5-1881/3 | 5-1881/3 |
30 APRIL 2013
I. INLEIDING
Het wetsvoorstel 5-1881/1 tot aanvulling van artikel 433novies van het Strafwetboek van de heer Gérard Deprez c.s. werd op 7 december 2012 ingediend en werd oorspronkelijk naar de commissie voor de Justitie verzonden. Op verzoek van de Commissie voor de Binnenlandse Zaken en Administratieve Aangelegenheden werd het op 31 januari herverzonden naar deze commissie. Het wetsvoorstel werd besproken op de vergaderingen van 5 februari, 23 en 30 april 2013.
Het wetsvoorstel 5-1215/1 tot aanvulling van het Strafwetboek wat betreft de bijzondere verbeurdverklaring bij mensenhandel werd op 12 september 2012 ingediend en op 11 oktober 2012 naar de Commissie voor de Binnenlandse Zaken en Administratieve Aangelegenheden verzonden. Het wetsvoorstel werd op 11 december 2012 een eerste maal geagendeerd en besproken op 8 januari, 5 februari, 23 en 30 april 2013.
Beide wetsvoorstellen zijn gebaseerd op de verslagen van de twee werkgroepen « Mensenhandel » die door de commissie voor de Binnenlandse Zaken en administratieve Aangelegenheden werden uitgebracht.
Een eerste werkgroep « Mensenhandel » werd opgericht op 1 december 2009 en het verslag van de voorzitter, senator Dirk Claes, werd goedgekeurd door de commissie op 4 mei 2010 (stuk Senaat, nr. 4-1631/1).
De tweede werkgroep « Mensenhandel » werd opgericht op 3 mei 2011 en werd voorgezeten door senator Caroline Désir. Deze tweede werkgroep was een noodzakelijke aanvulling op de eerste die door de ontbinding van het parlement zijn werkzaamheden niet volledig had kunnen beëindigen. Op die manier konden de geplande hoorzittingen volledig worden afgewerkt.
Net als het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 433quinquies van het Strafwetboek teneinde de definitie van mensenhandel uit te breiden tot seksuele uitbuiting van de heren Dirk Claes en Jan Durnez (nr. 5 711/1), het wetsvoorstel met het oog op het uitbreiden van het bijzonder opzet van het (laten) wegnemen van organen of weefsels inzake mensenhandel van de heer Bert Anciaux (nr. 5 1214/) en het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 433decies van het Strafwetboek ter verduidelijking van de bijzonder kwetsbare positie van een slachtoffer van huisjesmelkerij van de heer Bert Anciaux (nr. 5 1217/1), die alle reeds door de Senaat werden gestemd, zijn de voorliggende wetsvoorstellen aangekaart gebaseerd op de hoorzittingen in het kader van de activiteiten van de werkgroep « Mensenhandel » en willen tegemoetkomen aan een van de problemen die tijdens de hoorzittingen werden besproken.
Op 23 april 2013 heeft de minister van Justitie, mevrouw Annemie Turtelboom, het standpunt van de regering gegeven over de wetsvoorstellen. De regering heeft bij die gelegenheid eveneens amendementen ingediend op het wetsvoorstel 5-1881.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE HEER GÉRARD DEPREZ, MEDE-INDIENER VAN HET WETSVOORSTEL TOT AANVULLING VAN ARTIKEL 433NOVIES VAN HET STRAFWETBOEK (NR. 5-1881/1)
Sinds 2009 is het bij mensenhandel niet meer mogelijk een onroerend goed verbeurd te verklaren. Als gevolg van het arrest van 27 mei 2009 van het Hof van Cassatie (Cass., 27 mei 2009, AR P.09 0240.F) is het immers niet meer mogelijk tot verbeurdverklaring van onroerende goederen over te gaan wanneer niet door een wettekst in de mogelijkheid is voorzien, zelfs niet wanneer het pand gediend heeft tot het plegen van het misdrijf.
De bijzondere verbeurdverklaring krachtens artikel 42 van het Strafwetboek wordt toegepast :
1º op de zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, en op die welke gediend hebben of bestemd waren tot het plegen van het misdrijf, wanneer zij eigendom van de veroordeelde zijn;
2º op de zaken die uit het misdrijf voortkomen;
3º op de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit het misdrijf zijn verkregen, op de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld en op de inkomsten uit de belegde voordelen.
Artikel 43 van het Strafwetboek bepaalt dat de bijzondere verbeurdverklaring (toepasselijk op de zaken bedoeld in artikel 42, 1º en 2º) altijd wordt uitgesproken bij misdaad of wanbedrijf en dat zij bij overtreding slechts wordt uitgesproken in de bij de wet bepaalde gevallen.
In zijn arrest van 27 mei 2009 verklaart het Hof van Cassatie echter : « De artikelen 42, 1º, en 43 van dit Wetboek laten de verbeurdverklaring niet toe van een pand dat gediend heeft tot het plegen van het misdrijf. Wanneer de wetgever de bedoeling heeft om een dergelijke straf op te leggen, geeft hij dit te kennen in een specifieke bepaling, zoals artikel 433terdecies, tweede lid, van het voormelde Wetboek. »
Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad, bepaalt in zijn artikel 7 evenwel : « De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat hun bevoegde autoriteiten hulpmiddelen en opbrengsten van strafbare feiten als bedoeld in de artikelen 2 en 3 in beslag kunnen nemen en kunnen confisqueren. »
Om dat probleem op te lossen en de verbeurdverklaring mogelijk te maken van onroerende goederen die gebruikt werden bij mensenhandel, is het noodzakelijk artikel 14 van de wet van 10 augustus 2005 betreffende de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel, die reeds voorziet in de bijzondere verbeurdverklaring, aan te vullen met een specifieke bepaling betreffende de onroerende goederen, zoals dat krachtens artikel 433terdecies, tweede lid, reeds het geval is voor de huisjesmelkers.
III. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER BERT ANCIAUX, INDIENER VAN HET WETSVOORSTEL TOT AANVULLING VAN HET STRAFWETBOEK WAT BETREFT DE BIJZONDERE VERBEURDVERKLARING BIJ MENSENHANDEL (5-1215/1)
Mensenhandel blijft bijzonder hardnekkig en uiterst moeilijk te bestrijden. Naar schatting transporteren mensenhandelaars elk jaar honderdduizenden mensen naar de Europese Unie (EU) of voor verhandeling binnen de EU. Steeds meer landen scherpen hun beleid voor de bestrijding hiervan aan.
Mensenhandel moet worden beschouwd als een moderne vorm van slavernij, gericht op snelle winsten in heel uiteenlopende sectoren. Notoir bekend staat de seksuele uitbuiting, voornamelijk in het kader van prostitutie. Minstens even ruim verspreid functioneren er vele variaties van economische exploitatie door illegale arbeid, onder andere in de bouwsector, de horeca of via verdoken huisarbeid. De verklaring voor dit hardnekkige fenomeen ligt voor de hand, want deze duistere handel blijkt hoogst winstgevend en komt als « goedbetaalde » misdaad weliswaar na de wapenhandel maar voor de handel in drugs.
Ons land voert al jaren een strijd tegen deze mensenhandel. Toch lijken we niet echt aan de winnende hand. Steeds nieuwe uitdagingen vereisen telkens opnieuw aangepaste maatregelen. De werkgroep Mensenhandel van de Senaat heeft zich daarom net als zijn voorganger geconcentreerd op de creatie van zo structureel en efficiënt mogelijke wapens, die de strijd tegen deze handel slagkrachtig maken.
In 2011 hebben het Europees Parlement en de Raad een richtlijn (2011/36/EU van 5 april 2011) goedgekeurd voor de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers. Artikel 7 van deze richtlijn behandelt de inbeslagneming en confiscatie en stelt : « De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat hun bevoegde autoriteiten hulpmiddelen en opbrengsten van strafbare feiten als bedoeld in de artikelen 2 en 3 in beslag kunnen nemen en kunnen confisqueren. » Deze richtlijn heeft een bindend karakter en hanteert een bredere definitie van mensenhandel dan eerdere regelgeving en vereist een aanpassing van onze wetgeving. De mogelijkheid bestaat om Justitie een ruimer pakket aan middelen te verschaffen in de strijd tegen de mensenhandel. Daartoe behoort de « bijzondere verbeurdverklaring », maar dit instrument kan vandaag niet ten volle worden ingezet.
De bijzondere verbeurdverklaring wordt geregeld door de artikelen 42 en volgende van het Strafwetboek. Zo stelt artikel 42 dat de bijzondere verbeurdverklaring wordt toegepast op achtereenvolgens (1) zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, en op die welke gediend hebben of bestemd waren tot het plegen van het misdrijf, wanneer zij eigendom van de veroordeelde zijn, (2) op de zaken die uit het misdrijf voortkomen en (3) op de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit het misdrijf zijn verkregen, op de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld en op de inkomsten uit de belegde voordelen.
In haar arrest van 27 mei 2009 (Nr. P.09 0240.F) oordeelde het Hof van Cassatie dat deze bijzondere verbeurdverklaring, althans wat betreft de onroerende goederen, slechts kan gebeuren indien de wetgever dat uitdrukkelijk bepaalt. Cassatie maakte daarbij de volgende overweging : « De artikelen 42, 1º, en 43 van dit Wetboek laten de verbeurdverklaring niet toe van een pand dat gediend heeft tot het plegen van het misdrijf. Wanneer de wetgever de bedoeling heeft om een dergelijke straf op te leggen, geeft hij dit te kennen in een specifieke bepaling, zoals artikel 433terdecies, tweede lid, van het voormelde Wetboek. Artikel 380, § 1, 3º, noch enige andere bepaling voorzien in de verbeurdverklaring van het pand wanneer het verhuurd wordt met het oog op prostitutie met de bedoeling een abnormaal voordeel te verkrijgen. »
Indien de wetgever de mogelijkheid op een verbeurdverklaring van onroerende goederen wil behouden, moet deze mogelijkheid dan ook expliciet in de wet worden opgenomen.
Daarom beoogt de indiener met dit wetsvoorstel de expliciete inschrijving van de mogelijkheid tot verbeurdverklaring van onroerende goederen in het kader van een adequate en slagkrachtige bestrijding van de mensenhandel, door de toevoeging van een passus in artikel 433novies van het Strafwetboek.
IV. HET STANDPUNT VAN DE REGERING
A. Uiteenzetting van de minister van Justitie, mevrouw Annemie Turtelboom
De strijd tegen mensenhandel staat reeds meer dan vijftien jaar hoog op de nationale en internationale politieke agenda. Het Belgische beleid inzake mensenhandel wordt gekenmerkt door een integrale, geïntegreerde en multisectoriële dimensie.
Hoewel dit Belgisch model nog steeds geldt als één van de meest ontwikkelde systemen binnen de EU en er op nationaal vlak een aantal belangrijke successen geboekt zijn — zowel op het vlak van justitieel optreden als op het vlak van bescherming en opvang van slachtoffers —, zijn er ook punten voor verbetering vatbaar.
Overigens is de strijd tegen de mensenhandel ook voor de Europese Unie al verscheidene jaren een prioriteit. In maart 2011 werd onder het Belgisch voorzitterschap een nieuwe richtlijn van de Europese Unie aangenomen. Het gaat om de richtlijn van het Europees Parlement en van de Raad inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad.
De richtlijn neemt in grote lijnen de doorbraken over van het Verdrag van Warschau van de Raad van Europa in 2005. Op een aantal punten zet ze echter een stap verder. De omzettingstermijn van de richtlijn is begin april verstreken. Onze wetgeving, die bij de wet van 10 augustus 2005 hervormd is, is weliswaar grotendeels in overeenstemming met dat nieuwe instrument, maar er moeten nog diverse technische aanpassingen worden aan aangebracht. Daarnaast is sinds de wet werd aangenomen vijf jaar verstreken. De spelers in het veld en de rechtsleer hebben gewezen op leemten en op toepassingsproblemen, onder andere inzake de strafbaarstelling van de mensenhandel. Sommige van de leemten of problemen vergen wetswijzigingen om ze te verhelpen en om de wetgeving optimaal toe te passen.
In die context werd in 2011 een werkgroep opgericht met de opdracht technische wijzigingsvoorstellen te formuleren. Die werkgroep bestond uit vertegenwoordigers van het DGWL en van de Dienst Strafrechtelijk Beleid van de FOD Justitie, van het Netwerk Mensenhandel van het College (de heer Frédéric Kurz), van parketten (mevrouw Catherine Collignon) en van een arbeidsauditoraat (de heer Charles-Eric Clesse), alsook uit een deskundige van het Centrum voor gelijkheid van kansen. De werkgroep boog zich zowel over de problemen die de diverse spelers in het veld hebben aangekaart en over de diverse evaluaties, als over de wetsvoorstellen en de verplichtingen die uit de Europese richtlijn voortvloeien. Hij heeft ook vergelijkingen gemaakt met buitenlandse wetgevingen. Eind december werden de voorstellen voor advies overgelegd aan de drie opvangcentra, de Dienst Vreemdelingenzaken, de federale politie, de Sociale Inspectie, het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring en aan de Vlaamse Wooninspectie. De werkgroep heeft half januari vergaderd en heeft zijn project op bepaalde punten aangepast.
Een reeks voorstellen van de groep bevindt zich in wetsontwerp nr. 5-711/4, dat in april 2013 in deze commissie en in plenaire vergadering van de Senaat werd aangenomen. Andere komen aan bod in een wetsontwerp dat door de regering zal worden ingediend.
Zo heeft de wetgever het ook nodig geacht om nu reeds te voorzien in de verplichting onroerende goederen die gediend hebben tot het plegen van een misdrijf van mensenhandel, uitbuiting van prostitutie of mensensmokkel verbeurd te verklaren, om tegemoet te komen aan het arrest van het Hof van Cassatie van 2009. Deze wijziging is vervat in wetsvoorstel nr. 5-1215 van de heer Anciaux en in wetsvoorstel nr. 5-1881 van de her Deprez c.s. Deze voorstellen beperken zich echter tot mensenhandel en voorzien niet in de procedure van inbeslagneming van onroerende goederen.
Daarom heeft de regering op wetsvoorstel nr. 5-1881 amendementen ingediend (stuk Senaat, nr. 5-1181/2) die het toepassingsgebeid ervan verruimen.
Ten slotte wijst de minister erop dat de aanstaande goedkeuring van een nieuwe Europese richtlijn betreffende de bevriezing en verbeurdverklaring van bezittingen de gelegenheid zal bieden om in een algemenere hervorming de vastgestelde problemen inzake mensenhandel en huisjesmelkerij aan te pakken, zowel op het vlak van de inbeslagneming als van de verbeurdverklaring.
B. Algemene bespreking
De heer Moureaux stelt vast dat de regering voorstander is van wetsvoorstel 5-1881, dat gedetailleerder is.
De heer Anciaux dankt de minister voor het globale overzicht inzake de initiatieven over mensenhandel. Het is inderdaad een goede zaak om de problemen in hun geheel op te lossen en huidig dossier is een voorbeeld van goede samenwerking tussen de wetgever en de uitvoerend macht. Aangezien de minister amendementen indient op het wetsvoorstel 5-1881 van de heer Deprez c.s. is hij het er mee eens dat dit wetsvoorstel in de eerste plaats besproken wordt.
Het verheugt mevrouw Désir dat het gezamenlijk werk van de Senaat en de regering tot resultaat leidt. Ze is tevreden over de manier waarop de minister met de Senaat heeft samengewerkt, op grond van de conclusies van de werkgroep. Het is essentieel dat in dit dossier, dat de weergave is van langdurige arbeid van alle spelers in het veld, een oplossing bereikt wordt.
Ze zegt tevreden te zijn dat men onze wetgeving wijzigt, zodat België een speerpunt blijft inzake de bestrijding van mensenhandel. Er is vaak aan herinnerd dat België altijd al een pionier is geweest op dat gebied en dat het essentieel is dat het dat blijft.
Mevrouw Matz stelt vast dat men zelden ziet dat het werk zo harmonieus over regering en parlement verdeeld wordt en dat verheugt haar. Ze dankt de bevoegde ministers omdat ze de Senaat de vrijheid hebben gegeven om in dit belangrijk dossier een wetgevend initiatief te nemen.
Ze wenst het precieze tijdspad te kennen van de omzetting van de Europese richtlijn betreffende de bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsook wil ze weten in welke vorm dat zal gebeuren. Dreigt het ontwerp van omzetting van de richtlijn betreffende beslag niet te worden behandeld in de commissie voor de Justitie ? Ze zou het betreuren, gelet op het werk dat de commissie voor de Binnenlandse Zaken op het gebied van de mensenhandel heeft verricht.
De minister van Justitie wijst erop dat de Europese richtlijn betreffende beslag nog niet af is en evenmin is aangenomen. Ze kan dus moeilijk een tijdspad vooropstellen of nadere informatie verstrekken over de vorm waarin de omzetting ervan zal plaatsvinden.
De heer Deprez verklaart in te stemmen met de amendementen die de regering heeft ingediend, omdat ze hem relevant lijken.
Mevrouw Thibaut stelt vast dat de amendementen die de regering heeft ingediend verder gaan dan de toepassing van de principes van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad. Men neemt er immers de daders van mensenhandel in het vizier, maar ook die van prostitutie. Hoe onderscheidt men vrij beoefende prostitutie van prostitutie in het raam van mensenhandel ? Ze vindt dat verwarrend en acht verschillende interpretaties van beide begrippen mogelijk.
De heer Moureaux ziet niet waar verwarring mogelijk is.
De heer Demeyer verklaart dat volgens hem het verschil te maken heeft met het feit dat mensenhandel andere vormen kan aannemen dan de vorm van prostitutie. Men moet andersom redeneren.
V. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING EN STEMMINGEN
Opschrift
De regering dient een amendement nr. 4 in (St. Senaat, nr. 5-1881/2), dat ertoe strekt het opschrift van het wetsvoorstel aan te passen teneinde rekening te houden met de uitbreiding van het toepassingsgebied van het voorstel tot exploitatie van prostitutie en tot mensensmokkel.
Amendement nr. 4 wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Artikel 1
Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt. Het wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Artikel 2
De regering dient een amendement nr. 1 in (St. Senaat, nr. 5-1881/2), dat ertoe strekt dit artikel te vervangen als volgt :
« Art. 2. Artikel 382ter van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 28 november 2000, wordt vervangen als volgt :
« Art. 382ter. De bijzondere verbeurdverklaring zoals bedoeld in artikel 42, 1º, wordt toegepast zelfs wanneer de zaken waarop zij betrekking heeft, niet het eigendom van de veroordeelde zijn, zonder dat deze verbeurdverklaring evenwel afbreuk kan doen aan de rechten van de derden op de goederen die verbeurd zouden kunnen worden verklaard. Zij moet in dezelfde omstandigheden ook worden toegepast op het roerend goed, het deel ervan, het onroerend goed, de kamer of enige andere ruimte bedoeld in dat artikel.
Ze kan ook worden toegepast op de tegenwaarde van deze roerende of onroerende goederen die werden vervreemd tussen het tijdstip waarop het misdrijf werd gepleegd en de definitieve rechterlijke beslissing.
In geval van beslag op een onroerend goed, wordt gehandeld overeenkomstig de vormvoorschriften van artikel 35bis. ». »
Dit amendement neemt een voorstel over dat geformuleerd werd door de werkgroep van de FOD Justitie die eind 2011 werd belast met het voorbereiden van de omzetting van de nieuwe richtlijn van 5 april 2011 van de Europese Unie inzake mensenhandel en het voorstellen van de wetswijzigingen die noodzakelijk of nuttig worden geacht om de toepassing van de wetgeving op het terrein te optimaliseren.
De groep was samengesteld uit magistraten van het arbeidsauditoraat, het auditoraat-generaal en het parket, een deskundige van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, personeelsleden van de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid en het directoraat-generaal Wetgeving en Fundamentele Rechten en Vrijheden van de FOD Justitie.
Veel problemen doen zich in de praktijk voor in verband met de inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen inzake mensenhandel, maar ook inzake exploitatie van prostitutie en huisjesmelkerij.
Het verdient aanbeveling om voor de aanpassing van de wettelijke bepalingen, die noodzakelijk is om die problemen op te lossen, te wachten op de goedkeuring van de nieuwe richtlijn Bevriezing en Confiscatie die dit jaar zou moeten worden voltooid. Dat is tevens het advies dat de Europese Commissie gaf aan de lidstaten tijdens de in 2012 georganiseerde vergaderingen over de omzetting van de richtlijn inzake mensenhandel. De omzetting van de nieuwe Europese richtlijn is immers de geschikte gelegenheid om alle bepalingen inzake inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen opnieuw te onderzoeken en algemene oplossingen te vinden voor de problemen.
In navolging van de indieners van het wetsvoorstel achtte de werkgroep het evenwel noodzakelijk om nu reeds rekening te houden met de interpretatie van het Hof van Cassatie, volgens welke de verbeurdverklaring van de onroerende goederen van de mensenhandelaars en van hen die zich schuldig maken aan exploitatie van prostitutie niet mogelijk is bij gebreke van een uitdrukkelijke wettelijke bepaling in die zin. Het wetsvoorstel nr. 5-1881 van de heer Deprez (en dat van de heer Anciaux, nr. 5-1215) heeft alleen betrekking op mensenhandel. Met dit amendement wordt de verbeurdverklaring van een onroerend goed tevens mogelijk gemaakt met betrekking tot exploitatie van prostitutie en mensensmokkel.
Er wordt ook uitdrukkelijk verwezen naar artikel 35bis van het Wetboek van strafvordering inzake het beslag op onroerend goed.
Het amendement nr. 1 wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.
Het aldus geamendeerde artikel 2 wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 3 (nieuw)
De regering dient amendement nr. 2 in (St. Senaat 5-1881/2), dat ertoe strekt nieuw een artikel 3 in te voegen, luidende :
« Art. 3. In artikel 433novies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2005 en gewijzigd bij de wet van 14 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) het derde lid wordt aangevuld met de volgende zinnen :
« Zij moet in dezelfde omstandigheden ook worden toegepast op het roerend goed, het deel ervan, het onroerend goed, de kamer of enige andere ruimte bedoeld in artikel 433quinquies. Ze kan ook worden toegepast op de tegenwaarde van deze roerende of onroerende goederen die werden vervreemd tussen het tijdstip waarop het misdrijf werd gepleegd en de definitieve rechterlijke beslissing. »;
b) artikel 433novies wordt met een nieuw lid aangevuld, luidende :
« In geval van beslag op een onroerend goed, wordt gehandeld overeenkomstig de vormvoorschriften van artikel 35bis van het Wetboek van strafvordering ». »
De verantwoording is dezelfde als die bij amendement nr. 1.
Amendement nr. 2 wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 4 (nieuw)
De regering dient een amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 5-1881/2), dat ertoe strekt een nieuw artikel 4 toe te voegen, luidende :
« Art. 4. In artikel 77sexies van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) Het tweede lid word aangevuld met de volgende zinnen :
« Zij moet in dezelfde omstandigheden ook worden toegepast op het roerend goed, het deel ervan, het onroerend goed, de kamer of enige andere ruimte bedoeld in dat artikel. Ze kan ook worden toegepast op de tegenwaarde van deze roerende of onroerende goederen die werden vervreemd tussen het tijdstip waarop het misdrijf werd gepleegd en de definitieve rechterlijke beslissing. »;
b) Artikel 77sexies wordt aangevuld met het volgende lid :
« In geval van beslag op een onroerend goed, wordt gehandeld overeenkomstig de vormvoorschriften van artikel 35bis van het Wetboek van strafvordering. ». »
Amendement nr. 3 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
Het aldus geamendeerde wetsvoorstel in zijn geheel wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.
Door die stemming dient wetsvoorstel 5-1215 tot aanvulling van het Strafwetboek wat betreft de bijzondere verbeurdverklaring bij mensenhandel van de heer Bert Anciaux geen doel meer.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Cécile THIBAUT. | Philippe MOUREAUX. |