5-2098/1

5-2098/1

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

22 MEI 2013


Voorstel van resolutie betreffende de post 2015 ontwikkelingsagenda

(Ingediend door mevrouw Fauzaya Talhaoui c.s.)


TOELICHTING


In 2000 heeft België, net zoals de meeste landen, de Millenniumverklaring ondertekend. Ons land heeft ook herhaaldelijk en publiek de concrete millenniumdoelen voor ontwikkeling (MDG) onderschreven die uit die verklaring zijn afgeleid. Met nog twee jaren te gaan tot 2015, streefdatum voor de meeste gestelde doelen, is de verwezenlijking van de doelen erg ongelijk. Er zijn grote verschillen tussen de doelen en tussen de continenten. De situatie op het terrein blijft kritiek.

Enkele belangrijke doelen zoals het halveren van de extreme armoede, worden gehaald. Toch zijn nog zowat een miljard vierhonderd miljoen mensen extreem arm. Wereldwijd wordt de doelstelling met betrekking tot drinkbaar water gehaald, maar in veel gevallen blijft de kwaliteit van het water bedenkelijk en is er geen permanente toegang. Nog altijd is er voor zevenhonderddrieëntachtig miljoen mensen geen drinkbaar water op minder dan drie kwartier stappen van hun woonst.

Het is belangrijk om de geboekte vooruitgang in bepaalde domeinen te onderstrepen, met name inzake gezondheidszorg. De MDG hebben een mobiliserend effect gehad die een radicale ommezwaai in de aanpak mogelijk heeft gemaakt, met een merkbare weerslag op de betrokken bevolkingsgroepen. Zo is bijvoorbeeld de toegang tot medische zorgen verbeterd en daalt de kinder- en moedersterfte. Door de vooruitgang sinds 2000 sterven nu naar schatting twaalfduizend kinderen minder per dag dan « verwacht ». Toch sterven er nog elke dag negentienduizend kinderen aan oorzaken die grotendeels te voorkomen zijn. en sterven er nog dagelijks achthonderd moeders in het kraambed.

De verspreiding van HIV en malaria moet gestopt worden. Evenwel, voor elke drie mensen die een HIV- behandeling starten, zijn er nog steeds vijf nieuwe mensen die met het virus worden besmet. In 2011 noteerde men ook nog tweehonderdzestien miljoen nieuwe gevallen van malaria.

Ook op het vlak van gendergelijkheid is er nog werk aan de winkel. Ongelijkheid tussen mannen en vrouwen en discriminatie van vrouwen zijn nog steeds ingebed in sociaal-culturele en politieke systemen. Vrouwen zijn het grootste slachtoffer van geweld tijdens conflicten en oorlogen, maar ook door schadelijke praktijken zoals vrouwelijke genitale verminking. Uit BTC-cijfers blijkt dat slechts achttien van honderddertien landen er in 2015 in zullen slagen om gendergelijkheid te realiseren in het primair en secundair onderwijs. Door het beperken van de economische participatie van vrouwen worden zij verhinderd om hun positieve rol in het ontwikkelingsproces (90 % van de vrouwen investeren hun inkomen opnieuw in het eigen gezin of de gemeenschap) op te nemen.

Het aantal kinderen dat niet naar school gaat daalt, maar voor eenenzestig miljoen kinderen blijft onderwijs een verre droom. Bovendien leidt de slechte kwaliteit van het onderwijs ertoe dat een paar honderd miljoen kinderen misschien wel op de schoolbanken zitten maar er weinig tot niets bijleren. Het halen van de MDG is in veel ontwikkelingslanden een kwestie van leven of dood.

Het probleem en de remedies zijn gekend, men moet verder de inspanningen blijven leveren, de concrete objectieven aanhouden, lessen trekken (zowel positieve als negatieve) uit de voorbije periode en de externe factoren integreren in het beleid, factoren zoals klimaatverandering en economische crisissen van uiteenlopende aard, maar toch vooral door een gebrek aan politieke wil en daadkracht op verschillende niveaus. Het is daarom belangrijk dat de Belgische regering in haar eigen beleid, Europees, en op internationale fora blijft hameren op de volledige realisatie van de MDG in 2013, 2014, en 2015.

Intussen is het debat over wat er moet gebeuren na 2015 volop aan de gang. De inzet van dat debat is of er al dan niet een nieuw breed gedragen kader voor ontwikkeling en internationale samenwerking komt en hoe zo'n kader echt een instrument kan worden om het recht op ontwikkeling van elke wereldburger te garanderen. Een gemeenschappelijk internationaal kader is belangrijk omdat het de richting en de impact van het internationaal beleid sterk kan bepalen. De meeste betrokken overheden, instellingen en maatschappelijke groepen zijn het er alvast over eens dat er een nieuw kader moet komen.

Men probeert lessen te trekken uit de sterke en zwakke punten van de aanpak van de MDG. Doorgaans wordt positief beoordeeld dat de concrete doelen publiek en politiek mobiliserend hebben gewerkt en dat de doelen opnieuw sterk de aandacht hebben gevestigd op sociale ontwikkeling. Negatief was dat de rechtenaanpak die nog sterk aanwezig is in de Millenniumverklaring, niet genoeg vertaald is in de concrete doelen. Er was ook de voortdurende onduidelijkheid over hoe vooruitgang precies moest worden gemeten : wereldwijd, land per land of vooral voor probleemgebieden. Het was ook betreurenswaardig dat belangrijke beleidsterreinen te laat (zoals waardig werk), onvoldoende (gendergelijkheid) of helemaal niet (vrede en veiligheid, geweld tegen vrouwen) in het millenniumkader waren opgenomen. In de praktijk werd er voor « oplossingen » te eenzijdig gekeken naar de traditionele ontwikkelingssamenwerking. De doelstelling rond internationaal partnerschap bleek te vrijblijvend te zijn. Het grootste minpunt is uiteindelijk dat de toch al relatief bescheiden doelstellingen slechts heel gedeeltelijk zullen worden gerealiseerd. In het nieuwe kader zou men die kwalen moeten vermijden.

Er worden op verschillende niveaus reeds pogingen gedaan om zicht te krijgen op en een eerste akkoord te vinden rond :

— de principes die als basis voor het nieuw kader moeten dienen;

— de prioritaire werkterreinen die in de komende jaren moeten worden aangepakt;

— de vorm die het kader moet krijgen (praktische uitwerking);

— hoe de opvolging en druk op de uitvoering kan worden versterkt.

Een adequaat gemeenschappelijk kader uitwerken voor duurzame ontwikkeling en internationale samenwerking is een complexe en moeilijke opdracht. Uit recente internationale conferenties, zoals de opvolgingsconferentie Rio+20 van de top van 1992 over duurzame ontwikkeling, bleek dat het vertrouwen tussen de landengroepen op een heel laag pitje staat. De Rio+20 conferentie heeft ook de opdracht gegeven om in de loop van 2013–2014 een voorstel inzake duurzame ontwikkelingsdoelen uit te werken. Het is intussen duidelijk dat dit initiatief, en het traject om tot een goed post 2015 ontwikkelingskader te komen, op elkaar moeten worden afgestemd. Bovendien is er de ambitie om het nieuwe kader geldig te maken voor iedereen en voor alle landen. Dat betekent dat het voor België en de EU niet alleen een oproep zou inhouden voor een coherent beleid dat inspanningen van ontwikkelingslanden ondersteunt, maar ook voor ingrijpende maatregelen met betrekking tot bijvoorbeeld armoedebestrijding en duurzame consumptie en productie in België en de EU zelf.

In de huidige fase van het debat gaat het in principe nog om het verzamelen op alle niveaus van zinnige inbreng, via thematische consultaties en nationale consultaties op niveau van de VN, van de EU en ook van België. De bedoeling is om na de speciale sessie van de algemene Vergadering van de VN in september 2013 de echte onderhandelingen over een nieuw kader te starten dat in 2015 moet uitmonden in een akkoord en een nieuw operationeel kader. Toch is het belangrijk om nu al vanuit nationale parlementen zicht en greep te krijgen op het proces. Ook in deze zogenaamde verkenningsfase worden immers al politieke keuzes gemaakt en worden de eerste werklijnen vastgelegd.

Daarom wil de Senaat een aantal aanbevelingen doen aan de federale regering.

Fauzaya TALHAOUI.
Marie ARENA.
Elke SLEURS.
Christine DEFRAIGNE.
Johan VERSTREKEN.
Benoit HELLINGS.
Yoeri VASTERSAVENDTS.
Vanessa MATZ.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

A. rekening houdende met het recht van elke wereldburger op ontwikkeling, zoals dat is vastgelegd in de Universele Verklaring van de rechten van de mens en andere verklaringen, akkoorden en conventies binnen de Verenigde Naties;

B. rekening houdende met de vaststelling dat het recht op ontwikkeling voor een groot deel van de wereldbevolking niet wordt gerealiseerd, zoals blijkt uit de opeenvolgende en de recentste internationale monitoringrapporten zoals het Millennium Development Goals Report 2012 van de VN, het Global Monitoring Report 2012 van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank, en het Human Development Report 2012 van UNDP (de ontwikkelingsorganisatie van de VN);

C. rekening houdende met de vaststelling dat groeiende ongelijkheid tussen en binnen landen de realisatie van het recht op ontwikkeling sterk bemoeilijkt (analyses van Wilkinson, Stiglitz, onderzoeksdocumenten van de VN en het IMF);

D. rekening houdende met de vaststelling dat de milieuschade vooral ontwikkelingslanden treft die er nochtans het minst verantwoordelijk voor zijn (klimaatvluchtelingen, overstromingen, woestijnvorming);

E. rekening houdende met de vaststelling, op basis van het Millenniumdoelenrapport van de VN van 2012, dat de in 2000 gestelde MDG slechts gedeeltelijk worden gehaald;

F. overwegende het voorstel van een gespecialiseerd team van de VN om bij het uitwerken van een nieuw kader voor ontwikkeling en internationale samenwerking, te vertrekken van drie principes (de rechten van de mens, gelijkheid en duurzaamheid) en die op een geïntegreerde manier toe te passen op vier grote werkterreinen (sociaal beleid, economie en ecologie, als de drie dimensies van duurzame ontwikkeling, gekoppeld aan vrede en veiligheid);

G. rekening houdende met de oproep, in de aanloop naar de Rio+20 conferentie, van tweeëntwintig speciale VN-verslaggevers rond mensenrechten om bij aanbevelingen telkens uitdrukkelijk de koppeling te maken met bestaande rechten, om voorstellen concreet te maken en om te zorgen voor een goede opvolgingsstructuur die op nationaal en internationaal niveau de relevante actoren kan ter verantwoording roepen en zorgen voor bijsturing van het beleid;

H. overwegende dat reproductieve gezondheid en rechten, alsook de strijd tegen HIV/aids, internationaal worden erkend als belangrijke instrumenten in de strijd tegen armoede en de inspanningen bijdragen om duurzame ontwikkeling te realiseren, alsook een belangrijk element zijn in de vooruitgang van de menselijke waardigheid en de sociale en economische vooruitgang;

I. overwegende de evaluatie van de MDG en het proces dat moet leiden tot het post-2015 kader, de evaluatie van het actie programma van Cairo (Internationale Conferentie over ICDD+20) en het proces van de conferentie Rio+20;

J. overwegende dat kwaliteitsvolle gezondheidszorgen, betaalbaar en voor iedereen toegankelijk, essentieel zijn in de strijd tegen armoede en uitsluiting omdat de ongelijkheid inzake de toegang tot gezondheidszorg een fundamentele impact heeft op het opleidingsniveau, de kansen op de arbeidsmarkt, de sociale integratie en de levenskwaliteit in het algemeen;

K. overwegend dat empowerment van vrouwen en meisjes, alsook de gendergelijkheid een fundamenteel recht is, en de noodzakelijke voorwaarde zijn om de sociale en economische ontwikkeling rechtvaardig en duurzaam te realiseren;

L. gezien het wettelijk kader dat voor het bepalen van een kader voor ontwikkeling en internationale samenwerking bestaat op niveau van België, de EU, en internationale instellingen, met name :

— de nieuwe federale wet op de ontwikkelings- samenwerking waarin een ruime plaats wordt toebedeeld aan coherentie van het beleid;

— het Verdrag van Lissabon op Europees niveau dat de politieke, economische en sociale rechten van de burgers en de ingezetenen van de EU erkent, die met de opname van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie in het Verdrag van Lissabon juridisch bindend geworden zijn;

M. overwegende de bevoegdheden van de deelstaten inzake ontwikkelingssamenwerking en duurzame ontwikkeling;

N. overwegende het groeiend belang van aandacht voor en de opbouw van systemen van sociale bescherming, zoals onder andere blijkt uit de aanbeveling 202 van de Internationale Arbeidsorganisatie van 14 juni 2012 met betrekking tot het garanderen van een minimum sociaal beleid op nationaal niveau (« national social floors »), uit de Europese mededeling van 20 augustus 2012 over sociale bescherming in het ontwikkelingsbeleid van de EU waarin de EU zich uitspreekt ten voordele van die sociale bodem en uit de Europese mededeling van mei 2006 (met opvolgingsrapport in 2008) over de EU-bijdrage aan de uitvoering van de waardig werk agenda wereldwijd;

O. overwegende het door België aangegane engagement inzake vrouwenrechten en gendergelijkheid, zoals deze in verschillende internationale documenten zijn vastgelegd, onder meer de Verklaring en het Actieplatform van de Vierde Wereldvrouwenconferentie (Peking 1995), het Verdrag tot uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW, 1979) en de resoluties van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, oorlog en vrede (resolutie nr. 1325 en daarop voortbouwend). Op verschillende plaatsen in de wereld zien we een terugval inzake vrouwenrechten. Het gelijkheidsbeginsel komt daardoor zowel op het terrein als op juridisch vlak onder druk te staan. Nieuwe internationale verbintenissen waartoe België zich engageert mogen geen achteruitgang inhouden tegenover gelijke kansen en het gelijkheidsbeginsel tussen man en vrouw;

P. overwegende de Belgische expertise inzake internationale samenwerking en specifieke deelterreinen, zoals de concretisering van een rechtenbeleid, de universele toegang tot gezondheidszorg in het algemeen en reproductieve gezondheidszorg in het bijzonder, onderwijs, waardig werk en sociale bescherming, en de situatie in specifieke landen en regio's;

Q. gezien het advies van 29 januari 2013 van de Federale Raad voor duurzame ontwikkeling over de opvolging van Rio+20 en de post 2015 ontwikkelingsagenda;

R. overwegende de vraag om een kader uit te tekenen dat ook binnen België en de EU eisen stelt omtrent een rechtvaardiger en duurzamer beleid;

S. overwegende de nood om de verworvenheden en resultaten van het millenniumdoelenkader te behouden en te versterken, alsook het onmiskenbare mobiliserende effect, zoals bijvoorbeeld de toegenomen aandacht voor bepaalde aspecten van de gezondheidszorg, voor water en sanitaire voorzieningen, voor waardig werk, voor gendergelijkheid en voor onderwijs;

T. gezien de nood om in de periode tot 2015 de nodige maatregelen en middelen te voorzien om de bestaande MDG volledig te realiseren;

U. gezien de nood bijzondere aandacht aan de doeltreffendheid van de hulp en de veranderingen op het terrein te besteden door de versterking van de transparantie, het democratisch eigenaarschap door de partners, de nationale uitvoering, de afstemming op hun beleid, de procedures en beheerssystemen, de harmonisatie — met inbegrip van afspraken rond concentratie — tussen de donoren, het resultaatgericht beheer, de wederzijdse verantwoordelijkheid en een betere voorspelbaarheid van de middelen;

V. overwegende dat, gezien de huidige economische context, België, zoals veel andere lidstaten van de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO) en de EU, de doelstelling van 0,7 % van zijn BNI (bruto nationaal inkomen) voor officiële ontwikkelingshulp, niet kon realiseren;

W. overwegende dat slechts vier EU-lidstaten (Denemarken, Luxemburg, Nederland, Zweden) de 0,7 % norm halen,

Vraagt de regering :

1. haar bilaterale en internationale engagementen na te komen om bij te dragen tot de volledige verwezenlijking van de MDG tegen 2015, in het bijzonder door het voeren van een coherent ontwikkelingsbeleid en door de wettelijk vastgelegde doelstelling in de wet op de ontwikkelingssamenwerking om 0,7 % van het BNI aan ontwikkelingssamenwerking toe te wijzen;

2. op een proactieve manier bij te dragen tot de formulering van een nieuw kader voor ontwikkeling en internationale samenwerking na 2015, een kader dat :

a) sterker dan de MDG gelinkt is aan de rechten van de mens;

b) uitdrukkelijk gericht is op het vergroten van de rechtsgelijkheid en duurzaamheid;

c) bijzondere aandacht besteedt aan gendergelijkheid, zowel door een aparte, specifieke doelstelling over de gelijkheid van man en vrouw als door gender mainstreaming in alle doelstellingen via een genderspecifieke invulling van deeldoelstellingen en indicatoren. De nieuwe doelstelling rond gendergelijkheid moet in elk geval de volgende vier aspecten omvatten : (1) de preventie en het bestrijden van alle vormen van geweld tegen meisjes en vrouwen, (2) gelijke kansen op vlak van onderwijs, tewerkstelling en sociale bescherming, (3) de bescherming en promotie van de reproductieve gezondheid en reproductieve rechten van vrouwen, (4) een evenwichtige deelname in de economische en politieke besluitvorming;

d) expliciet rekening houdt met de noden van kinderen, vrouwen en vaak gediscrimineerde of uitgesloten groepen;

e) ervoor zorgt dat elk van de drie dimensies van duurzame ontwikkeling (economisch, sociaal en ecologisch) evenwaardig aan bod komt en dat deze samen met de zorg voor vrede en veiligheid integreert in een coherent beleid;

f) universeel is, maar nationaal en lokaal vertaalbaar;

g) sterk gericht is op de uitbanning van armoede en het verbeteren van de situatie van de armste en meest kwetsbare landen en mensen; tot een betere herverdeling van de welvaart tussen en binnen landen leidt;

h) duurzame consumptie en productiemethoden ontwikkelt en promoot die ook verantwoordelijkheden op het sociale, het economische en het ecologische vlak meebrengen. Daartoe is er nood aan een duidelijk kader voor economische ontwikkeling, regionale en internationale handel en financiële stromen;

i) tot doel heeft de bescherming van de mondiale publieke goederen om ze door te geven aan de toekomstige generaties;

j) de participatie van het maatschappelijk middenveld versterkt;

k) de meetbaarheid en afdwingbaarheid van de doelstellingen garandeert via een sterke opvolgingsstructuur;

l) gericht is op de lange termijn en voorziet in een grondige evaluaties en bijsturingsmogelijkheden om de vijf jaar waarbij de actoren ter verantwoording worden geroepen;

m) een adequate financiering voorziet voor een goede uitvoering, hetgeen impliceert een adequate kostenberekening, het volledig nakomen van afspraken en engagementen met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking en klimaatfinanciering, alsook het gebruik van innovatieve financieringsinstrumenten;

3. te pleiten voor een coherent beleid dat alle actoren (economische en financiële) ertoe aanzet om alle normen te respecteren inzake due diligence van de OESO en de principes het « Ruggie »-kader van de VN die rekening houden met de belangen van de bevolking en met de mensenrechten;

4. haar kanalen en mogelijkheden in de EU, de VN en andere internationale instellingen, optimaal te gebruiken om bij te dragen tot een correcte en mobiliserende formulering van dat kader;

5. daartoe niet alleen te reageren op voorstellen vanuit de EU of andere instanties maar ook zelf te bepalen welke voor haar de belangrijke uitgangspunten, werkterreinen en instrumenten zijn;

6. actief bij te dragen tot de invulling van doelstellingen, de formulering van deelobjectieven of de identificatie van indicatoren met betrekking tot deelterreinen waarvoor België over extra kennis en expertise beschikt zoals waardig werk en sociale bescherming, sociale, economische en culturele rechten, gezondheid, water en sanitaire voorzieningen, onderwijs, enz.;

7. nu al te beginnen met het afbakenen en inventariseren van de weerslag van een universeel kader op Europees en federaal niveau; in voorkomend geval met de gemeenschappen en de gewesten, en de vereiste beleidswijzigingen te schetsen;

8. voor het invullen van haar bijdrage beroep te doen op de in België beschikbare capaciteit van administraties, academische instellingen en middenveldorganisaties en individuele experts;

9. een tijdelijk comité op te richten voor de post 2015 agenda vanuit het perspectief van de gendergelijkheid waarin de verschillende kernactoren van het gelijke kansenbeleid zetelen;

10. in de loop van het traject naar een post 2015 kader, halfjaarlijks aan het Parlement verslag uit te brengen over de stand van zaken met betrekking tot de standpuntbepaling van de EU, de internationale onderhandelingen in de VN en de rol die België daarin speelt;

11. via eigen kanalen, media en via middenveldorganisaties, het draagvlak bij het brede publiek en het politiek draagvlak te versterken voor het formuleren van en het realiseren van de geformuleerde ontwikkelingsdoelen.

21 mei 2013.

Fauzaya TALHAOUI.
Marie ARENA.
Elke SLEURS.
Christine DEFRAIGNE.
Johan VERSTREKEN.
Benoit HELLINGS.
Yoeri VASTERSAVENDTS.
Vanessa MATZ.