1. De persoon die het staatsburgerschap anders dan door vervallenverklaring verloren heeft, kan het staatsburgerschap opnieuw verwerven onder de volgende voorwaarden :

1º hij is staatsburger door toekenning geweest;

2º hij heeft de leeftijd van achttien jaar bereikt;

3º hij legt een verklaring af ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand van zijn hoofdverblijfplaats of, in het buitenland, ten overstaan van het hoofd van de Belgische diplomatieke zending of consulaire post;

4º hij heeft gedurende de twee jaar die voorafgaan aan de verklaring zijn hoofdverblijf in België gehad;

5º en hij doet afstand van zijn vreemd staatsburgerschap binnen zes maanden na de herkrijging van het staatsburgerschap.

§ 2. Binnen die termijn bepaald in § 1, 5º, levert de betrokkene het bewijs van de afstand van zijn vreemd staatsburgerschap af aan de procureur des Konings. Bij gebreke daarvan verliest hij automatisch het staatsburgerschap. De procureur des Konings zorgt voor de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van een bericht waaruit het verlies van het staatsburgerschap blijkt.

Hoofdstuk V

Meervoudig staatsburgerschap

Art. 21. ­ In geval van een conflict tussen het Belgisch staatsburgerschap en het staatsburgerschap van één of meer andere staten ingevolge het bezit door een Belgisch staatsburger van meer dan één staatsburgerschap, houden de Belgische administratieve en gerechtelijke overheden enkel rekening met het Belgische staatsburgerschap van de betrokkene.

Er wordt evenwel geen diplomatieke bescherming verleend aan een meerderjarige Belgische staatsburger die zich uit vrije wil op het grondgebied bevindt van een vreemde staat waarvan hij het staatsburgerschap bezit, tenzij deze vreemde staat daarom verzoekt.

Hoofdstuk VI

Overgangsbepalingen en slotbepalingen

Art. 22. ­ § 1. De personen die op de dag van de inwerkingtreding van dit Wetboek minderjarig zijn en aan wie de Belgische nationaliteit werd toegekend krachtens artikel 11, zoals vervangen bij artikel 1 van de wet van 13 juni 1991, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, worden niet als staatsburgers beschouwd.

§ 2. De personen die op de dag van de inwerkingtreding van dit Wetboek meerderjarig zijn en aan wie de Belgische nationaliteit werd toegekend krachtens artikel 11, zoals vervangen bij artikel 1 van de wet van 13 juni 1991, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, worden tijdelijk als staatsburgers beschouwd.

Zij verliezen het staatsburgerschap indien zij binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit Wetboek niet geslaagd zijn voor een burgerschapsproef als bedoeld in artikel 13, alsook indien zij binnen die termijn geen afstand hebben gedaan van hun vreemd staatsburgerschap. In dat geval gaat het staatsburgerschap eveneens verloren voor hun minderjarige kinderen.

De minderjarige kinderen behouden het staatsburgerschap op voorwaarde dat één van beide ouders of adoptanten het staatsburgerschap behoudt.

§ 3. De personen die de Belgische nationaliteit verkregen krachtens artikel 19, zoals gewijzigd bij artikel 6 van de wet van 6 augustus 1993, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, worden tijdelijk als staatsburgers beschouwd.

Zij verliezen het staatsburgerschap indien zij binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit wetboek niet geslaagd zijn voor een burgerschapsproef als bedoeld in artikel 13, alsook indien zij binnen die termijn geen afstand hebben gedaan van hun vreemd staatsburgerschap. In dat geval gaat het staatsburgerschap eveneens verloren voor hun minderjarige kinderen.

De minderjarige kinderen behouden het staatsburgerschap op voorwaarde dat één van beide ouders of adoptanten het staatsburgerschap behoudt.

§ 4. De personen die op de dag van de inwerkingtreding van dit Wetboek meerderjarig zijn of binnen de termijn van drie jaar meerderjarig worden, aan wie de Belgische nationaliteit werd toegekend krachtens artikel 12 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit en waarvan een ouder de Belgische nationaliteit verkreeg krachtens artikel 19, zoals gewijzigd bij artikel 6 van de wet van 6 augustus 1993, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, worden tijdelijk als staatsburgers beschouwd.

Zij verliezen het staatsburgerschap indien zij binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit Wetboek niet geslaagd zijn voor een burgerschapsproef als bedoeld in artikel 13, alsook indien zij binnen die termijn geen afstand hebben gedaan van hun vreemd staatsburgerschap. In dat geval gaat het staatsburgerschap eveneens verloren voor hun minderjarige kinderen.

De minderjarige kinderen behouden het staatsburgerschap op voorwaarde dat één van beide ouders of adoptanten het staatsburgerschap behoudt.

Art. 23. ­ § 1. De personen die op de dag van de inwerkingtreding van dit Wetboek meerderjarig zijn en aan wie de Belgische nationaliteit werd toegekend krachtens artikel 11 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd door de wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit of krachtens artikel 11 bis, ingevoerd bij artikel 2 van de wet van 13 juni 1991, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, worden als staatsburgers beschouwd.

Wanneer zij naast Belgisch staatsburger ook nog staatsburger van één of meer andere staten zijn, verliezen zij evenwel het staatsburgerschap, indien zij binnen het jaar na de inwerkingtreding van dit Wetboek geen afstand hebben gedaan van hun vreemd staatsburgerschap. In dat geval gaat het staatsburgerschap eveneens verloren voor hun minderjarige kinderen die behalve Belgisch staatsburger ook staatsburger van één of meer andere staten zijn.

De minderjarige kinderen behouden het staatsburgerschap op voorwaarde dat één van beide ouders of adoptanten het staatsburgerschap behoudt.

§ 2. De personen die op de dag van de inwerkingtreding van dit Wetboek minderjarig zijn en aan wie de Belgische nationaliteit werd toegekend krachtens artikel 11 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd door de wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, of krachtens artikel 11 bis, ingevoerd bij artikel 2 van de wet van 13 juni 1991, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, worden als staatsburgers beschouwd.

Wanneer zij naast Belgisch staatsburger ook nog staatsburger van één of meer andere staten zijn, verliezen zij evenwel het staatsburgerschap, indien zij tussen hun achttiende en hun negentiende levensjaar geen afstand hebben gedaan van hun vreemd staatsburgerschap.

§ 3. De personen die op de dag van de inwerkingtreding van dit Wetboek meerderjarig zijn en die de Belgische nationaliteit verkregen krachtens artikel 12 bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd bij artikel 4 van de wet van 13 juni 1991, worden als staatsburgers beschouwd.

Wanneer zij naast Belgisch staatsburger ook nog staatsburger van één of meer andere staten zijn, verliezen zij evenwel het staatsburgerschap, indien zij binnen het jaar na de inwerkingtreding van dit Wetboek geen afstand hebben gedaan van hun vreemd staatsburgerschap. In dat geval gaat het staatsburgerschap eveneens verloren voor hun minderjarige kinderen die behalve Belgisch staatsburger ook staatsburger van één of meer andere staten zijn.

De minderjarige kinderen behouden het staatsburgerschap op voorwaarde dat één van beide ouders of adoptanten het staatsburgerschap behoudt.

§ 4. De personen die op de dag van de inwerkingtreding van dit Wetboek meerderjarig zijn en die de Belgische nationaliteit verkregen door nationaliteitskeuze krachtens artikel 13 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd door de Wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, worden als staatsburgers beschouwd.

Wanneer zij naast Belgisch staatsburger ook nog staatsburger van één of meer andere staten zijn, verliezen zij evenwel het staatsburgerschap, indien zij binnen het jaar na de inwerkingtreding van dit Wetboek geen afstand hebben gedaan van hun vreemd staatsburgerschap. In dat geval gaat het staatsburgerschap eveneens verloren voor hun minderjarige kinderen die behalve Belgisch staatsburger ook staatsburger van één of meer andere staten zijn.

De minderjarige kinderen behouden het staatsburgerschap op voorwaarde dat één van beide ouders of adoptanten het staatsburgerschap behoudt.

Art. 24. ­ Zonder dat zij aan enige bijkomende voorwaarde hoeven te voldoen, worden als staatsburger beschouwd de personen die voor de inwerkingtreding van de wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit de Belgische nationaliteit verwierven, alsook de personen die na de inwerkingtreding van de genoemde wet de Belgische nationaliteit verwierven en niet onder toepassing van artikel 22 of artikel 23 van het Wetboek Staatsburgerschap vallen.

Art. 25. ­ Het Staatshoofd neemt de nodige besluiten ter uitvoering van dit Wetboek. Deze besluiten worden in Ministerraad overlegd.

Het Staatshoofd regelt inzonderheid, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van dit Wetboek, de verwerking van deze gegevens door de Kamer van volksvertegenwoordigers uitgezonderd. ».

Art. 4. ­ § 1. Artikel 569, eerste lid, 22º, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 juni 1984 en gewijzigd bij de wet van 13 juni 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« 22º van de verklaringen op grond van artikel 16 van het Wetboek Staatsburgerschap; ».

§ 2. Artikel 604 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

§ 3. Artikel 628, 9º, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 28 juni 1984, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« 9º de rechter van de plaats waar degene die de verklaring aflegt zijn hoofdverblijfplaats heeft, wanneer het gaat om verklaringen op grond van artikel 16 van het Wetboek Staatsburgerschap ».

Art. 5. ­ In artikel 634 van het Wetboek van strafvordering, vervangen bij de wet van 7 april 1964, wordt tussen het vierde en het vijfde lid, het volgende lid ingevoegd :

« Het heeft niet tot gevolg dat de veroordeelde het staatsburgerschap, waarvan hij van rechtswege vervallen verklaard was, herkrijgt; ».

Art. 6. ­ § 1. In artikel 3, § 3, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, gewijzigd bij de wet van 11 december 1998, wordt tussen het eerste en het tweede lid, het volgende lid ingevoegd :

« Dezelfde artikelen zijn eveneens niet van toepassing op de verwerking, door de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de persoonsgegevens die noodzakelijk of dienstig zijn voor de toepassing van de bepalingen van het Wetboek Staatsburgerschap betreffende de naturalisaties. ».

§ 2. Artikel 8, § 1, eerste lid, van dezelfde wet wordt aangevuld met een 17º, luidend :

« 17º de gegevens die noodzakelijk of dienstig zijn voor de toepassing van de bepalingen van het Wetboek Staatsburgerschap. ».

§ 3. In dezelfde wet wordt een artikel 36 bis ingevoegd, luidend :

« Art. 36 bis. ­ De Kamer van volksvertegenwoordigers oefent, op de wijze bepaald in haar reglement, de bevoegdheden van de Commissie uit voor alle verwerkingen van persoonsgegevens waartoe zij overgaat krachtens de wet. ».

Art. 7. ­ In artikel 241, tweede lid, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, vervangen door de wet van 6 augustus 1993 en gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, worden tussen de woorden « Griffier van de Kamer van Volksvertegenwoordigers » en de woorden « dat hij de naturalisatie », de woorden « of van de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg waar de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en die het verzoek tot naturalisatie niet doorzendt naar de Kamer van Volksvertegenwoordigers bij toepassing van artikel 14, § 4, van het Wetboek Staatsburgerschap » ingevoegd.

Art. 8. ­ In artikel 1, tweede lid, van de besluitwet van 12 oktober 1918 betreffende het verblijf in België der vreemdelingen en der personen van vreemde oorsprong, gewijzigd bij de wetten van 15 december 1980 en 28 juni 1984, worden tussen de woorden « Wetboek van de Belgische nationaliteit » en de woorden « indien hun nationaliteit », de woorden « of de artikelen 9 en 15 van het Wetboek Staatsburgerschap » ingevoegd.

Art. 9. ­ In artikel 2, eerste lid, van de wet van 5 februari 1947 houdende het statuut van de buitenlandse politieke gevangenen, vervangen bij de wet van 6 augustus 1993, worden de woorden « artikel 19 van het Wetboek van de Belgische Nationaliteit » vervangen door de woorden « artikel 12, 3º, van het Wetboek Staatsburgerschap ».

Art. 10. ­ § 1. Artikel 9 van de wet van 30 december 1953 betreffende het verval van de Belgische nationaliteit uit hoofde van een veroordeling bij verstek wegens misdrijven tussen 26 augustus 1939 en 15 juni 1949 tegen de uitwendige veiligheid van de Staat gepleegd, gewijzigd bij de wet van 28 juni 1984, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 9. ­ Artikel 15 van het Wetboek Staatsburgerschap is van toepassing. ».

§ 2. In artikel 10 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 28 juni 1984, worden de woorden « in artikel 25 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit » vervangen door de woorden « in artikel 8, 4º, tweede lid, van het Wetboek Staatsburgerschap ».

Art. 11. ­ In artikel 13, eerste lid, van de wet van 21 juni 1960 houdende statuut van de militairen die tijdens de oorlog 1940-1945 in de Belgische Strijdkrachten in Groot-Brittannië gediend hebben, vervangen bij de wet van 6 augustus 1993, worden de woorden « artikel 19 van het Wetboek van de Belgische Nationaliteit » vervangen door de woorden « artikel 12, 3º, van het Wetboek Staatsburgerschap ».

Art. 12. ­ In artikel 1, § 2, en in artikel 3, § 2, van de wet van 30 maart 1962 betreffende het verval van de Belgische nationaliteit ten gevolge van de besluitwet van 20 juni 1945, gewijzigd bij de wet van 28 juni 1984, worden de woorden « in artikel 15, §§ 2 en 3 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit » telkens vervangen door de woorden « in artikel 16, § 3, van het Wetboek Staatsburgerschap ».

Art. 13. ­ § 1. In artikel 1, 1º, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1996, worden de woorden « de Belgische nationaliteit » vervangen door de woorden « het Belgisch staatsburgerschap ».

§ 2. Artikel 21, 2º, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :

« 2º de vreemdeling die voldoet aan de wettelijke voorwaarden om het staatsburgerschap te verkrijgen door een verklaring van bezit van de staat van Belg, of om het te herkrijgen; ».

Art. 14. ­ In artikel 7 van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919, betreffende de regeling der luchtvaart, gewijzigd bij de wetten van 4 augustus 1967 en 31 maart 1987, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) tussen het eerste en het tweede lid, worden de volgende leden ingevoegd :

« Het kind geboren aan boord van Belgische luchtvaartuigen in volle vlucht wordt, voor de toepassing van het Wetboek Staatsburgerschap, niet geacht in België te zijn geboren, tenzij :

1º het ook het Belgisch staatsburgerschap zou verkregen hebben indien het niet in België geboren was;

2º het geboren wordt op een vlucht die begonnen is op Belgisch grondgebied en er na het opstijgen nog geen landing is gemaakt;

3º het als staatloos zou moeten beschouwd worden.

Voor de toepassing van hetzelfde Wetboek wordt het kind gevonden aan boord van een Belgisch luchtvaartuig in volle vlucht, tot bewijs van het tegendeel, geacht geboren te zijn na het opstijgen van het toestel. »;

B) in het vierde lid, worden de woorden « de nationaliteit » vervangen door de woorden « het staatsburgerschap ».

Art. 15. ­ § 1. De woorden « de nationaliteit » en « de Belgische nationaliteit » worden in de bestaande wetsbepalingen vervangen door de woorden « het staatsburgerschap » en « het Belgisch staatsburgerschap ».

§ 2. Het Staatshoofd kan de terminologie van de bestaande wetsbepalingen aanpassen aan de terminologie van het Wetboek Staatsburgerschap.

Art. 16. ­ Deze wet treedt in werking de dag van haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. »

Verantwoording

1. Algemene toelichting

West-Europa wordt de jongste decennia geconfronteerd met een levensgroot maatschappelijk probleem : de massale aanwezigheid van mensen afkomstig uit een fundamenteel andere cultuuromgeving. De kloof tussen de cultuur van het thuisland en de cultuur van het gastland is in het merendeel van de gevallen te diep. Zeer grote aantallen moslimvreemdelingen leven bijgevolg geconcentreerd in bepaalde wijken, die na verloop van tijd de vorm van enclaves, van geïsoleerde cultuureilanden aannemen. Er zijn in onze steden talrijke voorbeelden te vinden van kleine Marokko's of Turkijes. De geborgenheid van het getto waar de etnische solidariteit primeert en de islam een houvast biedt in een « vijandige » wereld, maakt contact met de « Belgen » overbodig. Van een samenleving in de ware zin van het woord is nauwelijks sprake. De vreemdelingen beschikken over een eigen sociaal, cultureel, religieus en commercieel netwerk. In zekere zin vormen zij autarkische gemeenschappen. Vaak wordt ons door kosmopolitische geesten voorgehouden dat wij als gevolg van de telecommunicatie vandaag de dag in een « global village » leven en dat de culturen naar elkaar toe groeien. Het geval van de moslimvreemdelingen, die dankzij de moderne technologie probleemloos televisiezenders uit de landen van herkomst kunnen ontvangen, bewijst dat diezelfde telecommunicatie ook het isolement van een culturele groep in de hand kan werken.

De Belgische Staat draagt door zijn kortzichtige immigratiepolitiek, het lichtzinnige stimuleren van de gezinshereniging en het niet terugsturen van de werkloze vreemdelingen een zeer grote verantwoordelijkheid. Het establishment wijst vandaag met de vinger naar de « bekrompen en racistische » kleine man die zich vragen durft te stellen bij het multiculturele Utopia van een handvol zelfbenoemde intellectuelen. De blijvende aanwezigheid van de niet-Europese vreemdelingen wordt tot dogma verheven. Na jarenlange verwaarlozing van het probleem in de hoop dat alles wel vanzelf goed zou komen, beseft de Belgische Staat nu dat zelfs na meerdere generaties de integratie nog steeds niet heeft plaats gevonden, individuele uitzonderingen niet te na gesproken. Men verkeert in de waan dat die integratie er zal komen door de toegang tot de Belgische nationaliteit voor de vreemdelingen te vergemakkelijken. Er wordt hier een omgekeerde logica gevolgd. Het toekennen van de nationaliteit kan immers niet voorafgaan aan de integratie, maar zou de bekroning moeten zijn van een geslaagd integratieproces. De verwerving van de nationaliteit mag niet verworden tot een papieren aangelegenheid, tot een reeks administratieve formaliteiten die haast automatisch tot verlening van de nationaliteit leiden.

2. Historiek

De wetgeving op het Belgisch staatsburgerschap trof men achtereenvolgens aan in artikel 10 van het Napoleontisch Wetboek (ius sanguinis ), de Fundamentele Wet van 24 augustus 1815 (ius soli ), decreten van het voorlopig bewind (ius sanguinis ), de wet van 15 augustus 1881 (ius sanguinis ), de wet van 8 juni 1909 (ius soli ), en de wet van 15 mei 1922 (uitsluitend ius sanguinis ). Er kwam een coördinatie bij koninklijk besluit van 14 december 1932 (B. Nascimbene (ed.), Nationality Laws in the European Union , Butterworths-Giuffrè, 1998, blz. 97-99). De aandachtige lezer valt onmiddellijk een slingerbeweging op.

In 1984 werd een nieuw Wetboek van de Belgische nationaliteit geschreven. Het wetboek voorzag onder meer in de gelijkheid van mannen en vrouwen inzake de toekenning van de nationaliteit op grond van afstamming. Vóór 1984 was het immers zo dat er een onderscheid werd gemaakt tussen de afstamming van een Belgische vader en de afstamming van een Belgische moeder in die zin dat enkel de afstamming van de vader aanleiding gaf tot de verlening van de nationaliteit aan het wettige kind. In het licht van de gelijkberechtiging van mannen en vrouwen was deze gewijzigde interpretatie van het ius sanguinis niet meer dan logisch.

Anderzijds bevatte het wetboek ook meerdere bepalingen die het begin waren van een negatieve ontwikkeling van het Belgische nationaliteitsrecht. Zo konden de ouders van de kinderen van de derde generatie (in België geboren uit ouders die op hun beurt in België geboren zijn), voordat hun kind de leeftijd van twaalf jaar had bereikt, een verklaring afleggen, waarin zij om de toekenning van de Belgisch nationaliteit aan hun kind verzochten. Het was de eerste maal dat de geboorte in België op zich ­ zonder dat er sprake was van uitzonderingstoestanden zoals staatloosheid of afstamming van wettig onbekende ouders ­ als een voldoende grond werd beschouwd voor de toekenning van de nationaliteit. Het ius soli deed als een paard van Troje in het Belgische nationaliteitsrecht zijn intrede. Het feit dat men in België geboren is, biedt vandaag omwille van het leven van de vreemdelingen in geïsoleerde culturele enclaves immers minder dan ooit een garantie op integratie. Er dient in dat verband te worden opgemerkt dat er zeer veel problemen zijn met de allochtone jongeren van uitgerekend de derde generatie. Of zij al dan niet de nationaliteit bezitten, blijkt in dat opzicht volstrekt irrelevant te zijn. Dat toont aan dat de lichtzinnige verlening van de nationaliteit de integratie geenszins bevordert. Op 25 mei jongstleden verklaarde de huidige minister van Justitie, de heer Marc Verwilghen in De Morgen in verband met de hoge criminaliteit bij jonge genaturaliseerde vreemdelingen : « Waarom zou je die nationaliteit niet opnieuw afnemen ? De wetgever kan alles, als hij er de moed voor heeft. Als je ziet hoe er de voorbije jaren met de Belgische nationaliteit gesmeten is, stel ik mij daar vragen bij. »

Nefast was ook dat de invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit ervoor zorgde dat massaal bipatridie gecreëerd werd. Waar de gecoördineerde wetten van 14 december 1932 op de verwerving, het verlies en de herkrijging van de nationaliteit zowel inzake de verlening van de naturalisatie als inzake de nationaliteitskeuze bepalingen bevatte die neerkwamen op een consequent vasthouden aan de eenheid van nationaliteit en op de volstrekte afwijzing van het fenomeen van het meervoudige staatsburgerschap, is de mogelijkheid voor vreemdelingen ­ in tegenstelling tot de Belgische staatsburgers die vrijwillig een nieuwe nationaliteit verkrijgen ­ om de nationaliteit van verschillende Staten te cumuleren sinds 1984 niet langer aan enige beperking onderhevig. Dit is volledig in strijd met de geest van het Verdrag van Den Haag van 12 april 1930 betreffende de wetsconflicten inzake nationaliteit en van de Overeenkomst van Straatsburg van 6 mei 1963 betreffende de beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit. De wetgeving met betrekking tot de nationaliteit in Europese landen als Duitsland, Italië, Luxemburg, Spanje en Nederland wijst multipatridie nog steeds in overwegende mate af (B. Nascimbene (ed.), Nationality Laws in the European Union , Butterworths-Giuffrè, 1998, blz. 244-249, 362-363, 481, 515 en 559). In Duitsland werd op 21 mei ll. door de Bundesrat een voorstel aangenomen waardoor in de toekomst aan in Duitsland geboren vreemdelingen het Duitse staatsburgerschap wordt toegekend, indien één van beide ouders sinds acht jaar zijn hoofdverblijf in Duitsland heeft en gerechtigd is tot een verblijf van onbepaalde duur. Daardoor wordt het mogelijk dat deze vreemdelingen meer dan één nationaliteit bezitten. De Duitse wet blijft de meervoudige nationaliteit als duurzame toestand evenwel principieel afwijzen. De vreemdelingen aan wie als hierboven beschreven de Duitse nationaliteit werd toegekend, dienen tussen de leeftijd van achttien en drieëntwintig jaar immers een definitieve keuze te maken voor hetzij de Duitse hetzij de vreemde nationaliteit. Vooraleer zij de leeftijd van drieëntwintig jaar hebben bereikt, dienen zij het bewijs te leveren van het verlies van hun vreemde nationaliteit, indien zij het Duitse staatsburgerschap wensen te behouden. Wat de naturalisatie betreft, blijft in Duitsland de vereiste van de afstand van de nationaliteit van het land van herkomst overeind. In België daarentegen is de meervoudige nationaliteit in principe onbeperkt in duur en wordt zij zelfs in geval van naturalisatie en andere vormen van de vrijwillige verkrijging van de Belgische nationaliteit door een meerderjarige vreemdeling toegestaan. Het kan dan ook niet worden geloochend dat de Belgische nationaliteitswetgeving op het vlak van de cumulatie van staatsburgerschappen nog talloze malen lakser is dan de weliswaar reeds verregaand versoepelde Duitse wetgeving terzake.

Wetswijzigingen na 1984 zorgden voor een verdere ontwaarding van de nationaliteit. De wet van 13 juni 1991 voorzag in de automatische toekenning van de nationaliteit aan de kinderen van de zogenaamde derde generatie, zonder dat hun ouders daartoe nog langer een verklaring dienden af te leggen. Op die manier werden als bij toverslag tienduizenden « nieuwe Belgen » gecreëerd. Met terugwerkende kracht werd immers ook aan de minderjarige personen van de derde generatie die voor de inwerkingtreding van deze wet geboren waren, de nationaliteit verleend. De kinderen van de tweede generatie kunnen dankzij de wet van 1991 op dezelfde manier de nationaliteit verwerven als voorheen de kinderen van de derde generatie. Nieuw sinds 1991 is verder dat voor de vreemdelingen van de tweede generatie de mogelijkheid bestaat om de nationaliteit te verwerven door tussen hun achttien en hun dertig jaar een verklaring af te leggen voor de ambtenaar van de burgerlijke stand.

In 1993 werden de naturalisatievoorwaarden nogmaals versoepeld. Het onderscheid tussen de gewone en de grote naturalisatie werd afgeschaft. Voorheen verleende enkel de laatste alle politieke rechten. Daarom golden voor de grote naturalisatie vrij strenge voorwaarden inzake verblijfsduur en werd zij slechts toegestaan aan vreemdelingen met bijzondere verdiensten of talenten. De wet van 6 augustus 1993 zorgde voor een eenvormige naturalisatieprocedure, waarbij het vervullen van de voorwaarden voor de gewone naturalisatie recht geeft op de uitoefening van alle politieke rechten.

In 1995 werd ten slotte de rol van de parketten in de naturalisatieprocedure beknot ten gunste van de Kamer van volksvertegenwoordigers die op onbezonnen wijze massaal vreemdelingen naturaliseert. Terwijl in 40 % van de gevallen de parketten zich tegen de verlening van de naturalisatie uitspreken, schommelt het aantal door de Kamer verworpen aanvragen slechts rond de 5 %. Waar het aantal naturalisaties per jaar van het einde van de jaren '60 tot en met 1993 vrij constant was, is het sindsdien meer dan vervijfvoudigd. Opvallend is ook dat minder dan 2 % van de Brusselse naturalisatieaanvragen (meer dan 50 % van het totaal) Nederlandstalig is en dat even weinig genaturaliseerden een Nederlandstalige identiteitskaart vragen. Dit betekent dat de massale naturalisatieoperaties het Franstalige kiezerscorps in Brussel drastisch aan het versterken zijn. Dit is de Franstalige politici allerminst ontgaan. Zij hopen dankzij een verstrekkende uitholling van de nationaliteitswetgeving een eindoffensief te kunnen ontketenen tegen de Brusselse Vlamingen. Een reden te meer voor de Vlamingen om uiterst waakzaam te zijn en niet toe te geven aan misplaatste xenofilie. Wie zeer scherp inzag welke gevaren een verregaande versoepeling van het nationaliteitsrecht voor de positie van de Vlamingen in Brussel en Vlaams-Brabant inhoudt, was de heer Patrick Dewael, vandaag minister-president van Vlaanderen en tot voor kort fractieleider voor de VLD in de Kamer van volksvertegenwoordigers, die tijdens een persconferentie op 17 augustus 1998 terecht het volgende stelde :

« PRL-FDF en PS willen de Belgische nationaliteitswetgeving zodanig versoepelen dat allochtonen quasi automatisch Belg kunnen worden. Op die manier denken ze het debat over het al dan niet verlenen van stemrecht aan allochtonen in hun voordeel te beslechten : door de in ons land aanwezige vreemdelingen massaal de Belgische nationaliteit te verlenen, verkrijgen deze immers automatisch alle politieke rechten. De Franstalige partijen zien in de stemmen van de allochtonen een middel om Brussel en Vlaams-Brabant verder te verfransen. De VLD wil ­ in tegenstelling tot de Vlaamse meerderheidspartijen ­ niet meestappen in deze francofone strategie. »

Eind 1998 haalden de Franstalige partijen echter opnieuw hun slag thuis. In « ruil » voor de steun aan een twee derde meerderheid die noodzakelijk was om voorafgaand aan de toekenning van het gemeentelijk stemrecht aan Europese vreemdelingen de Grondwet te wijzigen, verkreeg de PRL/FDF-fractie dat de procedures tot de verwerving van de Belgische nationaliteit nogmaals versoepeld werden. De rol van rechtbank en parket wordt nog verder teruggedrongen en we krijgen een sterke vereenvoudiging van de vragenlijst waarmee de integratiewil wordt getoetst. Zo volstaat het reeds dat men regelmatig naar een « Belgische » radiozender luistert om als geïntegreerd beschouwd te worden.

Hoewel de nieuwe nationaliteitswetgeving pas sinds 1 september 1999 van kracht is geworden, wordt door de paarsgroene regering van de heer Verhofstadt reeds de zesde fase (na 1984, 1991, 1993, 1995 en 1998) in de klucht van de uitholling van het nationaliteitsrecht ingeluid.

De verwerving van de Belgische nationaliteit wordt nu ook letterlijk gratis, aangezien het de bedoeling van de huidige regering is om de aanvang tot naturalisatie geheel kosteloos te maken. Bovendien wil men de procedure voor de verkrijging van de nationaliteit door naturalisatie afstemmen op de bestaande procedure inzake nationaliteitsverklaring. Wanneer de procureur des Konings binnen de maand (tot nu toe bedroeg de termijn voor het uitbrengen van een advies vier maanden) geen negatief advies uitbrengt, zou de naturalisatie door de ambtenaar van de burgerlijke stand dus ambtshalve ingeschreven worden in het daartoe bestemde register. Verder beoogt men de leeftijdvoorwaarden te versoepelen en is men van plan om de vragenlijst af te schaffen, aan de hand waarvan de parketten de integratiewil van de betrokkene nagingen. Er blijft dus werkelijk geen enkele garantie meer over inzake de bereidheid van de vreemdeling om zich in onze samenleving te integreren. In haar editie van 26 augustus 1999. schreef de Gazet van Antwerpen : « Als dat er allemaal doorkomt, krijgt België de soepelste nationaliteitswet op de hele wereld. »

Het is overduidelijk dat de in het vooruitzicht gestelde verdere versoepeling van de nationaliteitswetgeving een surrogaat is voor de toekenning van stemrecht aan vreemdelingen van buiten de Europese Unie. De multiculturele lobby is er zich immers terdege van bewust dat de Vlaamse publieke opinie het vreemdelingenstemrecht afwijst. Men probeert de bevolking dan maar een rad voor de ogen te draaien door de vreemdelingen op een sluikse, onzichtbare en fundamenteel ondemocratische manier stemrecht te verlenen. De nieuwe nationaliteitswetgeving zal immers zodanig laks zijn dat zowat alle vreemdelingen die zich in ons land bevinden, de Belgische nationaliteit mits eenvoudige aanvraag op het gemeentehuis kunnen verkrijgen. De nationaliteit verleent meteen stemrecht op alle politieke niveaus en niet enkel voor de gemeenteraadsverkiezingen. Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de huidige regering om de vreemdelingen met het oog op de lokale verkiezingen van 8 oktober 2000 aan te moedigen van de versoepelde procedures gebruik te maken. De linkse en de Franstalige partijen willen op die manier hun electoraal aandeel versterken ten koste van de krachten die kritisch staan tegenover de multiculturele maatschappij.

3. Krachtlijnen huidig voorstel

Het voorliggende wetsvoorstel beoogt de uitholling van het nationaliteitsbeginsel een halt toe te roepen en het huidige onoverzichtelijke kluwen van bepalingen aangaande de verwerving van het staatsburgerschap te ontwarren door het ius sanguinis in ere te herstellen. De toekenning van de nationaliteit op grond van de afstamming van een Belgische ouder moet de regel zijn. De andere manieren van verwerving zijn als afwijkingen van die regel te beschouwen.

Voor meerderjarigen die geen Belg zijn op grond van afstamming moet naturalisatie volstaan als mogelijkheid om de nationaliteit te verwerven. Die naturalisatie dient echter van veel meer en strengere voorwaarden afhankelijk te worden gemaakt dan momenteel het geval is, teneinde te verhinderen dat de nationaliteit door de vreemdeling slechts wordt beschouwd als een rechtverschaffend instrument. Sommigen pleiten ervoor om de integratiewil als criterium voor de verlening van de nationaliteit af te schaffen omdat het vaag en willekeurig is. Het is inderdaad zo dat de wet op dit ogenblik op geen enkele manier verduidelijkt wat onder dit begrip moet worden verstaan. De indieners van voorliggend wetsvoorstel willen daarom het begrip « integratiewil » objectiveren door de invoering van een burgerschapsproef zoals die onder meer in de VS en in Canada bestaat. Hierbij moet in de eerste plaats aandacht worden besteed aan de mate waarin de betrokkene de streektaal beheerst. Taalvereisten worden onder andere gesteld in de naturalisatiewetgeving van Nederland, Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en Noord-Ierland en Portugal (B. Nascimbene, (ed.), Nationality Laws in the European Union , Butterworths-Giuffrè, 1998, blz. 346, 368, 592, 630 en 757). Ook de heer Patrick Dewael was er zich bewust van dat het onderzoek naar de integratiewil op dit moment niet op een adequate manier gevoerd wordt, wat blijkt uit de toelichting van een wetsvoorstel dat hij op 5 oktober 1998 (1765/1-97/98) in de Kamer van volksvertegenwoordigers indiende. In het wetsvoorstel van de heer Dewael moet de kandidaat Belg ­ zowel wat de nationaliteitskeuze, de naturalisatie, als de verwerving van de Belgische nationaliteit door de vreemde echtgenoot van een Belg betreft ­ houder zijn van een bewijs waaruit de arbeidsbereidheid, de kennis van de taal of één van de talen van het gebied waar hij zijn verblijfplaats heeft, en het inzicht in de democratische rechten en vrijheden blijken. De taalkennis en het maatschappelijk inzicht worden getoetst aan de hand van een proef die door de gemeente georganiseerd wordt.

De indieners van onderhavig wetsvoorstel wensen de burgerschapsproeven te laten organiseren door de gemeenschappen, hetgeen in de lijn ligt van de verzelfstandiging van de deelstaten. De gemeenschappen kunnen eigen klemtonen leggen, waardoor de overgang van het Belgische nationaliteitsrecht naar een afzonderlijk nationaliteitsrecht van de volksgemeenschappen in het kader van een ontbinding van de Belgische Staat wordt voorbereid.

Het voorliggende wetsvoorstel wil de gevallen van meervoudige nationaliteit tot een absoluut minimum beperken en de vreemdeling die zich wil laten naturaliseren zoals voorheen verplichten afstand te doen van zijn vroegere nationaliteit. De meervoudige nationaliteit leidt immers tot « nationaliteitsshopping », waarbij de vreemdeling zich telkens beroept op de nationaliteit die naar gelang van de omstandigheden de meeste voordelen biedt. Degene die daarentegen vrijwillig een vreemde nationaliteit verkrijgt, verliest van rechtswege zijn Belgische nationaliteit. Naar de mening van de indieners moet de afwijzing van de meervoudige nationaliteit niet enkel voor laatstgenoemden gelden, maar tevens voor de vreemdelingen die de Belgische nationaliteit verwerven. Zoniet kan er van een werkelijke integratie geen sprake zijn, maar creëert men twee categorieën staatsburgers en werkt men segregatie in de hand. Door de vreemdelingen een ondubbelzinnige keuze te laten maken voor één nationaliteit, worden allerlei wetsconflicten uitgesloten. Dit zou bijvoorbeeld als voordeel hebben dat de vreemdelingen die de Belgische nationaliteit hebben verkregen, niet langer hun vreemd personeel statuut kunnen inroepen om een huwelijk aan te gaan met een minderjarige persoon uit het land van herkomst, wat bij uithuwelijken niet zelden het geval is. De indieners zijn bovendien de mening toegedaan dat men geen twee heren kan dienen : men kan moeilijk even loyaal zijn tegenover het ene land als tegenover het andere.

Vreemdelingen zullen bij naturalisatie in de toekomst dan ook onmiddellijk een keuze dienen te maken. Eveneens omwille van de afwijzing van de meervoudige nationaliteit is het noodzakelijk dat de personen die de Belgische nationaliteit verwierven via de diverse wijzen van nationaliteitsverklaringen op het gemeentehuis naar Duits voorbeeld binnen een gestelde termijn een duidelijke keuze maken voor één enkele nationaliteit, indien zij ook staatsburger van hun land van herkomst gebleven zijn. Zoniet dienen zij ontheven te worden van de Belgische nationaliteit. De indieners zijn van oordeel dat een deel van de hier verblijvende buitenlanders gerust de keuze kan maken hun lot definitief met het onze te verbinden. Essentiële voorwaarde is dat zij ondubbelzinnig opteren voor de nationaliteit van deze staat en van deze staat alleen. Zij moeten kiezen voor de volledige assimilatie. Voor degenen die daartoe niet bereid zijn of die daartoe niet in staat zijn, moet daarentegen een nieuwe, menswaardige toekomst worden voorbereid in de herkomstlanden.

Een aantal verleningen van de Belgische nationaliteit moet bovendien worden herzien. Zo wil dit wetsvoorstel de nationaliteit van de minderjarige vreemdelingen van de derde generatie aan wie na 1991 de nationaliteit automatisch werd toegekend, opheffen. De meerderjarigen die op die manier Belg werden, krijgen drie jaar de tijd om te slagen voor de burgerschapsproef, net als de meerderjarigen die zich na 1993 lieten naturaliseren en hun eveneens meerderjarige kinderen.

Tenslotte brengt dit wetsvoorstel een belangrijke terminologische wijziging aan. In deze wet wordt de term staatsburgerschap gebruikt in plaats van nationaliteit. Beide begrippen zijn namelijk geen synoniemen. Zoals de natie met de staat kan samenvallen, kan de nationaliteit (in de enge zin) met het staatsburgerschap samenvallen. Dit is het geval in natiestaten als Zweden, Noorwegen, Duitsland en Portugal. België daarentegen is geen natiestaat. Op het grondgebied van de Belgische staat bevinden zich verschillende naties (een deel van de Nederlandse natie, een Waalse natie en een deel van de Duitse natie), zodat men niet kan spreken van het bestaan van een Belgische nationaliteit. Het verdient dus aanbeveling om in de Belgische context het neutrale begrip staatsburgerschap te hanteren.

COMMENTAAR BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 3. ­ Wetboek Staatsburgerschap

Artikel 1

In dit artikel worden twee begrippen omschreven : het staatsburgerschap en, voor de toepassing van het wetboek, de minderjarigheid.

Het artikel maakt duidelijk dat het behoren tot een van de volksgemeenschappen, bedoeld in de gecoördineerde Grondwet, primair is en het staatsburgerschap slechts secundair. In overeenstemming met dit uitgangspunt wordt in het wetsvoorstel het standpunt ingenomen dat de integratie in een van de volksgemeenschappen aan de verlening van het staatsburgerschap aan vreemdelingen moet voorafgaan.

Een tweede begrip dat door artikel 1 wordt omschreven is dat van de minderjarigheid. Deze tweede definitie geldt alleen voor de toepassing van het voorgestelde wetboek. Zij is vooral van belang voor de gevolgen, inzake de verwerving van het staatsburgerschap, van de adoptie door een (al dan niet genaturaliseerde) Belgische staatsburger en voor de toepassing van artikel 15, betreffende de collectieve verkrijging van het staatsburgerschap. Het kind wordt als minderjarig beschouwd zolang het geen achttien jaar oud is. In een eerste veronderstelling zal het « kind » negentien jaar oud zijn en zal zijn nationale wet de meerderjarigheid vaststellen op vijfentwintig jaar. Het zal door de adoptie, zoals hiervoor bedoeld, geen staatsburger worden, want het is ouder dan achttien jaar. In een tweede hypothese zal het kind zeventien jaar zijn, en zijn nationale wet zou de meerderjarigheid vaststellen op zestien jaar. Het wordt eveneens geen staatsburger, want het is meerderjarig volgens zijn personeel statuut. De economie van deze bepaling is duidelijk : geen staatsburgerschapstoekenning tegen de wil van het persoonlijk statuut van het kind, maar evenmin tegen de regel van de Belgische wet die personen van achttien jaar of ouder als volwassenen beschouwt.

Art. 2

Dit artikel is een overname van artikel 2 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd bij de wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.

Art. 3

Dit artikel is een overname van artikel 3 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd bij de wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.

Art. 4

Dit artikel is een overname van artikel 4 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd bij de wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.

Art. 5

Dit artikel is een overname van artikel 6 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd bij de wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.

Art. 6

Dit artikel is een overname van artikel 7 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd bij de wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.

Art. 7

Het onderscheid dat in het Wetboek van de Belgische nationaliteit werd gemaakt tussen verkrijging en toekenning van de Belgische nationaliteit, naargelang de verwerving al dan niet afhing van een vrijwillige handeling van de betrokkene, wordt in dit voorstel met betrekking tot de verwerving van het staatsburgerschap gehandhaafd. Artikel 7 somt de verschillende manieren van toekenning en verwerving van het staatsburgerschap op. Het staatsburgerschap zal niet automatisch toegekend worden aan de vreemdelingen van de derde generatie. Evenmin zal aan de vreemdelingen van de tweede generatie op eenvoudige verklaring van de ouders het staatsburgerschap worden toegekend. Het ius sanguinis , de afstamming, wordt opnieuw het basiscriterium om het staatsburgerschap toe te kennen. Wat de verkrijging van het staatsburgerschap betreft, wil het wetsvoorstel voor meer eenvormigheid zorgen door de naturalisatie in principe tot de enige manier te maken voor vreemdelingen om het staatsburgerschap op vrijwillige basis te verwerven. Een uitzondering wordt gemaakt in verband met de verkrijging als gevolg van het bezit van de staat van Belg. Bedoeling hiervan is dat personen die reeds lang door het leven gaan als « Belg », maar waarbij de procedure formeel niet in orde was, na tien jaar toch het staatsburgerschap zouden verwerven. In de mogelijkheid voor de vreemdeling om in dat geval het staatsburgerschap te verwerven door een verklaring af te leggen, was reeds voorzien in artikel 17 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit. Als verkrijging van het staatsburgerschap en niet als toekenning wordt in tegenstelling tot het Wetboek van de Belgische nationaliteit eveneens de verwerving van het staatsburgerschap door een niet ontvoogde minderjarige als gevolg van de vrijwillige verkrijging door een ouder of adoptant van het staatsburgerschap beschouwd.

De mogelijkheid om het staatsburgerschap te verkrijgen door een nationaliteitsverklaring of een verklaring van nationaliteitskeuze af te leggen, wordt door dit voorstel afgeschaft, evenals de mogelijkheid om door een eenvoudige verklaring af te leggen het staatsburgerschap te verkrijgen als gevolg van een huwelijk met een staatsburger. Het wetsvoorstel wil misbuiken vermijden en acht het in het laatste geval raadzamer de naturalisatievoorwaarden te versoepelen.

Art. 8

Artikel 8 regelt de toekenning van het staatsburgerschap op grond van de afstamming. Het bezit van één van beide ouders van het staatsburgerschap volstaat, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen afstamming van een Belgische vader of een Belgische moeder. Net zoals in het Wetboek van de Belgische nationaliteit wordt wel een onderscheid gemaakt naar gelang van het feit of de betrokkene al dan niet geboren is in België of in een gebied dat ooit onder Belgisch bestuur of onder Belgische soevereiniteit stond. In geval van geboorte in het buitenland moet de betrokkene afstammen van een ouder die zelf in België geboren is. Is die Belgische ouder niet geboren in België, dan wordt het staatsburgerschap slechts toegekend op voorwaarde dat de ouder daartoe een verklaring aflegt, waarbij een uitzondering wordt gemaakt in die gevallen waar het niet toekennen van het staatsburgerschap de staatloosheid van het kind zou tot gevolg hebben. De bedoeling hiervan is te verhinderen dat personen het staatsburgerschap zouden toegekend krijgen, die elke band met België en zijn gemeenschappen hebben verloren.

In feite gaat het om een overname van de huidige regeling, zij het lichtjes anders geformuleerd.

Art. 9

Het onderhavige wetsvoorstel wil de toekenning van het staatsburgerschap op grond van de geboorte in België beperken tot de toekenning aan in België geboren staatloze kinderen en in België gevonden pasgeboren kinderen. Het ius soli mag slechts toegepast worden om humanitaire redenen en kan in geen geval uitgroeien tot een alternatief voor het ius sanguinis dat zijn deugdelijkheid reeds afdoende bewezen heeft. De automatische of sterk vereenvoudigde verwerving van het staatsburgerschap op grond van de geboorte in België, zoals we dit sinds de invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit in 1984 en vooral sinds de wetswijzigingen van 1991 kennen, wordt ongedaan gemaakt. Deze wijziging past volkomen in het proces van slingerbewegingen die men in de evolutie van onze wetgeving heeft gekend, zoals hiervoor werd opgemerkt.

Art. 10

Net zoals in artikel 8 betreffende de toekenning van het staatsburgerschap op grond van de afstamming van een Belgisch staatsburger, wordt met betrekking tot de toekenning van het staatsburgerschap op grond van de adoptie door een Belgisch staatsburger het onderscheid gemaakt tussen de geboorte in België en de geboorte in het buitenland.

Adoptie door een Belgisch staatsburger geeft in geval van geboorte in het buitenland slechts recht op het staatsburgerschap op voorwaarde dat de adoptant in België geboren is. Is de adoptant zelf in het buitenland geboren, dan moet hij ­ behalve indien het kind staatloos zou zijn ­ een verklaring afleggen waarin hij om toekenning van het staatsburgerschap aan het geadopteerde kind verzoekt. Dit moet vermijden dat het staatsburgerschap wordt toegekend aan personen waarvan men kan veronderstellen dat ze nog nauwelijks een band met België en zijn gemeenschappen bezitten.

In feite gaat het ook hier om een overname van de huidige regeling, zij het lichtjes anders geformuleerd.

Art. 12

Het wetsvoorstel wil van de naturalisatie de manier bij uitstek maken voor vreemdelingen om het staatsburgerschap te verwerven, teneinde tot meer eenvormigheid in de wetgeving te komen. De voorwaarden die echter vandaag gelden voor de verkrijging van de Belgische nationaliteit door naturalisatie zijn bijzonder minimalistisch. De jongste jaren heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers zich bovendien bezondigd aan het al te lichtzinnig en massaal toestaan van de naturalisatie aan vreemdelingen, waarbij zij niet zelden het negatieve advies van de parketten in de wind slaat. Sinds 1993 is het aantal naturalisaties pijlsnel de hoogte in gegaan. Alleen al in 1997 werden meer dan tienduizend mensen genaturaliseerd. In het Wetboek van de Belgische nationaliteit is er sprake van het nagaan door het parket van de integratiewil bij de indieners van een naturalisatieverzoek. Het begrip « integratiewil » wordt in het vigerende wetboek evenwel niet nader gedefinieerd en wordt daarom niet helemaal ten onrechte bekritiseerd als onduidelijk. In plaats van dat criterium te laten vallen, zoals de multiculturele lobby graag zou willen, zorgt dit voorstel voor een objectivering ervan.

Naturalisatie is geen recht, maar een gunst die als bekroning van een voltooid integratieproces aan de vreemdeling verleend wordt. Het is een vergissing om er van uit te gaan dat de versoepeling van de naturalisatieprocedure de integratie zal bespoedigen. Door het staatsburgerschap al te gemakkelijk toe te kennen, valt bij de vreemdeling immers de noodzaak weg om zich te integreren. Via deze weg beogen de indieners dan ook een verstrakking in plaats van een verdere versoepeling.

Daarenboven dient het meervoudige staatsburgerschap met klem te worden afgewezen, zoals dit in de wetgeving van heel wat Europese landen het geval is. Het is onduldbaar dat de vreemdeling een gunstiger statuut geniet dan de Belgische staatsburger door afstamming, doordat de eerste van twee walletjes kan eten. Dit wetsvoorstel wil de vreemdeling die door naturalisatie staatsburger wenst te worden, voor een ondubbelzinnige keuze stellen en hem verplichten afstand te doen van zijn vreemd staatsburgerschap. De verlening van de naturalisatie is uitgesloten indien zijn nationale wet dit niet toelaat.

Momenteel geldt in België als voorwaarde voor naturalisatie een verblijfsduur van minimum vijf jaar. Hoewel de verblijfsduur niet het belangrijkste criterium is, aangezien hij op zich niets zegt over de integratie van de vreemdeling, bedraagt die termijn minder dan in vele andere Europese landen. Dit artikel wil de verblijfsduur daarom op tien jaar brengen zoals dat onder meer het geval is in Spanje (B. Nascimbene (ed.), Nationality Laws in the European Union , blz. 230), Luxemburg (B. Nascimbene, a.w., blz. 512) en tot voor kort in Duitsland (B. Nascimbene, a.w., blz. 368), waar thans de termijn op acht jaar is gebracht. De vreemde echtgenoot van een Belgisch staatsburger kan een gunstmaatregel genieten en moet slechts drie jaar in België verbleven hebben. Om de bedoelingen van het beleid inzake ontwikkelingshulp niet te ondergraven, wordt het verblijf in België als student niet in aanmerking genomen voor de berekening van de voor de naturalisatie vereiste verblijfsduur.

De leeftijd waarop een verzoek tot naturalisatie kan ingediend worden, wordt van achttien jaar op vijfentwintig jaar gebracht. Dit moet er, gelet op de draagwijdte van de naturalisatie, voor zorgen dat de vreemdeling tot een zekere rijpheid is gekomen en dat hij geen ondoordachte keuze maakt. De leeftijd van vijfentwintig jaar gold tot 1993 als voorwaarde voor het bekomen van de grote naturalisatie.

Om de mate van integratie van de vreemdeling te kunnen vaststellen, wil dit wetsvoorstel hem verplichten een burgerschapsproef af te leggen. Het naturalisatieverzoek is slechts ontvankelijk indien de indiener een certificaat kan voorleggen waaruit blijkt dat hij voor zo een proef geslaagd is.

De indiener van het naturalisatieverzoek mag in het verleden behoudens amnestie, uitwissing van veroordeling of herstel in eer en rechten nog nooit veroordeeld zijn tot een effectieve gevangenisstraf van meer dan drie maanden in België of een ander land van de Europese Unie en moet kunnen aantonen dat hij in de behoeften van zichzelf en van zijn gezinsleden kan voorzien.

Omtrent goed gedrag en zeden, de integratiewil en de financiële draagkracht van de betrokkene wordt het advies van het college van burgemeester en schepenen ingewonnen.

Art. 13

Het afnemen van een burgerschapsproef laat toe de integratiewil op een meer objectieve basis vast te stellen en verlicht de taak van de rechtbank van eerste aanleg. Een minimale vereiste is dat de belanghebbende de taal van het taalgebied waar hij woonachtig is, zowel mondeling als schriftelijk beheerst. In de verhandeling die naar de schriftelijke taalbeheersing peilt, kan de belanghebbende zijn besluit om staatsburger te worden, toelichten. Op die manier kan verhinderd worden dat personen gebruik maken van de naturalisatieprocedure om louter persoonlijk gewin en niet omdat zij hun lot aan dat van de gemeenschap wensen te verbinden. Verder moet de kennis van de rechtsbeginselen en grondnormen van onze samenleving worden nagegaan. Hiertoe kan de mondelinge proef nuttig zijn. Aangezien België een federale staat is en de integratie in onze « Belgische » samenleving in de eerste plaats verloopt via de integratie in de gemeenschap van het gebied waar de betrokkene woonachtig is, kan in de mondelinge proef ook de kennis van de geschiedenis en cultuur van die gemeenschap, alsook een minimale kennis van de staatsstructuur worden getest. Om diezelfde reden is het logisch dat het de gemeenschappen zijn die belast worden met het organiseren van de burgerschapsproeven.

Overeenkomstig de artikelen 170, § 2, en 173 van de Grondwet zullen de gemeenschappen aan de kandidaten een retributie, als belasting, kunnen opleggen.

Om de tussenkomst van de gemeenschappen een grondwettelijke basis te geven werd in een ander wetsvoorstel (DOC 50 0355/001) de wijziging van artikel 5, § 1, II, 3º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen voorgesteld.

Art. 14

Vandaag is het zo dat het verzoek tot naturalisatie gericht wordt aan de Kamer van volksvertegenwoordigers (eventueel door toedoen van de ambtenaar van de burgerlijke stand), die het voor advies overzendt aan het parket van de rechtbank van eerste aanleg. Dit artikel wil die gang van zaken omkeren. Het verzoek wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, die het samen met het advies van het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeente overzendt aan het parket. Aangezien de integratiewil van de betrokkene reeds gebleken is uit het met vrucht afleggen van een burgerschapsproef, zal de taak van het parket er vooral in bestaan om na te gaan of er geen gewichtige feiten zijn die een beletsel vormen voor het toekennen van het staatsburgerschap. Het verzoek wordt slechts aan de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden in geval van een gunstig advies. Deze procedure zal een einde maken aan het lichtzinnig naast zich neerleggen van negatieve adviezen, verstrekt door het parket. Er dient tot iedere prijs te worden vermeden dat politici om electorale redenen massaal naturalisaties goedkeuren zonder bij de impact hiervan stil te staan.

De procureur des Konings moet nagaan of de genaturaliseerde zijn verbintenis tot afstand van zijn vreemd staatsburgerschap binnen de door de wet bepaalde termijn heeft nageleefd. Wanneer vaststaat dat de belanghebbende nagelaten heeft afstand te doen van dat vreemd staatsburgerschap, verliest hij automatisch zijn Belgisch staatsburgerschap.

Art. 15

De collectieve verkrijging van het staatsburgerschap werd in het Wetboek Belgische nationaliteit « Toekenning van de Belgische nationaliteit als gezamenlijk gevolg van een akte van verkrijging » genoemd (artikel 12). Bedoeld wordt hier de verwerving van het staatsburgerschap door een minderjarige als gevolg van de vrijwillige verkrijging door een ouder of adoptant van het staatsburgerschap. De indieners van het wetsvoorstel verkiezen de term verkrijging. Weliswaar verwerft de minderjarige het staatsburgerschap zonder dat hijzelf een handeling stelt, maar het is een verwerving, waaraan een vrijwillige verkrijging door de ouder of adoptant ten grondslag ligt. De personen die op collectieve wijze het staatsburgerschap hebben verworven, moeten het eveneens op collectieve wijze kunnen verliezen. Indien de ouder of adoptant het staatsburgerschap (bijvoorbeeld door vervallenverklaring) verliest, gaat het ­ zoals nu reeds het geval is ­ eveneens verloren voor de persoon die als gevolg van zijn verkrijging het staatsburgerschap verwierf.

Art. 16

Dit artikel heeft tot doel administratieve vergissingen te regulariseren. Wanneer iemand tien jaar in het bezit van de staat van Belg geweest is, doch er ten gevolge van een administratieve vergissing bij de overheidsdiensten formeel geen nationaliteitsverwerving plaats vond, kan hij door een verklaring af te leggen, het staatsburgerschap verwerven. Artikel 16 is grotendeels een overname van artikel 17 van het vigerende Wetboek van de Belgische nationaliteit. Naar de mening van de indieners van het wetsvoorstel moet de rechtbank van eerste aanleg niet slechts over de mogelijkheid beschikken om de inwilliging van de verklaring te weigeren op grond van een ontoereikend bezit van de staat van Belg, maar eveneens omwille van ernstige feiten of onvoldoende gebleken integratiewil. In dat laatste geval kan een burgerschapsproef uitsluitsel geven.

Art. 17, 18 en 19

De artikelen 17, 18 en 19 betreffen de omstandigheden die tot het verlies van het staatsburgerschap aanleiding geven. Het ligt voor de hand dat iemand die vrijwillig het staatsburgerschap van een ander land verkrijgt, automatisch zijn Belgisch staatsburgerschap verliest. Dat is overigens ook zo in de huidige wetgeving en heeft te maken met het principe van de eenheid van nationaliteit. Net als in het geval van naturalisatie geldt ook hier dat men een ondubbelzinnige keuze moet maken voor het ene of het andere staatsburgerschap. In de mogelijkheid tot verklaring van afstand van het staatsburgerschap (artikel 17, § 1, 2º) was eveneens reeds voorzien in het Wetboek van de Belgische nationaliteit. Wanneer de vreemdeling die zich heeft laten naturaliseren, binnen de gestelde termijn geen afstand heeft gedaan van zijn vreemd staatsburgerschap, wordt zijn naturalisatie als onbestaande beschouwd. In dat geval mag immers verondersteld worden dat de vreemdeling op zijn keuze voor het Belgisch staatsburgerschap is teruggekomen. De verlening van het staatsburgerschap op grond van adoptie door een Belgisch staatsburger wordt ongedaan gemaakt, wanneer blijkt dat de betrokkene reeds meer dan achttien jaar was ten tijde van zijn adoptie.

Artikel 18 gaat specifiek over de gevallen waarin het staatsburgerschap verloren gaat op grond van een rechterlijke uitspraak. We nemen van het Wetboek van de Belgische nationaliteit (artikel 23) de term vervallenverklaring over. In tegenstelling tot het gewone verlies van het staatsburgerschap is de herkrijging van het staatsburgerschap in geval van vervallenverklaring niet gewenst. De mogelijkheid waarin de huidige wetgeving voorziet om via naturalisatie opnieuw het staatsburgerschap te verwerven, wordt daarmee afgeschaft. Voor het overige wordt inzake de vervallenverklaring een gelijkaardige procedure gevolgd als die welke op dit ogenblik gehanteerd wordt. De vordering tot vervallenverklaring wordt voortaan echter vervolgd voor de correctionele rechtbank en niet langer voor het hof van beroep.

Voor minderjarigen geldt de regel dat zij staatsburger blijven, zolang er een ouder of adoptant het staatsburgerschap behoudt. Wanneer een ouder of adoptant echter het staatsburgerschap verliest en geen van beide ouders het staatsburgerschap nog bezit, verliezen ook de minderjarige kinderen het staatsburgerschap. Er moet niet alleen vermeden worden dat individuen het meervoudig staatsburgerschap bezitten. Multipatridie moet eveneens worden beperkt binnen het gezin.

Art. 20

Voor de personen die het Belgisch staatsburgerschap hebben verloren, moet ­ zoals ook de huidige wetgeving bepaalt ­ het mogelijk zijn om op relatief eenvoudige wijze het staatsburgerschap te herkrijgen. Zo kan van de verplichting om een burgerschapsproef af te leggen, worden afgezien. De herkrijging wordt voorbehouden voor diegenen die Belg waren door toekenning (afstamming, adoptie of geboorte) en is bovendien uitgesloten voor diegenen waarvan het staatsburgerschap werd vervallen verklaard. De burgerschapsproef is niet verplicht.

Net zoals de verwerving en het verlies, houdt ook de herkrijging van het staatsburgerschap een keuze voor één staatsburgerschap in. De betrokkene moet dus afstand doen van zijn vreemd staatsburgerschap. Dit moet net zoals voor de naturalisatie gecontroleerd worden door de procureur des Konings.

Art. 21

Het wetsvoorstel wil het aantal gevallen van meervoudig staatsburgerschap zoveel mogelijk beperken. Zo wordt van de vreemdeling die zich wenst te laten naturaliseren, geëist dat hij van zijn vreemd staatsburgerschap afstand doet. Voor de gevallen waarin meervoudig staatsburgerschap nog voorkomt, bestaat de beste manier om wetsconflicten op te lossen in de toepassing van het territorialiteitsprincipe. Dit impliceert dat de gerechtelijke en administratieve overheden enkel rekening houden met het Belgische staatsburgerschap van een persoon die daarnaast ook nog het staatsburgerschap van andere staten bezit.

In verband met de diplomatieke bescherming werd een regeling opgenomen die de regels van het volkenrecht eerbiedigt, maar die het mogelijk maakt om op te komen voor minderjarige staatsburgers met meervoudig staatsburgerschap die door een vreemde ouder zijn ontvoerd.

Art. 22

Gezien de lichtzinnige manier waarop sinds de wijzigingen van het Wetboek van Belgische nationaliteit van 1991 en 1993 de Belgische nationaliteit werd verleend, is het een noodzaak om een aantal nationaliteitsverleningen sinds 1991 ongedaan te maken. We beperken ons ­ uit respect voor het rechterlijk gewijsde ­ tot de gevallen waarin de nationaliteit sinds 1991 werd toegekend op grond van de dubbele geboorte in België (vreemdelingen van de derde generatie) en tot de naturalisaties sinds 1993. We zijn van oordeel dat in die gevallen de integratie van de betrokkene en van zijn familie onvoldoende nagegaan werd.

De minderjarige vreemdelingen van de derde generatie aan wie krachtens artikel 11 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, vervangen bij artikel 1 van de wet van 13 juni 1991, de Belgische nationaliteit automatisch werd toegekend, verliezen van rechtswege de Belgische nationaliteit. Dit wil zeggen dat zij niet als staatsburgers worden beschouwd. Dit kan geen probleem vormen aangezien zij doorgaans de vreemde nationaliteit behouden hebben.

De meerderjarige vreemdelingen van de derde generatie die automatisch Belg werden, alsook de vreemdelingen die sinds de wetswijziging van 1993 genaturaliseerd werden, worden slechts tijdelijk als staatsburgers beschouwd. Zij verliezen het staatsburgerschap indien zij binnen de drie jaar niet voor een burgerschapsproef geslaagd zijn. In dat geval verliezen tevens hun minderjarige kinderen het staatsburgerschap.

De meerderjarige personen die de Belgische nationaliteit uitsluitend ontleenden aan een ouder die na 1993 genaturaliseerd werd, moeten zich eveneens binnen de drie jaar aan een burgerschapsproef onderwerpen, willen zij definitief staatsburger blijven. De hoger omschreven categorieën van meerderjarige vreemdelingen moeten binnen de termijn van drie jaar bovendien afstand doen van hun vreemd staatsburgerschap.

Art. 23

Artikel 23 moet gezien worden in samenhang met de afwijzing van het meervoudig staatsburgerschap. Uit respect voor de uitspraak van het gerecht wensen de indieners van het wetsvoorstel de vreemdelingen van de derde generatie waaraan de Belgische nationaliteit tussen 1984 en 1991 werd toegekend op grond van een verklaring afgelegd door de ouders, de vreemdelingen van de tweede generatie die sinds 1991 op dezelfde manier de nationaliteit verwierven, de vreemdelingen die de nationaliteit na 1991 verkregen door nationaliteitsverklaring en de vreemdelingen die het staatsburgerschap na 1984 door nationaliteitskeuze verwierven, hun staatsburgerschap niet automatisch te ontnemen. Indien zij echter staatsburger van vreemde Staten zijn, moeten zij een ondubbelzinnige keuze maken voor ofwel het Belgische of het vreemde staatsburgerschap. Meerderjarigen krijgen na de inwerkingtreding van deze wet één jaar de tijd om afstand te doen van hun vreemd staatsburgerschap. De personen die op de dag van de inwerkingtreding minderjarig zijn, moeten een keuze maken tussen hun achttien en negentien jaar.

We wensen er de aandacht op te vestigen dat voor 1984 het behoud van het vreemd staatsburgerschap zowel de nationaliteitskeuze als de naturalisatie onontvankelijk maakte (artikelen 7 en 14 van de gecoördineerde wetten van 14 december 1932).

Artikel 4

Het Gerechtelijk Wetboek wordt gewijzigd om het in overeenstemming te brengen met de bepalingen van deze wet, die de correctionele rechtbank bevoegd maken om kennis te nemen van de vorderingen tot vervallenverklaring van het staatsburgerschap.

Artikel 5

In artikel 634 van het wetboek wordt voor alle duidelijkheid bepaald dat de staatsburger, die door een strafrechtelijke veroordeling het staatsburgerschap verliest, niet opnieuw Belg wordt door herstel in eer en rechten.

Artikel 6

De wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens wordt aangepast om de toepassing van het Wetboek Staatsburgerschap te laten geschieden met behulp van moderne informaticatechnieken.

Artikelen 8, 9, 10, 11 en 12

Deze artikelen wijzigen de wetsbepalingen die ook door de wet van 28 juni 1984 werden gewijzigd. Het gaat hier om bijzondere wetten betreffende de verwerving van het staatsburgerschap die werden uitgevaardigd naar aanleiding van de beide wereldoorlogen. De verwijzing naar de artikelen van het Wetboek van de Belgische nationaliteit werd vervangen door een verwijzing naar de daarmee overeenstemmende artikelen van het voorgestelde Wetboek Staatsburgerschap.

De redactie van artikel 1 van de besluitwet van 12 oktober 1918, gewijzigd bij de wetten van 15 december 1980 en 28 juni 1984, maakt het evenwel noodzakelijk de verwijzing naar het Wetboek van de Belgische nationaliteit te laten staan en de verwijzing naar het Wetboek Staatsburgerschap toe te voegen (artikel 8 van het wetsvoorstel).

Artikel 15

In de bijzondere wetten en besluiten zal het woord « nationaliteit » vervangen moeten worden door het woord « staatsburgerschap ». De regering zal daartoe de nodige besluiten kunnen uitvaardigen.

Gerda STAVEAUX-VAN STEENBERGE.
Wim VERREYCKEN.

Nr. 2 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 3

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

De huidige wetgeving voorziet ten behoeve van het parket (en, in voorkomend geval, ten behoeve van de Dienst Vreemdelingenzaken en de Veiligheid van de Staat) in verschillende termijnen om een advies te formuleren. De duur van die termijnen hangt af van de procedure : twee maanden bij de toekenning van de nationaliteit op grond van geboorte en in geval van nationaliteitsverklaring, vier maanden bij de nationaliteitskeuze en de naturalisatie.

In het wetsontwerp worden die termijnen allemaal tot één maand teruggebracht. We hebben weliswaar geen bezwaar tegen zulke eenvormige termijn, noch tegen het voornemen om de procedure te bespoedigen. Niettemin moeten de voormelde instanties voldoende tijd krijgen om een bruikbaar en goed onderbouwd advies te kunnen uitbrengen; anders heeft de in uitzicht gestelde procedure weinig zin. Een termijn van één maand lijkt ons dan ook te kort, gelet op het feit dat sommige parketten in ons land momenteel overbelast zijn en met een personeelstekort kampen. Een termijn van twee maanden komt ons realistischer voor.

Nr. 3 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 4

In § 2 van artikel 12bis, zoals voorgesteld in het 2º van dit artikel, de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. In het derde lid de woorden « binnen één maand » vervangen door de woorden « binnen twee maanden ».

B. In het vijfde lid de woorden « binnen één maand » vervangen door de woorden « binnen twee maanden ».

Verantwoording

De huidige wetgeving voorziet ten behoeve van het parket (en, in voorkomend geval, ten behoeve van de Dienst Vreemdelingenzaken en de Veiligheid van de Staat) in verschillende termijnen om een advies te formuleren. De duur van die termijnen hangt af van de procedure : twee maanden bij een nationaliteitsverklaring, vier maanden bij de nationaliteitskeuze en de naturalisatie.

In het wetsontwerp worden die termijnen allemaal tot één maand teruggebracht. We hebben weliswaar geen bezwaar tegen zulke eenvormige termijn, noch tegen het voornemen om de procedure te bespoedigen. Niettemin moeten de voormelde instanties voldoende tijd krijgen om een bruikbaar en goed onderbouwd advies te kunnen uitbrengen; anders heeft de in uitzicht gestelde procedure weinig zin. Een termijn van één maand lijkt ons dan ook te kort, gelet op het feit dat sommige parketten in ons land momenteel overbelast zijn en met een personeelstekort kampen. Een termijn van twee maanden komt ons realistischer voor.

Aangezien ook de Dienst Vreemdelingenzaken en de Veiligheid van de Staat binnen de maand worden geraadpleegd, moet het parket over een langere termijn kunnen beschikken.

Nr. 4 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 4

In § 1, 3º, van artikel 12bis, zoals voorgesteld in het 1º van dit artikel, de woorden « ten minste zeven jaar » vervangen door de woorden « ten minste vijf jaar ».

Verantwoording

Aangezien wij voorstellen om van de naturalisatie een uitzonderlijke procedure te maken en aangezien het ontwerp de procedure inzake de verkrijging van de nationaliteit door verklaring toepasbaar maakt op personen die niet in België zijn geboren, staat het vast dat men voortaan vaker deze laatste procedure zal volgen. Uit dat oogpunt en rekening houdend met de thans geldende wetgeving is een termijn van 7 jaar evenwel te lang. Die termijn behoort bijgevolg te worden beperkt tot 5 jaar.

Nr. 5 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 4

In dit artikel een punt 2ºbis invoegen, luidende :

« 2ºbis in § 3 de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) het tweede en het derde lid vervangen als volgt : « De ambtenaar van de burgerlijke stand zendt het dossier van de betrokkene alsmede het negatief advies van de procureur des Konings over aan de rechtbank van eerste aanleg. »

B) het eerste lid doen vervallen. »

Verantwoording

De « gemengde » procedure, die voorziet in het optreden van een politiek orgaan wanneer het parket een negatief advies geeft, is niet wenselijk als men elk gevaar voor politisering wil voorkomen. Aangezien wij opteren voor een subjectief recht op het verkrijgen van de nationaliteit, wordt voorgesteld om in geval van beroep opnieuw de rechtbank van eerste aanleg bevoegd te maken.

Nr. 6 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 6

Dit artikel aanvullen met een 5º, luidende :

« 5º in § 3, het tweede en het derde lid vervangen als volgt : « De ambtenaar van de burgerlijke stand zendt het dossier van de betrokkene alsmede het negatief advies van de procureur des Konings over aan de rechtbank van eerste aanleg opdat die rechtbank overeenkomstig artikel 12bis, § 4, uitspraak doet. »

Verantwoording

Aangezien wij voorstellen om van het verkrijgen van de nationaliteit opnieuw een subjectief recht te maken door het afleggen van een verklaring, wordt voorgesteld om, met het oog op de eenvormigheid, in geval van beroep de rechtbank van eerste aanleg opnieuw bevoegd te maken voor de procedure tot verkrijging van de nationaliteit door een verklaring.

Nr. 7 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 6

In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) In het eerste lid van artikel 15, § 2, zoals voorgesteld in het 3º van dit artikel, de woorden « binnen één maand » vervangen door de woorden « binnen twee maanden ».

B) In het 4º van dit artikel de woorden « binnen één maand » vervangen door de woorden « binnen twee maanden ».

Verantwoording

De huidige wetgeving voorziet ten behoeve van het parket (en, in voorkomend geval, ten behoeve van de Dienst Vreemdelingenzaken en de Veiligheid van de Staat) in verschillende termijnen om een advies te formuleren. De duur van die termijnen hangt af van de procedure : twee maanden bij een nationaliteitsverklaring, vier maanden bij de nationaliteitskeuze en de naturalisatie.

In het wetsontwerp worden die termijnen allemaal tot één maand teruggebracht. We hebben weliswaar geen bezwaar tegen zulke eenvormige termijn, noch tegen het voornemen om de procedure te bespoedigen. Niettemin moeten de voormelde instanties voldoende tijd krijgen om een bruikbaar en goed onderbouwd advies te kunnen uitbrengen; anders heeft de in uitzicht gestelde procedure weinig zin. Een termijn van één maand lijkt ons dan ook te kort, gelet op het feit dat sommige parketten in ons land momenteel overbelast zijn en met een personeelstekort kampen. Een termijn van twee maanden komt ons realistischer voor.

Aangezien ook de Dienst Vreemdelingenzaken en de Veiligheid van de Staat binnen de maand worden geraadpleegd, moet het parket over een langere termijn kunnen beschikken.

Nr. 8 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 9

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 9. ­ Artikel 19 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 6 augustus 1993, wordt vervangen als volgt :

« Art. 19. ­ Om de naturalisatie te kunnen aanvragen moet de belanghebbende volle achttien jaar oud zijn, zijn hoofdverblijfplaats in België hebben gevestigd en zich beroepen op een bewezen dienst aan het vaderland.

Verblijf in het buitenland kan met verblijf in België worden gelijkgesteld wanneer de aanvrager bewijst dat hij door een werkelijke band met België verbonden is geweest. »

Verantwoording

Door een aantal beoordelingscriteria af te schaffen voor het verlenen van de nationaliteit, vergroot het wetsontwerp de discretionaire beoordelingsmarge van de Kamer en dus het gevaar voor politisering. Een dergelijke procedure is trouwens niet erg democratisch omdat de werkzaamheden van de commissie voor de naturalisaties de doorslag geven en niet alle democratische partijen er vertegenwoordigd zijn. Om het gevaar voor politisering zoveel mogelijk te beperken, stelt dit amendement voor van de naturalisatieprocedure een uitzonderingsprocedure te maken waarin de vertegenwoordigers van de natie de nationaliteit verlenen aan personen die een dienst bewezen hebben aan de natie.

Dit amendement sluit aan bij de opmerkingen van de Raad van State volgens welke het gaat om een gunst die door de Staat verleend kan worden aan een vreemdeling. Om het « uitzonderlijke » karakter van deze procedure te waarborgen, wordt vermeld dat de naturalisatie met twee derde van de stemmen goedgekeurd moet worden. Elke volksvertegenwoordiger kan het dossier van de betrokkene inzien zoals thans reeds het geval is. Gelet op het uitzonderlijke karakter van deze procedure en het belang dat aan de motivering gehecht wordt, is het niet meer noodzakelijk een verblijfsduur te bepalen.

Nr. 9 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 10

Dit artikel aanvullen met een 4º, luidende :

« 4º het laatste lid van § 3 vervangen als volgt : « De Kamer beslist met een tweederde meerderheid, bij een gemotiveerde stemming en in de plenaire vergadering over het verlenen van de naturalisatie op de wijze bepaald in haar reglement. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 8.

Nr. 10 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 10

Aan de voorgestelde tekst een punt 5º toevoegen, luidende :

« 5º paragraaf 4 doen vervallen. »

Verantwoording

Aangezien wij voorstellen om van het verkrijgen van de nationaliteit opnieuw een subjectief recht te maken door het afleggen van een verklaring en door de nationaliteitskeuze, heeft de Kamer terzake geen bevoegdheid meer.

Nr. 11 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 10

In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) In het 2º de woorden « termijn van één maand » vervangen door de woorden « termijn van twee maanden » .

B) In het 3º de woorden « binnen één maand » vervangen door de woorden « binnen twee maanden » .

Verantwoording

De huidige wetgeving voorziet ten behoeve van het parket (en, in voorkomend geval, ten behoeve van de Dienst Vreemdelingenzaken en de Veiligheid van de Staat) in verschillende termijnen om een advies te formuleren. De duur van die termijnen hangt af van de procedure : twee maanden bij een nationaliteitsverklaring, vier maanden bij de nationaliteitskeuze en de naturalisatie.

In het wetsontwerp worden die termijnen allemaal tot één maand teruggebracht. We hebben weliswaar geen bezwaar tegen zulke eenvormige termijn, noch tegen het voornemen om de procedure te bespoedigen. Niettemin moeten de voormelde instanties voldoende tijd krijgen om een bruikbaar en goed onderbouwd advies te kunnen uitbrengen; anders heeft de in uitzicht gestelde procedure weinig zin. Een termijn van één maand lijkt ons dan ook te kort, gelet op het feit dat sommige parketten in ons land momenteel overbelast zijn en met een personeelstekort kampen. Een termijn van twee maanden komt ons realistischer voor.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 12 VAN DE HEER VERREYCKEN

Art. 2

Het voorgestelde artikel 5, § 1, aanvullen als volgt : « De vrederechter kan de afgifte van deze akte weigeren, bij onbekendheid van de vrager. »

Nr. 13 VAN DE HEER VERREYCKEN

Art. 2

In het voorgestelde artikel 5, § 2, de woorden « de akte ervan » vervangen door de woorden « de akte van geboorte » en de woorden « indien er zijn » vervangen door de woorden « indien er getuigen zijn » .

Nr. 14 VAN DE HEER VERREYCKEN

Art. 9

In het voorgestelde artikel 19, eerste lid, na de woorden « oud artikel 57 », de woorden « opgeheven door de wet van ... » invoegen.

Nr. 15 VAN DE HEER VERREYCKEN

Art. 10

In het 1º, tussen het woord « het » en het woord « Verdrag », het woord « Europees » invoegen.

Wim VERREYCKEN.

Nr. 16 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 2bis (nieuw)

Een artikel 2bis invoegen, luidende :

« Art. 2bis. ­ In artikel 11, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, wordt het woord « hoofdverblijf » vervangen door de woorden « onafgebroken wettelijk verblijf dat tegelijkertijd ook de hoofdverblijfplaats is ».

Verantwoording

De hoofdverblijfplaats is de plaats waar de leden van het gezin dat uit verscheidene personen is samengesteld gewoonlijk leven. Het is dus een feitelijke situatie. Het zegt ook als dusdanig niet veel over de rechtmatigheid van het verblijf in ons land. Vandaar dat dit moet worden verduidelijkt : het gaat over een verblijf dat gebaseerd is op een legitieme verblijfsvergunning. Illegaal verblijf kan hierbij niet worden samengeteld.

Nr. 17 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 2ter (nieuw)

Een artikel 2ter invoegen, luidende :

« Art. 2ter. ­ In artikel 11, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, wordt het woord « hoofdverblijf » vervangen door de woorden « onafgebroken wettelijk verblijf dat tegelijkertijd ook de hoofdverblijfplaats is ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 16.

Nr. 18 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 3

Dit artikel schrappen.

Verantwoording

De termijn voor het parket om na te gaan of een aanvraag van de Belgische nationaliteit voor kinderen, jonger dan 12 jaar op grond van hun geboorte in België en het feit dat zij hier sinds hun geboorte verblijven, gedaan door ouders op adoptanten die zelf reeds 10 jaar in België verblijven, niet « een ander oogmerk heeft dan het belang van het kind » wordt in het voorgestelde artikel 3 ingekort van twee maand naar één maand.

Dergelijk onderzoek vereist een effectieve bevraging van de ouders of de adoptanten door politiediensten. Het is niet realistisch te veronderstellen dat de procureur des Konings binnen de maand nadat hij de aanvraag ontvangen heeft :

­ opdracht kan geven aan een politiedienst een onderzoek in te stellen om onder meer de betrokken ouders of adoptanten te doen verhoren;

­ kennis krijgt van het resultaat van dat onderzoek;

­ een beslissing kan nemen.

Nr. 19 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 3

Het 1º doen voorafgaan door wat volgt :

« 1º in § 1, wordt het woord « hoofdverblijf » vervangen door de woorden « onafgebroken wettelijk verblijf dat tegelijkertijd ook de hoofdverblijfplaats is ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 16.

Nr. 20 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 4

Het 1º weglaten.

Verantwoording

De nationaliteitsverklaring is thans voorbehouden voor vreemdelingen van wie vermoedt wordt dat zij voldoende geïntegreerd zijn in onze samenleving. Het gaat immers om vreemdelingen die hier sedert hun geboorte verblijven en tussen 18 en 30 jaar oud zijn.

De verkrijging van de Belgische nationaliteit via de nationaliteitsverklaring is een subjectief recht voor wie de voorwaarden vervult. Volgens het voorgestelde artikel 12bis , § 1, 2º kan de in het buitenland geboren vreemdeling de Belgische nationaliteit verkrijgen door een beroep te doen op de nationaliteitsverklaring wanneer één van zijn ouders de Belgische nationaliteit bezit op het ogenblik van de verklaring.

Met andere woorden, telkens als het parlement, via de naturalisatie, de Belgische nationaliteit toekent, betekent dit meteen ook dat het subjectieve recht ontstaat voor de kinderen die in het buitenland verblijven en de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt om de Belgische nationaliteit te verkrijgen. Artikel 10 van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebeid, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen voorziet dat « van rechtswege » tot een verblijf van meer dan 3 maanden in het Rijk zijn toegelaten : de vreemdeling die voldoet aan de wettelijke voorwaarden om de Belgische nationaliteit door een nationaliteitsverklaring te verkrijgen ! De enige voorwaarde voor de nationaliteitsverklaring op basis van het voorgestelde artikel 12, § 1, 2º is dat de ouder Belg is. Er is zelfs meer : aan de persoon die voldoet aan de wettelijke voorwaarden om de Belgische nationaliteit te verkrijgen door een nationaliteitsverklaring (en aan diens echtgenoot die met hem samenleeft alsmede aan hun kinderen die de leeftijd van 18 jaar niet hebben bereikt of te hunnen laste zijn...) moet overeenkomstig artikel 15 van dezelfde wet de machtiging tot vestiging worden verleend.

Zo ontstaat een soort uitdeinend effect : via de naturalisatie (of een andere procedure) verkrijgt iemand de Belgische nationaliteit. Vanaf dat moment zijn zijn kinderen gerechtigd om de Belgische nationaliteit aan te vragen. Ze hoeven daarvoor niet gedurende een bepaalde tijd in ons land te verblijven. Van het ogenblik dat deze kinderen de Belgische nationaliteit verwerven, zijn de kinderen van deze kinderen opnieuw gerechtigd om de Belgische nationaliteit te claimen, enz...

Het voorgestelde 3º van artikel 12bis , § 1 stelt dat een nationaliteitsverklaring ook kan worden afgelegd door een 18-jarige die sedert ten minste 7 jaar zijn hoofdverblijf in België heeft gevestigd en die, op het ogenblik van die verklaring, gemachtigd is of toegelaten werd tot een verblijf van onbeperkte duur in het Rijk of toegelaten werd er zich te vestigen.

De huidige vereiste van een hoofdverblijf van 18 jaar sinds de geboorte wordt dus gevoelig afgezwakt. Het is bovendien enkel vereist dat men op het ogenblik van de verklaring over een verblijfsvergunning van onbeperkte duur beschikt. Uit de tekst van het ontwerp zelf blijkt geenszins dat een onwettig verblijf niet in aanmerking zou kunnen genomen worden voor het berekenen van de duur van 7 jaar.

Nr. 21 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 4

In het 1º, in de voorgestelde § 1, 1º, het woord « hoofdverblijf » vervangen door de woorden « onafgebroken wettelijk verblijf dat tegelijkertijd ook de hoofdverblijfplaats is ».

Verantwoording

De hoofdverblijfplaats is de plaats waar de leden van het gezin dat uit verscheidene personen is samengesteld gewoonlijk leven. Het is dus een feitelijke situatie. Het zegt ook als dusdanig niet veel over de rechtmatigheid van het verblijf in ons land. Vandaar dat dit moet worden verduidelijkt : het gaat over een verblijf dat gebaseerd is op een legitieme verblijfsvergunning. Illegaal verblijf kan hierbij niet worden samengeteld.

Nr. 22 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 4

In het 1º, in het voorgestelde artikel 12bis , § 1, 3º, de woorden « hoofdverblijf in België heeft gevestigd » vervangen door de woorden « onafgebroken wettelijk verblijf in België heeft dat tegelijkertijd ook de hoofdverblijfplaats is ».

Verantwoording

De hoofdverblijfplaats is de plaats waar de leden van het gezin dat uit verscheidene personen is samengesteld gewoonlijk leven. Het is dus een feitelijke situatie. Het zegt ook als dusdanig niet veel over de rechtmatigheid van het verblijf in ons land. Vandaar dat dit verduidelijkt moet worden : het gaat over een verblijf dat gebaseerd is op een legitieme verblijfsvergunning. Illegaal verblijf kan hierbij niet worden samengeteld.

Nr. 23 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 4

Het 2º weglaten.

Verantwoording

De huidige procedure van nationaliteitsverklaring en de huidige adviestermijn van twee maanden voor de procureur des Konings dient behouden te blijven.

Overeenkomstig het voorgestelde artikel 12bis , § 2 kan enkel een negatief advies worden gegeven op basis van een beletsel wegens gewichtige feiten, eigen aan de persoon of omdat de grondvoorwaarden niet zijn vervuld.

Het onderzoek naar de grondvoorwaarden gebeurt thans steeds automatisch. Gelet op de huidige vereiste voor de nationaliteitsverklaring, namelijk zijn hoofdverblijf in België hebben gehad sinds zijn geboorte en dit tenminste 18 jaar, kan een zekere integratie worden en is het verantwoord de redenen voor een negatief advies te beperken tot beletsels wegens gewichtige feiten eigen aan de persoon. In de praktijk betekent dit ook dat men geen ernstige veroordelingen mag hebben opgelopen, hetgeen moet blijken uit een uittreksel uit het strafregister. De grondvoorwaarden worden in het ontwerp fundamenteel gewijzigd maar het enige motief voor een negatief advies wordt behouden.

Bovendien moet, volgens het ontwerp, dat advies ­ en dat kan voor een vreemdeling zijn die afkomstig is van het andere eind van de wereld ­ binnen een maand worden gegeven. Wanneer dat advies binnen de maand niet gegeven is wordt de betrokkene onmiddellijk Belg. Het is evident dat het parket binnen de maand nooit informatie zal krijgen omtrent personen afkomstig uit sommige landen van Afrika of Azië.

Nr. 24 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 4

In het voorgestelde artikel 12bis , § 2, eerste lid, het woord « onmiddellijk » vervangen door de woorden « van zodra de verklaring volledig is en voorzien is van al de vereiste stukken ».

Verantwoording

De ambtenaar van de burgerlijke stand moet toch nakijken of al de vereiste stukken aanwezig zijn. Een afschrift van de verklaring kan alleen doorgezonden worden en de termijn van het parket kan alleen starten als de aanvraag volledig is.

Nr. 25 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 4

In 2º, het voorgestelde artikel 12bis , § 2, derde lid, aanvullen met de volgende zin :

« Onder gewichtige feiten eigen aan de persoon worden onder meer de volgende feiten bedoeld :

­ strafrechtelijk verleden van betrokkene;

­ het feit dat belanghebbende in een opsporings- of gerechtelijk onderzoek betrokken is;

­ het feit dat belanghebbende deelneemt of deelgenomen heeft aan extremistische bewegingen;

­ het feit dat belanghebbende schijnhuwelijken heeft aangegaan of verdacht wordt ze te hebben gedaan;

­ het feit dat belanghebbende deelneemt of heeft deelgenomen aan terroristische bewegingen of aan onverdraagzame politieke bewegingen die de integratie en de Westerse samenleving vijandig gezind zijn;

­ elke aanduiding dat belanghebbende zich niet integreert of geen bereidheid vertoont om zich te integreren; ».

Verantwoording

Vermits in alle procedures met betrekking tot de verwerving van de nationaliteit de bereidheid tot integratie in een apart onderzoek wordt geschrapt, is het noodzakelijk om een nieuwe invulling te geven aan de termen « gewichtige feiten ». Die gewichtige feiten hebben ook betrekking op het gebrek aan integratiewil. Immers, in de huidige wet heeft het begrip gewichtige feiten alleen betrekking op het strafrechtelijk verleden van betrokkene. Het is duidelijk dat dit een bredere interpretatie moet krijgen.

Nr. 26 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 5

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Vermits artikel 12bis , § 1, ongewijzigd blijft, dient ook artikel 13, 2º ongewijzigd te blijven (zie amendement nr. 20).

Nr. 27 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 5

Dit artikel, waarvan de huidige tekst § 1 zal vormen, aanvullen met een § 2, luidend als volgt :

« § 2. In artikel 13, 4º, van hetzelfde Wetboek wordt het woord « hoofdverblijf » vervangen door de woorden « onafgebroken wettelijk verblijf dat tegelijkertijd ook de hoofdverblijfplaats is ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 16.

Nr. 28 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 5bis (nieuw)

Een artikel 5bis invoegen, luidend als volgt :

« Art. 5bis. ­ In artikel 14, 2º, van hetzelfde Wetboek wordt het woord « hoofdverblijf » vervangen door de woorden « onafgebroken wettelijk verblijf dat tegelijkertijd ook de hoofdverblijfplaats is. ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 16.

Nr. 29 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 5ter (nieuw)

Een artikel 5ter invoegen, luidend als volgt :

« Art. 5ter. ­ In artikel 14, 3º, van hetzelfde Wetboek wordt het woord « hoofdverblijf » vervangen door de woorden « onafgebroken wettelijk verblijf dat tegelijkertijd ook de hoofdverblijfplaats is ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 16.

Nr. 30 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 6

In het 1º, het voorgestelde woord vervangen door de woorden « van zodra de verklaring volledig is en voorzien is van al de vereiste stukken ».

Verantwoording

De ambtenaar van de burgerlijke stand moet toch nakijken of al de vereiste stukken aanwezig zijn. Een afschrift van de verklaring kan alleen doorgezonden worden en de termijn van het parket kan alleen starten als de aanvraag volledig is.

Nr. 31 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 6

Het 2º weglaten.

Verantwoording

Het ontwerp zou tot gevolg hebben dat het hoofd van de Belgische diplomatieke zending of consulaire post ook onvolledige dossiers moet/kunnen overmaken. Dit wordt uiteraard beter vermeden.

Nr. 32 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 6

Het 3º vervangen als volgt :

« 3º, § 2, eerste lid, aanvullen als volgt : « Onder integratiewil dient te worden verstaan dat belanghebbende als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van een redelijke kennis van één van de landstalen en zich in de samenleving heeft doen opnemen. »

Verantwoording

Dit amendement herstelt het huidige artikel 15, § 2, eerste lid. Dit is nodig omdat ook voor vreemdelingen die de Belgische nationaliteit willen verwerven door middel van de nationaliteitskeuze dient nagegaan te worden of de integratiewil van de belanghebbende voldoende is.

Aan het huidige artikel 15, § 2, eerste lid wordt toegevoegd dat de integratiewil onder meer moet blijken uit een redelijke kennis van één van de landstalen en uit de inburgering in de Belgische samenleving (lidmaatschap van verenigingen, ...).

Bovendien is het bevreemdend dat bij de voorbereiding van de wetswijziging tijdens de vorige legislatuur van een aantal bepalingen betreffende het huwelijk ­ waarbij het de bedoeling was schijnhuwelijken te bestrijden ­ door een aantal parlementairen van de huidige meerderheidspartijen voorstellen werden ingediend om in dit kader ook de nationaliteitswetgeving te herzien. Het huidig voorstel leidt er toe dat een vreemdeling die 3 jaar in België verblijft en 6 maand gehuwd is met een Belg bijna automatisch Belg wordt. De integratiewil, en daaraan niet zelden gekoppeld het onderzoek naar de oprechtheid van het huwelijk, moet inderdaad niet meer worden onderzocht. Het is duidelijk dat de voorgestelde tekst interessante perspectieven biedt voor mensenhandelaars.

Buitenlandse informatie kan in een periode van één maand onmogelijk worden ingewonnen.

Nr. 33 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 6

Het 4º weglaten.

Verantwoording

Dit vloeit voort uit het behoud van de adviestermijn van vier maanden in artikel 15, § 2, eerste lid (zie amendement nr. 32).

Nr. 34 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 9

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

De huidige basisvoorwaarden voor de naturalisatie dienen behouden te blijven. Een verblijfsduur van 3 jaar is te kort. In onze buurlanden wordt voor de naturalisatie een termijn van 5 tot 8 jaar gehanteerd. Het inkorten van de verblijfsduur tot 3 jaar zal ongetwijfeld een aanzuigeffect tot gevolg hebben, vermits België dan het land zou zijn met de aantrekkelijkste voorwaarden om de naturalisatie te kunnen aanvragen.

Nr. 35 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 10

Het 1º weglaten.

Verantwoording

In het ontwerp wordt voorgesteld de huidige vermelding « Ik verklaar Belgisch staatsburger te willen worden en de Grondwet en de wetten van het Belgische volk te zullen naleven » aan te vullen als volgt : « en het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden te zullen naleven. »

Gelet op het feit dat dit Verdrag goedgekeurd werd bij de Wet van 13 mei 1955 is dit eigenlijk een dubbel gebruik met de vermelding dat men de wetten van het Belgische volk zal naleven. Onafgezien van het belang van dit Verdrag stelt zich de vraag waarom dit specifiek moet worden vermeld.

Nr. 36 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

(Subsidiair amendement op haar amendement nr. 35)

Art. 10

In het 1º, het woord « Europees » toevoegen tussen de woorden « en het » en de woorden « Verdrag tot bescherming ».

Nr. 37 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 10bis (nieuw)

Een artikel 10bis invoegen, luidende :

« Art. 10bis. ­ Artikel 23, § 1, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 23. ­ § 1. De Belgen die hun nationaliteit niet hebben verkregen van een ouder die Belg was op de dag van hun geboorte en de Belgen wier nationaliteit niet werd toegekend op basis van artikel 11 en die een verklaring hebben afgelegd overeenkomstig de artikelen 12bis en 13 of een verzoek om naturalisatie hebben bericht overeenkomstig artikel 21, kunnen indien zij ernstig tekortkomen aan hun verplichtingen als Belgisch burger, de Belgische nationaliteit hebben verkregen op grond van valse documenten, of de manifeste onwil vertonen om zich te integreren, van de Belgische nationaliteit vervallen worden verklaard. ».

Verantwoording

Deze aanvulling is nodig om de Belgische nationaliteit ook te ontnemen van diegenen die de Belgische nationaliteit hebben verkregen op basis van documenten die achteraf vals blijken te zijn of degenen die niet of onvoldoende bereid zijn zich te integreren.

Het voorgestelde artikel 23, § 1, houdt geen schending in van het gelijkheidsbeginsel aangezien de vreemdelingen die de Belgische nationaliteit hebben verkregen door nationaliteitskeuze, nationaliteitsverklaring of door naturalisatie een handeling hebben gesteld waarbij hun wil tot integratie wordt verondersteld aanwezig te zijn.

Nr. 38 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 14

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 14. ­ Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. »

Verantwoording

Een overgangsperiode van twee maanden is nodig om de gemeentehuizen, de ambtenaren van de burgerlijke stand, de parketten, de rechtbanken en de diensten van de commissie naturalisaties de nodige tijd te geven zich degelijk voor te bereiden op de voorgestelde wetswijziging. De in het ontwerp voorgestelde wijzigingen zijn immers van die aard dat er ongetwijfeld een sterke toename zal zijn van nationaliteitsverklaringen en naturalisatieaanvragen.

Nr. 39 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

(Subsidiair amendement op het amendement nr. 20)

Art. 4

In het 1º van dit artikel, in het voorgestelde § 1er , 2º, de woorden « in het buitenland geboren » doen vervallen.

Mia DE SCHAMPHELAERE.