5-2170/1 | 5-2170/1 |
26 JUNI 2013
De wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie bestaat tien jaar en zorgde er voor dat euthanasie in welbepaalde omstandigheden niet langer strafbaar is.
In de Senaat werden verschillende voorstellen ingediend tot wijziging van de wet en werden hoorzittingen georganiseerd in de verenigde commissies Justitie en Sociale Zaken.
Deze hoorzittingen hebben aangetoond dat de wet van 2002 tegemoet kwam aan de wensen van de bevolking en dat zij de mogelijkheid bood om daar een wettelijk antwoord op te geven.
Door de euthanasiewet aan te nemen heeft de Belgische wetgever een duidelijke evolutie in de maatschappij bevestigd. Zodoende werd de tegenstrijdigheid tussen het wettelijk kader en de medische realiteit verminderd.
Deze wet heeft de patiënt opnieuw zeggenschap gegeven over zijn leven en hem tegelijkertijd beschermd tegen misbruik. De wet heeft het de patiënt en de arts mogelijk gemaakt vrij en in alle vertrouwen te overleggen over het levenseinde, zonder verzwijgingen of overhaaste beslissingen. Dat is een geruststelling voor de zieke die, wanneer hij weet dat zijn verzoek gehoord kan worden, indien hij dit wenst met meer sereniteit een palliatieve aanpak zal aanvaarden. Hij hoeft dan niet meer te vrezen dat hij erg zal lijden of zijn waardigheid zal verliezen. Dat is ook een geruststelling voor de arts, die nu weet dat hij die ultieme daad van menselijkheid kan stellen om een patiënt van zijn pijn te verlossen zonder de wet te overtreden, wanneer hij die daad stelt in het kader van die wet en op verzoek van de patiënt.
De wetgever heeft in 2002 niet alleen euthanasie wettelijk geregeld; er werd tegelijk een regeling voor palliatieve zorg uitgewerkt. Beide benaderingen waren nodig.
De hoorzittingen gehouden tussen februari en mei 2013 hebben het mogelijk gemaakt enkele toepassingsproblemen vast te stellen en bepaalde wijzigingen of uitbreidingen te onderzoeken.
De indieners van dit voorstel hebben een aantal van deze punten, waarvan zij denken dat een meerderheid van senatoren ermee kan instemmen, in aanmerking genomen.
Het gaat meer bepaald over de toestand van de minderjarigen, de voorafgaandelijke wilsbeschikking, de termijnen waarbinnen het antwoord van de arts moet worden meegedeeld en het doorverwijzen van het dossier evenals de bevestiging van het toepassingsgebied van de gewetensclausule.
Voorliggend voorstel betreft de toestand van minderjarigen.
De andere thema's zullen worden behandeld in afzonderlijke voorstellen.
De toepassing van de wet die euthanasie gedeeltelijk uit het strafrecht haalt, is beperkt tot de meerderjarige patiënten of tot de ontvoogde minderjarigen die handelingsbekwaam zijn. De wet is dus niet van toepassing op niet-ontvoogde minderjarigen.
Zorgverstrekkers kiezen er nu al voor om minderjarigen in situaties van ondraagbaar lijden dodelijke stoffen toe te dienen, waardoor het overlijden wordt bewerkstelligd. De meeste specialisten die minderjarigen behandelen (pediaters actief op intensive care afdelingen, oncologen, enz.) hebben dit op de hoorzittingen bevestigd. Deze realiteit, die reeds bekend was tijdens hoorzittingen in 2001, wordt dus nogmaals bevestigd.
In de wet van 2002 werd het recht op euthanasie beperkt tot handelingsbekwame personen.
Het criterium van de handelingsbekwaamheid werd destijds al ter discussie gesteld, vanuit het standpunt van de gezondheid van de minderjarige.
De wetgever was er zich perfect van bewust, want tegelijk met de werkzaamheden rond het levenseinde, werd ook de wet betreffende de rechten van de patiënt opgesteld. Deze wet van 22 augustus 2002 bepaalt dat er rekening moet worden gehouden met het advies van de minderjarigen inzake medische beslissingen. Meer concreet :« Bij een patiënt die minderjarig is, worden de rechten zoals vastgesteld door deze wet uitgeoefend door de ouders die het gezag over de minderjarige uitoefenen of door zijn voogd ». Paragraaf 2 van artikel 12 bepaalt vervolgens :« De patiënt wordt betrokken bij de uitoefening van zijn rechten rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit. De in deze wet opgesomde rechten kunnen door de minderjarige patiënt die tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat kan worden geacht, zelfstandig worden uitgeoefend ».
In de lijn van deze wetgevende evolutie oordeelde de Orde van Geneesheren reeds in 2003 :« Vanuit deontologisch standpunt is de mentale leeftijd van een patiënt belangrijker dan zijn kalenderleeftijd ».
Talrijke deskundigen hebben tijdens de hoorzittingen in de verenigde commissies dit standpunt bevestigd.
Verschillende onder hen hebben gepleit voor een wetgevend initiatief.
Die mening berust op een basisovertuiging : de levenseindebeslissing is een daad van menselijkheid, die in laatste instantie wordt gesteld. Waarom zou men dan aan minderjarigen deze ultieme mogelijkheidontzeggen ?
Op grond van de ervaring die zij hebben opgedaan bij de toepassing van de wet van 2002 met betrekking tot handelingsbekwame personen, zijn verschillende artsen komen pleiten voor een initiatief van de wetgever waarbij euthanasie voor minderjarigen onder bepaalde voorwaarden mogelijk wordt.
De definitie van euthanasie staat in de wet. Het is de definitie die werd voorgesteld door het comité voor Bio-ethiek en die als volgt luidt :« het opzettelijk levensbeëindigend handelen door een andere dan de betrokkene, op diens verzoek ».
Euthanasie is dus een handeling op verzoek van de betrokkene.
Om een geldig verzoek te uiten, moet men bekwaam zijn om op redelijke wijze over zijn belangen te oordelen.
Volgens de wettelijke definitie van de indieners van het voorstel, is euthanasie voor minderjarigen dus alleen mogelijk indien zij over een oordeelsvermogen beschikken. We wijzen er hier op dat het oordeelsvermogen geen absolute gesteldheid is die iemand vanaf een bepaalde leeftijd en voor de rest van zijn leven heeft in elke situatie waarin hij verkeert. Dat vermogen wordt voor elk individu in een bepaalde situatie beoordeeld. Het moet voor elk nieuw probleem worden bevestigd.
Overigens is een niet-ontvoogde minderjarige niet handelingsbekwaam. Zijn wettelijke vertegenwoordigers (ouders die het ouderlijk gezag hebben, voogd, ...) handelen dus voor zijn rekening om rechtshandelingen te stellen. Het optreden van de wettelijke vertegenwoordigers is dus nodig om euthanasie op een minderjarige te kunnen toepassen.
Dit voorstel strekt er dus toe de toepassing van euthanasie op een minderjarige toe te staan, overeenkomstig de voorwaarden bepaald door de wet van 2002, indien het oordeelsvermogen van de minderjarige bevestigd is en het verzoek gedaan werd overeenkomstig de wettelijke voorwaarden en bevestigd werd door zijn wettelijke vertegenwoordigers.
Het oordeelsvermogen moet worden nagegaan door een kinderpsychiater of een psycholoog, die in een attest dient te verklaren dat de minderjarige in staat is om op redelijke wijze de gevolgen van zijn verzoek in te schatten.
Het oordeelsvermogen mag niet louter uit de leeftijd van het kind worden afgeleid. Alle gehoorde specialisten zijn het erover eens dat het oordeelsvermogen varieert van individu tot individu en van situatie tot situatie.
De specialisten in de kindergeneeskunde die werden gehoord, getuigden nadrukkelijk dat kinderen een buitengewone maturiteit kunnen krijgen wanneer ze met een dodelijke ziekte worden geconfronteerd. Na hun advies blijkt dat het beter is geen willekeurige leeftijdsgrens te trekken, maar af te gaan op het antwoord op de volgende vraag : is het verzoek van de patiënt weloverwogen, is hij bekwaam om alle gevolgen ervan in te schatten ?
Philippe MAHOUX. |
Jean-Jacques DE GUCHT. |
Christine DEFRAIGNE. |
Guy SWENNEN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 3 van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1, eerste lid, wordt de volzin bij het eerste streepje vervangen als volgt :
« — de patiënt bewust is op het ogenblik van zijn verzoek en een meerderjarige of een ontvoogde minderjarige is die handelingsbekwaam is, of een minderjarige die oordeelsbekwaam is; »;
2° in § 2, wordt een 7° toegevoegd, luidende :
« 7° indien de patiënt minderjarig is, bovendien een kinder- en jeugdpsychiater of een psycholoog raadplegen en hem op de hoogte brengen van de redenen voor deze raadpleging.
De geraadpleegde specialist neemt kennis van het medisch dossier, onderzoekt de patiënt, vergewist zich van het oordeelsvermogen van de minderjarige en attesteert dit schriftelijk.
De behandelende arts brengt de patiënt en zijn wettelijke vertegenwoordigers op de hoogte van het resultaat van deze raadpleging.
Tijdens een onderhoud met de wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige bezorgt de behandelende arts hen alle informatie bedoeld in § 2, 1°, en vergewist hij zich ervan dat zij hun akkoord geven betreffende het verzoek van de minderjarige patiënt. »;
3° in § 4 worden de zin « Het verzoek van de patiënt moet op schrift zijn gesteld. » vervangen door de volgende zin : « Het verzoek van de patiënt, alsook de instemming van de wettelijke vertegenwoordigers indien de patiënt minderjarig is, moeten op schrift zijn gesteld. »;
4° er wordt een § 4/1 ingevoegd, luidende :
« § 4/1. Nadat de arts het verzoek van de patiënt heeft geaccepteerd, wordt aan de betrokkenen de mogelijkheid van psychologische bijstand geboden. ».
20 juni 2013.
Philippe MAHOUX. |
Jean-Jacques DE GUCHT. |
Christine DEFRAIGNE. |
Guy SWENNEN. |