5-2153/2 | 5-2153/2 |
3 JULI 2013
I. INLEIDING
Het verplicht bicameraal te behandelen wetsontwerp « tot wijziging van de wet van 12 mei 2004 tot regeling van een beroepsprocedure in het kader van de bescherming tegen valsemunterij » is op 25 april 2013 door de regering ingediend (stuk Kamer, nr. 53-2772/1).
Het werd op 13 juni 2013 door de plenaire vergadering van de Kamer van volksvertegenwoordigers ongewijzigd aangenomen bij eenparigheid van stemmen.
Het inhoudelijk verbonden optioneel bicameraal wetsontwerp « betreffende de bescherming tegen valsemunterij en de handhaving van de kwaliteit van de geldomloop » werd dezelfde dag aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers met 98 stemmen tegen 23 bij 10 onthoudingen (stuk Kamer, nr. 53-2771/1). Dit ontwerp werd niet geėvoceerd door de Senaat.
De commissie voor de Financiėn en de Economische Aangelegenheden heeft het verplicht bicameraal wetsontwerp besproken op 3 juli 2013.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN FINANCIĖN
Er werden in de Kamer twee wetsontwerpen ingediend die tot doel hebben het juridisch en regelgevend kader met betrekking tot de bescherming tegen valsemunterij aan te passen aan een aantal recente evoluties van de Europese wetgeving.
Artikel 6 van verordening nr. 1338/2001 van de Raad werd gewijzigd bij verordening nr. 44/2009 van 18 december 2008 en legt sedertdien een dubbele verplichting op aan de kredietinstellingen en alle instellingen die beroepshalve biljetten en munten verwerken, met name (1) alle ontvangen eurobiljetten en -munten controleren op echtheid en geschiktheid alvorens deze opnieuw in omloop te brengen, en (2) de aangetroffen valse en ongeschikte biljetten en munten inleveren bij de bevoegde nationale instanties.
De manier waarop professionele geldverwerkers in de praktijk hun verplichtingen moeten nakomen, staat uitgebreid vastgelegd in twee Europese documenten :
1. een beslissing van de Europese Centrale Bank van 16 september 2010 inzake de echtheids- en geschiktheidscontrole van de eurobankbiljetten, en
2. een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010, betreffende de echtheidscontrole van euromunten en de behandeling van euromunten die ongeschikt zijn voor circulatie.
Op Belgisch niveau verzekeren een wet van 12 mei 2004 en een uitvoeringsbesluit van 2006 de toepassing van, controle op en afdwinging van de oorspronkelijke versie van artikel 6 van verordening nr. 1338/2001. Rekening houdend met de recente wijziging van artikel 6, is het noodzakelijk deze wet en het besluit aan te passen. Er werd echter voor geopteerd om een volledig nieuwe wet op te stellen, waarbij zo mogelijk de bepalingen van de wet van 2004 worden overgenomen. Daarna zal een nieuw uitvoeringsbesluit bij deze nieuwe wet moeten worden uitgevaardigd.
Het eerste wetsontwerp is aangenomen door de Kamer en werd door de Senaat niet geėvoceerd.
De inhoud van het eerste wetsontwerp, het wetsontwerp betreffende de bescherming tegen valsemunterij, kan bondig uitgelegd worden als volgt.
1. Aangezien het om vrij technische materie gaat, krijgt de Koning de bevoegdheid om bijkomende regels te bepalen die de geldverwerkers moeten naleven wat de controle en het opnieuw in omloop brengen van bankbiljetten en munten betreft. Deze bepaling ligt aan de basis van het nieuwe uitvoeringsbesluit dat genomen moet worden.
2. De Nationale Bank en de Koninklijke Munt van Belgiė krijgen de bevoegdheid om op het terrein te controleren dat de geldverwerkers hun verplichtingen nakomen. Zij kunnen in dit verband onderzoeksdaden stellen, zoals in de wet beschreven staat. Die controles moeten echter redelijk zijn en niet verder gaan dan noodzakelijk.
3. Wanneer een professionele geldverwerker zijn verplichtingen niet nakomt, kan de Nationale Bank een correctie doorvoeren door maatregelen op te leggen. De Nationale Bank kan een professionele geldverwerker zelfs verbieden om biljetten opnieuw in omloop te brengen zo lang hij zijn verplichtingen niet nakomt. De minister van Financiėn heeft dezelfde bevoegdheid met betrekking tot de munten.
Het tweede wetsontwerp betreft een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet en maakt het voorwerp uit van de bespreking in deze commissie.
Dit tweede wetsontwerp betreft de beroepsprocedure tegen eventuele sancties opgelegd wegens niet-naleving van de verplichtingen aangaande controle en inlevering van biljetten en munten. De Nationale Bank of de Koninklijke Munt kunnen aan de minister van Financiėn voorstellen om een administratieve geldboete op te leggen aan professionele geldverwerkers die hun verplichtingen niet nakomen. Deze boete bedraagt minstens 250 en maximaal 50 000 euro. Tegen een beslissing waarbij een geldboete wordt opgelegd, kan beroep aangetekend worden bij het hof van beroep te Brussel. De beroepsprocedure wordt geregeld in een wet van 2004. Het tweede ingediende wetsontwerp brengt een beperkt aantal formele wijzigingen aan in deze wet; deze wet zal evenwel niet volledig vervangen worden.
Tot slot wenst de minister er nog op te wijzen dat bij de redactie van de twee wetsontwerpen rekening is gehouden met de opmerkingen van de Europese Centrale Bank en de Raad van State, in het bijzonder wat het « non bis in idem » principe betreft. Aldus werd een bepaling toegevoegd die dient te vermijden dat voor eenzelfde feit zowel een straf als een administratieve boete zou worden opgelegd. Deze bepaling werd bewust beknopt gehouden, aangezien men er in de praktijk mag van uitgaan dat eenzelfde feit slechts zeer zelden zowel een misdrijf zal uitmaken als een schending van de verplichtingen van de professionele geldverwerkers.
III. BESPREKING
Het wetsontwerp gaf geen aanleiding tot een verdere bespreking in commissie.
IV. STEMMINGEN
De artikelen 1 tot 4, alsook het wetsontwerp in zijn geheel, worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Fauzaya TALHAOUI. | Ludo SANNEN. |
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (zie stuk Kamer, nr. 53 2772/3).