5-2253/3

5-2253/3

Belgische Senaat

ZITTING 2013-2014

26 FEBRUARI 2014


Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek teneinde kinderen te beschermen tegen cyberlokkers


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW TALHAOUI EN DE HEER VASTERSAVENDTS


I. PROCEDURE

Dit wetsvoorstel dat een aangelegenheid regelt als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, werd op 13 september 2013 ingediend door de heren Deprez en Brotchi en mevrouw Defraigne.

Op 17 september 2013 werd het wetsvoorstel verzonden naar de commissie voor de Justitie. Het werd gelijktijdig besproken met het wetsvoorstel nr. 5-1823 van mevrouw Franssen c.s. tijdens de vergaderingen van 12, 19 en 16 februari 2014, in aanwezigheid van de minister van Justitie.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER DEPREZ

De heer Deprez stipt aan dat voorliggend wetsvoorstel complementair is met het wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming (van mevrouw Franssen c.s. (stuk Senaat nr. 5-1823.).

Inderdaad bepaalt het wetsvoorstel van mevrouw Franssen de strafbaarstelling van de benadering van het kind via het internet door een volwassene, waaruit een voorstel tot ontmoeting voortvloeit met het oogmerk om seksuele handelingen te stellen. Het voorstel voor een ontmoeting met het kind door de cyberlokker moet tevens gevolgd worden door handelingen die gericht zijn op het realiseren van die ontmoeting. Het wetsvoorstel heeft tot doel het Verdrag van Lanzarote om te zetten.

Het voorliggende wetsvoorstel is veel algemener. Voor de indieners van dit wetsvoorstel moet de volwassene die online communiceert met een minderjarige of een met een persoon van wie hij denkt dat hij minderjarig is met als doel later een misdaad of wanbedrijf jegens hem te plegen, strafbaar kunnen zijn, ongeacht of die contacten uitmonden in een voorstel tot ontmoeting of niet.

Het is de bedoeling om elke poging tot manipulatie die een cyberlokker onderneemt in de richting van een minderjarige, te bestraffen.

Spreker verwijst naar het voorgestelde artikel 433bis/1 : « De volwassene die door middel van informatie- en communicatietechnologieën communiceert met een kennelijk of vermoedelijk minderjarige en daarbij liegt over zijn identiteit, leeftijd en hoedanigheid of deze zaken verzwijgt, daarbij de nadruk legt op de in acht te nemen discretie, een geschenk of ongeacht welk voordeel aanbiedt of voorspiegelt, of daarbij enige andere list aanwendt om het plegen van een misdaad of een wanbedrijf te vergemakkelijken, wordt gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot vijf jaar.

Het feit dat de betrokken volwassene gelooft dat zijn gesprekspartner meerderjarig was doet het misdrijf slechts vervallen wanneer de betrokkene bewijst dat hij redelijke maatregelen getroffen heeft om zich te vergewissen van de effectieve meerderjarigheid van zijn gesprekspartner.

De straf zal worden verdubbeld wanneer de feiten beoogd in het eerste lid een gewoonte vormen. »

Iedere poging om een minderjarige te lokken of te manipuleren is dus strafbaar, wat ook de bedoeling moge zijn. Het kan gaan om een ontmoeting, maar ook om het opsturen van pedopornografisch materiaal.

De indiener baseert zich op het voorbeeld van de Canadese strafwet.

Een cyberlokker kan ook kinderen aanspreken zonder daar seksuele bedoelingen mee te hebben, maar om ze bijvoorbeeld naar een sekte te lokken, of ze afhankelijk te maken van andere personen.

Het voorstel heeft dus betrekking op een veel groter aantal mogelijkheden dan seksuele manipulatie alleen.

III. BESPREKING

Voor de algemene bespreking dient te worden verwezen naar de bespreking van het wetsvoorstel nr. 5-1823 (zie verslag nr. 5-1823/4).

Mevrouw Franssen, hoofdindienster van dat wetsvoorstel verklaart ook het wetsvoorstel van de heer Deprez te steunen.

Mevrouw Khattabi heeft bedenkingen bij de formulering van het voorgestelde artikel 433bis/1. Wat bedoelt men juist met de kennelijk of vermoedelijke minderjarige ? Spreekster begrijpt dat men hier bedoelt dat de persoon communiceert met de minderjarige juist omdat hij minderjarig is.

Het volstaat dus dat de cyberlokker denkt dat het om een minderjarige gaat, ook al is dat niet het geval.

Hoe valt dit te rijmen met het voorgestelde tweede lid ?

Het tweede lid bepaalt dat het feit dat de betrokken volwassene gelooft dat zijn gesprekspartner meerderjarig was, het misdrijf slechts doet vervallen wanneer de betrokkene bewijst dat hij redelijke maatregelen getroffen heeft om zich te vergewissen van de effectieve meerderjarigheid van zijn gesprekspartner.

Het probleem is net dat de volwassene denkt dat hij zich tot een minderjarige richt.

De heer Deprez antwoordt dat men moet voorkomen dat de cyberlokker als verdediging aanvoert dat hij werd misleid door een persoon die zich als een meerderjarige voordeed. Deze bepaling beoogt de toepassing van bijzondere opsporingsmethoden in te dekken.

Mevrouw Khattabi blijft erbij dat de formulering niet helemaal klopt. Er wordt inderdaad in het eerste lid gewag gemaakt van een « kennelijk of vermoedelijk minderjarige ».

De heer Mahoux wijst erop dat beide wetsvoorstellen (stukken Senaat, nrs. 5-1823 en 5-2253) van verschillende aard zijn.

Het wetsvoorstel nr. 5-1823 betreft een internationaal verdrag, namelijk het Verdrag van Lanzarote.

Dit Verdrag is vooral gericht tegen seksueel misbruik.

Het Verdrag dateert reeds van 2007 en de Belgische wetgeving blijft dus in gebreke. Spreker meent dat men dus best eerst werk maakt van het wetsvoorstel met betrekking tot de grooming. Misschien kan men bij de bespreking nagaan of de bepaling die wordt voorgesteld door de heer Deprez en van een totaal andere aard is, kan worden toegevoegd.

Het voorstel van de heer Deprez is gericht op de strafbaarstelling van verzwijging, ongeacht het wanbedrijf dat de cyberlokker wil plegen. De manier waarop de rechter deze strafbaarstelling, met straffen van drie maanden tot vijf jaar, moet beoordelen, is niet vastgesteld. De vraag of de verzwijger al dan niet het wanbedrijf pleegt, lijkt geen invloed te hebben.

Verduidelijking lijkt noodzakelijk, des te meer daar men zich in het kader van het Strafwetboek bevindt.

Het wanbedrijf moet worden geïdentificeerd.

De heer Courtois meent eveneens dat de formulering van het voorgestelde artikel 433bis/1 zou moeten worden herzien. Er blijkt wel een algemene consensus te bestaan over het doel dat beide wetsvoorstellen willen bereiken. Er moet worden bekeken of het wetsvoorstel van de heer Deprez kan worden toegevoegd aan de door mevrouw Franssen voorgestelde tekst.

De heer Deprez wijst er op dat het Verdrag van Lanzarote niet de enige Europese tekst is; zo is er bijvoorbeeld ook de richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad, van 13 december 2011, ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie. Er is ook het verdrag van de raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. Spreker verwijst naar artikel 24 van dat Verdrag : « chaque partie prend les mesures législatives ou autres nécessaires pour ériger en infraction pénale toute tentative intentionnelle de commettre l'une des infractions établies conformément à la présente convention. »

De tekst van Lanzarote is preciezer omdat er sprake is van materiële daden die gericht zijn op het regelen van de ontmoeting.

Beide voorstellen hebben organiek met elkaar te maken, maar voorstel nr. 5-1823 betreft het Verdrag van Lanzarote, terwijl het andere voorstel algemener is.

De heer Deprez is bereid de formulering van zijn wetsvoorstel, en vooral van het tweede lid van het voorgestelde artikel 433bis/ 1 te herzien.

Hij blijft erbij dat zijn wetsvoorstel essentieel is en van fundamenteel belang. Het wetsvoorstel 5-1823 bestraft niet de cyberlokker die bijvoorbeekd aan een kind vraagt naaktfoto's op te sturen of aanzet tot haat.

Het is belangrijk om de manipulatiepoging strafbaar te stellen.

Mevrouw Khattabi kan akkoord gaan met de inhoud en het beoogde doel, maar blijft erbij dat de tekst moet worden verfijnd en dat verduidelijkingen moeten worden aangebracht. Zij verwijst naar de eerdere tussenkomst van de heer Mahoux.

De heer Delpéree onderlijnt dat het hier gaat om een strafrechtelijke tekst.

Hij heeft aldus twee concrete vragen bij de tekst van het wetsvoorstel van de heer Deprez.

Een eerste bedenking betreft het opschrift van afdeling VIII zoals voorgesteld in artikel 2. Hier is sprake van lokken van minderjarigen op internet of cyberkinderlokkerij met het oog op het plegen van een misdaad of een wanbedrijf. Waarom worden hier twee zaken vermeld ? Bedoelt men hetzelfde ?

De tweede bedenking betreft het voorgestelde artikel 433bis/1, dat uit verschillende bestanddelen bestaat :

— de volwassene die door middel van informatie- en communicatietechnologieën communiceert met een kennelijk of vermoedelijk minderjarige;

— en daarbij liegt over zijn identiteit, of deze zaken verzwijgt;

— daarbij de nadruk legt op de in acht te nemen discretie;

— een geschenk of ongeacht welk voordeel aanbiedt of voorspiegelt, of daarbij enige andere list aanwendt;

— om het plegen van een misdaad of een wanbedrijf te vergemakkelijken.

Zijn deze voorwaarden cumulatief ?

De heer Deprez antwoordt van niet.

De heer Mahoux heeft problemen bij de formulering van de tekst van de heer Deprez, die niet enkel misdrijven van seksuele aard betreft, maar alle misdrijven, waaronder bijvoorbeeld ook aanzet tot rassenhaat. Preciseringen lijken hem absoluut noodzakelijk.

In de tweede plaats onderstreept spreker dat het voorstel de verzwijging als dusdanig strafbaar stelt. De vraag rijst of de verzwijging telkens op dezelfde manier kan worden bestraft, ongeacht met welke bedoeling dit is gebeurd.

Aangezien het minderjarigen betreft, kan de aanpak uitgebreider zijn.

De heer Vanlouwe meent dat de intentie om de hier bedoelde misdrijven strafbaar te stellen bij iedereen aanwezig is. Het voorgestelde artikel 433bis/1 bevat vijf bestanddelen. De vraag rijst welke juist de constitutieve elementen zijn van het misdrijf.

De heer Deprez wijst erop dat de tekst van zijn wetsvoorstel is geïnspireerd door de Canadese wetgeving.

Hij herhaalt dat de voorwaarden niet cumulatief zijn. Het komt aan de rechter te oordelen.

De heer Mahoux wenst ook te weten wat het voorgestelde artikel 433bis/1 precies betekent aan toegevoegde waarde ten opzichte van het bestaande artikel 433.

De heer Courtois meent dat de nieuwe technologieën mensen de mogelijkheid bieden om hun identiteit te verzwijgen. Het feit dat men zijn identiteit niet bekendmaakt, vormt een bijkomende perversiteit.

De heer Mahoux vraagt waarom dit element van verzwijging niet wordt toegevoegd aan artikel 433, dat perfect is opgesteld.

De heer Delpérée denkt dat er grondiger moet worden nagedacht over het verschil tussen de artikelen 433, 433bis en 433bis/1.

Artikel 433 vermeldt « eenieder »; artikel 433bis/1 daarentegen vermeldt « De volwassene ».

De heer Deprez stipt aan de mogelijkheid te hebben onderzocht om beide wetsvoorstellen samen te smelten tot één enkele tekst. Dit lijkt echter niet aangewezen, aangezien het hier om twee verschillende zaken gaat.

De commissie beslist aldus de teksten verder afzonderlijk te behandelen.

ER worden amendementen ingediend om tegemoet te komen aan de geformuleerde opmerkingen.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 1

Het artikel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Artikel 2

De heer Deprez c.s. dient amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 5-2253/2), dat ertoe strekt de woorden « of cyberkinderlokkerij » te doen vervallen, om overbodige herhaling te voorkomen.

Het amendement en het aldus geamendeerde artikel worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Artikel 3

Mevrouw Franssen dient amendement nr. 1, dat ertoe strekt in de Nederlandse tekst de woorden « jegens hem » in te voegen tussen de woorden « of een wanbedrijf » en de woorden « te vergemakkelijken ».

Hierdoor worden de Nederlandse en de Franse tekst beter op elkaar afgestemd.

Dit amendement vervalt door het amendement nr. 3 van de heer Deprez c.s. dat het voorgestelde artikel 433bis/1 herschrijft.

De heer Deprez legt uit dat het artikel zal worden vervangen door wat volgt :

« Wordt gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot vijf jaar, de volwassene die door middel van informatie- en communicatietechnologieën communiceert met een kennelijk of vermoedelijk minderjarige om het plegen van een misdaad of een wanbedrijf jegens hemte vergemakkelijken :

1º indien hij over zijn identiteit of leeftijd of hoedanigheid heeft gelogen of deze zaken heeft verzwegen;

2º indien hij de nadruk heeft gelegd op de in acht te nemen discretie over hun gesprekken;

3º indien hij een geschenk of een voordeel heeft aangeboden of voorgespiegeld;

4º indien hij enige andere list heeft aangewend.

De maximumstraf wordt verdubbeld wanneer de in het eerste lid bedoelde feiten een gewoonte vormen. »

Het aldus geformuleerde artikel toont duidelijker aan dat het niet de bedoeling is van de wetgever om cumulatieve voorwaarden in te voeren in het kader van deze strafbaarstelling.

Er wordt geen bijzondere rechtvaardigingsgrond in aanmerking genomen, zodat alleen de onoverkomelijke dwaling kan worden aangevoerd. De niet-geamendeerde tekst zou een verdachte meer in staat stellen zich te verantwoorden.

De heer Mahoux verduidelijkt dat deze bepaling de verzwijging strafbaar stelt, die bedoeld is om een misdaad of een wanbedrijf te plegen. De vastgestelde straf gaat van drie maanden tot vijf jaar. Bijgevolg loopt men het risico om, in het raam van de verzwijging, zwaardere straffen toe te passen dan die, die worden toegepast wanneer het wanbedrijf effectief wordt gepleegd. Hierover moet grondiger worden nagedacht.

De heer Deprez antwoordt dat de voorliggende tekst niet de bedoeling strafbaar stelt, maar wel handelingen waarvoor bewijzen bestaan. Het gaat niet om één enkele handeling, maar om een uitgewerkte manipulatiestrategie met een heel aantal objectieve kenmerken. De magistraat zal de straf bepalen op basis van de ernst van het wanbedrijf dat aan de hand van alle aanwijzingen kan worden vastgesteld.

De heer Delpérée vergelijkt dat met het gebruik van valse sleutels om een woonplaats binnen te gaan met de bedoeling om een diefstal te plegen. De handeling bestaat in het gebruik van valse sleutels. De bedoeling is er, maar ook de uitgevoerde handeling.

De heer Courtois merkt op dat de magistraat de straf zal kunnen bepalen op basis van de gepleegde constitutieve bestanddelen. Wanneer de verzwijging wordt herhaald en zich uitstrekt in de tijd, zal de magistraat daar rekening mee houden wanneer hij de schaal van straffen beschouwt, waarover hij beschikt. Het lijkt hem moeilijk om de tekst in dit opzicht te verbeteren.

De heer Deprez voegt daaraan toe dat de bepaling geen op zich zelfstaande handeling beoogt; het betreft een reeks handelingen die zich uitstrekt over een bepaalde tijd en die bedoeld is om de zwakheid van een minderjarige te misbruiken. De reeks straffen is voldoende uitgebreid, maar er bestaat bijvoorbeeld een precedent inzake belaging (een straf van vijftien dagen tot twee jaar).

Om de formulering af te stemmen op het wetsvoorstel nr. 5-1823 wordt beslist het woord « volwassene » te vervangen door het woord « meerderjarige », en het woord « kind » door het woord « minderjarige », de commissie is akkoord dit als een tekstverbetering te beschouwen.

De heer Courtois wijst erop dat het woord « gewoonte » niet erg duidelijk is.

Wat betekent dit juist ? Aangezien men zich in het strafrecht bevindt, is het belangrijk dat elk woord duidelijk is en niet voor interpretatie vatbaar.

De heer Mahoux kan zich hierbij aansluiten. Betekent dit dat het hier om herhaling gaat ?

Hoewel de heer Deprez meent dat dit begrip reeds in het Strafwetboek voorkomt, heeft hij er geen bezwaar tegen om deze zin te schrappen. Inderdaad heeft de rechter de mogelijkheid een gevangenisstraf op te leggen gaande van 3 maand tot 5 jaar. Hij kan dus een zwaardere straf opleggen indien de feiten een gewoonte vormen.

Hij dient daartoe amendement nr. 4 in (stuk Senaat, 5-2253/2).

Het amendement nr. 3, gesubamendeerd door amendement nr. 4, en het aldus geamendeerde artikel worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

V. EINDSTEMMING

Het geamendeerde wetsvoorstel in zijn geheel is eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Het verslag is aangenomen met 7 stemmen bij 2 onthoudingen.

De rapporteurs, De voorzitter,
Fauzaya TALHAOUI. Yoeri VASTERSAVENDTS. Alain COURTOIS.