5-2095/3

5-2095/3

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

29 MEI 2013


Wetsontwerp houdende fiscale en financiële bepalingen en bepalingen betreffende de duurzame ontwikkeling


Evocatieprocedure


Wetsontwerp houdende betere inning van penale boeten


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN VOOR DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEER SIQUET


I. INLEIDING

Het voorliggende optioneel bicameraal ontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp (stuk Kamer, nr. 53-2756/1). Tegelijkertijd werd er ook een verplicht bicameraal wetsontwerp ingediend « houdende betere inning van penale boeten » (stuk Kamer, nr. 53-2757/1).

Beide ontwerpen werden op 16 mei 2013 aangenomen door de plenaire vergadering van de Kamer van volksvertegenwoordigers. Het optioneel bicamerale wetsontwerp werd aangenomen door de Kamer met 86 tegen 46 stemmen. Het verplicht bicamerale ontwerp werd aangenomen met 126 stemmen en 13 onthoudingen.

Beide wetsontwerpen werden dezelfde dag overgezonden naar de Senaat waarbij het optioneel bicameraal wetsontwerp op 21 mei 2013 werd geëvoceerd.

De commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden heeft de wetsontwerpen besproken op 29 mei 2013.

II. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN DOOR DE HEER KOEN GEENS, MINISTER VAN FINANCIËN, BELAST MET AMBTENARENZAKEN

A. Wetsontwerp houdende fiscale en financiële bepalingen betreffende de duurzame ontwikkeling (artikel 78 van de Grondwet)

Het voorliggende wetsontwerp bevat een hele reeks maatregelen in zeer diverse domeinen. Deze zijn ingedeeld in vier titels. Titel 1 bepaalt de juridische grondslag. Titel 2 bevat de fiscale maatregelen. In het eerste hoofdstuk daarin, worden de fiscale maatregelen geconcretiseerd uit het relanceplan 2012. De bedoeling is onder meer om inzake onderzoek en ontwikkeling de steunmaatregel nog performanter te maken.

KMO's hebben een belangrijk aandeel in het economische landschap van België. Om hun rol in de innovatie niet te hypothekeren, geeft een eerste maatregel de mogelijkheid aan de kmo's om de aftrek voor octrooi-inkomsten te bekomen, zonder zelf te beschikken over een onderzoekcentrum. Ook worden de regels inzake de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing in het kader van wetenschappelijk onderzoek aangepast. Enerzijds zal het percentage van de vrijstelling verhoogd worden tot 80 % en anderzijds wordt ook de controle van de toepassing van deze maatregel verbeterd door het opnemen van de Europese definitie voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten of programma's. Daarnaast wordt voorzien in een aanmeldingsprocedure bij de programmatorische overheidsdienst Wetenschapsbeleid.

De koopkracht van werknemers met een laag loon wordt verhoogd. Voor statutaire ambtenaren met een laag inkomen wordt het belastingkrediet verhoogd van 440 euro (niet geïndexeerd) naar 485 euro (niet geïndexeerd) en dit vanaf aanslagjaar 2014. Voor de andere werknemers met een laag inkomen wordt het belastingkrediet op de « werkbonus » verhoogd. Er wordt voorgesteld om dit belastingkrediet op te trekken van 5,7 tot 8,95 % van het bedrag van de werkbonus. Het maximumbedrag wordt verhoogd tot 130 euro (niet geïndexeerd) per belastbaar tijdperk en dit vanaf aanslagjaar 2014.

In een tweede hoofdstuk wordt het stelsel van de Tax Shelter geactualiseerd. Dit was passend nu de Europese Commissie de steunmaatregel recent heeft verlengd tot eind 2015. De aanpassing is er gekomen na een overleg met de cinematografische sector. Het heeft tot doel een maximum van de in het kader van het Tax Shelter stelsel opgehaalde kapitalen rechtstreeks ten voordele van de productie van een audiovisueel werk te laten komen.

Er zijn verder nog een aantal bepalingen die de minder dringende beslissingen uit het begrotingsconclaaf van november 2012 uitvoeren. Dit gaat onder meer over de afzonderlijke aanslag van 309 %. Na verduidelijkingen via een circulaire, heeft de regering het ook nodig geacht de rechtszekerheid van de toepassing van de maatregel te versterken via wetgevende weg. Zo zal de afzonderlijke aanslag van 309 % niet worden toegepast, wanneer de genieter van de sommen en voordelen nog wordt belast binnen de normale termijn van drie jaar. Wanneer de onderneming de noodzakelijke fiches niet heeft gemaakt, zijn de kosten niet meer aftrekbaar.

Verder is er de aanpassing van de berekening van het basistarief van de notionele interestaftrek. Voortaan wordt het gemiddelde van de lineaire obligaties op tien jaar van de maanden juli, augustus en september van het jaar genomen. Voor aanslagjaar 2014 is het tarief daardoor gelijk aan 2,742 %. De verrekening en terugbetaling van de roerende voorheffing wordt opgeheven voor personen die beroepsinkomsten hebben die van belasting zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen om de belasting te bepalen.

Er zijn ook een aantal bepalingen nodig als antwoord op Europese inbreukprocedures. Zo wordt het belastingkrediet voor natuurlijke personen die winsten en baten verwerven, dat eerder alleen van toepassing was voor rijksinwoners, verruimd naar de niet-inwoners. Hetzelfde verhaal voor het belastingkrediet voor lage inkomsten waarvoor niet-inwoners voortaan ook in aanmerking zullen komen.

Een nieuwe stap wordt gezet in de verdere automatisering en digitalisering van het belastingproces. Voortaan wordt de mogelijkheid geboden aan natuurlijke personen om het aanslagbiljet via elektronische weg te ontvangen. Voor vennootschappen wordt dit zelfs de standaard.

Met de wijziging van de delegatie aan de Koning wordt het laatste obstakel weggewerkt om het koninklijk besluit te nemen dat het centraal aanspreekpunt voor het bankgeheim in werking stelt. Zolang het centraal aanspreekpunt niet operationeel is, is het ook onmogelijk voor de belastingplichtige om te bevestigen dat hij zijn buitenlandse rekeningnummers aan dit aanspreekpunt heeft doorgegeven. Daarom wordt deze eerder genomen regel uitgesteld en dit tot de effectieve oprichting van het vermelde aanspreekpunt.

Er worden ook een aantal maatregelen genomen om de inning en invordering van de met de inkomstenbelasting gelijkgestelde belastingen te verbeteren. Het gaat dus vooral over de verkeersbelastingen, de belasting op de spelen en de weddenschappen en de belasting op de automatische ontspanningstoestellen. Deze belastingen zijn geregionaliseerd, maar worden in hoofdzaak nog steeds door de federale overheid geïnd.

Zo wordt onder meer de bewijswaarde van een proces verbaal afgestemd op de regels die in de inkomstenbelasting voorhanden zijn. Voor de verkeersbelasting wordt ook de onmiddellijke inning ingevoerd. Wie niet betaalt, ziet zijn wagen « aangehaald ». Voor de spelen en weddenschappen, wordt het toezicht op de elektronische gegevens versterkt.

In een vierde hoofdstuk worden aan aantal bepalingen in het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde gewijzigd. Bij een verdere omzetting van de richtlijn van 28 november 2006, wordt de vrijstelling van intracommunautair vervoer van goederen aangepast. Ook de btw-vrijstelling voor onderwijs wordt in lijn gebracht met de aanbevelingen van de Commissie. De regeling van het btw-entrepot wordt dan weer aangepast aan de Europese rechtspraak. Ten slotte hebben nog tal van artikelen betrekking op de uitbreiding van de Europese Unie.

Voor de diverse rechten en taksen wordt het probleem opgelost wanneer een verzekeringsmaatschappij wordt vereffend en de reserves worden overgedragen naar een andere verzekeringsmaatschappij. Ook de betalingstermijn wordt aangepast.

De aanpassing van de accijnswetgeving heeft voornamelijk als doel om een aantal lacunes uit de wetten te halen en de regels inzake nationale accijnsgoederen beter af te stemmen op deze van de communautaire accijnsgoederen. In titel 2, hoofdstuk 7, wordt de wet die de verwerking van persoonsgegevens door de FOD Financiën regelt, aangepast. Na de wet van 3 augustus 2012 houdende bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens door de federale overheidsdienst Financiën in het kader van zijn opdrachten is er door een zeer strikte interpretatie van de wet ten onrechte heel wat deining ontstaan rond het verbod op het toegangsrecht tot het persoonlijk dossier. De thans voorliggende wijziging wil meer duidelijkheid rond dit toegangsrecht verschaffen en wordt teruggebracht tot zijn essentiële bedoeling. Het is in nauwe samenwerking met de privacycommissie tot stand gekomen.

In het kader van de strijd tegen de fraude werd er uitvoering gegeven aan de aanbeveling van de onderzoekscommissie naar de grote fiscale fraudedossiers door het invoeren van het misdrijf « ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd » met een strafmaat tot vijf jaar gevangenis.

Ten slotte wordt in hoofdstuk 9 de zogenaamde abonnementstaks die door banken wordt betaald, opgetrokken. Dit is een maatregel die wordt genomen in uitvoering van de begroting 2013.

Naast het fiscale luik omvat titel 3 enkele bepalingen van financiële aard en titel 5 behandelt de dotatie van Hare Majesteit Koningin Fabiola.

In een eerste hoofdstuk van titel 3 worden enkele technische correcties aangebracht in de regelgeving van toepassing op de Deposito- en Consignatiekas. Hoofdstuk 2 stelt het gedeelte van de taks op de verzekeringsverrichtingen vast dat toegewezen wordt aan de financiering van de Nationale Kas voor Rampenschade. Er wordt voorgesteld om dit gedeelte voor het jaar 2013 vast te stellen op 11 860 300 euro zodat de vergoedingen van de rampendossiers zo snel mogelijk uitbetaald kunnen worden.

Hoofdstuk 3 handelt over de staatswaarborgen die werden toegekend ten gunste van Dexia NV en Dexia Crédit Local. Een eventuele overheveling naar de Franse toezichthouder ACP van het geconsolideerde toezicht overeenkomstig de Europese regelgeving inzake het geconsolideerde financieel toezicht zou als gevolg hebben dat Dexia NV niet langer deel uitmaakt van de categorieën van instellingen die bedoeld worden in artikel 36/24 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, en dus niet langer kan genieten van de Staatswaarborg, en op haar beurt evenmin haar dochtervennootschap Dexia Crédit Local SA en de dochtervennootschappen van deze laatste. Deze waarborgen blijven evenwel onontbeerlijk voor het overleven van de Dexia groep en daarom wordt in dit hoofdstuk voorzien in juridische zekerheid met betrekking tot het voortbestaan van deze waarborgen.

Hoofdstuk 4 bevat enkele wettelijke bepalingen die de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen aanpast aan het Wetboek van vennootschappen, en dit om redenen van rechtszekerheid en coherentie van de wetteksten.

Hoofdstuk 5 geeft uitvoering aan de beslissing van de Eurogroep van 21 februari 2012 waarbij een tweede steunpakket voor Griekenland werd goedgekeurd. Naast de toekenning van bijkomende steun van het EFSF (Europees Financiële Stabiliteitsfonds) werd door de ministers ook overeengekomen dat landen uit de Eurozone die inkomsten ontvangen uit Grieks overheidspapier, deze opbrengsten zullen terugstorten aan de Griekse overheid en dit voor de periode 2012- 2020. Aangezien de Nationale Bank van België Grieks papier in bezit heeft, wordt de Belgische Staat gevraagd in uitvoering van de beslissing van de Eurogroep van 21 februari 2012 over de hele periode 2012-2020 een bedrag van 181,1 miljoen euro aan Griekenland te storten.

In dezelfde lijn wordt in het hoofdstuk 6 voorzien dat ook een bijkomende maatregel waartoe de Eurogroep besliste op 27 november 2012, wordt uitgevoerd door België. De Nationale Bank van België neemt, als lid van het Eurosysteem, deel aan het SMP-programma en heeft dus recht op haar deel van de opbrengsten. Zoals afgesproken op de vergadering van de Eurogroep van 27 november 2012, zal de Belgische Staat jaarlijks een bedrag aan Griekenland storten dat overeenkomt met deze opbrengsten. Deze opbrengsten maken trouwens deel uit van de winst van de NBB die voor een belangrijk deel aan de Belgische Staat wordt uitgekeerd. De betrokken centrale banken kunnen deze opbrengsten niet rechtstreeks aan Griekenland terugstorten omdat dit in strijd zou zijn met de regels van het Europees Systeem van Centrale Banken (ESCB), met name met het verbod op monetaire financiering. Het gaat voor België in totaal om 351 miljoen euro voor de periode 2013-2038, te beginnen met 77 miljoen euro in 2013, 68 miljoen euro in 2014 en 53 miljoen euro in 2015. Deze maatregel is, zoals de andere maatregelen die de eurogroep op 27 november 2012 heeft getroffen, onderworpen aan de voorwaarde dat Griekenland het afgesproken hervormingsprogramma stipt moet uitvoeren.

In het hoofdstuk 7 wordt het koninklijk besluit van 6 december 2012, waarbij aan de Federale Participatie en Investeringsmaatschappij een opdracht wordt toevertrouwd overeenkomstig artikel 2, § 3, van de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen, bekrachtigd. Dit besluit vertrouwt aan de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij een opdracht toe overeenkomstig artikel 2, § 3, van de wet van 2 april 1962 om in te schrijven op een kapitaalverhoging van Dexia NV ten belope van een maximaal bedrag van 2,915 miljard euro en deze participatie te beheren. Gezien de belangrijke politieke en strategische gevolgen van deze operatie worden de Wetgevende Kamers betrokken bij deze gedelegeerde opdracht door de bekrachtiging van voornoemd koninklijk besluit, ook al had de beslissing om deze opdracht aan de FPIM toe te vertrouwen juridisch perfect genomen kunnen worden door de Koning.

Hoofdstuk 8 strekt ertoe de terugbetaling van de eeuwigdurende leningen van de Belgische Staat mogelijk te maken. In de verdragen en besluiten die de uitgifte van deze leningen regelen, is niets bepaald omtrent een eventuele vervroegde terugbetaling. Bijgevolg gelden de regels van het Burgerlijk Wetboek. Ondanks het principieel eeuwigdurend karakter van de lening, bepaalt artikel 1911 van het Burgerlijk Wetboek het volgende : « De altijddurende rente is essentieel aflosbaar. Partijen kunnen slechts overeenkomen dat de aflossing niet zal geschieden dan na verloop van een zekere tijd, die tien jaren niet mag te boven gaan, of zonder dat de schuldeiser vooraf zal zijn gewaarschuwd met inachtneming van de door hen bepaalde termijn. » Het ontworpen artikel in deze wet diverse bepalingen wil, wat betreft de eeuwigdurende leningen van de Belgische Staat, gebruik maken van deze mogelijkheid, alsook aan de Koning delegatie verlenen om de datum en de modaliteiten van de terugbetaling vast te stellen. Hierbij zal de Koning er zorg voor dienen te dragen dat artikel 1911 van het Burgerlijk Wetboek wordt gerespecteerd.

Het hoofdstuk 9 heeft tot doel om enerzijds vanaf 1 januari 2014 de bijdrage voor de financiële stabiliteit te laten variëren naar gelang van het risico van het actief en anderzijds om met uitwerking op 1 januari 2013 een specifieke regeling in te voeren voor de berekening van de bijdrage voor de financiële stabiliteit voor kredietinstellingen naar Belgisch recht die activiteiten van marktinfrastructuren uitoefenen, en dit overeenkomstig de begrotingsbeslissingen genomen in november 2012 in het kader van de begrotingsopmaak 2013.

In hoofdstuk 10 wordt voorzien in een verlenging van de termijn in artikel 34 van de wet van 28 juli 2011 tot omzetting van diverse richtlijnen betreffende het toezicht op de financiële sector en houdende diverse bepalingen, waarin aan de Koning de machtiging wordt verleend om, door middel van een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en op advies van de Nationale Bank van België en de FSMA, de nodige maatregelen te treffen ter omzetting van de bepalingen van richtlijn 2010/78/ EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010, de zogenaamde Omnibus I-richtlijn. Tot slot wordt in titel 5 van deze wet bepaald dat, ingevolge de beslissing van de regering om de aanbevelingen van de Senaatswerkgroep « Dotaties », wat Hare Majesteit Koningin Fabiola betreft, vervroegd uit te voeren : de dotatie wordt vastgesteld op 922 378 euro, en dit met ingang van 1 januari 2013. Dit bedrag stemt overeen met de dotatie voor 2013 aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip.

Sedert geruime jaren krijgen welbepaalde organisaties subsidies voor hun werking of voor hun projecten op het gebied van duurzame ontwikkeling. De algemene uitgavenbegroting stelt daartoe de nodige middelen ter beschikking. In tegenstelling tot artikel 48, derde lid, van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de Federale Staat, bestaat er tot op heden geen organieke wet die de grondslag voor deze subsidies legt. Er bestaat enkel een speciale bepaling in de algemene uitgavenbegroting die de aard van de subsidies preciseert. Op basis van een advies van de Inspectie van Financiën volstaat dit niet om subsidies toe te kennen. Bijgevolg dient :

— ofwel het in voormeld artikel 48, derde lid, bedoelde uitvoeringsbesluit te worden getroffen,

— ofwel een organieke wettelijke basis te worden gecreëerd.

Via de invoeging van een hoofdstuk V/2 — « Subsidies ter bevordering van duurzame ontwikkeling » in de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling wordt voor deze tweede optie gekozen om aan het bestaande probleem te remediëren.

Op basis van de bestaande subsidiepraktijken worden er drie subsidietypes vastgelegd :

Het eerste subsidietype betreft de subsidies voor projecten die duurzame ontwikkeling bevorderen in België. De projecten moet kaderen binnen de bevoegdheden van de Federale Staat. Om tegemoet te komen aan de opmerkingen van de Raad van State, wordt er door het ontworpen artikel 19/4, § 1, tweede lid, duidelijk gemaakt aan welke criteria een project moet voldoen om in aanmerking te komen voor een subsidie. Bovendien wordt er bepaald dat hoogstens 50 % van het project kan worden gefinancierd door de toegekende subsidie.

Het tweede subsidietype betreft de subsidies voor koepel- of netwerkorganisaties. De bedoeling is dat er per gemeenschap hoogstens één dergelijke organisatie wordt erkend. Het ontworpen artikel 19/4, § 2, laatste lid, bepaalt de criteria waaraan deze moet voldoen. Bovendien wordt er bepaald dat hoogstens 75 % van de werking van elke erkende koepel- of netwerkorganisatie kan worden gefinancierd. Verder wordt een koepel- of netwerkorganisatie pas erkend na een oproep die in het Belgisch Staatsblad en op de website van de administratie word bekendgemaakt en na een rangschikking van de ingediende kandidaturen door de minister. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de opmerkingen van de Raad van State.

Het derde subsidietype is gelijkaardig aan het eerste subsidietype, maar richt zich tot projecten van internationale organisaties of netwerken. Voor dit type wordt er bepaald dat hoogstens 25 % van het project kan worden gefinancierd door de toegekende subsidie.

B. Wetsontwerp houdende betere inning van de penale boeten (artikel 77 van de Grondwet)

Het wetsontwerp houdende betere inning van penale boeten (stuk Senaat nr. 5- 2096/001) is eigenlijk gekoppeld en maakte initieel deel uit van hetzelfde voorontwerp van wet. De Raad van State meende echter dat 1 artikel een aangelegenheid betreft die onder artikel 77 van de Grondwet valt. Deze maatregel sluit aan bij deze genomen in het kader van de fraudebestrijding. Ambtenaren van Douane en Accijnzen kunnen voortaan bij controles de betaling eisen van eerder opgelopen verkeersboeten die niet zijn betaald. Indien de betaling niet onmiddellijk gebeurt, kunnen ze ook het voertuig in beslag nemen. Om deze controles te vergemakkelijken zullen de ambtenaren van Douane en Accijnzen in de toekomst ook worden uitgerust met scanners die de nummerplaten inlezen.

III. ALGEMENE BESPREKING

A. Wetsontwerp houdende fiscale en financiële bepalingen betreffende de duurzame ontwikkeling (artikel 78 van de Grondwet)

Vragen en opmerkingen van de leden

Mevrouw Vermeulen formuleert bedenkingen bij de artikelen 2, 3, 16, 30, 46 en 97 tot 99 van het wetsontwerp :

Artikel 2 komt tegemoet aan de KMO's zodat zij ook in aanmerking komen voor octrooi-aftrek, terwijl dit nu alleen voor vennootschappen is die zelf de octrooien geheel of gedeeltelijk ontwikkelen in eigen onderzoekscentra. KMO's hebben niet die omvang om een eigen onderzoekscentrum te financieren waardoor ze in feite uitgesloten zijn van de octrooi-aftrek.

In artikel 3 wordt ook nog het aftrekpercentage verhoogd van 75 % naar 80 %, weliswaar onder strengere voorwaarden. Dit zijn twee punten waar de N-VA-fractie achter staat.

Vervolgens vult het wetsvoorstel artikel 3 aan met een derde paragraaf waarin een nadere omschrijving wordt gegeven van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten. In § 3 komt de auteur van het wetsontwerp, wat die procedure betreft, niet verder dan een aanmelding van de projecten of programma's bij de Programmatorische federale overheidsdienst Wetenschapsbeleid. De belastingplichtige vennootschap dient bij die aanmelding drie opgaven te voegen.

Daarnaast kan de schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing of de FOD Financiën aan de POD Wetenschapsbeleid een bindend advies vragen of een project of programma binnen het toepassingsgebied van de vrijstelling van de doorstortingsplicht vallen. De Koning zal de procedure en de modaliteiten van dit advies nog verder uitwerken.

In dit ontwerp worden dus geen bevoegdheden bij wet of bij koninklijk besluit toegekend aan de POD Wetenschapsbeleid. De ondernemingen verwachten nochtans dat, als er een controle is, er ook een procedure is voorzien die de bevoegdheid van de ambtenaren, de termijnen, de beroepsmogelijkheden regelt. Maar dit is hier dus niet ingeschreven in dit voorstel. Er wordt ook niet beschreven wanneer de aanmelding dient te gebeuren. Men zou de aanmelding bijgevolg op voorhand of naderhand kunnen doen.

Mevrouw Vermeulen is van oordeel dat de POD Wetenschapsbeleid niet spontaan tussenkomt in de relatie tussen de belastingplichtige en de fiscus. Zou dit dus niet beter ingeschreven worden in dit ontwerp of minstens de bevoegdheid aan de Koning worden  verleend ?

De regering wenst alweer in te grijpen in het tarief van de notionele intrestaftrek. Deze wijziging wordt verantwoord door het tarief beter in overeenstemming te brengen met de meest recente evolutie van de rente op de OLO op tien jaar.

Eerst plafonneerde de regering de notionele intrestaftrek op 3 %. Nu wordt de aftrek berekend op basis van de maanden juli, augustus, september van het vorig jaar. Toevallig zijn dit drie maanden waarin de referentierentevoet van de OLO op tien jaar bijzonder laag stond, waardoor nu de aftrek wordt toegekend aan 2,742 %. Als de regering nu de component van de risicokapitaalkosten gaat berekenen op een periode van drie maand, betekent dat voor haar dan dat ondernemingen in de rest van het jaar geen risico nemen ? Wat gaat de regering doen als de referentierentevoet van de OLO op tien jaar toevallig gedurende die drie maanden hoger staat dan gemiddeld dat jaar ? Mogen ondernemingen zich dan alweer aan een wijziging van de berekening verwachten ?

In de laatste alinea van artikel 30 leest mevrouw Vermeulen en zij citeert : « De Nationale Bank van België houdt voormeld centraal aanspreekpunt uitsluitend in het algemeen belang. » In de memorie van toelichting wordt echter niet uitgelegd waarom dit zo geformuleerd wordt. Kan de minister dit nog verduidelijken ? Is het de bedoeling dat private schuldeisers, via een deurwaarder geen toegang zullen krijgen om na te gaan bij welke financiële instellingen een schuldenaar rekeningen aanhoudt ?

Het Groenboek van de Europese Commissie van 6 maart 2008 beoogt alvast in het algemeen de transparantie te verbeteren van het vermogen van de schuldenaar, door registers en een vermogensverklaring van de schuldenaar. Uit dat Groenboek blijkt dat in verschillende lidstaten de toegang tot registers niet alleen wordt voorbehouden aan geprivilegieerde categorieën schuldeisers zoals de fiscus. Het kan niet de bedoeling zijn dat de gelijkheid van schuldeisers wordt geschonden doordat de ene schuldeiser zich wel kan informeren over de vermogenstoestand van de schuldenaar en de andere schuldeiser niet over die mogelijkheid beschikt.

Ingevolge het neutraliteitsbeginsel dat geldt in de btw, dienen btw-handelingen ongeacht de hoedanigheid van de verstrekker neutraal te worden benaderd op het vlak van vrijstellingen of tarief.

Inzake onderwijs wordt door de toevoeging dat de belastingplichtige geen winstoogmerk mag beogen noch winsten mag uitkeren, een onterecht onderscheid ingevoerd naargelang de hoedanigheid van de belastingplichtige, aldus mevrouw Vermeulen. In de praktijk wordt bijvoorbeeld taalonderwijs aangeboden door zowel publiekrechtelijke lichamen, in het vrij onderwijs, als VZW's en commerciële ondernemingen. In dit laatste geval zouden enkel deze laatste btw moeten aanrekenen voor dezelfde diensten. Reeds eerder erkende de BTW-administratie dit onderscheid als concurrentieverstorend.

In Fiscoloog nr. 1340 merkt de heer Massin op dat het « gebrek aan winstoogmerk » voor de btw-vrijstelling voor onderwijs op een bijzondere manier wordt geformuleerd : de betrokken instelling mag niet « systematisch het maken van winst beogen » en eventuele winsten mogen niet worden uitgekeerd maar moeten « worden aangewend voor de instandhouding of verbetering van de voornoemde diensten ». Vooral het feit dat niet « systematisch het maken van winst » mag worden beoogd, is volgens de auteur merkwaardig. Hij haalt twee redenen aan.

Ten eerste vindt men voor de gevallen waarin artikel 44 van het Btw-Wetboek een bepaalde vrijstelling koppelt aan de voorwaarde van het gebrek aan winstoogmerk, nergens anders een dergelijke formulering terug. Dat « niet systematisch het maken van winst » mag worden beoogd, komt alleen in het kader van de onderwijsvrijstelling voor.

Ten tweede is de formulering merkwaardig, nu het Europees Hof van Justitie het zelfs « systematisch » betrachten van een « overschot » niet onverenigbaar acht met een gebrek aan winstoogmerk (HvJ 21 maart 2002, zaak nr. C-17-1/00, Kennemer Golf & Country Club).

Door de onderwijsvrijstelling te koppelen aan de expliciete voorwaarde dat de betrokken instelling « niet systematisch » het maken van winsten mag beogen, lijkt men een voorwaarde te hanteren die niet strookt met de communautaire interpretatie van het « gebrek aan winstoogmerk », en riskeert men de poort open te zetten voor tal van betwistingen die men niet zou hebben als men alleen maar de door iedereen gekende voorwaarde zou stellen dat de betrokken instelling geen winstoogmerk mag hebben.

Met de invoering van artikel 46 van het wetsontwerp wordt deze eerdere administratieve beslissing ongedaan gemaakt en herleeft de concurrentieverstoring. Waarom wijkt de formulering in artikel 46 af van de gangbare bewoording in artikel 44, § 2, van het Btw-Wetboek en die blijkbaar ook in strijd is met de rechtspraak van het Hof van Justitie ? Welke nuance wil de minister hiermee aanbrengen ?

Senator Vermeulen zal dan ook een amendement indienen dat de neutraliteit van de btw herstelt ongeacht de hoedanigheid van de btw-plichtige.

De artikelen 97 tot 99 voeren een hogere strafmaat in voor ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd. De maximum gevangenisstraf wordt verhoogd van twee jaar naar vijf jaar en de maximum geldboete wordt verhoogd van 125 000 euro naar 500 000 euro, nog te vermeerderen met de strafrechtelijke opdeciemen. De Raad van State stelt zich in zijn advies voorzichtig op over de toetsing aan het legaliteitsbeginsel.

Maar meer algemeen zijn er bedenkingen te formuleren over de voorgestelde strafverzwaring in geval van ernstige fiscale fraude.

De voorliggende bepalingen zorgen niet echt voor consistentie in de strafmaat.

Gewone fraude wordt bestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en/of met een geldboete van 250 euro tot 125 000 euro.

Gewone fraude die gepaard gaat met valsheid in geschriften wordt bestraft met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en/of met een geldboete van 250 euro tot 125 000 euro.

Ernstige fiscale fraude zal worden bestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot vijf jaar en/of met een geldboete van 250 euro tot 500 000 euro.

Volgens de Memorie van Toelichting (stuk Kamer, nr. 53-2756/1, blz. 60) slaat het ernstig karakter van fraude op onder meer de aanmaak of het gebruik van valse stukken. Kan de minister uitleggen waarom fiscale fraude die gepaard gaat met valsheid in geschriften maar die niet ernstig is, gestraft wordt met een minimum gevangenisstraf van één maand en in het geval dat ze wel ernstig is, gestraft wordt met een minimum gevangenisstraf van acht dagen ? En kan de minister een voorbeeld geven van fiscale fraude die gepaard gaat met het gebruik van valsheid in geschriften die wel en niet ernstig is ?

Mevrouw Vermeulen vraagt zich af of de invoering van een afzonderlijke strafmaat voor ernstige fiscale fraude niet wijst op een wantrouwen ten aanzien van het openbaar ministerie en de zetelende rechters om, naar gelang de ernst van de fraude, zelf een strafmaat respectievelijk te vorderen en uit te spreken ?

Ten slotte heeft spreekster bedenkingen bij de gehanteerde werkmethode. Zoals uit het advies van de Raad van State bij dit wetsontwerp blijkt, heeft de regering eerst een ander voorontwerp van wet houdende dringende bepalingen inzake fraudebestrijding aan de Raad voorgelegd. Dit laatste wetsontwerp (stuk Kamer nr. 53-2763/1) werd echter na voorliggend wetsontwerp in het Parlement ingediend. Waarom moet de fraudebestrijding telkens gefragmenteerd en bij hoogdringendheid door het Parlement worden gejaagd ?

De heer Laaouej staat er vooreerst op de minister en zijn medewerkers te feliciteren voor het verrichte werk bij de opmaak van het wetsontwerp. Binnen redelijke termijn werd een ontwerp bij het Parlement ingediend van een hoog fiscaal-technisch niveau. Het ontwerp is bovendien de vertaling van een aantal duidelijke politieke keuzes die door de federale regering werden gemaakt op economisch en fiscaal vlak :

In eerste instantie is er de steun aan onderzoek en ontwikkeling (O&O) : met deze maatregelen geeft de federale regering gevolg aan de Europese Commissie, die heeft vastgesteld dat de meest competitieve lidstaten ook die lidstaten zijn die, in verhouding tot hun BBP, het meest investeren in O&O (zie bijvoorbeeld de Scandinavische landen). Inderdaad, indien men de Belgische economie meer competitief wenst te maken, moet men in eerste instantie investeren in O&O. De steunmaatregelen voor O&O worden met het wetsontwerp meer performant gemaakt voor de KMO's. De KMO's hebben immers een belangrijk aandeel in het Belgisch economische landschap. Spreker onderlijnt dat hij, vanuit beleidsfilosofisch oogpunt, dergelijke specifieke maatregelen ter ondersteuning van de economie,veel meer genegen is dan lineaire tariefmaatregelen, zoals de notionele intrestaftrek of een eventuele vermindering van het nominale belastingtarief. De voorgestelde maatregelen in het wetsontwerp bieden immers een duidelijke meerwaarde voor onze economie.

Daarna is het lovenswaardig dat de regering, zelfs in deze tijden van begrotingscrisis, een extra inspanning voorziet voor de laagste lonen, via de verhoging van het belastingkrediet.

Ten slottte, wat de afzonderlijke aanslag van 309 % betreft, verzoent het wetsontwerp het WIB 92 met de rechtspraak van het Hof van Cassatie, die stelde dat, indien de verkrijger van inkomsten waarvoor geen fiche werd opgemaakt, kon bewijzen dat hij belastingen had betaald op deze inkomsten, de afzonderlijke aanslag van 309 % niet van toepassing was. De in het wetsontwerp opgenomen maatregelen hebben tot doel de rechtszekerheid van de maatregel te versterken. Senator Laaouej pleit ervoor dat de minister over deze specifieke maatregel de belastingplichtigen duidelijk zou inlichten.

Bovendien wenst spreker nog verduidelijking bij de artikelen 13 en 17, 18 van het wetsontwerp : bij het samenlezen van deze artikelen, verklaart spreker geen problemen ten gronde te hebben met deze bepalingen, maar stelt hij zich toch vragen bij de fiscale werking ervan en spreker legt uit : naar aanleiding van een controle van een onderneming, stelt de fiscus vast dat voor bepaalde uitgaven geen fiche werd opgemaakt en vestigt een aanslag; vervolgens heeft de belastingplichtige drie jaar de tijd om zijn fiscale situatie te regulariseren. Indien tijdens die periode van drie jaar wordt vastgesteld dat de verkrijger van de betreffende inkomsten toch op een juiste wijze werd belast, moet de initiële aanslag worden geannuleerd. Senator Laaouej vraagt zich toch af hoe men in dit geval de fiscale aftrek van de uitgave retroactief zal kunnen uitvoeren.

Voorafgaand aan de bespreking van het wetsontwerp, organiseerde de bevoegde Kamercommissie hoorzittingen over de Tax Shelter; uit deze hoorzittingen is gebleken dat het systeem toch aan verfijning toe is en strikter moet worden toegepast om aan de vooropgestelde doelstellingen te blijven voldoen. In elk geval heeft de Tax Shelter voor de filmindustrie zijn nut zeker bewezen, getuige hiervan is de recente winnaar van de Gouden Palm 2013 in Cannes : deze Franse film « La vie d'Adèle » werd gedeeltelijk in België geproduceerd, dank zij het bestaande systeem van de Tax Shelter. Ook reeds vele Belgische films, die internationale prijzen in de wacht sleepten, konden van dit systeem genieten. Toch blijkt uit de evaluatie van de toepassing van de Tax Shelter dat er een monopolie is ontstaan bij bepaalde tussenpersonen in het beheer ervan. Men stelt vast dat het niet de creatoren en producenten van de audiovisuele producten zijn die rechtstreeks genieten van het systeem, maar eerder tussenpersonen via allerlei commissies en dergelijke. Spreker vraagt de minister deze evoluties op de voet te volgen en waar nodig, verdere bijsturing te voorzien.

Senator Laaouej verheugt zich over de duidelijke politieke keuze in het wetsontwerp om de strijd tegen de fiscale fraude verder te concretiseren en aan te pakken. Spreker verwijst hierbij in het bijzonder naar de invoering in de fiscale wetboeken van het misdrijf « ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd ». Dit in navolging van hetgeen reeds voorzien was in de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en in de artikelen 43quater, § 1, c, en 505 van het Strafwetboek. De verschillende wetgevingen die op dezelfde feiten van toepassing kunnen zijn, worden daarmee tevens geharmoniseerd. Er wordt voor ernstige fraude dan ook een strafverzwaring ingeschreven die kan gaan tot vijf jaar gevangenisstraf. Spreker onderstreept dat uiteraard elke vorm van fiscale fraude moet worden veroordeeld, maar men kan toch niet ontkennen dat er een onderscheid bestaat tussen een caféhouder die niet zijn volledige opbrengst aangeeft aan de fiscus en iemand die een constructie opzet via een fiscaal paradijs om valse facturen te genereren. Een verschillende aanpak van dergelijke fraudegevallen wordt nu ingeschreven in de fiscale wetboeken.

Wat het door de Nationale Bank van België beheerde centraal meldpunt betreft, wenst de heer Laaouej te vernemen van de minister of ook de effectenrekeningen mee in rekening worden genomen. Spreker gaat ervan uit dat dit het geval is. Het is niet de bedoeling om in een « Big brother »-systeem terecht te komen : de fiscale administratie draagt de bewijslast : zij moet aantonen dat er aanwijzingen van fraude zijn alvorens verdere onderzoeken te kunnen verrichten.

De heer Daems apprecieert het gegeven dat de regering haar werk verder zet en een ontwerp presenteert met een aantal zeer interessante aspecten. Hij merkt op dat alle geleverde inspanningen tot nu toe, in een moeilijke politieke en economische context, hun vruchten hebben afgeworpen.

Spreker benadrukt volgende interessante elementen in het ontwerp :

— verhoging van de koopkracht van werknemers met een laag loon. Deze verhoging van de werkbonus is beperkt maar verhoogt wel het verschil tussen werken en niet werken waardoor de impuls om te werken groter wordt. Hierdoor wordt er een volgende stap genomen in de strijd tegen de werkloosheid. Spreker betreurt daarbij dat de Vlaamse regering de jobkorting, een soort werkbonus, heeft afgeschaft;

— spreker waardeert dat de term « brugpensioen » wordt gewijzigd in « werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag ». Deze naam is de juiste insteek, en bedoeld als uitzondering, aangezien het de bedoeling is om mensen met capaciteiten en ervaring zo lang mogelijk in het werkproces actief te laten zijn. Een reflexie hierover en extra maatregelen zijn aangewezen. Het is immers de bedoeling om, doorheen de ganse loopbaan, kosten en rendabiliteit van werknemers nauwer bij elkaar te laten aansluiten;

— net als senator Laaouej is de spreker van mening dat er algemene maar ook doelgerichte maatregelen noodzakelijk zijn. Specifiek is dit het geval bij de Tax Shelter. Spreker merkt op dat er nog andere sectoren zijn, bijvoorbeeld de mode, die in hetzelfde segment actief zijn en waar er een groot potentieel aanwezig is in ons land. Het verdient onderzoek of ook de modesector van deze maatregel zou kunnen genieten;

— wat de afzonderlijke aanslag van 309 % betreft, is de spreker de mening van de heer Laaouej toegedaan. Niemand kan er tegen zijn dat, wanneer manifest bedrijfsmiddelen worden misbruikt, daartegen moet worden opgetreden. Een juiste communicatie naar het bedrijfsleven toe is daarbij zeer belangrijk;

— tegen fiscale en sociale fraude moet worden opgetreden. De huidige regering heeft dat zeer goed begrepen. Spreker merkt echter op dat deze werkwijze als gevolg heeft dat de zin om te ondernemen is aangetast. Het willen ondernemen is belangrijker als het kunnen ondernemen. Maatregelen zoals een juiste communicatie en kadering, zijn hiervoor noodzakelijk;

— spreker is geen voorstander van de voorgestelde aanpassing voor de berekening van het tarief van de notionele interestaftrek. Hij is daarentegen wel een grote voorstander van het bestrijden van het oneigenlijke, puur financiële, gebruik van deze operaties. Wanneer de notionele interestvoet wel gelieerd is aan de reële economie mag de mogelijkheid worden versterkt. Immers, als afgeleide van de notionele interestaftrek wordt de kapitaalbasis van het bedrijf in kwestie versterkt en zal de onderneming dan ook gemakkelijker een beroep kunnen doen op vreemd kapitaal. Aangezien vooral kleinere bedrijven momenteel een probleem hebben met het aantrekken van kredieten, vraagt de spreker zich af of er niet kan nagedacht worden over de invoering van een hogere notionele interestvoet bij de kleinere bedrijven;

— wat de organieke wettelijke basis voor subsidies ter bevordering van de duurzame ontwikkeling betreft, vraagt het lid wat meer uitleg. Zelf is hij overtuigd van het enorme potentieel van deze markt. Belangrijk is dat in eerste instantie de nodige kritische massa naar rendabiliteit toe, mee wordt geïmpulseerd;

— naar aanleiding van het wegwerken van het laatste obstakel voor de inwerking stelling van het centraal aanspreekpunt voor het bankgeheim, stelt de spreker geen probleem te hebben met het concept. Hij is wel van mening dat er een debat moet komen dat het verschil uitklaart tussen privacy en geheim. Onze maatschappij evolueert en het is belangrijk om uit te klaren wat er gebeurt met alle info.

Mevrouw Arena sluit zich aan bij de opmerkingen en vragen van de heer Laaouej. Ze wenst nog drie punctuele vragen te stellen. In zijn toelichting gaf de minister aan dat de voorgestelde maatregel werd onderhandeld met de filmindustrie. Heeft de minister ook overlegd met de gemeenschappen ? Immers, spreekster heeft vernomen dat net kleinere producties die de culturele diversiteit garanderen, momenteel niet genieten van de Tax Shelter. Investeringen via de Tax Shelter worden ook gedaan vanuit hun potentiële rendabiliteit. Naar de verkoop toe bijvoorbeeld toegangsbewijzen hebben de kleinere producties een nadeel. Kan de minister daarom overwegen om het systeem van de Tax Shelter te herwerken in de zin dat wordt rekening gehouden met dit gegeven. Een van de oorspronkelijke objectieven van de Tax Shelter.

Wat de BTW-tarief voor het onderwijs betreft, herinnert de spreekster aan het debat dat hierover werd gevoerd. Zij stelt dat er geen kwaliteitsonderwijs kan worden gegeven in aftandse gebouwen en bovendien moeten er, gezien de demografische ontwikkeling, nieuwe scholen worden bijgebouwd. Houdt de hier voorgestelde wijziging van de BTW voor onderwijs, ook een wijziging in van het BTW-tarief voor de onderwijsgebouwen ? Nog wat het BTW-tarief voor onderwijs betreft, aan welk BTW-tarief zijn de opleidingen die overheidsinstellingen uitbesteden aan privé-ondernemingen onderworpen ? Is er een vrijstelling ?

Spreekster verwijst vervolgens naar een beslissing van de Europese Commissie om giften van goederen uit overtollige voorraden die in primaire levensbehoeften voorzien aan erkende liefdadigheids- humanitaire of filantropische organisaties fiscaal aan te moedigen. Zij wensen het het BTW-tarief op 0 % te zetten en de commissie vraagt de lidstaten om deze beslissing uit te voeren. Wat zijn de intenties van de regering terzake ? Spreekster merkt nog op dat dit gegeven geen kost vormt voor de overheid. Momenteel immers geeft de grootdistributie er de voorkeur aan om de voorraden te vernietigen boven ze aan de voedselbanken te verkopen. Wanneer ze worden verkocht moet er immers BTW worden betaald.

De heer Schouppe stelt vast dat het ontwerp belangrijke en interessante punten naar voor brengt waar de spreker reeds lang vragende partij voor is. Er wordt tegemoetgekomen aan de noden die momenteel in het economisch weefsel bestaan.

Volgende punten verdienen zeker een positieve vermelding :

— de versoepeling van de octrooi-aftrek naar de KMO's toe;

— een verhoging van het belastingkrediet voor werknemers met een laag inkomen;

— het wegwerken van het laatste obstakel om een centraal aanspreekpunt voor het bankgeheim in werking te stellen. Spreker apprecieert dat verschillende achterpoortjes die aanleiding gaven tot belastingontduiking en fraudes, worden dichtgedaan. Daarbij sluit hij zich ook aan bij senator Daems die aangaf dat er wordt geschermd met privacy wanneer men dingen geheim wenst te houden. Belastingbetalers hebben echter geen baat bij dergelijke geheimen;

— wat de voorgestelde berekeningsbasis voor de notionele interestaftrek betreft, is de spreker van mening dat hier de bluts met de buil moet worden genomen naar het tarief toe. Belangrijk is dat er een duidelijke berekening is die voor de nodige bedrijfszekerheid zorgt;

— wat de zogenoemde geheime commissielonen betreft, apprecieert de spreker de aangeboden verduidelijking. Het is goed dat kleine misrekeningen en foutjes die ter goeder trouw zijn inzake de forfaitaire voordelen of voordelen voortkomend uit het gemengd gebruik die door de vennootschap worden rechtgezet, dat de genieter daarbij wordt aangeduid en die binnen de 3 jaar worden belast, dat daarvoor niet langer problemen bestaan. Het is goed dat de 309 % niet wordt toegepast en dat de kost aftrekbaar blijft.

Echter, in het voorgestelde artikel 17 wordt bepaald dat artikel 219 van het WIB wordt aangevuld als volgt : « « Wanneer het bedrag van de kosten bedoeld in artikel 57 of van de voordelen van alle aard bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2º, en 32, tweede lid, 2º, niet is opgenomen in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte, wordt deze aanslag niet toegepast indien het bedrag begrepen is in een aanslag die met akkoord van de verkrijger te zijnen name wordt gevestigd binnen de termijn als bedoeld in artikel 354, eerste lid. » Het al dan niet vestigen van een dergelijke aanslag hangt dus af van het akkoord van de verkrijger. Als deze nog altijd werknemer in betreffende bedrijf is, is er geen enkel probleem. Als deze echter vertrokken is en hij wenst geen contact meer met de werkgever, dan heeft de werkgever een probleem.

De heer Hellings wenst in eerste instantie de Tax Shelter aan te snijden. Spreker verwijst hiervoor naar hoorzittingen in de Kamer van volksvertegenwoordigers (Doc. nr. 53- 2762/001). Er wordt opgemerkt dat het gehanteerde systeem van fiscale aftrekbaarheid in de praktijk vooral de productie van films die een groot publiek kunnen bereiken, bevordert en zij ondersteunen niet noodzakelijk de culturele diversiteit. Het lid geeft verder aan dat de rol en de vergoeding van de tussenpersonen bij de productie van films die van het Tax Shelter-regime genieten steeds belangrijker is geworden. Dit geld, 18 % à 20 % van de kostprijs die aan hen wordt uitbetaald, zou in eerste instantie aan de filmmakers moeten toekomen. De huidige werkwijze is niet correct ten aanzien van de producenten en ten aanzien van de Belgische belastingbetaler.

Spreker is van mening dat voorgestelde bepalingen in de goede richting evolueren maar dat het bestaande systeem van de Tax Shelter grondig moet worden hervormd. In dit kader kan worden opgemerkt dat ambtenaren van de verschillende gemeenschappen, belast met de filmpromotie, op de hoogte zijn van de bestaande toestand. Wat denkt de minister van de oprichting van gemeenschappelijke vergaderingen met de ambtenaren van de gemeenschappen en van het federale niveau ? Er kan daar eveneens worden gewezen op mogelijke fraudegevallen ?

Sinds de oprichting van de notionele interestaftrek is de spreker geen voorstander van het systeem. Immers, de kostprijs is met zijn 5 miljard te hoog en vanuit economisch oogpunt is de efficiëntie niet aangetoond. Wat bijvoorbeeld de creatie of het behoud van werkgelegenheid betreft, is positieve invloed niet bewezen. Verder wordt opgemerkt dat grote ondernemingen die geen gebrek hebben aan kapitaal bijna automatisch van het systeem kunnen gebruik maken. Kleinere ondernemingen echter, die momenteel vaak problemen hebben met de fondsenwerving, hebben het heel wat moeilijker. Vervolgens verwijst de spreker naar een verslag van de Europese Commissie waarin deze er zich over verwonderd dat de mogelijkheid van de double dip blijft bestaan. Ook de spreker is van mening dat er hier een opportuniteit naar hervormingen toe, werd gemist.

De laatste opmerking van de spreker, volgens hem de meest belangrijke, betreft Dexia en de waarborgen die de Belgische staat daaraan verleend. Immers, in de Kamer van volksvertegenwoordigers werden via twee amendementen de genomen koninklijke besluiten in het kader van de waarborgregeling voor Dexia NV, waarbij de Belgische Staat zich garant stelt voor miljarden euro's, 15 % van het Belgische bbp, bekrachtigd. Het Belgische aandeel in deze garanties is met meer dan 60 % immers buiten proportie en ook de verdere ervan modaliteiten zijn betwistbaar. Deze waarborgregeling hangt als een zwaard van Damocles boven onze hoofden. Waarom heeft de Belgische Staat destijds een dergelijke waarborgregeling aanvaard ? Waarom heeft men een conventie aanvaard met dergelijke ongunstige voorwaarden ? Welke zijn momenteel de reële risico's ? Welke herkapitalisatie van de bestaande structuur zal eventueel nog nodig zijn ? Welke voorzorgsmaatregelen worden er genomen om mogelijke speculatie tegen de restbank Dexia te vermijden ? Zijn er studies gemaakt om de totale kostprijs van het geheel te berekenen ? Spreker wenst nog te vermelden dat door de bekrachtiging van de voormelde koninklijke besluiten de meerderheid de verantwoordelijkheid neemt, naar de toekomst van het land toe, met betrekking tot de waarborgregeling en de modaliteiten ervan.

De heer Bellot merkt op dat de voorgestelde wijzigingen aan de Tax Shelter-regeling werden gevraagd aangezien de praktijk aangaf dat er werd afgeweken van de initiële doelstellingen. Het is daarbij de bedoeling dat de Belgische producties zullen worden ondersteund.

In verband met de double dip bij de notionele interestaftrek merkt de spreker op dat het fenomeen van de dubbele aftrek ook in andere landen wordt waargenomen. In dat kader vraagt hij zich af hoe de minister gaat antwoorden en reageren op de opmerkingen van de Europese Commissie. Nog wat deze notionele intrest betreft, verklaart de spreker dat deze wel degelijk ook vaak gebruikt wordt door de KMO's.

Antwoord van de minister van Financiën

In antwoord op de vraag van mevrouw Vermeulen met betrekking tot aftrek voor octrooi-inkomsten van kmo's, verduidelijkt de minister dat er in overleg met de sector een koninklijk besluit zal worden opgesteld. De concrete vragen in verband met de aanmelding zullen in het koninklijk besluit een antwoord krijgen.

Verschillende tussenkomsten van de senatoren in verband met het centraal aanspreekpunt bij de NBB, hadden betrekking op de verzoening van de bescherming van het privéleven en de doeltreffendheid van de fiscale administratie. De minister wijst erop dat het evident is dat het centraal aanspreekpunt niet bedoeld is om de private schuldeisers te informeren. Ter bestrijding van overmatige schuldenlast, bestaan hiervoor reeds de Centrale voor Kredieten aan particulieren en de Centrale voor Kredieten aan ondernemingen bij de NBB. Het centraal aanspreekpunt betreft een databank van de rekeningen die worden geopend. Dit aanspreekpunt is een instrument voor de fiscus, die het algemeen belang verdedigt in de strijd tegen de fiscale fraude.

De verzoening van het privéleven en de efficiëntie van de fiscale administratie is een moeilijke evenwichtsoefening en zal voortdurend bron blijven van reflectie. Maar er zal een koninklijk besluit worden uitgevaardigd om erover te waken dat kies wordt omgesprongen met de gegevens die de NBB in dit verband zal verzamelen.

Op vraag van senator Laaouej in verband met de effectenrekeningen, wijst de minister erop dat er op deze rekeningen geen geld staat, maar enkel effecten. Het centraal meldpunt zal enkel over de rekeningnummers beschikken die de banken aangeven. In principe zijn de effectenrekeningen daar ook onder vervat.

Wat de definitie van ernstige fiscale fraude betreft, herhaalt de minister zijn tussenkomst in de plenaire vergadering van de Kamer van volksvertegenwoordigers van 16 mei 2013 (Kamer, Handelingen nr. 142, blz. 39) en citeert : « Dat antwoord is te vinden in de memorie van toelichting bij de programmawet van 27 april 2007 (stuk Kamer, nr. 51-3058/1, blz.52). Er zijn in de witwaswet ongeveer veertien indiciën van ernstige fiscale fraude gegeven en ik kan u daarnaar verwijzen. »

Op vraag van mevrouw Vermeulen naar een voorbeeld om het verschil te duiden tussen fiscale fraude en ernstige fiscale fraude, antwoordt de minister dat voorbeelden geven natuurlijk altijd gevaarlijk is. Maar iemand die, naar aanleiding van een restaurantbezoek met zijn echtgenote op vrijdagavond, vraagt aan de restauranthouder om de rekening en het BTW-bonnetje te antidateren op donderdag, maakt zich schuldig aan valsheid in geschrifte, gepaard gaand met fiscale fraude. Daarover bestaat geen twijfel, maar persoonlijk is de minister niet geneigd om een dergelijk voorval te beschouwen als ernstige fiscale fraude.

In antwoord op alle vragen met betrekking tot de geheime commissielonen, antwoordt de minister dat het nieuwe vijfde lid van artikel 219 WIB 92 de gangbare praktijken van de afgelopen jaren juist beoogt te kanaliseren en tot doelstelling heeft om in die gevallen, waarin er geen aangifte is gebeurd van het inkomen door de genieter en het inkomen is begrepen in een aanslag met akkoord van de verkrijger, de aanslag geheime commissielonen niet toe te passen. Voor zover de minister de vraag van senator Laaouej begrijpt, verduidelijkt hij dat in het geval dat er reeds een aangifte was gedaan, het probleem reeds geregeld is in artikel 219, vierde lid, WIB 92 en de minister citeert : « Deze aanslag is niet van toepassing indien de belastingplichtige aantoont dat het bedrag van de kosten, vermeld in artikel 57, of van de voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2º, en 32, tweede lid, 2º, begrepen is in een door de genieter overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte. » De onderneming die deze voordelen toekende aan de verkrijger, kan deze vanaf nu aftrekken, zelfs zonder dat er een fiche werd opgemaakt.

De minister legt verder uit dat eens het inkomen, zelfs zonder fiche van de begunstigde belastingplichtige, belast is geweest, de onderneming het alsnog later kan aftrekken via een ambtshalve ontheffing. De nieuwe bepalingen van het wetsontwerp voorzien hier echter niet in. De onderneming die zonder fiches noch aangifte van de belastingplichtige betaalt, kan de betreffende kosten niet aftrekken. In dit geval is de automatische ontheffing niet van toepassing omdat de onderneming er ook geen recht op heeft.

Indien de belastingplichtige een aangifte zou doen van iets dat de onderneming niet heeft ingebracht, dan kan de automatische verlichting worden toegepast. Indien de belastingplichtige geen aangifte doet, maar de voordelen zijn opgenomen in de bijdragen die hij ontvangt, heeft de onderneming niet het recht deze af te trekken als beroepskost.

Voorts verwijst de minister naar zijn antwoord dat hij in dit verband gaf op een vraag van de heer Carl De Vlies, Kamerlid en hij citeert : « Het nieuwe vijfde lid in artikel 219 WIB 92 moet samen gelezen worden met het bestaande vierde lid. De afzonderlijke aanslag wordt dus niet toegepast indien het bedrag van de kosten of de voordelen van alle aard in een aangifte begrepen zijn. Indien dit laatste niet zo is, wordt de bijzondere aanslag alsnog niet toegepast bij een aanslag die gevestigd kan worden in hoofde van en met akkoord van de verkrijger. Bij de onderneming volgt dezelfde logica. Waar niet voldaan is aan de informatieplicht en het nieuwe artikel 219, vijfde lid, wordt toegepast, zijn de uitgaven niet meer aftrekbaar als beroepskost. » (stuk Kamer, nr. 53 2756/5, blz. 28).

Wat de vraag betreft van de heer Schouppe met betrekking tot de hypothese dat er geen akkoord is van de belastingplichtige, erkent de minister dat dit scenario niet voorzien is in artikel 219, vijfde lid, WIB 92. Deze hypothese is enkel oplosbaar door een redelijke toepassing van de wet.

Verschillende opmerkingen en vragen van de leden met betrekking tot de wijziging van het tarief van de notionele intrestaftrek, hadden betrekking op de double dip. Voor het antwoord hierop verwijst de minister naar zijn antwoord op de Vraag om Uitleg van Kamerlid Gilkinet (Zie stuk Kamer, COM 759, 2012-2013, 28 mei 2013, VOU nr. 18021 van de heer George Gilkinet aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken). Bovendien heeft de regering, naar aanleiding van de begrotingscontrole, een beperking voorzien van de double dip voor de activa die niet zijn geïmmobiliseerd. Dit levert voor dit jaar nog een dertigtal miljoen euro op voor de federale begroting. Het is het gevolg van een van de antifraudemaatregelen die door de parlementaire onderzoekscommissie naar de grote fiscale fraudedossiers van de Kamer werd aanbevolen. Maar de minister geeft toe dat er geen specifieke antimisbruikbepaling is voorzien voor de notionele intrestaftrek. Het is de algemene antimisbruikbepaling die van toepassing is.

De minister verklaart vervolgens alle opmerkingen met betrekking tot de Tax Shelter te hebben genoteerd en verduidelijkt tevens dat er inderdaad een overleg met de gemeenschappen en de gewesten heeft plaatsgehad en dat er ook een permanent overleg met de sector is voorzien. Dit om ervoor te zorgen dat het systeem van de Tax Shelter eventueel wordt verfijnd opdat de culturele wereld van ons land meer van de maatregel zou kunnen genieten.

In de bevoegde Kamercommissie heeft de minister grondig van gedachte gewisseld met de leden over de in het wetsontwerp opgenomen maatregelen betreffende de btw. In antwoord op de beweerde discriminatie die in de Btw-wet zou bestaan tussen de opleidingsinstellingen met en zonder winstgevend doel die allebei dezelfde diensten verstrekken inzake onderwijs en opleiding, herinnert de minister eraan dat de bepaling haar grondslag vindt in artikel 132, i, van de Europese btw-richtlijn, waaraan volgens hem een restrictieve uitlegging moet worden gegeven : « Onderwijs verstrekt door publiekrechtelijke lichamen die daartoe zijn ingesteld of door andere organisaties die door de betrokken lidstaten als lichamen met soortgelijke doeleinden worden erkend. » Tevens bepaalt artikel 133 van voornoemde richtlijn dat de lidstaten de vrijstelling van artikel 132 kunnen afhankelijk maken van bijkomende voorwaarden waarvan de eerste is het niet systematisch beogen van winst en eventuele winst niet uitkeren maar aanwenden voor de instandhouding of verbetering van diensten.

Wat de vraag van mevrouw Arena betreft of commerciële initiatieven in de opleidingssector die opleidingen verzorgen in opdracht van bijvoorbeeld een VZW die zelf niet-commerciële diensten verstrekt, ziet de minister niet goed hoe men de door deze commerciële initiatieven verstrekte diensten zou kunnen vrijstellen van btw.

Ook voor de scholenbouw, is een btw-vrijstelling niet mogelijk.

De minister verklaart tevens de opmerking betreffende de niet-verkochte voedseloverschotten in de grootwarenhuizen en de problematische fiscale behandeling van giften ter zake, goed te hebben gehoord. Ook hij is persoonlijk verontwaardigd over de huidige situatie waarbij vernietigen van voedseloverschotten voordeliger is voor de handelaars dan schenken.

In antwoord op de opmerkingen in verband met de kredietverstrekking aan KMO's, laat de regering niet na om zoveel mogelijk inspanningen te doen. Voorbeelden hiervan zijn :

— de maatregelen inzake de notionele intrestaftrek want deze zijn voor de KMO's ook zeer belangrijk;

— de fiscale en niet-fiscale maatregelen ten voordele van de kapitaalsvorming van KMO's : deze maatregelen dragen, in de mate van het mogelijke, bij tot de vorming van het eigen vermogen van de bedrijven opdat zij zo gemakkelijker toegang hebben tot krediet.

In antwoord op de vraag van de heer Hellings betreffende de bepalingen van het wetsontwerp inzake Dexia, verduidelijkt de minister dat de controle door de Nationale Bank van België absoluut moest gegarandeerd zijn op Dexia, gezien de belangrijke staatswaarborg die werd toegekend.

Artikel 116/2 van het wetsontwerp voorziet in de bekrachtiging van de koninklijke besluiten die de Staat machtigen om de aan Dexia toegekende garanties te verlenen en geeft hen hierdoor kracht van wet. Via de techniek van de wettelijke bekrachtiging maakt de wetgever zich de inhoud van een administratieve beslissing eigen, en dit vanaf het ogenblik waarop deze beslissing werd genomen. Deze wettelijke basis moet er mee voor zorgen dat de markt niet wordt verstoord en voldoende vertrouwen behoudt in Dexia NV.

Wat de opmerking van de heer Hellings betreft met betrekking tot de gevolgen voor de toekomstige generaties, onderlijnt de minister het belang van Dexia voor de stabiliteit van de Belgische en Europese financiële systemen. Juist door als overheid verantwoordelijkheid op te nemen om een systemische crisis te vermijden, beperkt men de schadelijke gevolgen, ook voor de toekomstige generaties. De verdienste hiervoor ligt bij de twee voorgangers van de huidige minister van Financiën, met name de ministers Reynders en Vanackere. De minister erkent dat de Staatswaarborg zeer aanzienlijk en zwaar om dragen is. Het huidige management bij Dexia is zeer bekwaam en spant zich enorm in om de lasten voor de toekomstige generaties zo klein mogelijk te maken. De minister is er dan ook van overtuigd dat er geen alternatief was voor de genomen beslissingen. Bovendien kan men niet ontkennen dat de Belgische overheden er alles aan gedaan hebben om de spaarders te vrijwaren.

Ten slotte wenst de minister nog een laatste opmerking te maken over het verzoenen van fraudebestrijding en ondernemen bij wijze van repliek op een opmerking van de heer Daems. Volgens statistisch onderzoek, kiezen jongeren vandaag onvoldoende voor het ondernemerschap. Het zoeken naar het antwoord op de vraag waarom dit zo is, is niet eenvoudig. Het ondernemingsklimaat is zeer sterk gewijzigd op dertig jaar tijd. De minister is ervan overtuigd dat jongeren vandaag het ondernemerschap niet links laten liggen omwille van het antifraudebeleid. Dit is een redenering die ouderen eventueel zouden kunnen maken, maar niet de jongeren.

Replieken

In verband met de geheime commissielonen, dankt senator Laaouej de minister voor de verduidelijking. In elk geval pleit spreker ervoor dat er een verduidelijkende omzendbrief zou worden opgesteld ten behoeve van de ondernemingen.

De heer Daems heeft, met betrekking tot de btw-vrijstelling nog een punctuele vraag. Vandaag is het voor Steden en gemeenten zo dat zij, via de oprichting van autonome gemeentebedrijven btw kunnen recupereren. Spreker kan zich voorstellen dat een concept van gewestelijk bedrijf ook onder deze regeling zou kunnen vallen, waardoor men een btw-recuperatie op bepaalde investeringen zou kunnen organiseren, wat de betaalbaarheid van belangrijke investeringen zou kunnen verlichten. Gaat de minister akkoord met deze redenering ?

De minister stelt voor dat de heer Daems hierover een vraag om uitleg zou indienen, waarna de minister, na reflectie, graag met de senator van gedachte zal wisselen.

B. Wetsontwerp nr. 5-2096 houdende betere inning van penale boeten (artikel 77 van de Grondwet)

Dit verplicht bicamerale wetsontwerp gaf geen aanleiding tot verdere bespreking in de commissie.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Wetsontwerp nr. 5-2095 houdende fiscale en financiële bepalingen en bepalingen betreffende de duurzame ontwikkeling (artikel 78 van de Grondwet)

Artikel 9

Amendement nr. 1

Mevrouw Vermeulen dient een amendement nr. 1 (stuk Senaat, nr. 5-2095/2) in, dat ertoe strekt de zogenaamde loonbonus fiscaal vrij te stellen. Mevrouw Vermeulen verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij haar amendement.

Amendement nr. 1 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 11/1 (nieuw)

Amendement nr. 2

Mevrouw Vermeulen dient een amendement nr. 2 (stuk Senaat, nr. 5-2095/2) in, dat ertoe strekt de loonbonus op sociaal en fiscaal vlak op dezelfde manier te indexeren. Mevrouw Vermeulen verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij haar amendement.

Amendement nr. 2 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 17

Amendement nr. 5

Mevrouw Vermeulen dient een amendement nr. 5 (stuk Senaat, nr. 5-2095/2) in, dat ertoe strekt te doen vervallen dat de verkrijger akkoord moet gaan opdat de werkgever aan de afzonderlijke aanslag zou kunnen ontsnappen. Mevrouw Vermeulen verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij haar amendement.

De heer Schouppe bevestigt dat hij de opmerking deelt. Hij vindt ze echter niet zwaar genoeg om de timing van het ontwerp, met alle belangrijke maatregelen, in het gedrang te brengen.

Amendement nr. 5 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 23

Amendement nr. 3

Mevrouw Vermeulen dient een amendement nr. 3 (stuk Senaat, nr. 5-2095/2) in, dat ertoe strekt de inwerkingtreding van de amendementen 1 en 2 te regelen. Mevrouw Vermeulen verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij haar amendement.

Amendement nr. 3 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 46

Amendement nr. 4

Mevrouw Vermeulen dient een amendement nr. 4 (stuk Senaat, nr. 5-2095/2) in, dat ertoe strekt het voorgestelde onterechte onderscheid naargelang de belastingplichtige te doen vervallen. Mevrouw Vermeulen verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij haar amendement.

Amendement nr. 4 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem.

B. Wetsontwerp nr. 5-2096 houdende betere inning van penale boeten (artikel 78 van de Grondwet)

Op dit wetsontwerp werden geen amendementen ingediend.

V. STEMMINGEN

A. Wetsontwerp houdende fiscale en financiële bepalingen betreffende de duurzame ontwikkeling (artikel 78 van de Grondwet)

Het wetsontwerp in zijn geheel werd aangenomen met 8 tegen 2 stemmen.

B. Wetsontwerp houdende betere inning van de penale boeten (artikel 77 van de Grondwet)

De artikelen 1 tot en met 2 alsook het wetsontwerp in zijn geheel worden eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Louis SIQUET. Ludo SANNEN.

De door de commissie aangenomen teksten zijn dezelfde als de teksten van de door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerpen (zie stukken Kamer, nrs. 53-2756/8 en 53-2757/4).