5-2222/3

5-2222/3

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

18 JULI 2013


Wetsontwerp houdende wijziging van de artikelen 2, 126 en 145 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie en van artikel 90decies van het Wetboek van strafvordering


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN VOOR DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW TALHAOUI EN DE HEER MILLER


I. INLEIDING

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend als een wetsontwerp op 27 juni 2013 (stuk Kamer, nr. 53-2921/1).

Het werd aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers en overgezonden aan de Senaat en door de Senaat geëvoceerd.

De commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden heeft het wetsontwerp besproken op 18 juli 2013.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE STAATSSECRETARIS VOOR FRAUDEBESTRIJDING

De staatssecretaris verwijst naar de memorie van toelichting bij het wetsontwerp. (zie stuk Kamer, nr. 53 2921/1, blz.3-23)

Voorts verduidelijkt hij nog de volgende punten :

— het wetsontwerp heeft op geen enkele wijze betrekking op het bewaren van de inhoud van de electronische communicatie : het betreft enkel de data die reeds op vandaag bijgehouden worden door de operatoren;

— de termijn van bewaring van twaalf maanden die wordt voorzien, is een bestendiging van de bestaande situatie;

— ook vandaag bestaat reeds de verplichting data te bewaren met het oog op het opsporen en beteugelen van strafbare feiten : zie huidig artikel 126 van de Telecomwet : er bestaan hierover reeds afspraken tussen justitie en de operatoren : de context waarin dit gebeurt, wordt met het wetsontwerp duidelijk omkaderd en verduidelijkt;

— er wordt een beteugeling voorzien van kwaadwillige oproepen naar nooddiensten, maar ook dat is niet volledig nieuw;

— er zal een evaluatieverslag van de wet aan het Parlement worden overgemaakt.

III. BESPREKING

1. Algemene bespreking

Vragen en opmerkingen van de leden

Mevrouw Maes is van oordeel dat voorliggend wetsontwerp zeer ruime bevoegdheden aan de Koning toekent, zoals bijvoorbeeld het bepalen van de definities van de gegevens ter identificatie van de eindgebruikers, de gebruikte communicatiediensten, de gebruikte eindapparatuur, verkeersgegevens en dergelijkem. Het is jammer dat de uitbreiding van het toepassingsgebied niet door het parlement wordt goedgekeurd. Dit is erg betreurenswaardig.

Wat artikel 5 van het ontwerp betreft, merkt spreekster op dat aan de Koning wordt overgelaten een bewaringstermijn op te leggen die langer is dan vierentwintig maand, terwijl elders in het ontwerp telkenmale sprake is van twaalf maanden. Waarom is deze langere termijn nodig ?

In principe verklaart de heer Hellings het eens te zijn met de officiële doelstelling van het ontwerp, met name de bestrijding van zware criminaliteit in een democratische samenleving.

De wetgever mag echter niet blind zijn voor de verontrustende context waarin dit plaatsgrijpt. Op alle fronten komen fundamentele rechten inzake privé-levenssfeer, databescherming, vertrouwelijkheid van communicatie, vermoeden van onschuld, vrijheid van meningsuiting en van informatie op losse schroeven te staan. Op internationaal vlak denkt men aan PRISM, maar ook aan de PNR-overeenkomsten die ondanks waarschuwingen van vele bevoegde instellingen werden goedgekeurd.

De wetgever moet luisteren naar de stem van bevoegde personen en instellingen.

De Europees Toezichthouder voor gegevensbescherming heeft in zijn evaluatie van de richtlijn in 2011 bevestigd dat de richtlijn niet beantwoordt aan de vereisten van het fundamenteel recht op bescherming van de privé-levenssfeer :

— de noodzaak om gegevens te bewaren is niet aangetoond,

— een minder intrusieve reglementering is Mogelijk,

— de lidstaten krijgen te veel speelruimte op het vlak van de doelstellingen, de personen die toegang kunnen krijgen tot de gegevens en de voorwaarden hiervoor.

De grondwettelijke hoven van Duitsland (1) , Roemenië, Bulgarije en Tsjechië hebben geoordeeld dat een algemene bewaring van gegevens ongrondwettelijk is (2) . Als gevolg hiervan heeft Eurocommissaris Reding aangekondigd dat zij zich ervan wil vergewissen dat gegevensbewaring verenigbaar is met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Waarom heeft de minister niet de moeite genomen het Belgisch Grondwettelijk Hof te raadplegen ?

Is er een antwoord gekomen op de prejudiciële vraag die het Ierse Hooggerechtshof heeft gesteld aan het Europees Hof van Justitie ?

Gelet op wat er op het spel staat, kan de wetgever geen genoegen nemen met de spoedbehandeling die de minister vraagt. Het is begrijpelijk dat men de Europese boete wil voorkomen, maar het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer dateert van 2 juli 2008. Waarom wordt de dringende noodzaak nu aangevoerd ? Waarom wordt het ontwerp aan de commissie voor de Infrastructuur voorgelegd, wordt het advies van de Kamercommissie voor Justitie geweigerd, en wordt het dan bij de overzending naar de Senaat aan de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden voorgelegd ? In 2009 was het de minister van Justitie die aan dit ontwerp werkte, en ook nu wordt het door de minister van Justitie ingediend.

Welke zijn de resultaten van de openbare raadpleging van 2008 ? Het zou nuttig zijn hoorzittingen te houden, met name met de Liga voor de mensenrechten, de Ordre des Barreaux francophone et germanophone, de AJP, de Orde van Vlaamse Balies, en de providers (ISPA).

Wat de inhoud betreft, maakt spreker verschillende opmerkingen.

— Het systematisch verzamelen van een massale hoeveelheid gegevens maakt « datamining » mogelijk, met andere woorden het voorspellen van gedragingen door middel van een computerprogramma en het aanmaken van « criminele profielen ». Dit is nog erger wanneer men kan overgaan tot datamatching.

Van een systeem van gegevensvergaring waarmee men geval per geval verdenkingen van veiligheidsdiensten checkt, stapt men over naar een systeem waarmee de gegevens van iedereen worden verzameld, met het argument dat er onder die « iedereen » potentiële criminelen moeten zijn.

Dit is een onaanvaardbare schending van het vermoeden van onschuld. De gebruikte middelen zijn totaal disproportioneel : zij betekenen dat de hele maatschappij wordt gecontroleerd.

Bovendien is een dergelijke datamining inefficiënt.

— De overgedragen gegevens zijn van zeer persoonlijke aard, zelfs zonder inhoud.

Een studie van de UCL door de heer Vincent Blondel (in maart 2013 gepubliceerd in Nature) toont aan dat men met slechts vier plaatsgegevens de identiteit van 95 % van de mensen kan achterhalen (vijftien maanden onderzoek, 1 500 000 Belgacom-klanten getest) louter door deze gegevens te vergelijken met de andere gegevens die overal elders vrij verkrijgbaar zijn.

— De inhoud mag bewaard en gebruikt worden : de inhoud (3) wordt niet gedekt door de richtlijn (4) . Het wetsontwerp bepaalt echter in artikel 3, § 6 : « Behoudens andersluidende wettelijke bepaling, mogen geen gegevens waaruit de inhoud van de communicatie kan worden opgemaakt, bewaard worden. » Dat zet de deur open voor ontsporingen.

— Zal iedere burger de kosten van zijn eigen toezicht moeten financieren ?

Het ontwerp zal kosten met zich meebrengen voor de operatoren, die verplicht zullen worden gegevens te bewaren. Er is echter niets om dit te compenseren. Weliswaar voorzien de koninklijke besluiten van 9 januari 2003 en 12 oktober 2010 in een aantal vergoedingen, maar die betreffen niet de retentie en de opslag. Wil de minister dat de operatoren deze kosten op de klanten verhaalt ? Zij zouden dus zelf moeten betalen voor een inbreuk op hun privé-leven. Hebben de providers bijgedragen aan de openbare raadpleging ? Wat is hun standpunt hierover ? Het zou interessant zijn hen te horen tijdens een hoorzitting in de commissie.

De terugbetaling van de kosten voor de opslag van deze gegevens aan de internetproviders zou de Franse Staat bijvoorbeeld meer dan 200 miljoen euro kosten (5) .

— Gegevensopslag is niet alleen bedoeld voor ernstige misdrijven.

De Europese Commissie stelt zelf vast dat het ontbreken van een definitie van het begrip zwaar misdrijf in de twee richtlijnen een probleem vormt (6) .

De Raad van State oordeelt dat de doelstellingen ruimschoots die van richtlijn 2006/24/EG betreffende de bewaring van gegevens overschrijden (blz. 33, § 2).

In de toelichting lijkt het wetsontwerp te bevestigen dat de Ombudsdienst, buiten iedere strafrechtelijke procedure om, gegevens kan opvragen, maar dat zij die aan de klager alleen in geval van een strafrechtelijke procedure zal bezorgen.

Het koninklijk besluit bepaalt dat dit ook kan om gemeenrechtelijke misdaden en wanbedrijven te vervolgen.

— Is de doeltreffendheid van deze wet aangetoond ?

Beschikt de minister over cijfers die de doeltreffendheid aantonen ? In 2011 heeft het Duitse federale agentschap voor de criminaliteit een politiestudie gepubliceerd die aantoont dat het aantal geregistreerde misdrijven tussen 2007 (15 790) en 2009 (16 814) gestegen is. Het gebruik van gegevensopslag heeft slechts 83,5 % van de feiten helpen oplossen, tegenover 84,4 % in 2007, zonder de hulp van gegevensopslag. Hoe verklaart de minister dit ? (7)

Het evaluatieverslag dat de Europese Commissie in april 2011 over richtlijn 2006/24/EG gemaakt heeft, toont aan dat 90 % van de in Europa opgevraagde gegevens minder dan zes maand oud zijn.

« Hot spots » zouden niet door de wet gedekt zijn. Zo dreigt de wet een net van makkelijk toegankelijke plaatsen te organiseren voor de daders van misdrijven die zij probeert te beteugelen !

— De noodzakelijke vertrouwelijkheid van communicatie bij sommige beroepen staat op de helling.

De algemene bewaring van gegevens brengt ernstige schade toe aan de noodzakelijke vertrouwelijkheid van gegevensuitwisseling bij sommige beroepen (artsen, advocaten, eenieder die onderworpen is aan het beroepsgeheim) en het bronnengeheim van journalisten. Zonder waarborg dat de privé-levenssfeer in acht wordt genomen, zouden vele personen bij gebrek aan garanties inzake vertrouwelijkheid van de communicatie kunnen aarzelen contact op te nemen met bijvoorbeeld een advocaat of de pers om een probleem aan te kaarten of op te lossen. Het argument dat de inhoud niet wordt bewaard noch gebruikt, houdt geen steek : met de vergaarde gegevens kan men een vrij duidelijk beeld krijgen van iemands profiel en zijn contacten. Hoe zorgt de wet ervoor dat gegevens van artsen, advocaten of journalisten uitdrukkelijk niet worden vrijgegeven ?

Wat met politieke instellingen, de Ministerraad, de NAVO, de geheime diensten zelf ?

In verband met de bewaringstermijn, herinnert de heer Hellings eraan dat de Raad van State erop wijst dat de bewaringstermijn langer is dan wat de richtlijn voorschrijft.

Het Parlement is verplicht een tekst goed te keuren die, zoals de toelichting aangeeft, samen met een koninklijk besluit gelezen moet worden. Waarom werd dat besluit niet openbaar gemaakt ?

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer heeft twee adviezen uitgebracht, waarvan alleen het eerste aan het Parlement werd meegedeeld, maar de minister beweert dat hij rekening heeft gehouden met alle opmerkingen. Welke opmerkingen stonden in het tweede advies ?

De minister heeft geantwoord dat hij er niet voor gekozen heeft om twee verschillende wetgevingen op te stellen, zoals de Raad van State had voorgesteld (voor de tenuitvoerlegging van richtlijn 2002/58/EG voor de bewaring van gegevens om de veiligheid te waarborgen, en van richtlijn 2006/24/EG om de beschikbaarheid van deze gegevens te waarborgen) om het de providers makkelijker te maken. Welke artikelen van deze richtlijnen moeten nog omgezet worden ?

Ten slotte beweert de minister dat hij het — met hoogdringendheid gevraagde — advies van de Raad van State heeft gevolgd. In feite volgt hij alleen de details (overeenstemmingstabel) en houdt hij geen rekening met de opmerkingen betreffende de parallelle wetgeving, de vereiste om de nadere regels betreffende de aanvraag en de overdracht in de wet op te nemen, de overschrijding van de termijnen in sommige gevallen, of de verplichting om duidelijk aan te geven wie toegang heeft tot de gegevens.

De tekst van ontwerpartikel 5 zegt niets over de autoriteit en over de nadere regels voor het opvragen en de overdracht van gegevens. Aangezien deze regeling een schending kan inhouden van het fundamenteel recht op het privé-leven, is het belangrijk dat de wetgever zelf de krachtlijnen van deze overdracht bepaalt.

De heer Daems verwijst naar de opmerkingen van ISPA, die zeker op één punt terecht zijn. Deze wetgeving is van toepassing op publieke internetadressen. Door het gebruik van sommige technieken kan men via private adressen gebundeld publieke adressen maken. Hoe is deze aangelegenheid geregeld in voorliggend wetsontwerp ? Vallen die private adressen die gebundeld publiek worden gemaakt ook onder de regeling of niet ? Indien dit niet het geval is, kan iemand wiens data werden bijgehouden op basis van private adressen operatoren ervan beschuldigen de adressen publiek te maken, waar dit wettelijk gesproken niet mag.

Mevrouw Piryns hekelt de wijze waarop enkele belangrijke wetsontwerpen snel door de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat moeten worden besproken. Zeker voor onderhavig wetsontwerp is dit problematisch vermits het de omzetting betreft van een Europese richtlijn die reeds 7 jaar geleden werd aangenomen. De regering heeft hier zo lang mee gewacht en nu moet het wetsontwerp snel worden behandeld, zodat er geen ruimte is voor hoorzittingen noch voor een ernstig debat. Het gaat nochtans om fundamentele wetgeving. Het argument, dat ons land in geval van niet-tijdige omzetting een boete riskeert, snijdt geen hout vermits het de fout van de regering zelf is dat de richtlijn nog steeds niet is omgezet.

Bovendien blijkt uit het debat dat in andere landen van de Europese Unie werd gevoerd dat men zich eigenlijk zou moeten verzetten tegen deze richtlijn. Zowel in Duitsland als Roemenië werden immers reeds ernstige vragen gesteld over de verenigbaarheid ervan met hun grondwettelijke vrijheden. Het is betreurenswaardig dat de Belgische regering zich hier geen vragen bij stelt. Dit alles is een democratie onwaardig.

Ten gronde, sluit spreekster zich aan bij de argumenten die door de heer Hellings naar voor werden gebracht. Het is een enorme inbreuk op de private levenssfeer om zomaar alle gegevens van eenieder op te slaan en zeker gedurende een jaar bij te houden wie men sms't of mailt. Waar sommigen zich hierover op het eerste gezicht geen vragen stellen, zal dit wellicht wel het geval zijn wanneer blijkt dat anderen de persoonlijke gegevens zomaar kunnen raadplegen en zelfs kunnen vaststellen waar men zich bevond op het moment van de verzending. Dit betekent dat kan worden nagegaan waar men zich bevond gedurende een volledig jaar !

Daarom verzet mevrouw Piryns zich tegen voorliggend wetsontwerp, temeer omdat het toepassingsgebied ervan zeer ruim werd gedefinieerd. De Europese richtlijn geeft de lidstaten de ruimte om de gegevens bij te houden voor een periode tussen een half jaar en twee jaar. De Belgische regering kiest er meteen voor om de gegevens voor één jaar bij te houden, zonder dat dit wordt verantwoord. Spreekster gaat ervan uit dat deze termijn werd genomen om de Belgische justitie, die eerder traag werkt, de tijd te geven de gegevens op te vragen. Beter ware het de justitie sneller te laten werken. Bovendien kan de termijn van één jaar worden verlengd tot vierentwintig maanden, en dit zonder een tussenkomst van het Parlement !

Kortom : de regering zou zich niet alleen kunnen verzetten tegen de Europese richtlijn en zich aansluiten bij het protest uit andere landen, maar zou bij de omzetting ervan in Belgisch recht ook minder ver kunnen gaan in de schending van de private levenssfeer.

Antwoorden van de staatssecretaris

De heer John Crombez, staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale en de fiscale fraude, wijst erop dat het koninklijk besluit dat wordt genomen ter uitvoering van artikel 5, § 3, derde lid, van voorliggend ontwerp, ter inzage werd verstrekt aan de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers en wenst dat dit ook zou gebeuren voor de senatoren.

Volgens de thans geldende regelgeving worden de gegevens gedurende minimum twaalf en maximum zesendertig maanden bewaard. De Europese richtlijn bepaalt nu dat deze maximumtermijn wordt ingekort tot vierentwintig maanden en dit is wat ook artikel 5 van voorliggend wetsontwerp bepaalt. Het ontwerp gaat dus niet verder dan de draagwijdte van de richtlijn, maar neemt wel de maximumtermijn van vierentwintig maanden over. Dit is evenwel minder dan de termijn van zesendertig maanden die vandaag geldt.

De staatssecretaris geeft vervolgens aan dat het wetsontwerp geen onderscheid maakt tussen publieke en private internetadressen.

Verder is de heer Crombez van oordeel dat sommigen op een onbehoorlijke manier het debat voeren. Nochtans is hij van meet af aan duidelijk geweest in de formulering van de doelstellingen. Hij herhaalt dat, in vergelijking tot de huidige stand van de wetgeving die een maximumtermijn van zesendertig maanden vooropstelt, onderhavig wetsontwerp een termijn twaalf maanden, eventueel te verlengen tot vierentwintig maanden, omvat. Deze termijn geldt ook voor de reeds bestaande gegevens die vandaag in het bezit zijn van de operatoren.

Wanneer de grondwettelijke hoven van Duitsland en Roemenië zich vragen stellen over de verenigbaarheid van de Europese richtlijn met de fundamentele rechten en vrijheden, is dit in de eerste plaats een bezorgdheid voor de Europese Unie. Het feit dat deze discussie wordt gevoerd tussen sommige lidstaten en de Europese Unie, ontslaat de andere lidstaten niet van de verplichting de richtlijn om te zetten in intern recht. Spreker herinnert er overigens aan dat Zweden, die de richtlijn niet heeft omgezet, een boete van 3 miljoen euro werd opgelegd. De wijze waarop de Belgische regering de richtlijn omzet, verandert overigens vrijwel niets aan de bestaande situatie op het terrein.

Vandaag reeds wordt veel beroep gedaan op « datamining », voor zeer concrete aangelegenheden waarvoor dit noodzakelijk is. Dit betekent evenwel geenszins dat men zomaar op een onbegrensde manier een beroep doet op alle gegevens van elke persoon op elk ogenblik. Het tegendeel is eerder waar : telkens wordt een afweging gemaakt met de private levenssfeer van elkeen en houdt men rekening met de wetgeving en richtlijnen terzake. Bovendien werd bij het uitschrijven van het wetsontwerp terdege rekening gehouden met het tweede advies van de Privacycommissie.

Er bestaat vandaag reeds heel wat regelgeving inzake « datamining » en het respect voor de privacy; hierover wordt bovendien grondig overleg gepleegd, onder meer in de betrokken sectoriële comités. Zo zijn er bijvoorbeeld richtlijnen voor de winkels. Vandaag gaat het om de telecomsector en wordt in feite een bestaande situatie wettelijk omkaderd en dit zou dan onoverkomelijke problemen veroorzaken ? Bovendien wordt nu een wettelijk kader gecreëerd voor de verhoudingen tussen de sector en de politie en de justitie, wat toch zeer belangrijk is ! De voorgestelde wettelijke omkadering betekent een vooruitgang ten aanzien van de huidige situatie.

De staatssecretaris verwijst voorts nadrukkelijk naar het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer over onderhavig wetsontwerp. Hij is het ermee eens dat een fundamentele discussie wordt gevoerd, maar in dat geval moet men ook voldoende belang hechten aan de zienswijze van deze Commissie. Deze Commissie zegt heel wat anders dan wat sommigen vandaag willen doen geloven. De regering heeft rekening gehouden met vrijwel alle opmerkingen van de Privacycommissie en heeft deze geïntegreerd in het wetsontwerp.

De heer Crombez herinnert aan de bevindingen van de « Federal Computer Crime Unit » die recent werden voorgesteld. Het gaat hier niet om kleine criminaliteit, maar integendeel om witwassen van geld, terrorisme en dergelijke. Het is gebleken dat de FCCU, door gedurende zes maanden data bij te houden, in staat is om 26 % van de gevallen op te lossen. Na verloop van één jaar loopt dit percentage zelfs op tot 61 % ! Deze cijfers spreken voor zich en bewijzen nogmaals de noodzaak van een efficiënt optreden tegen de georganiseerde criminaliteit.

Waar de parlementaire behandeling van het wetsontwerp op een korte tijdsspanne wordt gevoerd, mag men toch niet uit het oog verliezen dat de voorbereidende debatten over het wetsontwerp verscheidene jaren hebben geduurd en dat deze debatten, sedert 2008, na de openbaarmaking door het BIPT, ook reeds in alle openheid worden gevoerd.

Reeds in 2009 en 2010 werden er in het Parlement hoorzittingen georganiseerd met medewerking van de toenmalige minister van Justitie. Het debat werd ook verder gevoed door de resultaten van het overleg dat met de betrokken actoren en adviesorganen heeft plaatsgehad. Na heel deze overlegprocedure heeft de terzake bevoegde minister dan zijn verantwoordelijkheid opgenomen en een wetsontwerp ter goedkeuring in het Parlement neergelegd.

Voorts heeft de staatssecretaris nog de volgende antwoorden op de gemaakte opmerkingen :

— private versus persoonlijke gegevens :

Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen private en publieke gegevens;

— opvraging gegevens :

Zowel de procureur des Konings als de onderzoeksrechter, elk voor hun eigen bevoegdheden, moeten de beginselen van evenredigheid, subsidiariteit en noodzakelijkheid in acht nemen wanneer ze de medewerking van de netwerk- of dienstenaanbieders eisen om bewaarde gegevens mee te delen. Daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat de toegang tot deze bewaarde gegevens de gerechtelijke autoriteiten in staat kan stellen om een persoon zowel te beschuldigen als vrij te spreken;

— privacy :

Het is een misvatting te denken dat de privacy beter wordt beschermd naarmate de bewaartijd van de persoonlijke gegevens korter is. De bescherming van de privacy is alleen gediend met de nauwkeurige omschrijving van wie wat kan raadplegen en hoe dit dient te gebeuren. Het gebruik van voornoemde gegevens kadert uiteraard vooral in de zoektocht naar schuldigen maar kan soms ook het bewijs van onschuld leveren. Vandaag reeds kan de justitie een inbreuk op de privacy plegen, bijvoorbeeld wanneer ze een huiszoeking beveelt;

— huidig reglementair kader :

Het voorliggend ontwerp breidt het toepassingsgebied niet uit, maar omschrijft het nauwkeuriger. Alle gegevens die de operatoren om welke reden ook bewaren, kunnen thans door de justitie reeds worden opgevraagd. Het gaat er dus niet om de operatoren tot het creëren van nieuwe databanken te verplichten, wel hun een mininumbewaartermijn op te leggen wanneer zij reeds over dergelijke databank beschikken;

— bewaartermijn van twaalf maanden :

Artikel 6 van richtlijn 2006/24/EG voorziet in een minimale bewaringstermijn van de gegevens van zes maanden en in een maximale bewaringstermijn van de gegevens van vierentwintig maanden. De in aanmerking genomen bewaringstermijn van twaalf maanden valt binnen die uitersten. De Privacy-commissie had in haar advies nr. 20/2009 een bewaringstermijn van twaalf maanden voorgesteld, wat de termijn is die de overheid in aanmerking neemt. Gezien het cruciale belang voor de criminaliteitsbestrijding om te beschikken over identificatie-, registratie- en locatiegegevens inzake elektronische communicatie enerzijds en toch rekening houdend met de kosten die de bewaring met zich brengt anderzijds, wil de regering niet zo ver gaan als de maximumtermijn van vierentwintig maanden van de richtlijn maar opteert zij voor een termijn van twaalf maanden. Talrijk zijn de voorbeelden in strafrechtelijke onderzoeken waar een doorbraak nog kon geforceerd worden omdat men bepaalde telefoniegegevens uit het verleden nog kon bekomen.

Er moet ook verwezen worden naar het evaluatierapport van de Europese richtlijn van de Europese Commissie van 18 april 2011 (COM2011 225 definitief) dat onder meer stelt : « Deze gegevens [de bewaarde gegevens] leveren waardevolle aanwijzingen en bewijzen op die ertoe leiden dat strafbare feiten kunnen worden voorkomen en vervolgd en dat het strafrecht zijn beloop kan hebben. Dankzij de bewaarde gegevens zijn veroordelingen uitgesproken voor strafbare feiten die zonder deze gegevens misschien nooit zouden zijn opgelost. Ook zijn onschuldige personen vrijgesproken op basis van bewaarde gegevens (Evaluatierapport, p. 34-35). »;

— mogelijke verlenging van de bewaartermijn van twaalf maanden :

Een verlenging van de vooropgestelde bewaartermijn van twaalf maanden kan bij koninklijk besluit slechts geschieden na een evaluatie door het Parlement.

Replieken

De heer Hellings stelt nog geen antwoord te hebben gekregen met betrekking tot zijn vraag over de hot spots. Hoe zullen de nieuwe bepalingen een effect hebben op de controle van de hot spots. Juist hiervan zullen de criminelen gebruik maken. Spreker vraagt zich ook af hoe men de vooraf betaalde kaarten aanpakt.

In verband met de timing van de omzetting van de richtlijn, stelt de spreker dat zijn fractie niets kan verweten worden, moest er een Europese boete komen voor ons land aangezien ze de bevoegde minister jaren geleden al over deze richtlijn hebben aangesproken. Het is de verantwoordelijkheid van de regering die de zaak heeft laten aanslepen.

Deze richtlijn wordt in heel wat Europese staten als een probleem ervaren en België kon zich laten inspireren door de aanpak van andere landen om ze om te zetten met eerbiediging van de mensenrechten.

Het Duits Grondwettelijk Hof van Karlsruhe oordeelde na de Duitse omzetting met een verplichting om de gegevens zes maanden te bewaren, dat de regeling die de bondsregering had ingesteld, waarbij de aanbieders van internetdiensten en de telefoonoperatoren verplicht werden de data in verband met de telefoonoproepen en de internetverbindingen in naam van de strijd tegen terrorisme en misdaad gedurende zes maanden systematisch te bewaren, niet overeenstemt met het Europees Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Spreker steunt de doelstelling de fraude in het algemeen te bestrijden en het is evident dat fraude langs elektronische weg plaatsvindt. De visie op datamining die de staatssecretaris naar voor schuift is die van de FCCU. Hier rijst evenwel het proportionaliteitsprobleem, want het is duidelijk dat men moet controleren wat bepaalde personen doen wanneer er twijfel bestaat en de wetgeving ter zake reeds bestaat om de Veiligheid van de Staat en de politie in de gelegenheid te stellen het nodige te doen en misdadigers die men verdenkt af te luisteren. Die mogelijkheid wordt niet betwist, maar de mogelijkheid van datamining wel. In dat geval gaat men er op basis van statistieken en niet van verdenking vanuit dat er misdadig gedrag is. De betreffende diensten moeten toegang krijgen tot bepaalde gegevens, maar dan binnen reeds bestaande krijtlijnen. De proportionaliteit doet de vraag rijzen of we bereid zijn de fundamentele vrijheid van de persoonlijke levenssfeer op losse schroeven te zetten in het licht van de dreiging van fraude en terrorisme.

In het wetsontwerp stelt men voor zowel de bewaartijd voor de data als het aantal personen die er toegang toe hebben, te verhogen. Door de periode te verhogen van zes tot twaalf maanden, worden de gebruiksmogelijkheden van de verzamelde gegevens verdubbeld. Spreker vindt ook dat het aantal personen dat toegang krijgt veel te groot is en dat de wet duidelijk moet bepalen wie toegang tot die gegevens kan krijgen.

Meer dan eens zijn databanken (NMBS, ...) per ongeluk op het internet beland, wat bewijst dat hoe meer digitale gegevens bewaard worden en hoe meer personen er toegang toe hebben, hoe groter het gevaar is dat die gegevens openbaar worden gemaakt. Men moet dat risico beperken. Dat is een van de doelstellingen van de amendementen die spreker heeft ingediend.

2. Bespreking van de amendementen

Artikel 5

Amendement nr. 1

De heer Hellings dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 5-2222/2), dat ertoe strekt de woorden « de aanbieders van aan het publiek aangeboden » te vervangen door de woorden « de operatoren » en de woorden « de aanbieders van de onderliggende » te vervangen door de woorden « de operatoren van de onderliggende ».

De heer Hellings verwijst naar zijn schriftelijke toelichting.

De staatssecretaris legt uit dat men de tekst niet begrepen heeft. De leveranciers en de doorverkopers van netwerken of van diensten bedoeld in artikel 9, §§ 5 en 6, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie (bijvoorbeeld de wifi die een café of een hotel aanbiedt), worden van het toepassingsgebied van het nieuwe artikel 126 van dezelfde wet uitgesloten, zoals de privacycommissie dat gevraagd heeft. Dat blijkt uit de tekst van dat artikel en wordt uitdrukkelijk bevestigd in de parlementaire voorbereiding.

Amendement nr. 2

De heer Hellings dient amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 5-2222/2), dat ertoe strekt in § 1 van het voorgestelde artikel 126 het tweede lid te doen vervallen.

De heer Hellings verwijst naar zijn schriftelijke toelichting.

De staatssecretaris verwijst naar zijn antwoord op het amendement nr. 1 en verzoekt de commissie het amendement niet te steunen.

Amendement nr. 3

De heer Hellings dient amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 5-2222/2), dat ertoe strekt in § 1, zesde lid, van het voorgestelde artikel 126 de woorden « behoudens andersluidende wettelijke bepaling » te vervangen door het woord « er ».

De heer Hellings verwijst naar zijn schriftelijke toelichting, maar voegt toe dat dit amendement ervoor wil zorgen dat uitdrukkelijk wordt uitgesloten dat de inhoud van de elektronische communicatie zou worden opgeslagen. De staatssecretaris verklaarde immers dat dit wel degelijk de bedoeling is.

De staatssecretaris antwoordt dat artikel 5.2 van de « dataretentierichtlijn » bepaalt : « Gegevens waaruit de inhoud van de communicatie kan worden opgemaakt, mogen krachtens deze richtlijn niet worden bewaard ». Bewaring van inhoud is dus mogelijk indien een andere richtlijn dan de « dataretentierichtlijn » het bewaren van de inhoud toestaat of verplicht maakt.

« Behoudens andersluidende wettelijke bepaling » behelst de wettelijke bepalingen die kunnen worden aangenomen om een andere richtlijn dan de « dataretentierichtlijn » om te zetten, die het bewaren van de inhoud oplegt of toestaat.

Mocht de wetgever later beslissen de inhoud van de communicatie te bewaren, dan is dat dus slechts mogelijk indien een andere richtlijn dan de « dataretentierichtlijn » het toestaat.

Er is nooit sprake van geweest de operatoren ertoe te verplichten de inhoud te bewaren.

Hij verzoekt de commissie het amendement niet te steunen.

Amendement nr. 4

De heer Hellings dient amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 5-2222/2), dat ertoe strekt § 2, eerste lid, a) van het voorgestelde artikel 126, te vervangen als volgt : « de opsporing, het onderzoek en de vervolging van de georganiseerde misdaad en van de terroristische misdrijven, volgens de procedure bedoeld in de artikelen 46bis en 88bis van het Wetboek van strafvordering. »

De heer Hellings verwijst naar zijn schriftelijke toelichting.

De staatssecretaris legt uit dat het aan de lidstaten is om te bepalen wat moet worden verstaan onder « ernstige criminaliteit ». Men neemt aan dat ernstige criminaliteit niet beperkt blijft tot de georganiseerde misdaad of terroristische misdrijven.

Overigens heeft de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer met de tekst ingestemd.

Amendement nr. 12

De heer Hellings dient amendement nr. 12 in (stuk Senaat, nr. 5-2222/2), dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 126, § 2, eerste lid, het punt d) te schrappen.

De heer Hellings verwijst naar zijn schriftelijke toelichting.

De staatssecretaris verduidelijkt dat deze bepaling vandaag reeds in artikel 126 van de wet elektronische communicatie staat en een overname van de richtlijn betreft.

De staatssecretaris verzoekt de commissie het amendement niet te aanvaarden.

Amendement nr. 5

De heer Hellings dient amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 5-2222/2), dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 126, § 2, tweede lid, de woorden « op eenvoudig verzoek aan de autoriteiten belast met de opdrachten bedoeld in de punten a) tot d) kunnen worden meegedeeld en uitsluitend aan deze laatsten » te vervangen door de woorden « op verzoek van de procureur des Konings en de onderzoeksrechter op de wijze als bepaald in de artikelen 46bis en 88bis van het Wetboek van strafvordering, of op schriftelijk verzoek van het diensthoofd van de nooddiensten bedoeld in artikel 107 in het kader van § 2, eerste lid, b), van het diensthoofd van de Ombudsdienst in het kader van § 2, eerste lid, c), alsook van het diensthoofd van de burgerlijke en militaire inlichtingendiensten in het kader van § 2, eerste lid, d) ».

De heer Hellings verwijst naar zijn schriftelijke toelichting.

De staatssecretaris antwoordt dat het nieuwe artikel 126 niet strekt om de overdracht van de bewaarde gegevens aan de overheid in detail te regelen. De regels met betrekking tot die modaliteiten die in andere wetten staan, bijvoorbeeld in het Wetboek van strafvordering, blijven volledig van toepassing. Mocht men oordelen dat de regels van overdracht van de bewaarde gegevens van de operatoren aan de overheid niet goed zijn, dan moet men die andere wetten veranderen, niet het nieuwe artikel 126.

Amendement nr. 6

De heer Hellings dient amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 5-2222/2), dat ertoe strekt in § 3, eerste lid, van het voorgestelde artikel 126, het woord « twaalf » te vervangen door het woord « zes ».

De heer Hellings verwijst naar zijn schriftelijke toelichting.

De staatssecretaris legt uit dat de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in haar advies 20/2009 van 1 juli 2009 een gunstig advies heeft gegeven voor het voorontwerp van wet, op voorwaarde dat de bewaartermijn twaalf maanden werd.

Wat de statistieken betreft, kan men in de parlementaire voorbereiding het volgende lezen : « In dossiers van het federaal parket spoort de FCCU (Federal Computer Crime Unit) van de federale politie verdachten op die gebruikmaken van het internet. Uit de FCCU-cijfers in verband met de identificatie van IP-adressen in 2007-2012 leren we dat met een bewaringstermijn van twaalf maanden de operatoren in 61 % van de gevallen een antwoord hadden kunnen verstrekken. Indien deze termijn zou worden opgetrokken naar achttien maanden, dan kunnen 78 % van de gestelde vragen beantwoord worden. »

Amendement nr. 7

De heer Hellings dient amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 5-2222/2), dat ertoe strekt in § 3, tweede lid van het voorgestelde artikel 126, het woord « twaalf » te vervangen door het woord « zes ».

De heer Hellings verwijst naar zijn schriftelijke toelichting.

De staatssecretaris verwijst naar zijn antwoord op het amendement nr. 6.

Amendement nr. 8

De heer Hellings dient amendement nr. 8 in (stuk Senaat, nr. 5-2222/2), dat ertoe strekt in § 3 van het voorgestelde artikel 126, het tweede lid aan te vullen als volgt : « Dit geldt ook voor de verkeersgegevens. »

De heer Hellings verwijst naar zijn schriftelijke toelichting.

De staatssecretaris antwoordt dat in § 3 reeds staat dat « De verkeers- en localisatiegegevens worden bewaard gedurende twaalf maanden vanaf de datum van de communicatie ». Het is niet nodig eraan toe te voegen dat hetzelfde voor de verkeersgegevens geldt.

Amendement nr. 9

De heer Hellings dient amendement nr. 9 in (stuk Senaat, nr. 5-2222/2), dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 126, § 4, te doen vervallen.

De heer Hellings verwijst naar zijn schriftelijke toelichting.

De staatssecretaris legt uit dat het eerste lid van paragraaf 4 de Koning de mogelijkheid geeft om voor bepaalde categorieën van gegevens een termijn van meer dan twaalf maanden vast te stellen, zonder dat die termijn meer dan achttien maanden bedraagt. Die mogelijkheid die aan de Koning wordt gegeven, kan echter slechts worden uitgeoefend nadat de minister en de minister van Justitie hun evaluatieverslag hebben uitgebracht aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, twee jaar na de inwerkingtreding van het koninklijk besluit bedoeld in paragraaf 1, derde lid (zie paragraaf 7). Na dat verslag kan het parlement een resolutie aannemen waarin staat dat de termijn van twaalf maanden volstaat. Men kan zich moeilijk voorstellen dat een minister die resolutie wegwuift en een termijn van achttien maanden voorstelt. Wat het tweede lid van § 4 betreft, heeft de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer een gunstig advies gegeven, op voorwaarde dat er in de parlementaire voorbereiding voorbeelden van uitzonderlijke omstandigheden werden gegeven, wat ook gebeurd is.

Amendement nr. 10

De heer Hellings dient amendement nr. 10 in (stuk Senaat, nr. 5-2222/2), dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 126, § 4 te vervangen als volgt : « In geval van een binnenlands of internationaal gewapend conflict waarbij België is betrokken, wordt de bewaringstermijn verlengd tot twaalf maanden. »

De heer Hellings verwijst naar zijn schriftelijke toelichting.

De staatssecretaris verwijst naar zijn antwoord op het amendement nr. 9 en verzoekt de commissie het amendement niet te aanvaarden.

Amendement nr. 11

De heer Hellings dient amendement nr. 11 in (stuk Senaat, nr. 5-2222/2), dat ertoe strekt § 7 van het voorgestelde artikel 126 te vervangen als volgt : « De minister van Justitie brengt jaarlijks bij het Parlement verslag uit over het aantal inlichtingen en onderzoeken waarvoor gegevens werden gevraagd en verkregen, over het aantal magistraten dat gegevens heeft gevraagd, over het soort misdrijf waarvoor ze werden gevraagd, over de behaalde resultaten en, in voorkomend geval, de vastgestelde schendingen van de persoonlijke levenssfeer. »

De heer Hellings verwijst naar zijn schriftelijke toelichting.

De staatssecretaris antwoordt dat het hem nuttig voorkomt het grondig evaluatieverslag twee jaar na de inwerkingtreding van de bepalingen, te behouden. Paragraaf 7 werd overigens op verzoek van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer toegevoegd.

Paragraaf 6 voorziet er nu reeds in dat de statistieken jaarlijks aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden verstrekt. Na het overzenden van die statistieken, kan in de Kamer een debat worden gehouden.

IV. STEMMINGEN

De amendementen nrs. 1 tot 4 worden verworpen met 10 stemmen tegen 1 stem.

Het amendement nr. 5 wordt verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

De amendementen nrs. 6 tot 10 worden verworpen met 10 stemmen tegen 1 stem.

De amendementen nrs. 11 en 12 worden verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 9 tegen 2 stemmen.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het uitbrengen van een mondeling verslag in de plenaire vergadering.

De rapporteurs, De voorzitter,
Fauzaya TALHAOUI. Richard MILLER. Ludo SANNEN.

De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden wetsontwerp (zie stuk Kamer, nr. 53 2921/6 — 2012/2013).


(1) Artikel 4/3/2010 Jean Lasar : « Arrêt de la Cour constitutionnelle allemande : Les juges de Karlsruhe ont estimé abusif et incompatible avec la loi fondamentale le dispositif mis en place par le gouvernement fédéral obligeant les fournisseurs d'accès à Internet et les opérateurs téléphoniques, au nom de la lutte contre le terrorisme et la criminalité en ligne, à stocker systématiquement pendant six mois les données relatives aux appels téléphoniques et aux connexions Internet. Suite à cela, la Commissaire Redding annonçait vouloir s'assurer que le stockage de données soit compatible avec la Charte européenne des droits fondamentaux en vigueur depuis le mois de décembre 2010. »

(2) Cfr CP 31 mei 2003 Ligue, avocats.be, AJP.

(3) Antwoord van de minister van Justitie op een mondelinge vraag in 2009 : « Om kennis te nemen van de inhoud, moet een beroep worden gedaan op artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering dat voorziet in een bijzondere bescherming van de communicatie die onder het beroepsgeheim valt. »

(4) Considerans 13 en artikel 1, § 2, van richtlijn 2006/24.

(5) http://www.netdeclic.net/blog/l-exploitation-des-donnees-privees-du-depute-vert-malte-spitz.

(6) Advies Raad van State, p. 33, § 1. Richtlijn 2002/58/EG voor de bewaring van gegevens om de veiligheid te waarborgen, en Richtlijn 2006/24/EG om de beschikbaarheid van deze gegevens te waarborgen.

(7) Cf. CP 31 mei 2003 Ligue, avocats.be, AJP.