5-607/2

5-607/2

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

3 JUNI 2013


Wetsvoorstel tot invoering van een federale enveloppefinanciering van de bedienaren der erkende erediensten en niet-confessionele levensbeschouwing en een bindende aanwijzing door de belastingplichtige


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN DE HEER SANNEN EN MEVROUW TALHAOUI

Art. 2

Dit artikel vervangen door wat volgt :

« Art. 2. Het totale bedrag voor de financiering van de wedden en pensioenen van de bedienaren der erediensten en de afgevaardigden van de door de wet erkende organisaties die morele diensten verlenen op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing, wordt jaarlijks in de begroting van de FOD Justitie ingeschreven. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het indexcijfer van de consumptieprijzen. ».

Verantwoording

Levensbeschouwing, levensbeschouwelijke overtuiging en hun rol in de samenleving staan momenteel om verschillende redenen in het centrum van het maatschappelijke debat. In essentie gaat het daarbij om maatschappelijke veranderingen die zich al decennia lang manifesteren in België en geregeld tot maatschappelijke en politieke discussies leiden, meestal naar aanleiding van een concrete gebeurtenis of politieke stellingname.

Sinds de tweede helft van de 20e eeuw hebben zich op gebied van religie en levensbeschouwing een aantal ingrijpende maatschappelijke evoluties voorgedaan. Nog maar enkele decennia geleden bekende het merendeel van de bevolking zich tot één religie en haar structuren.

Het is duidelijk dat onze hedendaagse samenleving een stuk meer geseculariseerd is. De dalende geloofspraktijk en het lage aantal priesterroepingen zijn hier een uiting van.

Daarnaast is er ook een duidelijke evolutie naar pluriformiteit in de religieuze en levensbeschouwelijke beleving. Men kan minder en minder spreken van één dominante religie. Nieuwe bewegingen, in de breedste zin van het woord, winnen veld en sommige traditionele opvattingen moeten terrein prijsgeven.

Ten slotte dient ook een individualisering van het godsdienstige beleven te worden vastgesteld. Gelovigen richten zich minder tot de bestaande structuren en geven steeds meer een eigen invulling aan hun geloof.

Dit wetsvoorstel vertrekt van de godsdienstvrijheid en de vrijheid van overtuiging die in de artikelen 19, 20 en 21 van de Belgische Grondwet zijn vastgelegd : « De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd (...). Niemand kan worden gedwongen op enigerlei wijze deel te nemen aan handelingen en aan plechtigheden van een eredienst of de rustdagen ervan te onderhouden. (...). De Staat heeft niet het recht zich te bemoeien met de benoeming of de installatie der bedienaren van enige eredienst of hun te verbieden briefwisseling te houden met hun overheid (...). »

Artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bevat gelijkaardige bepalingen, maar gaat verder dan het aspect « eredienst » en benadrukt ook het pluralisme : « Eenieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften. De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. »

Vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing is met andere woorden een individueel recht. Elke mens mag geloven wat hij wil of niet geloven en mag dit ook uitdragen in zijn omgeving. Hij mag ernaar leven en ernaar handelen. Hij mag ook van overtuiging veranderen. Vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing is een individueel recht en mag niet strijdig zijn met andere individuele rechten die grondwettelijk gewaarborgd zijn : de gelijkheid tussen man en vrouw, de vrijheid van meningsuiting, het recht op arbeid en maatschappelijke ontplooiing. Dit houdt dan uiteraard ook in dat de overheid actief dient op te treden : enerzijds om vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing te beschermen en anderzijds om andere rechten te beschermen wanneer zij door godsdienst of levensbeschouwing in gevaar worden gebracht.

De overheid heeft dus als taak de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing en de vrije uitoefening ervan te waarborgen. Politici kunnen en moeten zich uitspreken over het evenwicht van rechten in onze samenleving, inclusief de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing.

In dat opzicht heeft de overheid in België zes erediensten bij wet erkend : de katholieke, protestantse, anglicaanse, israëlitische, islamitische en orthodoxe. Ook de niet-confessionele levensbeschouwing is grondwettelijk erkend.

België werkt dus aan een actief pluralisme. Er is in België geen absolute scheiding tussen Kerk en Staat, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Frankrijk dat de iure geen enkele eredienst erkent.

De overheid erkent de maatschappelijke rol van de erediensten en levensbeschouwingen in functie van het algemeen belang. Die erkenning van de erediensten en levensbeschouwingen houdt voornamelijk in dat de wedden en pensioenen van de bedienaren en afgevaardigden, in uitvoering van artikel 181 van de Grondwet, ten laste van de Staat komen. De bedienaren en afgevaardigden vervullen immers een maatschappelijke opdracht die de overheid relevant en belangrijk vindt, namelijk het verstrekken van individuele en collectieve diensten aan personen volgens hun persoonlijke overtuiging.

Momenteel verloopt de verdeling van de middelen voor de wedden en de pensioenen van de bedienaars en afgevaardigden door de FOD Justitie tussen de erediensten en de vrijzinnigheid als volgt : (1)

Eredienst Totaal (in mio euro) Percentage
Katholiek 81,2 79
Protestants-evangelisch 4,4 4,3
Israëlitisch 0,9 0,9
Anglicaans 0,4 0,4
Islamitisch 3,5 3,4
Orthodox 1,3 1,3
Vrijzinnigheid 11 10,7
Totaal 102,7 100

De overheid geeft jaarlijks dus ongeveer honderd miljoen euro uit aan de bedienaren en afgevaardigden. Deze verdeling is historisch gegroeid.

De vraag rijst op basis van welke objectieve criteria deze verdeling geschiedt. De huidige regeling mist in ieder geval transparantie. Sommige religies worden in verhouding tot de grootte van hun geloofsgemeenschappen wellicht meer ondersteund dan andere.

Daar komt nog bij dat er voor bepaalde erediensten een kloof bestaat tussen het theoretische personeelskader en de werkelijke invulling ervan. Voor de rooms-katholieke eredienst zal dit in de komende jaren allicht nog toenemen. Dit is minder het geval voor de vijf andere erkende erediensten, waar het verschil tussen de erkende plaatsen en de ingevulde plaatsen minder groot is.

Bovendien stelde de in 2005 door de minister van Justitie opgerichte Commissie « belast met het onderzoek van het statuut van de bedienaars van de erkende erediensten » in zijn verslag de volgende ongelijkheid vast (pp. 102-103) : « De huidige verdeling van het aantal plaatsen voor bedienaren/afgevaardigden is gebaseerd op onderling incoherente kwantitatieve criteria. Zo is voor de katholieke eredienst het aantal inwoners van de circonscriptie — onafhankelijk van hun geloof — richtinggevend (circonscriptiegrootte afhankelijk van de landelijke, stedelijke of gemengde aard van de parochie), terwijl voor de andere erediensten het aantal « gelovigen » of « aanhangers » in aanmerking wordt genomen. Voor de Centraal Vrijzinnige Raad is door de koninklijke besluiten van 4 april 2003 dan weer geen enkele kwantitatieve band bepaald tussen het (forfaitaire) kader en het aantal « aanhangers ». »

In Europa hebben de meeste andere landen een regeling die objectiever en transparanter is dan de Belgische. In België is er ook nood aan een transparante verdeling van de middelen, die gebaseerd is op objectieve en representatieve gegevens. Op die manier wordt het democratisch draagvlak van de financiering versterkt. De democratische legitimiteit van de beoefening van de erediensten en levensbeschouwingen wordt daardoor ook verhoogd.

In Europa is er een verscheidenheid aan regelingen, waarbij de financiering geschiedt met een specifieke belasting, op basis van een referendum of via subsidies.

Wij stellen een regeling voor om de middelen, wat de bezoldiging van de bedienaren en afgevaardigden betreft, tussen de verschillende erkende erediensten en de vrijzinnigheid op een transparante en democratische wijze te verdelen.

Dit voorstel strekt er bijgevolg toe om — mede op grond van de door de individuele belastingplichtige geformuleerde voorkeur — in een regeling te voorzien die het aantal bedienaren en afgevaardigden objectiveert en de totstandkoming van het kader transparanter maakt. De beoogde regeling doet in niets afbreuk aan de door artikel 21 van de Grondwet gewaarborgde kerkelijke benoemingsvrijheid en organisatorische autonomie, noch aan het hiermee in samenlezing te nemen artikel 181, § 1, van de Grondwet naar luid warvan de wedden en pensioenen van de bedienaren der erediensten ten laste komen van de Staat. Voor het Nationaal Congres was deze financiële tussenkomst vanwege de overheid bedoeld, deels als vergoeding van het door de Katholieke Kerk geleden verlies tengevolge van de nationalisatie van de kerkelijke goederen in 1789, en deels als erkenning voor de aan de gemeenschap bewezen diensten.

Dit laatste motief is ook op expliciete wijze opgenomen in het verslag van de hogervermelde Commissie van Wijzen. Daar staat immers vermeld dat de inzet van de bedienaren der erediensten voldoet aan een maatschappelijke behoefte. Vanuit hun levensbeschouwelijke achtergrond zijn vermelde bedienaren niet enkel op een diffuse manier betrokken bij allerlei vormen van zorg naast de cultus zelf, maar hebben zij ook een taak op het vlak van de bevordering van de vreedzame co-existentie en integratie in de burgerlijke gemeenschap.

Het bewaren van deze zienswijze dient echter met de wil van het Nationaal Congres in overeenstemming te worden gebracht. Zo wordt ten aanzien van het toenmalige artikel 117 van de Grondwet (heden : artikel 181, § 1, van de Grondwet) onder meer de volgende uitlegging verstrekt : « (...) le Congrès national n'a voulu salarier que le nombre de ministres réclamé par les besoins religieux de la population (...) ». Deze betrachting ligt aan de basis van dit voorstel.

Voor de afgevaardigden van de door de wet erkende organisaties die morele diensten verlenen, geldt een analoge redenering.

In het voorgestelde systeem wordt dus geen aparte belasting geheven en wordt het bedrag dat aan een erkende eredienst of de vrijzinnigheid door de overheid wordt overgemaakt, geenszins gekoppeld aan het belastbaar inkomen van de belastingplichtige. Het is de federale Staat die bepaalt welk totaalbedrag jaarlijks in de uitgavenbegroting wordt ingeschreven, ongeacht de hoogte van de belastingen of de inkomens van de belastingplichtigen. Door de aanduidingen op de belastingaangiftes heeft de overheid enkel een door de gemeenschap van belastingbetalers vastgelegde verdeelsleutel inzake de financiering van de erkende erediensten en de vrijzinnigheid. De onderlinge verhouding van die aangeduide voorkeuren is voor de overheid de verdeelsleutel om het ttoaalbedrag te verdelen onder de erkende erediensten en de vrijzinnigheid.

Wij verplichten niemand om zijn godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging kenbaar te maken. In België bestaan immers ook andere dan de erkende levensbeschouwingen. De belastingplichtige heeft wel het recht (geen verplichting) om aan te duiden naar welke erkende levensbeschouwing hij wenst dat de overheidsmiddelen gaan.

Cruciaal is dat de overheid kan inspelen op wisselende verhoudingen inzake de voorkeuren van haar bevolking. De financiering, gegarandeerd door artikel 181 van de Grondwet, wordt op die manier democratisch verantwoord omdat elke belastingplichtige jaarlijks zijn voorkeur kenbaar kan maken. Dit is voor de erkende levensbeschouwingen de beste garantie op de voortdurende legitimiteit of rechtmatigheid van artikel 181.

De verenigbaarheid van deze regeling met artikel 181 van de Grondwet werd recent nog herbevestigd door de Raad Van State in zijn advies nr. 49 285/AG van 26 april 2011 :

« Daarenboven wenst de Raad van State, afdeling Wetgeving, nog in herinnering te brengen wat hij in het verleden in dit verband reeds heeft gesteld : « Anderzijds brengt artikel 181 van de Grondwet de wedden en pensioenen van de bedienaars van de erediensten en van de afgevaardigden van de bij wet erkende organisaties die morele diensten verlenen op basis van een niet confessionele levensbeschouwing ten laste van de Staat. Wat dat betreft heeft de Staat een zekere beoordelingsvrijheid : artikel 181 is enkel van toepassing op de erkende erediensten en organisaties en de openbare financiering is niet onbeperkt, inzonderheid niet wat de bedragen van de wedden betreft en het aantal personen dat voor die bezoldiging in aanmerking komt ». De afdeling Wetgeving is daarbij de stelling bijgetreden dat moet worden aangenomen dat « niet aan alle bedienaren een vergoeding toe (komt), maar enkel aan diegenen die nuttig en nodig zijn voor de religieuze noden van de bevolking ». Met dit gegeven kan uiteraard rekening worden gehouden bij de eventuele herziening van de wijze waarop de krachtens artikel 181 van de Grondwet op de begroting uit te trekken bedragen worden bepaald en verdeeld. »

Uit dit advies van de Raad van State kan worden afgeleid dat de overheid een zekere marge heeft wat betreft de vastlegging en de verdeling van de kaders. Eens deze kaders bepaald zijn, is de overheid wel gehouden om dienovereenkomstig de nodige middelen vrij te maken. Bijgevolg kan dit wetsvoorstel enkel betrekking hebben op de verdeling van het kader over de verschillende levensbeschouwingen en de daarmee samenhangende middelen voor de bezoldiging van de personeelsleden voorzien in de begroting.

Artikel 1 geeft aan dat de parlementaire behandeling van dit voorstel een gedeeltelijk bicameraal karakter vertoont.

In artikel 2 wordt gesteld dat jaarlijks in de begroting van de FOD Justitie het totale bedrag voor de financiering van de wedden en pensioenen van de bedienaren en afgevaardigden dient te worden ingeschreven. Dit bedrag behelst de totale enveloppe voor de wedden en pensioenen van de bedienaren en de afgevaardigden. Er wordt evenwel niet met enveloppes op niveau van de eredienst of levensbeschouwing gewerkt. De bestaande regeling dat de Staat instaat voor de betaling van de wedden, verandert niet. De Koning kan dit bedrag vermeerderen of verminderen, onder meer wanneer een nieuwe levensbeschouwing wordt erkend of de erkenning wordt ontnomen of op basis van de resultaten van de bevraging.

Artikel 3 geeft aan dat een efficiënte uitvoering van de grondwettelijke bepaling over de bezoldiging van de bedienaren van de erkende erediensten en de afgevaardigden van de erkende levensbeschouwelijke organisaties alsmede de zorg om het verschil in zienswijze tussen de Staat en een erkende eredienst of erkende levensbeschouwelijke groep over de noodzaak tot wijziging van de interne structuur van die eredienst of erkende levensbeschouwelijke groep, de aanwezigheid van een overleg veronderstellen. Deze bepaling voorziet ook in het voorschrift dat er om de vier jaar zulk een overleg dient plaats te grijpen, met dien verstande dat het eerste overleg wordt georganiseerd één jaar na de inwerkingtreding van deze wet. Het vierjaarlijks overleg geschiedt op grond van de voorkeur die de individuele belastingplichtige heeft geformuleerd. Op deze wijze worden de reële noden bij de bevolking in kaart gebracht. De bevraging is anoniem. De resultaten van de bevraging worden jaarlijks bekendgemaakt. Het huidige, reële, kader geldt als nulmeting. Daarna wordt, op basis van de bevraging, de verdeling aangepast aan de voorkeur van de belastingplichtige.

In artikel 4 wordt bepaald dat de bevraging plaatsvindt bij alle belastingplichtigen in de personenbelasting. In de meeste gevallen zal dit geschieden via een anonieme bijlage in het aangifteformulier. Deze bevraging kan onder gesloten omslag mee met het aangifteformulier worden teruggestuurd. Zo wordt ook voor belastingplichtigen die een gezamenlijke aangifte doen, de anonimiteit van de bevraging gegarandeerd. De categorieën van belastingplichtigen die geen aangifteformulier ontvangen, worden per brief bevraagd. Voor de belastingplichtigen die hun aangifte in digitale vorm indienen, wordt een regeling uitgewerkt die de nodige garanties biedt inzake informatieveiligheid en anonimiteit. Voor de concrete uitwerking van de regeling beschreven in dit artikel, zal het advies van de commissie ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer worden gevraagd. De belastingplichtigen worden bevraagd omtrent hun voorkeur omtrent de verdeling van de federale gelden bedoeld voor de wedden en de lonen van de bedienaren. Er wordt niet gevraagd naar hun religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging.

In artikel 5 wordt bepaald dat de betrokken eredienst of erkende levensbeschouwende groep voor zijn begroting en rekeningen een schema hanteert dat vergelijkbaar is met het schema van de begroting en de rekeningen van de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Artikel 6 geeft aan dat de besluiten die voor de uitvoering van deze wet zijn vereist, moeten worden genomen op basis van een advies van de Informatie- en Overlegcommissie, als bedoeld in artikel 2 van het samenwerkingsakkoord van 2 juli 2008 tot wijziging van het samenwerkingsakkoord van 27 mei 2004 tussen de Federale Overheid, de Duitstalige Gemeenschap, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de erkenning van de erediensten, de wedden en pensioenen van de bedienaars der erediensten, de kerkfabrieken en de instellingen belast met het beheer van de temporaliën van de erkende erediensten, in deze wet Commissie genaamd. Deze Commissie, die is samengesteld uit een vertegenwoordiger van elke gewestelijke minister en de minister van de Duitstalige Gemeenschap, die de temporaliën van de erediensten onder hun bevoegdheid hebben, en een vertegenwoordiger van de minister van Justitie, neemt kennis van alle vragen die betrekking hebben op de erediensten die een federaal, een gewestelijk dan wel een belang hebben voor de Duitstalige Gemeenschap.

Artikel 7 draagt de Koning op om de uitvoeringsbesluiten van deze wet ter kennisgeving aan het Parlement over te maken voor ze worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Artikel 8 machtigt de Koning om de datum van inwerkingtreding van deze wet te bepalen. De wet treedt uiterlijk twee jaar na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad in werking.

Nr. 2 VAN DE HEER SANNEN EN MEVROUW TALHAOUI

Art. 3

Dit artikel vervangen door wat volgt :

« Art. 3. In overleg met de bevoegde representatieve organen van de erkende erediensten en van de door de wet erkende organisaties die morele diensten verlenen op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing, bepaalt de Koning, voor een duur van ten hoogste vier jaar, die wordt hernieuwd, het aantal plaatsen dat aan iedere erkende eredienst en aan de door de wet erkende organisatie die morele diensten verleent op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing, dient te worden toegewezen en dit enkel met inachtneming van de voorkeur van de individuele belastingplichtige in de personenbelasting.

Het gemiddelde verhoudingscijfer berekend over de referentieperiode van de drie jaren voorafgaand aan het jaar van toewijzing van het aantal plaatsen, afgeleid uit de jaarlijkse uitgedrukte voorkeuren, geldt als referentienorm voor het overleg.

De resultaten van de bevraging naar de voorkeur van de individuele belastingplichtige in de personenbelasting worden jaarlijks openbaar gemaakt.

In afwijking van het eerste lid gelden de bij de inwerkingtreding van deze wet reëel ingevulde personeelskaders als referentie voor het eerste overleg dat plaatsgrijpt één jaar na de inwerkingtreding van deze wet.

Het eerste lid doet geen afbreuk aan de aanspraken op de wedden en pensioenen verleend op grond van artikel 181 van de Grondwet in hoofde van personen die daags voor de inwerkingtreding van deze wet ten laste kwamen van de Staat. »

Verantwoording

Zie de verantwoording van amendement nr. 1.

Nr. 3 VAN DE HEER SANNEN EN MEVROUW TALHAOUI

Art. 4

Dit artikel vervangen door wat volgt :

« Art. 4. De voorkeur van de individuele belastingplichtige in de personenbelasting wordt jaarlijks gevraagd door middel van een anonieme bijlage bij het aangifteformulier in de personenbelasting. De belastingplichtigen die geen aangifteformulier ontvangen, worden per brief bevraagd.

De bevraging geschiedt overeenkomstig de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. De verkregen gegevens dienen enkel voor de uitvoering van deze wet. »

Verantwoording

Zie de verantwoording van amendement nr. 1.

Nr. 4 VAN DE HEER SANNEN EN MEVROUW TALHAOUI

Art. 5 (nieuw)

Een artikel 5 toevoegen, luidende :

« Art. 5. De betrokken eredienst of de door de wet erkende organisatie die morele diensten verleent op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing, hanteert voor zijn of haar begroting en rekeningen een schema dat vergelijkbaar is met het schema van de begroting en de rekeningen van de Kamer van volksvertegenwoordigers. ».

Verantwoording

Zie de verantwoording van amendement nr. 1.

Nr. 5 VAN DE HEER SANNEN EN MEVROUW TALHAOUI

Art. 6 (nieuw)

Een artikel 6 toevoegen, luidende :

« Art. 6. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de nadere regelen ter uitvoering van deze wet. Deze besluiten worden genomen op advies van de Commissie bedoeld in artikel 2 van het samenwerkingsakkoord van 2 juli 2008 tot wijziging van het samenwerkingsakkoord van 27 mei 2004 tussen de Federale Overheid, de Duitstalige Gemeenschap, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de erkenning van de erediensten, de wedden en pensioenen van de bedienaars der erediensten, de kerkfabrieken en de instellingen belast met het beheer van de temporaliën van de erkende erediensten. ».

Verantwoording

Zie de verantwoording van amendement nr. 1.

Nr. 6 VAN DE HEER SANNEN EN MEVROUW TALHAOUI

Art. 7 (nieuw)

Een artikel 7 toevoegen, luidende :

« Art. 7. De ontwerpen van koninklijk besluit ter uitvoering van deze wet worden voor de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad overgemaakt aan de Kamer van volksvertegenwoordigers. »

Verantwoording

Zie de verantwoording van amendement nr. 1.

Nr. 7 VAN DE HEER SANNEN EN MEVROUW TALHAOUI

Art. 8 (nieuw)

Een artikel 8 toevoegen, luidende :

« Art. 8. De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van deze wet, uiterlijk twee jaar na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. »

Verantwoording

Zie de verantwoording van amendement nr. 1.

Nr. 8 VAN DE HEER SANNEN EN MEVROUW TALHAOUI

Opschrift

Het opschrift vervangen door wat volgt :

« Wetsvoorstel tot regeling van de financiering van de wedden van de bedienaren van de erkende erediensten en de afgevaardigden van de door de wet erkende organisaties die morele diensten verlenen op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing. »

Verantwoording

Dit opschrift geeft beter de inhoud van het wetsvoorstel weer na de goedkeuring van de amendementen nrs. 1 tot 7.

Ludo SANNEN.
Fauzaya TALHAOUI.

(1) Cijfers begroting 2008. Bron : Sägesser Caroline, Schreiber Jean-Philippe, « Le financement public des religions et de la laïcité en Belgique », Academia Bruylant, Louvain-La-Neuve, 2010, blz. 53.