5-1993/1 | 5-1993/1 |
27 FEBRUARI 2013
De wet van 8 april 2002 betreffende de anonimiteit van de getuigen beschermt de politieambtenaar in het kader van het onderzoek maar geeft geen antwoord op de vraag of deze bescherming onverminderd blijft gelden wanneer tegen hemzelf klacht wordt ingediend. Tijdens het onderzoek is voorzien in gedeeltelijke of volledige anonimiteit, omdat represailles mogelijk zijn doordat de identiteit en het adres van de getuige, of dus onderzoeker, in het strafdossier worden vermeld.
Wanneer evenwel tegen politiemensen klacht met burgerlijke partijstelling wordt ingediend bij de procureur des Konings of bij de onderzoeksrechter, zijn er geen specifieke regels. De discussie werd destijds afgedaan als theoretisch en hypothetisch, maar de praktijk heeft recentelijk de theorie ingehaald.
Een klacht bij de onderzoeksrechter tegen politieagenten van het speciale interventieteam, wier anonimiteit tijdens het onderzoek gegarandeerd werd, die tot pervers gevolg heeft, gelet op de bestaande leemte in de wet, dat men de hand kan leggen op de persoonsgegevens van deze politieagenten, druist in tegen de geest van de wet van 8 april 2002.
De anonimiteit van deze agenten, meer bepaald de leden van speciale interventieteams wier anonimiteit cruciaal is met het oog op de verdere uitoefening van hun beroepstaken, wordt vandaag gegarandeerd in de fase van het onderzoek. Echter, wanneer er een klacht komt met burgerlijke partijstelling dan kan deze anonimiteit ten opzichte van de klager niet langer gegarandeerd blijven.
De indieners van dit wetsvoorstel willen daarom voorzien in de mogelijkheid om de anonimiteit van de politieambtenaar te handhaven en dit voor een langere periode. De onderzoeksrechter kan daarbij de anonimiteit behouden, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, en dit op voorwaarde dat :
1. er kan worden aangenomen dat de beklaagde of een persoon uit diens naaste omgeving zich door het stellen van burgerlijke partij redelijkerwijze ernstig in zijn integriteit bedreigd voelt, indien de beklaagde officier of agent van gerechtelijke politie is;
2. er precieze en ernstige aanwijzingen bestaan dat deze beklaagde of een persoon uit diens naaste omgeving gevaar loopt, indien de beklaagde officier of agent van gerechtelijke politie is.
De anonimiteit kan echter niet gedurende de gehele procedure gehandhaafd blijven, anders zou dit een aanfluiting zijn van de rechten van de klager die zich burgerlijke partij heeft gesteld. Om misbruiken bij het stellen van burgerlijke partij te vermijden, bijvoorbeeld enkel met het oog op het verkrijgen van de persoonsgegevens voor intimidatie, kan de anonimiteit behouden blijven tot een eerste toetsing door een rechter buiten het onderzoek, en dit is de beslissing van de raadkamer om beklaagde door te verwijzen naar de correctionele rechtbank. Bij een doorverwijzing naar de raadkamer kan men er immers van uit gaan dat er genoeg aanwijzingen zijn tegen beklaagde, zodoende dat het ook vanaf dan gegrond is, en in lijn met de rechten van de burgerlijke partijen, om de persoonsgegevens van beklaagde te kennen.
Yoeri VASTERSAVENDTS. | |
Martine TAELMAN. | |
Alain COURTOIS. | |
Dirk CLAES. | |
Fauzaya TALHAOUI. | |
Jean-Jacques DE GUCHT. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In het het eerste boek, hoofdstuk VI, afdeling II, van het Wetboek van strafvordering wordt een artikel 67/1 ingevoegd, luidende :
« Art. 67/1. § 1. Indien de klager zich burgerlijke partij stelt vooraleer de beklaagde wordt doorverwezen naar de correctionele rechtbank, kan de onderzoeksrechter hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, de inverdenkinggestelde, dan wel diegenen die nominatief in de klacht met burgerlijke partij worden vermeld of erin worden geviseerd of de burgerlijke partij bevelen dat de identiteit van de beklaagde verborgen zal worden gehouden op voorwaarde :
1º dat er kan worden aangenomen dat de beklaagde of een persoon uit diens naaste omgeving zich redelijkerwijze door de burgerlijke partijstelling ernstig in zijn integriteit bedreigd voelt, indien de beklaagde officier of agent van gerechtelijke politie is;
2º dat er precieze en ernstige aanwijzingen bestaan dat deze beklaagde, inverdenkinggestelde of persoon lastens wie nominatief een kalcht met burgerlijke partij wordt neergelegd of die erin geviseerd wordt of een persoon uit diens naaste omgeving gevaar loopt, indien de beklaagde officier of agent van gerechtelijke politie is.
§ 2. Vooraleer de onderzoeksrechter een beslissing neemt, neemt hij kennis van de volledige identiteit van de beklaagde.
§ 3. De overeenkomstig § 1 verleende beschikking wordt met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend en maakt melding van de toepassing van de voorgaande paragrafen, dit alles op straffe van nietigheid.
§ 4. Een beschikking van de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling tot regeling van de rechtspleging bij toepassing van artikel 127 van het Wetboek van strafvordering waarbij tot de verwijzing van de betrokkene wordt besloten, zal van rechtswege een einde stellen aan de in de § 1 toegekende anonimiteit. »
22 januari 2013.
Yoeri VASTERSAVENDTS. | |
Martine TAELMAN. | |
Alain COURTOIS. | |
Dirk CLAES. | |
Fauzaya TALHAOUI. | |
Jean-Jacques DE GUCHT. |