5-1823/4 | 5-1823/4 |
26 FEBRUARI 2014
I. PROCEDURE
Het wetsvoorstel dat in dit verslag wordt besproken valt onder de optioneel bicamerale procedure. Het werd op 25 oktober 2012 door mevrouw Franssen c.s.in de Senaat ingediend. Op 8 november 2012 werd het in overweging genomen en naar de commissie voor de Justitie verzonden.
De commissie heeft het besproken tijdens haar vergaderingen van 25 mei, 25 juni en 6 november 2013, en 12, 19 en 26 februari 2014, in aanwezigheid van mevrouw Turtelboom, minister van Justitie.
Op de vergaderingen van 2014, werd ook het wetsvoorstel nr. 2253/1 van de heer Deprez c.s. geagendeerd. Beide wetsvoorstellen werden dan gelijktijdig besproken.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR MEVROUW CINDY FRANSSEN, HOOFDINDIENSTER VAN HET WETSVOORSTEL
Grooming kan omschreven worden als de strategie van het misbruik. Seksueel misbruik is doorgaans geen resultaat van toevallige factoren, maar van een weloverwogen planning. Daders nemen vaak hun tijd bij het voorbereiden van hun slachtoffer, door een hechte vertrouwensband op te bouwen, het kind te bevoorrechten, geheimhouding te bewerkstelligen en dan stapsgewijs hun grenzen te verleggen. Op deze wijze hoeven de meer nadrukkelijke vormen van pressie, geweld of macht niet gebruikt te worden en kan het misbruik tevens veel langer in stand worden gehouden. Het kind wordt immers zodanig psychologisch bespeeld, dat het de dader niet wil of durft verraden, het misbruik niet kan plaatsen, en dat het zich zelf verantwoordelijk voelt voor het misbruik. Grooming kan zowel offline als online gebeuren.
Doelstelling wetsvoorstel
— Dit wetsvoorstel wil zowel offline als online grooming aanpakken, niet alleen omwille van de uitgebreide planning en voorbedachtheid die ervan uitgaat, maar vooral omwille van het effect die het heeft op het kind.
— Het wetsvoorstel heeft tevens tot doel de huidige wetgeving aan te passen aan de hedendaagse noden. In België is er geen wettelijke regel voorzien, die specifiek verwijst naar online grooming. Daarnaast zijn er in de huidige wetgeving een aantal knelpunten, die geen rekening houden met de nieuwe technologieën. De gaten in de wetgeving leiden tot een onsamenhangende aanpak en onduidelijkheid over eenzelfde fenomeen.
— Van een afzonderlijke strafbaarstelling gaat bovendien belangrijke signaalwerking uit.
Wat wordt concreet geregeld in dit voorstel ?
Het wetsvoorstel stelt twee concrete maatregelen voor :
— het stelt een aparte strafbaarstelling in voor het recente fenomeen « online grooming » : het benaderen van kinderen via nieuwe technologieën met het oogmerk hen later te misbruiken. De internationaal overeengekomen definitie, alsook dit wetsvoorstel, richten zich voornamelijk op de grijze zone van de communicatiefase, waar nog geen sprake is van seksueel misbruik. Er moet wel een voorstel tot ontmoeting gedaan zijn gevolgd door materiële handelingen om tot die ontmoeting te komen. Enkel seksueel getinte conversaties volstaan dus niet;
— het stelt een strafverzwaring in, als seksueel misbruik voorafgegaan werd door online of offline grooming. Het opbouwen van de vertrouwensband, die gepaard gaat met grooming, en manipulatie maakt kinderen kwetsbaar voor seksueel misbruik en versterkt het psychologisch trauma dat de feiten ten aanzien van het kind met zich meebrengen.
Waarom nu ?
We leven in een digitale maatschappij. Gezien de huidige gaten in de wetgeving, is het noodzakelijk wetgeving te creëren waarbij het digitale aspect aan bod komt.
Bovendien verplichten het Verdrag van de Raad van Europa ter bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van 2007 (Verdrag van Lanzarote) en de EU richtlijn rond het bestrijden van seksueel misbruik en uitbuiting van kinderen en kind pornografie van 2011, hun lidstaten om online grooming te bestraffen. De EU richtlijn vraagt de lidstaten ook om offline grooming strafbaar te stellen. België is verplicht deze richtlijn binnen een termijn van twee jaar om te zetten in nationale wetgeving.
Na de inleidende uiteenzetting beslist de commissie om tot hoorzittingen over te gaan.
III. HOORZITTINGEN
Hoorzitting met :
— De heer Thierry Hoang Pham, hoogleraar rechtspsychologie, Université de Mons;
— De heer E.J.H. Planken, Adviseur, en de heer M. Alink, ministerie van Veiligheid en Justitie, Nederland.
A. Uiteenzetting van Prof. Thierry Hoang Pham
Professor Hoang Pham stelt vast dat het internet vandaag voor iedereen toegankelijk is. Ook kinderen maken er al zeer vroeg gebruik van, wat soms tot misbruiken leidt. Het gevaar lijkt vooral te komen van de verschillende sociale netwerken. Men spreekt van grooming wanneer een volwassene met een kind of een adolescent in contact komt om hem te manipuleren met het oog op het verrichten van daden van seksuele aard.
De uitdaging is groot, en wel om de volgende redenen :
— in 2000 waren bijna dertig miljoen kinderen in de Verenigde Staten online;
— in het Verenigd Koninkrijk waren er volgens het Child Exploitation and Online Protection Centre in 2009 2 660 incidenten betreffende ongepaste contacten :
— 66 % hebben melding gemaakt van grooming via de panic button;
— het aantal beelden in de verzamelingen van delinquenten dat door de jongeren zelf is genomen, is fors gestegen;
— in het Verenigd Koninkrijk ontvangt een jongere op vijf verzoeken van seksuele aard; bij meer dan twee derde van deze jongeren is er geen online toezicht.
Voorstelling van het « European Online Grooming Project »
1. Inleiding
Spreker heeft via de dienst wetspsychologie van de universiteit van Mons meegewerkt aan een grote Europese studie over dit thema, The European Online Grooming Project. Dit onderzoek, dat door de Europese Commissie werd gefinancierd, liep van juni 2009 tot december 2011. Het is tot stand gekomen door een partnerschap van het National Centre for Social Research in Londen en vijf Europese universiteiten uit het Verenigd Koninkrijk, België, Italië en Noorwegen.
De studie is ontstaan uit de vaststelling dat er weinig informatie voorhanden is over het gedrag van seksuele agressors op het internet. Zij wil zicht krijgen op de verschillende benaderingswijzen van de seksuele delinquenten, de communicatiemiddelen en online grooming van jongeren, maar zij wil ook politici, eerstelijns beroepsmensen, leerkrachten, zorgverstrekkers en jongeren bewust maken van de online risico's en hoe ermee om te gaan. Hoe meer jongeren op sociale netwerken communiceren met hun vrienden, hoe groter de kans dat zij in contact komen met een seksuele delinquent.
Het onderzoek bestaat uit drie delen. Een overzicht van de wetgeving en van de literatuur, interviews met daders van online grooming in elk land dat aan het onderzoek deelneemt en activiteiten met jongeren, ouders en opvoedkundigen met het oog op sensibilisering en het nemen van preventiemaatregelen.
Wat de wetgeving betreft, is de situatie complex omdat internet geen grenzen kent. Elk land past zijn eigen wetgeving toe binnen zijn grenzen. Bovendien bestaan er verschillen in de definitie van het kind en de leeftijd waarop het kan instemmen met seksuele relaties. De Europese Unie moedigt de lidstaten niettemin aan kinderen te beschermen wanneer zij online zijn. De wetgeving verplicht de lidstaten om kinderporno te bestrijden, gespecialiseerde diensten op te richten en te werken aan het probleem van de toegang tot dergelijk pornografisch materiaal.
Het Verdrag van Lissabon stelt het blokkeren van onzedige beelden van kinderen op het internet voorop, alsook maximumstraffen van vijf tot tien jaar voor mensenhandel.
Op nationaal vlak heeft het Verenigd Koninkrijk als een van de eerste landen van de Europese Unie een wetgeving tegen online grooming opgesteld. Noorwegen is gevolgd, en sinds 2009 beschikt ook Zweden over een dergelijke wetgeving. In België en Italië bestaat echter nog geen wetgeving tegen grooming.
2. In de praktijk
Spreurders van de politie werden geïnterviewd om beter te begrijpen hoe grooming verloopt. Daaruit zijn verschillende sleutelelementen voortgekomen.
Ten eerste staan er twee opvattingen tegenover elkaar. Sommigen menen dat een nieuwe wet nodig is omdat er problemen rijzen wanneer een volwassene gewoon met een kind praat. Anderen voeren aan dat onze wetgeving volstaat omdat men zich kan beroepen op, bijvoorbeeld, het aanzetten tot ontucht of de openbare zedenschennis.
De interviews hebben ook aan het licht gebracht welke technologische middelen groomers gebruiken, zoals openbare chats, sociale netwerken, blogs, spelplatformen, maar ook private chats en webcams. Het liefst opereren groomers vanuit hun woonplaats, via de niet-beveiligde wifiverbinding van een buur, of vanuit cybercafés. Zij doen dit vaak alleen en gebruiken de identiteit van een jongere. Zij kiezen een kwetsbaar kind uit, waarop de ouders niet toezien wanneer het online is. Aanvankelijk is het taalgebruik normaal, niet seksueel getint, en pas later wordt seksueel getint taalgebruik gehanteerd.
3. Profielen van groomers en slachtoffers
Groomers hebben bepaalde kenmerken die hun houding in de hand werken, zoals de perceptie die ze hebben van de jongeren en van hun gedrag. Er bestaan risicofactoren bij daders van grooming, zoals werkloos zijn, uit een labiel gezin komen of relatiebreuken hebben gekend. Het onderzoek heeft ook karakteristieke gedragingen van groomers aan het licht gebracht, zoals het scannen en uitkammen van de online omgeving, soms volgens bepaalde criteria als de pseudoniemen die jongeren gebruiken, soms op volledig willekeurige manier, om met iemand in contact te komen.
De groomer kan uiteenlopende identiteiten aannemen. Hij kan gebruik maken van zijn eigen identiteit, of van één of meer valse. Ook de aard van het contact met de jongere verschilt van geval tot geval. Er zijn ook verschillende manieren waarop de groomer het proces kan intensiveren, en waarop dit proces van grooming afloopt. Het kan gaan om het verkrijgen van beelden of een fysieke ontmoeting.
Het profiel van de online seksuele delinquent verschilt van dat van de gewone seksuele delinquent. In het algemeen vertoont hij de volgende kenmerken :
— de mediane leeftijd van de online seksuele delinquenten is achtendertig jaar;
— hun approximatief intelligentiequotiënt is hoger dan dat van de andere seksuele delinquenten ;
— de leeftijd van de slachtoffers is vaak hoger dan dertien jaar, want het zijn adolescenten die normaal vrij op het internet surfen;
— de slachtoffers zijn in meerderheid meisjes;
— de chatroom is vaak de plaats die de seksuele delinquent de gelegenheid biedt slachtoffers direct en agressief te benaderen;
— bijna 12 % van de online seksuele delinquenten hebben een voorgeschiedenis van misdrijven met rechtstreekse seksuele contacten;
— wat seksuele recidive betreft, recidiveert bijna 4,6 % van de daders binnen een termijn van drie tot vier jaar na het seksuele misdrijf waarvoor de online delinquent veroordeeld werd. Het recidivepercentage met lichamelijk contact bedraagt 2 %.
Het onderzoek heeft die data bevestigd, want :
— leeftijd : 40 jaar
— approximatief IQ : 104
— leeftijd van de slachtoffers : 82 % > 13 jaar
— Slachtoffers : 84 % meisjes en 16 % jongens
— Voorafgaande veroordelingen :
— alle misdrijven 52 %
— niet seksueel : 19 %
— seksueel : 33 %
— seksueel online 15 %
Vervolgens kon men dankzij het onderzoek de plegers van « grooming » in drie klassen onderverdelen.
De eerste klasse is die van de gestoorde agressor. Die mannen zien het contact met de jongeren als een relatie. Er is geloof in wederzijdse liefde. De gestoorde agressors hebben geen onzedige beelden van kinderen en hebben geen contacten met andere online agressors. Het contactproces is lang. Die groep lijkt immers een significant deel van zijn tijd te besteden aan het online praten met de jongere voor de effectieve ontmoeting plaatsvindt. Die bijzondere klasse van plegers gebruikt de eigen identiteit en het slachtoffer wordt ontmoet met de bedoeling hun relatie te ontwikkelen.
De tweede klasse groomingplegers is de aangepaste agressor. Die agressors focussen op hun eigen behoeftes. Het slachtoffer wordt « rijp » beschouwd en bekwaam om zijn instemming te geven. Er kan ook sprake zijn van geloof in provocatie door de jongere. In tegenstelling tot de vorige groep, wordt het online contact niet als een relatie beschouwd. Sommige van die mannen hebben een verzameling onzedige beelden, maar die verzameling is wat het aantal betreft niet significant. Ze hebben kennelijk evenmin significante contacten met andere online agressors. Het discours wordt aan het contact met het slachtoffer aangepast in de zin dat mannen van die groep hun identiteit en hun manier van « groomen » aanpassen aan de manier waarop de jongere zich online voorstelt. Het contact en de ontwikkeling ervan kunnen dus snel of niet snel zijn, al naargelang het slachtoffer erop reageert. Die klasse van plegers kan de eigen identiteit of een valse identiteit gebruiken.
De derde klasse groomingplegers die gedetermineerd werd, is de hyperseksuele agressor. Hier wordt de jongere ontmenselijkt. Het contact is niet persoonlijk. Die plegers hebben een grote collectie onzedige beelden en significante contacten met andere online agressors. Ze nemen verschillende identiteiten tegelijk aan en hebben een profielfoto waarop niet hun gelaat, maar hun geslachtsdelen staan. De contacten met de jongeren zijn erg geseksualiseerd en de escalatie naar de seksualisering is heel snel.
Wat het profiel van de slachtoffers betreft, werd bij het onderzoek aan de hand van interviews met « groomingplegers » gepoogd de categorieën van de misbruikte slachtoffers te achterhalen. Hoewel de steekproef statistisch niet significant is, konden toch drie soorten slachtoffers worden onderscheiden.
De eerste categorie zijn de « kwetsbare » personen. In die groep vindt men kenmerken zoals een grote behoefte aan affectie, aandacht, relatieproblemen met de ouders. Men stelt ook vast dat er enigszins online naar « liefde » wordt gezocht, naar een echte relatie. In die groep zal het slachtoffer de agressor niet aanklagen, om de relatie in stand te houden.
De tweede groep is die van de jongeren die op « het nemen van risico's » gericht zijn. Die groep zoekt het avontuur, het gaat om jongeren zonder remmingen, die denken dat zij de controle hebben. Die jongeren zijn niet geneigd te klikken, omdat ze gechanteerd of zelfs bedreigd worden. Dat gedrag zal door de « groomers » worden beschouwd als een bewijs van medewerking of zelfs als een verleidingspoging.
Ten slotte is er de derde groep, die van de zogenaamde « weerbare » jongeren. Gebleken is dat de preventieve boodschappen door die groep jongeren wel degelijk werden opgevangen. Zij verbreken het contact zodra ze de toenadering bizar vinden. Ze neigen tot gedrag dat hen in veiligheid brengt en verkeren in een gezinssituatie die « geborgen » kan worden genoemd.
Tevens konden dankzij het onderzoek « focus groups » van jongeren worden opgezet. Er werden in België in verscheidene scholen jongeren van elf tot zestien jaar geïnterviewd. In elke school werden twee groepen van acht personen samengesteld. Een groep kwam uit het algemeen onderwijs, een andere uit het beroepsonderwijs. Er kwamen een aantal trends aan het licht. Ten eerste zien we geen verschil tussen de reacties van de jongeren uit het algemeen onderwijs en die van de leerlingen uit het beroepsonderwijs. Ten tweede kunnen we opmerken dat die jongeren zich bewust lijken van de risico's en stoppen wanneer ze geconfronteerd worden met een situatie die hun verdacht lijkt. We hebben ook kunnen vaststellen dat de meeste jongeren niet met hun ouders over die situaties praten uit schrik hun voorrechten en hun toegang tot internet te verliezen. Ze wenden zich evenwel gemakkelijker tot een vriend of een buitenstaander.
4. Aanbevelingen
Dankzij het onderzoek konden enkele aanbevelingen worden geformuleerd. Er zijn verscheidene mogelijkheden.
In een eerste fase moet worden nagegaan waarom bepaalde jongeren weerbaarder zijn en minder geneigd tot interactie. Vervolgens rijst het probleem van het in stelling brengen van een gerichter aanpak, in de context van een veiligheidscampagne inzake de online ontremming. Men kan zich ook afvragen of de ondernemingen niet proactiever moeten werken om de jongeren, de ouders en de opvoeders bewuster te maken.
Wat het management en de evaluatie van de agressors betreft, is het raadzaam te onderzoeken in hoeverre het mogelijk is het internet op het niveau van het gedrag beter te bewaken, zoals met de Multi Agency Public Protection Arrangements (MAPPA) in het Verenigd Koninkrijk. Vervolgens komt het erop aan de risico's te begrijpen die met een bepaald gedrag gepaard gaan en de juiste diagnosetools te ontwikkelen waarmee het online-gedrag met alle agressors kan worden onderzocht.
Ten slotte blijkt de behandeling van seksuele agressors op het internet een volstrekt nieuwe discipline, waarover dus weinig documentatie bestaat. Momenteel geeft men de voorkeur aan cognitieve gedragstherapie. Men moet echter ook de rol van het internet en de processen van anonimiteit en ontremming alsook het verwijderen van het internet als behandeling analyseren.
B. Uiteenzetting van de heren Plancken en Alink, ministerie van Justitie Nederland
De heer Plancken wil vanuit zijn werk op de beleidsafdeling van het ministerie van justitie en Veiligheid wat vertellen over de achtergrond en inhoud van de Nederlandse wettelijke regeling van het verbod op grooming.
De heer Alink heeft mee onderhandeld aan de tekst van het Verdrag van Lanzarote en heeft de Nederlandse regeling als wetgevingsjurist geschreven en behandeld.
Spreker heeft het voorliggende voorstel en de bijhorende toelichting gelezen. Veel van de overwegingen en natuurlijk de internationale historie van dit voorstel komen overeen met de ervaringen en opvattingen in Nederland.
De term grooming ziet in Nederland op het via digitale wijze vatbaar maken van minderjarige kinderen voor seksueel misbruik in de fysieke wereld. Ook wel : digitaal kinderlokken. Dat is het nieuwe fenomeen dat samenhangt met het toenemend gebruik van Internet. Het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT) heeft sowieso geleid tot een aanzienlijke toename van de verspreiding van afbeeldingen van seksueel misbruik van kinderen en daarmee ook de vraag naar het daadwerkelijk seksueel misbruik van kinderen aangewakkerd. Bescherming van kinderen tegen seksueel misbruik en uitbuiting is een onomstreden politieke prioriteit in Nederland.
Nederland voert een actief beleid om het seksueel misbruik van kinderen tegen te gaan. Zonder compleet te zijn, wijst spreker op :
— State of the art wetgeving (onder meer Lanzarote, waarbij de optionele bepalingen ook zijn overgenomen);
— actieve opsporing door een speciale team van de politie, naast de « gewone » jeugd en zedenteams;
— aandacht voor vernieuwing van de aanpak door politie vooral door de hulp van ICT. Er werd zeer sterk geïnvesteerd in soft ware, en :
— bredere aandacht voor het (voorkomen van) probleem van kindermisbruik, bijvoorbeeld via het nationaal actieplan « kinderen veilig, 2012 — 2016 ». Er word sterk gefocust op het preventieve aspect. Het is belangrijk jongeren te bereiken buiten de ouders om. Zo is er een online meldpunt « kinderpornografie » in het leven geroepen. Een andere vorm van preventie richt zich juist tot de daders. Het is belangrijk hen niet weg te drukken als seksueel devianten, maar men moet hen de mogelijkheid geven zich te melden vooraleer ze tot daadwerkelijk misbruik overgaan. Zo kunnen ze in behandeling gaan. In navolging van het Engelse « Stop it now » en het Duitse « dunkelfelten » is er in Nederland ook een vergelijkbaar project opgezet.
Op dit moment is er een wetsvoorstel « implementatie EU richtlijn 2011/92 » bij het parlement in behandeling. De Tweede Kamer is net een ietsje verder in de behandeling dan de Belgische Senaat. Waar het betreft aanpassing van de materiële strafwetgeving is grooming niet betrokken in dit voorstel. Het blijft zoals ingevoerd.
De heer Alink stipt aan dat de specifieke strafbaarstelling van « grooming » in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht geïntroduceerd werd bij gelegenheid van de uitvoering van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (het Verdrag van Lanzarote). De bepaling uit het Verdrag is later eveneens in de EU-richtlijn (2011/93/EU) opgenomen.
De desbetreffende wetgeving is op 1 januari 2010 in werking getreden. Straks zal meer worden verteld over de ervaringen met de praktische toepassing van de strafbaarstelling.
De toegevoegde waarde van de het Verdrag van Lanzarote, en de daaruit voortvloeiende wetgeving, was vooral gelegen in het feit dat bij de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik de gevolgen van de digitalisering van de maatschappij en de ontwikkeling van de techniek in ogenschouw werden genomen. Het Verdrag beoogt nadrukkelijk bescherming te bieden tegen de voor kinderen negatieve effecten, zoals de nieuwe vormen van misbruik die zich op het Internet voordoen.
Het verschijnsel « grooming », kort gezegd : « online kinderlokken », is er een van.
Uit gegevens van ons Meldpunt Kinderporno op Internet kwam destijds naar voren dat kinderen in toenemende mate op internet op ongewenste wijze werden benaderd. Het verschijnsel « grooming » nam een vlucht en vroeg om een reactie van de wetgever.
Hoewel algemene strafbaarstellingen in de zedentitel van het Wetboek van Strafrecht reeds aanknopingspunten boden voor een strafrechtelijke aanpak van bepaalde vormen van « grooming », werd het wenselijk geacht om ter uitvoering van het Verdrag in een specifieke strafbaarstelling te voorzien.
In de eerste plaats voorzag de verdragsbepaling in een internationaal overeengekomen specifieke omschrijving van wat onder strafbare « grooming » wordt verstaan.
In de tweede plaats richt de verdragsbepaling zich nadrukkelijk op het grijze gebied waarin nog geen sprake is van het plegen van daadwerkelijk seksueel misbruik, maar waar wel misbruik wordt gemaakt van de open communicatiemogelijkheden op Internet om kinderen te benaderen en tot misbruik te verleiden. In die zin ging de verdragsbepaling verder dan de Nederlandse wetgeving op dat moment.
Ten slotte geldt dat het strafrecht vanzelfsprekend het sluitstuk vormt bij de aanpak van « grooming ». Een effectieve inzet van het strafrecht is gebaat bij een duidelijke omschrijving van het strafbare gedrag. Van een specifieke strafbaarstelling gaat bovendien belangrijke signaalwerking uit. Een duidelijke normstelling biedt ook een basis voor gericht preventief beleid, in de vorm van voorlichting en bewustwording van ouders, kinderen en potentiele daders. Het werd van belang geacht dat buiten kijf werd gesteld dat « grooming » strafbaar is in Nederland.
In de uitvoeringswetgeving is nauw aangesloten bij de formulering van de verdragsbepaling. Artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht weerspiegelt artikel 23 van het Verdrag (en artikel 6 van de EU-richtlijn).
Ervaring in de praktijk
Hoewel Dhr Plancken geen lid van het OM is en ook niet bij de politie werkt, kan hij over de toepassing van de aanpak van grooming in de praktijk het volgende zeggen. Sinds de inwerkingtreding van het groomingsartikel zijn nu 28 rechterlijke uitspraken gepubliceerd. Dat wil niet zeggen dat er niet meer zijn. Dat is zelfs zeer waarschijnlijk het geval. Ook wil publicatie niet zeggen dat dat de belangrijkste uitspraken zijn. Wat daarvan ook zij op grond van de 28 kunnen wat algemene uitspraken worden gedaan.
Afgeleid kan worden dat in veel gevallen grooming te laste is gelegd naast andere delicten zoals bezit van kinderpornografie of daadwerkelijk misbruik. In enkele gevallen is tot vrijspraak en of niet ontvankelijkheid van het OM besloten. Dat hangt onder andere samen met het (kunnen) bewijzen van het oogmerk om ontuchtige handelingen te verrichten. Een ander in het oog springend punt is dat in een relatieve minderheid er veroordelingen zijn uitgesproken zonder dat het slachtoffer daadwerkelijk is misbruikt.
In de praktijk lijkt zich de situatie zeer geregeld voor te doen dat minderjarigen over de grooming niet kunnen en, of willen praten met hun ouders, andere gezinsleden of verzorgers en zich ook niet aan de grooming kunnen onttrekken. Ontdekking van een ouder, voogd of gezinslid, dan wel actueel ondergaan misbruik, is vaak het moment waarop de politie kennis krijgt van de grooming.
De Nederlandse politie heeft geprobeerd dat te ondervangen via preventieve « surveillance lokpubers » ingezet. Dit zijn (meerderjarige) opsporingsambtenaren die zich online voordoen als minderjarig kind en op die manier (niet op eigen initiatief) in chatcontact komen met potentiële verdachten. Deze vorm van preventieve opsporing heeft geleid tot de vervolging van een man uit Leiden, die verdacht werd van grooming. Deze verdachte dacht te chatten met een minderjarig kind, maar dit bleek in werkelijkheid een lokpuber te zijn. De Rechtbank Den Haag heeft in deze zaak, op basis van de niet geheel eenduidige wetsgeschiedenis, bepaald dat het potentiële slachtoffer objectief minderjarig dient te zijn. Dat de verdachte subjectief denkt dat het om een minderjarige gaat is niet voldoende voor strafbaarheid (UN BX8188). Dit sluit aan op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (UN BQ0961).
Het Gerechtshof Den Haag heeft op 25 juni 2013 een 38-jarige man buiten vervolging gesteld, die ervan werd verdacht zich schuldig gemaakt te hebben aan het zoeken van seksueel contact met een kind via internet. Dit noemt men ook wel « grooming ». Het Haagse hof heeft zich hierbij over de principiële vraag moeten buigen, of de inzet van een meerderjarige « pedolokker » volgens de wet toelaatbaar is. De man had bezwaar gemaakt tegen de dagvaarding in eerste aanleg.
Het hof overweegt dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat « grooming » strafbaar is gesteld met de bedoeling personen beneden de leeftijd van zestien jaar te beschermen. De toenmalige minister van Justitie heeft bij de besprekingen rondom de totstandkoming van de wet inzake « grooming » gesteld dat als het slachtoffer objectief achttien was, maar de verdachte subjectief dacht dat het om een minderjarige ging, van strafbaarheid geen sprake is. Daaruit volgt volgens het hof dat voor strafbaar handelen voor « grooming » in de zin van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht het noodzakelijk is dat het beoogde slachtoffer daadwerkelijk nog geen zestien jaar is. De intenties van de verdachte aangaande de leeftijd van het slachtoffer zijn in dit verband niet doorslaggevend.
Daarom is het hof van oordeel dat in een zaak als de onderhavige niet zal kunnen worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan « grooming », zodat de verdachte buitenvervolging gesteld is. De raadkamer van het gerechtshof volgt hiermee de beslissing van de rechtbank.
Men zal dus daarom de wet moeten aanpassen. Ook het Nederlands openbaar ministerie geeft aan dat vanwege de opsporingspraktijk heroverweging van de formulering dringend nodig is. Hierover is op het ministerie nog niet een eenduidig antwoord bepaald. Natuurlijk is het de bedoeling dat aan de delictsomschrijving in artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht, die overigens zo dicht mogelijk bij de definitie in artikel 23 van het Verdrag van Lanzarote blijft, een zodanige uitleg wordt gegeven dat de online grooming daadwerkelijk wordt aangepakt. Maar het Verdrag ziet expliciet op de situatie dat door de verdachte minderjarigen worden benaderd, naast het vereiste van het oogmerk van de verdachte om een minderjarige te willen ontmoeten voor het aangaan van een seksuele relatie. Ook moet worden bedacht dat het eventueel laten vallen van de eis van het weten en willen dat het gaat om personen die zestien jaar of jonger zijn, rechtsonzekerheid met zich meebrengt voor de groep meerderjarige personen die via het internet wil communiceren, onder andere over seksuele activiteiten en het later uitvoeren daarvan in een ontmoeting in de « fysieke » wereld. Herformulering van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht kan derhalve diep ingrijpen op communicatie van personen via het internet.
Allereerst moet de uitspraak in hoger beroep op dit punt worden afgewacht. De mogelijkheden van een eventuele aanpassing van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht bij een bevestiging van de beslissing van de rechtbank, zullen alsdan nog goed worden doordacht.
C. Gedachtewisseling
1. Vragen van de leden
Mevrouw Franssen dankt de sprekers voor de toelichting, het uitgebreid in kaart brengen van het profiel van de daders en het aankaarten van een aantal pijnpunten.
Beide toelichtingen sterken spreekster in de overtuiging voorliggend wetgevend initiatief verder te zetten.
Er werd meerdere malen onderlijnd dat een goede definitie en omschrijving in het strafrecht absoluut noodzakelijk is.
Spreekster vraagt of de heren Planken en Pham van oordeel zijn dat er een regeling moet komen voor de online grooming die niet noodzakelijk tot een fysieke ontmoeting leidt maar waarbij het vertrouwen van het kind geschaad werd.
De EU-richtlijn schrijft voor dat de lidstaten ook maatregelen tot offline grooming moeten voorzien en een strafverzwaring voor seksuele misdrijven ten aanzien van minderjarigen die werden voorafgegaan door grooming in het algemeen. Is hier onderzoek naar verricht ? Lijkt het zinvol om ook in deze situatie een strafverzwaring te bepalen ?
Spreekster heeft op dat vlak ook nog een aantal vragen met betrekking tot de Nederlandse wetgeving.
De knelpunten met betrekking tot de toepassing werden reeds aangekaart, meer bepaald met betrekking tot de lokpubers en de preventieve opsporing. Met betrekking tot preventieve opsporing in België meent spreekster dat dit ook een zaak voor de gemeenschappen is.
Met betrekking tot de definitie, verwijst spreekster naar het Verdrag van Lanzarote, waarin sprake is van materiële handelingen die ondernomen moeten worden om de ontmoeting te verwezenlijken. In artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht wordt gewag gemaakt van « enige handeling » ondernemen. Wat kan hier juist worden onder verstaan ?
Bestaat er in Nederland reeds een bepaling voor strafverzwaring bij offline grooming ?
Is er ook een specifieke Nederlandse terminologie voorhanden voor grooming ?
Ook op het vlak van het bewijs van grooming zijn er nog hiaten. Hoe kan men dit bewijzen ?
De heer Laeremans kan zich aansluiten bij de opmerkingen met betrekking tot de terminologie. De term « grooming » is niet ingeburgerd bij de bevolking. Het stoort spreker dan ook dat deze term in de wet wordt ingeschreven. Indien men immers wil dat de wet wordt nageleefd, moet de bevolking precies weten waar het over gaat. Is er een alternatieve benaming beschikbaar ? Werd hierover gedebatteerd in Nederland ? Wordt er in de rechtsleer eventueel een andere term gebruikt ? Misschien kan men opteren voor « seksuele benadering van minderjarigen of van jongeren » ?
De heer De Nijn verwijst naar het meldpunt voor daders waarvan sprake door de heer Planken. Welke dienst is hiervoor bevoegd in Nederland ? Hoe wordt dit territoriaal georganiseerd en zijn er cijfers beschikbaar ? Wie draagt de kosten van het meldpunt ? Wat als de dader reeds feiten heeft gepleegd ?
Preventie lijkt in België moeilijker te organiseren wegens het verbod op provocatie. De politie mag geen misdaad uitlokken in haar onderzoek naar de daders. Bestaat in Nederland iets gelijkaardigs of niet ?
Mevrouw Talhaoui wilde graag wat meer informatie over de sanctie, over het strafrechtelijk vervolgen en de bestraffing van de daders.
Uit de uiteenzetting van de heer Pham meent spreker te kunnen afleiden dat het daderprofiel nogal ingewikkeld is. Het gaat niet altijd om daders zonder meer, maar van personen die op zoek zijn naar affectie en sociaal geïsoleerden naar malafide perverse die via het groomingmechanisme op zoek gaan naar minderjarige slachtoffers.
Wat gebeurt er als de dader wordt opgepak ? Spreekster verwijst naar het feit dat er ook recidive blijkt te zijn na drie à vier jaar. Strafrechtelijk optreden zal dus niet volstaan, maar men zal ook moeten voorkomen dat de daders recidiveren. Hoe gebeurt dit precies in Nederland ? Zijn er curatieve aspecten aan verbonden ?
De heer Courtois vraagt in hoeveel percent van de gevallen van grooming het tot een voorstel van ontmoeting komt.
Spreker meldt ook dat het Canadese Strafwetboek het online misleiden van kinderen met criminele doeleinden, en niet alleen met seksuele doeleinden, strafbaar stelt. Werd een dergelijke uitbreiding in Nederland besproken ?
Bestaat er ten slotte in Nederland een bepaling die de poging tot grooming strafbaar stelt ?
2. Antwoorden van de experten en bespreking
Met betrekking tot de reikwijdte van de strafbaarstelling van grooming, en in het bijzonder met betrekking tot het bestanddeel van de ontmoeting, verwijst de heer Alink naar de onderhandelingen destijds van het Verdrag en naar de behandeling van het uitvoerend wetsvoorstel in Nederland. In beide gevallen werd geopteerd dat er bij strafbaarstelling meer moest zijn dan louter communicatie. Communicatie, eventueel met seksuele toespelingen, volstaat dus niet voor strafbaarheid. Intenties zonder concrete gedragingen werden niet voldoende geacht. Het bestanddeel van het voorstel van ontmoeting en enige handeling die erop volgt werden dus vereist. Er wordt een vastheid van het voornemen van de dader om zaken die zich in de virtuele wereld bevinden ook tot uitvoering te brengen in de tijdelijke wereld, vereist. Aldus heeft Nederland ervoor geopteerd om de internationale delictsomschrijving te volgen. Ook in de definitieve tekst van de richtlijn werd dit bestanddeel uiteindelijk opgenomen.
Waaraan denkt men bij handelingen in de richting van een ontmoeting ? Spreker haalt voorbeelden aan. Zo is er het feit dat de dader daadwerkelijk komt opdagen op de plek waar wordt afgesproken of het feit dat de dader reeds alle voorbereidingen op de ontmoeting heeft getroffen, bijvoorbeeld het kopen van de treinkaartjes of kaartjes voor de bioscoop. Dergelijke concrete gedragingen volstaan om aan het materiële bestanddeel van de delictsomschrijving te voldoen. Ook zou de dader bijvoorbeeld op het werk een dag vrijaf kunnen hebben geregeld voor de dag dat de ontmoeting zou plaatsvinden.
De Eu-richtlijn vraagt inderdaad ook aandacht voor offline grooming. Spreker meent dat dit een zeer oud verschijnsel is dat zich bijvoorbeeld afspeelt in speelpleinen en parken. Op de vraag of ook de poging tot misbruik of voorbereidende handelingen op het plegen van misbruik kunnen worden strafbaar gesteld, antwoordt spreker dat Nederland de stafbaarstelling hiervan niet voorziet. Pogingen tot misdrijven worden wel algemeen strafbaar gesteld
Met betrekking tot het begrip grooming als zodanig, erkent spreker dat dit begrip ook voor hem nieuw was bij de onderhandelingen over het Verdrag. Het delict in het Nederlandse Strafwetboek werd ook niet aldus gekwalificeerd. Er wordt dus nergens bepaald, dat schuldig aan grooming, de persoon die ... Bij mensenhandel bijvoorbeeld is dat wel het geval. De kwalificatie van de gedraging wordt dus niet in de strafbaarstelling opgenomen. Inmiddels is het begrip wel erg gebruikelijk geraakt in het maatschappelijk verkeer, onder andere ook door de voorlichtingscampagnes en de plaatsgevonden bewustwording, precies naar aanleiding van de introductie van de specifieke strafbaarstelling.
Artikel 248e van het Nederlandse Strafwetboek luidt als volgt : hij die door middel van geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst, een persoon van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt, een ontmoeting voorstelt met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen of een afbeelding met een seksuele gedraging waarbij die persoon is betrokken, te vervaardigen, wordt, indien hij enige handeling verricht gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of een geldboete van de vierde categorie.
Dit is een gebruikelijke manier van formulering van strafbaarstellingen in het Nederlandse Strafwetboek. Men hanteert niet voor elk delict ook een kwalificatie van het delict. Bij verkrachting is dat bijvoorbeeld wel het geval.
De heer Plancken voegt eraan toe dat het woord kwalificatie hier enigszins semantisch is. In Nederland kwalificeert men het handelen als zodanig als strafbaar, door het handelen in feiten te omschrijven en niet door dit te benoemen in één naam. De strafbaarheid wordt omschreven door de strafbare handelingen op te sommen.
Wat betreft het meldpunt, verwijst spreker naar de voorbeelden in Engeland en Duitsland waar ruchtbaarheid is gegeven, via kranten en internetlijnen, aan het feit dat er mogelijkheden bestaan voor personen die bij zichzelf de neiging voelen maar niet tot handelingen willen overgaan, zichzelf op een anonieme manier aan te melden bij de hulpverlening. In Nederland is dit bij het meldpunt kinderpornografie op internet. De ervaring leert dat tot nog toe een tiental mannen met pedofiele gevoelens zich hebben gemeld. Zij worden dan geleid naar een specifiek programma in de forensische psychiatrie dat bestaat in verschillende klinieken in Nederland. Het meldpunt is nationaal en bemiddelt dan naar de forensische kliniek toe die het dichtst in de buurt is van de persoon die zich aanmeldt. Op dit ogenblik worden de kosten gedragen door een bijdrage van de overheid; ministeries van Volksgezondheid en Veiligheid en Justitie hebben hiervoor een ruime startsubsidie gegeven. Het is wel de bedoeling dat men uiteindelijk naar andere vormen van financiering overgaat, bijvoorbeeld via de vergoedingen voor psychische en psychiatrische hulp en via donoren buiten de overheid.
Hoe om te gaan met een dader die reeds feiten heeft gepleegd ? Het stop it now project richt zich uitdrukkelijk op mensen die geen delicten hebben gepleegd. Als dat wel het geval is kunnen zij niet in aanmerking komen voor die vorm van hulpverlening. Dan wordt aangeraden zich toch zelf te melden. Men heeft te maken met anonieme melders, zodat de persoon van het meldpunt die de melding in ontvangst neemt, zelf niets kan ondernemen.
Het blijkt goed te zijn, in de opvolging via de forensische psychiatrie, niet enkel de groomers bij elkaar te laten zitten, maar hen ook te laten samenzitten met mensen die afbeeldingen hebben vervaardigd of daadwerkelijk misbruik hebben gepleegd. Aldus worden de handelingen minder snel gebagatelliseerd en wordt er een collectieve feedback gegeven. De personen zouden dan geneigd zijn in de toekomst afwijkend gedrag minder tentoon te spreiden.
Wat betreft de preventieve surveillance, stipt spreker aan dat ook in Nederland een uitlokkingsverbod geldt voor de politie. Er is zelfs een hele jurisprudentie beschikbaar. De politieambtenaar begeeft zich enkel in de chatroom, maar zal niet actief deelnemen onder een schuilnaam als zogezegde minderjarige. Zij reageren enkel als ze worden benaderd. Er is dus geen sprake van uitlokking.
De heer Alink antwoordt dat de poging tot grooming in Nederland strafbaar is. Het gaat hier echter om een algemene strafbaarstelling van de poging. Pogingen tot alle misdrijven worden strafbaar gesteld. Het probleem is wel dat het in de praktijk zeer moeilijk zal zijn om de poging tot grooming te bewijzen. Men mag niet vergeten dat ook de grooming zich nog in een prille beginfase bevindt.
De heer Planken voegt eraan toe dat in de tot op heden gewezen 28 uitspraken geen sprake is van poging.
De heer Pham herinnert eraan dat er geen therapeutische behandeling in de gevangenis bestaat. Er bestaat momenteel geen specifieke behandeling van daders van grooming omdat het fenomeen niet lang geleden wettelijk geïdentificeerd is en omdat deze daders seksuele misdrijven met contacten samen met andere misdrijven kunnen plegen, zoals het bezit van kinderporno. Er zijn geen specifieke therapieën omdat de daders zo heterogeen zijn.
Eén van de hoofdgedachten van de behandeling is dat men geen subgroepen afzondert, maar integendeel de bestaande verbanden tussen de verschillende soorten seksuele delinquenten blootlegt. Zo zullen personen die zich beperken tot het verzamelen van kinderporno de neiging hebben hun daden te minimaliseren ten opzichte van bijvoorbeeld verkrachters. Het is dus niet gewenst deze verschillende delinquenten formeel in subgroepen onder te brengen.
De heer Pham benadrukt nogmaals dat vele seksuele delinquenten niet vervroegd uit de gevangenis worden vrijgelaten en dus niet verplicht kunnen worden om na hun vrijlating een behandeling te volgen. Een recente studie heeft aangetoond dat op 230 gevangenen, bijna 130 hun straf helemaal hebben uitgezeten en dat er voor hen na de vrijlating geen enkele behandeling voorhanden is.
Eén van de gevolgen van het voorliggende wetsontwerp is echter dat de straffen voor grooming verzwaard worden. Bijgevolg zal de strafuitvoeringsrechtbank nog minder geneigd zijn daders van dergelijke feiten vervroegd vrij te laten, en zal men hen dus nog minder kunnen dwingen om een behandeling te volgen. Spreker herinnert er ook aan dat de federale overheidsdienst Justitie niet gemachtigd is om te voorzien in een behandeling in de gevangenis.
Wat preventie betreft, moeten inderdaad de jongeren worden aangesproken, wat kan in de schoolomgeving. Ten slotte moet men ook met de operatoren onderhandelen om hen bewust te maken van de noodzaak van preventie.
Wat het percentage groomers dat erin geslaagd is een ontmoeting met het slachtoffer te bewerkstelligen, betreft, stelt men vast dat dit bij bijna vier op de vijf gelukt is.
Mevrouw Talhaoui komt terug op de strafbaarstelling van de poging tot grooming. In het strafrecht is een strikte en duidelijke kwalificatie noodzakelijk.
Mevrouw Franssen verwijst naar de memorie van toelichting, die een duidelijke beschrijving bevat van « grooming », zoals trouwens vermeld in het Verdrag van Lanzarote.
Mevrouw Taelman wijst erop dat ook in Nederland de omschrijving van het misdrijf nog volop in beweging is. Ook vandaag nog zijn er uitspraken die de omschrijving verfijnen. Spreker is het oneens met de mening dat het ontbreken van een benaming, een etiket, ook het ontbreken van een kwalificatie betekent. De kwalificatie wordt gevormd door de feiten zoals omschreven in het wetsartikel. De kwalificatie in Nederland vereist wel materiële aanknopingspunten, namelijk een ontmoeting of het vervaardigen van afbeeldingen. Aldus wordt bijvoorbeeld geen rekening gehouden met feiten van een groomer die een minderjarige contacteert via internet en geen enkele intentie heeft om op een bepaald ogenblik een fysieke ontmoeting te realiseren of porno te vervaardigen. Anderzijds zet deze wel een kind aan om ontuchtige handelingen te stellen tijdens het contact, bijvoorbeeld tijdens het gesprek via skype. Spreker meent dat dit ook problemen schept voor een kwetsbaar kind en dat het enorm traumatisch kan zijn. Is hierover discussie geweest in Nederland of niet ? Waarom staat dit niet in de omschrijving ? Bestaat er een mogelijkheid om dergelijke feiten ook onder de kwalificatie te vatten ?
De heer Alink antwoordt dat in het Nederlandse strafrecht lang niet aan alle delicten een etiket of benaming is verbonden. Grooming is aldus niet als etiket op de strafbaarstelling van de bedoelde feiten geplakt.
De beschreven situatie van een persoon die via contactname via internet een kind aanzet tot ontuchtige handelen, zonder ontmoeting of afbeeldingen, valt niet onder de strafbaarstelling van grooming. Er zijn andere strafbaarstellingen die deze handelingen, bijvoorbeeld het bewegen van een kind tot seksuele handelingen met zichzelf voor een camera, wel kunnen vatten, zoals verleiding.
De heer De Nijn verwijst naar de wet op seksueel misbruik van 30 november 2011 die bepaalt dat terbeschikkingstelling in welbepaalde gevallen, bij seksuele misdrijven, verplicht moet zijn als bijkomende straf. Moet grooming niet aan deze lijst worden toegevoegd ?
De heer Pham steunt die suggestie.
IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING
Opschrift
Amendement nr. 1
Mevrouw Franssen dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat, 5-1823/2) dat ertoe strekt het opschrift te vervangen. Het begrip « grooming » behoort in ons land nog niet tot het dagelijks taalgebruik, mede doordat de verspreiding van dit begrip van vrij recente aard is. Daarom wordt gekozen voor een herformulering van het opschrift die meer aansluit bij de omschrijving van de strafbare feiten zoals in de artikelen 2 en 3 van het wetsvoorstel wordt gehanteerd, die tevens aansluit bij de omschrijving in het Verdrag van Lanzarote en in de EU-Richtlijn nr. 93/2011.
De heer Mahoux vraagt zich af of het woord « strafrechtelijke » in het opschrift dient te worden behouden. Het gaat hier immers om een wijziging van het Strafwetboek.
De heer Delpérée sluit zich hierbij aan. De toevoeging van het adjectief « strafrechtelijke » bescherming biedt geen enkele meerwaarde. Dit is een tautologie.
Amendement nr. 22
Mevrouw Franssen en mevrouw Van Hoof dienen amendement nr. 22 in (stuk Senaat, nr. 5-1832/3) dat ertoe strekt het opschrift te vervangen door wat volgt : « Wetsvoorstel betreffende de bescherming van kinderen tegen benadering met als oogmerk het plegen van strafbare feiten van seksuele aard. »
Aldus worden het woord « strafrechtelijke » geschrapt en wordt het woord « grooming » niet meer vermeld. Het opschrift sluit aldus meer aan bij de omschrijving van de strafbare feiten in de artikelen van het wetsvoorstel en bij de definitie in het Verdrag van Lanzarote en in de EU-richtlijn nr. 93/2011.
Artikel 1
Over dit artikel worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 2
Amendement nr. 2
Mevrouw Franssen dient amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 5-1823/2) dat ertoe strekt artikel 2 te vervangen. Dit amendement brengt enkele verbeteringen aan in het voorgestelde artikel 377ter van het Strafwetboek.
1º In de oorspronkelijke lezing van dit artikel werd de strafverzwaring enkel mogelijk indien de dader het kind beneden de volle leeftijd van zestien jaar benaderde met het oogmerk de feiten te plegen beschreven in Hoofdstuk V « Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting ». Dit zou betekenen dat de voorafgaandelijke benadering van het kind voor andere seksuele misdrijven, zoals deze beschreven in de Hoofdstukken VI « Bederf van de jeugd en prostitutie » en VII « Openbare schennis van de goede zeden », niet tot strafverzwaring zou leiden. Dit amendement voegt daarom de misdrijven van de Hoofdstukken VI en VII toe aan de omschrijving van de strafbaarstelling.
2º Zowel de artikelen 377, 377bis als het nieuw voorgestelde 377ter van het Strafwetboek voorzien in strafverzwarende omstandigheden. Indien de situatie zich voordoet dat de drie artikelen in eenzelfde zaak van toepassing zouden zijn, bestaat de mogelijkheid dat de minimumstraf hoger komt te liggen dan de voorziene maximumstraf. Daarom wordt een nieuw lid ingevoegd dat deze situatie doet vermijden.
De heer Deprez vindt dat de voorgestelde tekst niet helemaal aan de verplichtingen van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van 25 oktober 2007 en van richtlijn 2011/93/EU beantwoordt.
Spreker herinnert er aldus aan dat :
— artikel 24 van het Verdrag van de Raad van Europa de Staten die partij zijn ertoe verplicht de poging tot of de medeplichtigheid aan grooming strafbaar te stellen :
« 1. Elke Partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om medeplichtigheid aan of uitlokking van een van de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, indien zulks opzettelijk geschiedt, strafbaar te stellen.
2. Elke Partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om een poging tot het plegen van een van de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, indien zulks opzettelijk geschiedt, strafbaar te stellen.
3. Elke Partij kan zich het recht voorbehouden het tweede lid gedeeltelijk of in het geheel niet toe te passen op de overeenkomstig artikel 20, eerste lid, onderdelen b, d, e en f, artikel 21, eerste lid, onderdeel c, en de artikelen 22 en 23 strafbaar gestelde feiten. »
— ook artikel 6 van richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 de lidstaten vraagt de nodige maatregelen te nemen om het online benaderen van kinderen voor seksuele doeleinden strafbaar te stellen. Artikel 7 van dezelfde richtlijn vraagt de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om aanzetting tot, deelname aan en poging tot grooming strafbaar te stellen : « 1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de uitlokking van of de hulp bij en de aanzetting tot het plegen van een van de in de artikelen 3 tot en met 6 genoemde strafbare feiten strafbaar worden gesteld. »
De heer Deprez onderstreept dat amendement nr. 2 zich uitsluitend toespitst op de ontmoeting met de minderjarige, maar het niet mogelijk maakt medeplichtigheid en deelname aan kinderlokking strafbaar te stellen, aangezien alleen de volwassene die de ontmoeting voorstelt vervolgd zal worden. Wat de poging tot kinderlokking betreft, moet dat voorstel worden gevolgd door materiële handelingen die tot vermelde ontmoeting leiden. De online toenaderingspoging tot een kind dat bijvoorbeeld niet op de vraag geantwoord heeft, zou niet onder het voorgestelde dispositief vallen.
Er zijn evenwel nog andere gevallen van seksuele uitbuiting op het internet mogelijk. Spreker herinnert hier aan het initiatief van de NGO Terre des Hommes, die aan de hand van een zelfontworpen virtueel Filipijns meisje bijna 20 000 « predatoren » kon identificeren. Eigenlijk wilden die « predatoren » het meisje helemaal niet ontmoeten, maar veeleer het aanzetten tot het stellen van bepaalde handelingen van seksuele aard voor de webcam.
Het is dus absoluut noodzakelijk ook de lokking, de manipulatie en het misbruik van de kwetsbaarheid van de kinderen strafbaar te stellen, ongeacht of die handelingen al dan niet tot een ontmoeting leiden. De heer Deprez dient daartoe twee amendementen in.
Amendement nr. 20
Mevrouw Franssen en de heer Deprez dienen amendement nr. 20 in (stuk Senaat, nr. 5-1823/3) dat ertoe strekt het woord « kind » te vervangen door het woord « minderjarige », om aldus de terminologie af te stemmen op deze die gebruikt wordt in de artikelen 385 en 431 van het Strafwetboek.
Artikel 3
Amendement nr. 21
Mevrouw Franssen en de heer Deprez dienen amendement nr. 21 in (stuk Senaat, nr. 5-1823/3) dat ertoe strekt het woord « volwassene » te vervangen door het woord « meerderjarige », en de woorden « een kind » door de woorden « een minderjarige ».
Aldus wordt de terminologie afgestemd op de andere bepalingen van het Strafwetboek.
Amendement nr. 18
De heer Deprez dient amendement nr. 18 in (stuk Senaat nr. 5-1823/2), dat strekt om artikel 3 te vervangen als volgt : « In Titel VIII, Hoofdstuk III, van het Strafwetboek, wordt een afdeling VIII ingevoegd, met als opschrift : Lokken van minderjarigen op het internet of cyberkinderlokkerij met het oog op het plegen van een misdaad of een wanbedrijf. ».
Amendement nr. 19
De heer Deprez dient amendement nr. 19 in (stuk Senaat nr. 5-1823/2), dat strekt om de bij amendement nr. 18 in het Strafwetboek ingevoegde afdeling 8, een artikel 433bis/1 in te voegen, luidende :
« Art. 433bis/1. De volwassene die door middel van informatie- en communicatietechnologieën communiceert met een kennelijk of vermoedelijk minderjarige en daarbij liegt over zijn identiteit, leeftijd en hoedanigheid of deze zaken verzwijgt, daarbij de nadruk legt op de in acht te nemen discretie, een geschenk of ongeacht welk voordeel aanbiedt of voorspiegelt, of daarbij enige andere list aanwendt om het plegen van een misdaad of een wanbedrijf te vergemakkelijken, wordt gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot vijf jaar.
Het feit dat de betrokken volwassene gelooft dat zijn gesprekspartner meerderjarig was, doet het misdrijf slechts vervallen wanneer de betrokkene bewijst dat hij redelijke maatregelen getroffen heeft om zich te vergewissen van de effectieve meerderjarigheid van zijn gesprekspartner.
De straf wordt verdubbeld wanneer de in het eerste lid bedoelde feiten een gewoonte vormen. ».
Voor het overige verwijst de indiener naar de schriftelijke verantwoording van zijn amendement.
Deze tekst neemt de bepaling over, voorgesteld in het wetsvoorstel nr. 5-2253/1 van de heer Deprez c.s.
De indiener stipt aan aldus de mogelijkheid te hebben onderzocht om beide wetsvoorstellen samen te smelten tot één enkele tekst. Dit lijkt echter niet aangewezen, aangezien het hier om twee verschillende zaken gaat.
De commissie beslist aldus de teksten verder afzonderlijk te behandelen.
Artikel 4 (nieuw)
Amendement nr. 3
Mevrouw Franssen dient amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 5-1823/2) dat ertoe strekt een artikel 4 in te voegen.
Door de autonome strafbepaling die in het nieuwe artikel 377quater van het Strafwetboek wordt voorzien, dient dit artikel toegevoegd te worden in de verwijzing in het eerste lid van artikel 382bis.
Amendement nr. 19
Er kan worden verwezen naar de bespreking van artikel 3.
Artikel 5 (nieuw)
Amendement nr. 4
Mevrouw Franssen dient amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 5-1823/2) dat ertoe strekt een artikel 5 in te voegen. Door de autonome strafbepaling die in het nieuwe artikel 377quater van het Strafwetboek wordt voorzien, dient dit artikel toegevoegd te worden in de verwijzing in artikel 382quater.
Artikel 6 (nieuw)
Amendement nr. 5
Mevrouw Franssen dient amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 5-1823/2) dat ertoe strekt een artikel 6 in te voegen.
Door de autonome strafbepaling die in het nieuwe artikel 377quater van het Strafwetboek wordt voorzien, dient dit artikel toegevoegd te worden in de verwijzing in artikel 458bis.
Artikel 7 (nieuw)
Amendement nr. 6
Mevrouw Franssen dient amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 5-1823/2) dat ertoe strekt een artikel 7 in te voegen.
Door de autonome strafbepaling die in het nieuwe artikel 377quater van het Strafwetboek voorzien wordt, dient dit artikel om redenen van coherentie vermeld te worden in de verwijzing in het eerste lid, 2 van artikel 10ter van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering.
Artikel 8 (nieuw)
Amendement nr. 7
Mevrouw Franssen dient amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 5-1823/2) dat ertoe strekt een artikel 8 in te voegen.
Dit amendement voegt het nieuwe 377quater toe aan de lijst van misdrijven voorzien in artikel 21 in de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering die slechts na een termijn van vijftien jaar verjaren, als het misdrijf gepleegd werd ten aanzien van een minderjarige. Deze toevoeging zorgt voor een coherente verjaringstermijn voor alle seksuele feiten die gepleegd werden ten aanzien van een minderjarig slachtoffer.
Artikel 9 (nieuw)
Amendement nr. 8
Mevrouw Franssen dient amendement nr. 8 in (stuk Senaat, nr. 5-1823/2) dat ertoe strekt een artikel 9 in te voegen.
Dit amendement voegt het nieuwe 377quater toe aan de lijst van misdrijven voorzien in artikel 21bis in de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, die de verjaringstermijn doet ingaan op de 18e verjaardag van een minderjarige die slachtoffer werd van een seksueel misdrijf. Deze toevoeging zorgt voor een coherente verjaringstermijn voor alle seksuele feiten die gepleegd werden ten aanzien van een minderjarig slachtoffer.
Artikel 10 (nieuw)
Amendement nr. 9
Mevrouw Franssen dient amendement nr. 9 in (stuk Senaat, nr. 5-1823/2) dat ertoe strekt een artikel 10 in te voegen.
Dit amendement voegt het artikel 377quater toe aan de opsomming van misdrijven die onder de toepassing van artikel 91bis van het Wetboek van strafvordering vallen, betrekking hebbend op het verhoor van minderjarigen die het slachtoffer of getuige zijn van bepaalde misdrijven.
Artikel 11 (nieuw)
Amendement nr. 10
Mevrouw Franssen dient amendement nr. 10 in (stuk Senaat, nr. 5-1823/2) dat ertoe strekt een artikel 11 in te voegen.
Dit amendement voegt het artikel 377quater toe aan de opsomming van misdrijven die onder de toepassing van artikel 92 van het Wetboek van strafvordering vallen, betrekking hebbend op de audiovisuele opname van het verhoor van minderjarigen die het slachtoffer of getuige zijn van bepaalde seksuele misdrijven.
Artikel 12 (nieuw)
Amendement nr. 11
Mevrouw Franssen dient amendement nr. 11 in (stuk Senaat, nr. 5-1823/2) dat ertoe strekt een artikel 12 in te voegen.
Dit amendement voegt om redenen van coherentie artikel 377quater toe aan de misdrijven opgesomd in artikel 20, tweede lid, van de wet van 9 april 1930.
Artikel 13 (nieuw)
Amendement nr. 12
Mevrouw Franssen dient amendement nr. 12 in (stuk Senaat, nr. 5-1823/2) dat ertoe strekt een artikel 13 in te voegen.
Dit amendement voegt om redenen van coherentie artikel 377quater toe aan de misdrijven opgesomd in artikel 20bis, eerste lid, van de wet van 9 april 1930.
Artikel 14 (nieuw)
Amendement nr. 13
Mevrouw Franssen dient amendement nr. 13 in (stuk Senaat, nr. 5-1823/2) dat ertoe strekt een artikel 14 in te voegen.
Dit amendement voegt om redenen van coherentie artikel 377quater toe aan de feiten opgesomd in artikel 9bis van de wet van 29 juni 1964.
Artikel 15 (nieuw)
Amendement nr. 14
Mevrouw Franssen dient amendement nr. 14 in (stuk Senaat, nr. 5-1823/2) dat ertoe strekt een artikel 15 in te voegen.
Dit amendement voegt om redenen van coherentie de artikelen 377ter en 377quater toe aan de feiten opgesomd in artikel 25 van de wet van 17 mei 2006 met betrekking tot de duur van de straf die moet ondergaan zijn, vooraleer men in aanmerking kan komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
Artikel 16 (nieuw)
Amendement nr. 15
Mevrouw Franssen dient amendement nr. 15 in (stuk Senaat, nr. 5-1823/2) dat ertoe strekt een artikel 16 in te voegen.
Dit amendement voegt om redenen van coherentie de artikelen 377ter en 377quater toe aan de feiten opgesomd in artikel 26 van de wet van 17 mei 2006 met betrekking tot de duur van de straf die moet ondergaan zijn, vooraleer men in aanmerking kan komen voor voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering.
Artikel 17 (nieuw)
Amendement nr. 16
Mevrouw Franssen dient amendement nr. 16 in (stuk Senaat, nr. 5-1823/2) dat ertoe strekt een artikel 17 in te voegen.
Dit amendement voegt om redenen van coherentie 377quater toe aan de feiten opgesomd in artikel 5, § 4, van de wet van 8 juni 2006, dat voorziet in de onontvankelijkheid van de aanvraag om zich als wapenhandelaar te vestigen, ingeval de aanvrager bepaalde misdrijven heeft gepleegd.
Artikel 18 (nieuw)
Amendement nr. 17
Mevrouw Franssen dient amendement nr. 17 in (stuk Senaat, nr. 5-1823/2) dat ertoe strekt een artikel 18 in te voegen.
Dit amendement voegt om redenen van coherentie artikel 377quater toe aan de feiten opgesomd in artikel 15 van de wet van 21 april 2007, waarbij bijkomende veiligheidsmaatregelen kunnen worden toegepast aan geïnterneerden, die feiten van seksuele aard begaan hebben.
V. STEMMINGEN
Amendement nr. 1 van mevrouw Franssen wordt ingetrokken.
Amendement nr. 22 van de dames Franssen en Van Hoof wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Artikel 1 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 2 van mevrouw Franssen en amendement nr. 20 van mevrouw Franssen en de heer Deprez worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden
Het aldus geamendeerde artikel 2 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 18 van de heer Deprez, dat ertoe strekt in het Strafwetboek, in titel VIII, afdeling VIII in te voegen, houdende een artikel 433bis/1, wordt ingetrokken. Inderdaad wordt ervoor geopteerd het wetsvoorstel nr. 5-2253 afzonderlijk te behandelen.
Amendement nr. 21 van mevrouw Franssen en de heer Deprez en het aldus geamendeerde artikel 3 worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Artikelen 4 tot 18
Amendement nr. 19 van de heer Deprez, dat ertoe strekt in het Strafwetboek een artikel 433bis/1 in te voegen, wordt ingetrokken. Inderdaad wordt ervoor geopteerd het wetsvoorstel 5-2253 afzonderlijk te behandelen.
De amendementen nrs. 3 tot 17 die ertoe strekken het wetsvoorstel aan te vullen met de artikelen 4 tot 18 worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
VI. EINDSTEMMING
Het geamendeerde wetsvoorstel in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Dit verslag werd goedgekeurd met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.
De rapporteurs, | De voorzitter, |
Fauzaya TALHAOUI. Yoeri VASTERSAVENDTS. | Alain COURTOIS. |