5-1067/12 | 5-1067/12 |
26 JUNI 2013
I. INLEIDING
Voorliggend wetsontwerp, dat onder de verplicht bicamerale procedure valt, vindt zijn oorsprong in een wetsvoorstel dat op 7 juni 2011 door de heer Delpérée c.s. in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 5-1067/1). De Senaat nam die tekst op 2 mei 2013 aan en zond hem over aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Op 20 juni 2013 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers het wetsontwerp na amendering naar de Senaat teruggezonden (stuk Kamer, nr. 53-2790/7).
De commissie voor de Justitie heeft het wetsontwerp waarover dit verslag gaat, besproken op haar vergadering van 26 juni 2013, in aanwezigheid van de minister van Justitie.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
De minister preciseert dat de overgrote meerderheid van de wijzigingen die de Kamer van volksvertegenwoordigers in de tekst heeft aangebracht, technisch zijn. De filosofie van het ontwerp zoals de Senaat het op 2 mei 2013 had aangenomen (stuk Senaat nr. 5-1067/9), werd niet betwist.
De enige fundamentele wijziging die de Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangebracht, betreft de uitwissing van de straffen, waarvan de termijnen verlengd worden (art. 33 van het wetsontwerp). Voortaan zullen lichte straffen slechts ambtshalve uitgewist worden na drie jaar en zware tuchtstraffen, met uitzondering van het ontslag van ambtswege en de ontzetting uit het ambt of de afzetting, na zes jaar.
De termijnen inzake de uitwissing van straffen welke de Kamer voorstelt, komen overeen met het huidige systeem. De Kamer stelt wel voor dat de uitwissing ambtshalve geschiedt, terwijl in het huidige systeem uitwissing van zware straffen slechts mogelijk is na het indienen van een verzoek tot eerherstel.
III. BESPREKING
Mevrouw Khattabi vraagt nadere informatie over de wijziging van de regeling voor de uitwissing van straffen. Tuchtdossiers zijn delicate zaken en zware straffen worden niet lichtzinnig uitgesproken. Waarom moet men voorzien in de mogelijkheid van uitwissing van zware straffen na zes jaar ?
De minister antwoordt dat het door de Senaat aangenomen ontwerp voorzag in uitwissingstermijnen van zes maanden voor de vermaning, van negen maanden voor de blaam, van een jaar voor de inhouding van wedde, van twee jaar voor de tuchtschorsing, van drie jaar voor lagere inschaling. Die termijnen werden in de Kamer te kort geacht. De Kamer opteerde voor langere uitwissingstermijnen van drie jaar en zes jaar, zoals de termijnen die nu gelden.
Mevrouw Khattabi wijst erop dat de tekst die de Kamer aangenomen heeft, uitwissing mogelijk maakt voor zware straffen waarvoor uitwissing niet mogelijk was in de regeling die de Senaat voorstelde.
De minister antwoordt dat uitwissing slechts voor bepaalde zware straffen mogelijk is. Ze is niet mogelijk voor de zwaarste straffen. Wat dat betreft is er geen enkele wijziging in vergelijking met de tekst zoals de Senaat hem op 2 mei 2013 heeft aangenomen.
De heer Vanlouwe denkt dat de publieke opinie veel van de tuchthervorming verwacht. Dat is logisch, omdat de jongste jaren heel wat zaken in het nieuws zijn gekomen en duidelijk is gebleken dat de tuchtprocedure niet werkt zoals het hoort. Met de huidige tuchtregeling is het niet mogelijk gepast te reageren tegen magistraten wier functioneren problematisch is. Spreker onderstreept dat het meestal de rechtzoekenden zijn die het slachtoffer zijn van die problemen. Dergelijke toestand zal het vertrouwen van de burger in Justitie niet vergroten.
Om het vertrouwen van de burger in de tuchtcolleges te herstellen, heeft spreker steeds gepleit voor een uitbreiding van de samenstelling van de tuchtcolleges, door er assessoren van buiten de rechterlijke orde in op te nemen. Bij het eerste onderzoek van de tekst in de Senaat hebben talrijke commissieleden zich tegen die oplossing verzet, omdat ze vonden dat ze strijdig was met artikel 157 van de Grondwet. Er werden nochtans voorstellen tot herziening van artikel 157 van de Grondwet ingediend en het was mogelijk geweest de Grondwet te wijzigen om de benoeming van assessoren van buiten de magistratuur mogelijk te maken. Waarom werden die teksten niet besproken ?
De heer Vanlouwe wijst er bovendien op dat verscheidene leden zich tijdens het debat in de Kamer hebben uitgesproken voor het opnemen van externe assessoren. De toevoeging van een stafhouder met raadgevende stem is geen bevredigende oplossing.
De heer Vanlouwe pleit ervoor artikel 157 van de Grondwet te herzien — ook al vindt hij die aanpassing niet strikt noodzakelijk — om de aanwijzing van leden van buiten de magistratuur bij de tuchtcolleges mogelijk te maken. Op die manier geeft de politiek een krachtig signaal om elk vermoeden van corporatisme bij de tuchtcolleges te voorkomen.
De heer Delpérée wijst erop dat het debat over de samenstelling van het tuchtcollege in beide Kamers heeft plaatsgevonden. De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft de tekst van het ontwerp op dat punt niet gewijzigd. Alle standpunten zijn aan bod gekomen en het is niet nodig het debat hierover opnieuw te openen, want de stemming hierover kende in beide assemblees hetzelfde resultaat.
De heer Vanlouwe betreurt dat het debat over het voorstel tot herziening van artikel 157 van de Grondwet niet werd voortgezet in de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden. Op die manier heeft men het inhoudelijk debat over de samenstelling van de tuchtcolleges geblokkeerd.
IV. STEMMINGEN
De artikelen 1 tot 8 worden achtereenvolgens aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 9 wordt aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.
De artikelen 10 tot 13 worden achtereenvolgens aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 14 wordt aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.
Artikel 15 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
De artikelen 16 en 17 worden achtereenvolgens aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
De artikelen 18 en 19 worden achtereenvolgens aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.
De artikelen 20 en 21 worden achtereenvolgens aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
De artikelen 22 en 23 worden achtereenvolgens aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.
De artikelen 24 tot 27 worden achtereenvolgens aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
De artikelen 28 en 29 worden achtereenvolgens aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.
De artikelen 30 tot 32 worden achtereenvolgens aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 33 wordt aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.
De artikelen 34 tot 38 worden achtereenvolgens aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 39 wordt aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.
Artikel 40 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
V. EINDSTEMMING
Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen
De commissie beslist eenparig het vertrouwen te schenken aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteurs, | De voorzitter, |
Ahmed LAAOUEJ. Zakia KHATTABI. | Alain COURTOIS. |
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als het door de Kamer van volksvertegenwoordigers teruggezonden ontwerp (zie stuk Kamer nr. 2790/07).