5-1953/2 | 5-1953/2 |
18 FEBRUARI 2013
Nr. 1 VAN MEVROUW KHATTABI
Art. 8
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 8. Artikel 30 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, wordt vervangen als volgt :
Art. 30. § 1. De voorwaardelijke invrijheidstelling en de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering worden toegekend door de strafuitvoeringsrechter op schriftelijk verzoek van de veroordeelde.
§ 2. Ten vroegste zes maanden en ten laatste twee maanden voor de veroordeelde aan de bij de artikelen 25, § 1, en 26, § 1, bepaalde tijdsvoorwaarden voldoet, licht de directeur of de psychosociale diensten van de gevangenis de veroordeelde mondeling of schriftelijk in over zijn rechten en de stappen die moeten worden ondernomen met het oog op een eventuele aanvraag tot voorwaardelijke invrijheidstelling of voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering.
Bij die gelegenheid overhandigen de directeur of de psychosociale diensten de veroordeelde een formulier om voorwaardelijke invrijheidstelling en voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied aan te vragen.
§ 3. Het schriftelijk verzoek wordt ingediend op de griffie van de gevangenis. De griffie van de gevangenis zendt het schriftelijk verzoek over aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank binnen een termijn van 24u, aan de advocaat van de veroordeelde indien die bekend is en bezorgt een afschrift aan de directeur.
§ 4. De directeur brengt een advies uit uiterlijk vier maanden na de ontvangst van het schriftelijk verzoek van de veroordeelde. De artikelen 31 en 32 zijn van toepassing. ».
Verantwoording
Dit amendement wil meer garanties bieden op het gebied van de informatie aan de veroordeelden en hun toegang tot de procedures inzake invrijheidstelling wanneer ze aan de voorwaarden voldoen. Bepaalde veroordeelden hebben immers niet voldoende middelen om zelf een verzoek tot invrijheidstelling in te dienen of kunnen zelfs niet lezen of schrijven. Opdat deze veroordeelden op dezelfde wijze toegang zouden hebben tot deze procedures inzake invrijheidstelling, is het dan ook belangrijk dat de directeur of de psychosociale diensten van de gevangenis de tijd nemen om de veroordeelden mondeling te informeren in begrijpelijke taal en dat ze hen concreet begeleiden, bijvoorbeeld door hen te helpen het standaardformulier voor het verzoek in te vullen.
Nr. 2 VAN MEVROUW KHATTABI
Art. 9
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 9. In artikel 31 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) Paragraaf 4 wordt aangevuld met de volgende twee leden :
« Het slachtoffer wordt schriftelijk en binnen een termijn van 24 uur na de ontvangst door de griffie van het schriftelijk verzoek bedoeld in artikel 29 of 30 ingelicht over de tenuitvoerlegging van de procedure en de verschillende fasen die hieruit voortvloeien.
Het slachtoffer wordt tevens verzocht om door middel van een formulier, binnen een termijn van vijftien dagen na de ontvangst ervan, een schriftelijk advies over te zenden over de voorwaarden die hij wenst te laten opleggen in zijn belang.
De inhoud en de vormgeving van het formulier bedoeld in het vorige lid worden bepaald door de Koning. Het formulier gaat vergezeld van een vooraf geadresseerde en gefrankeerde envelop. ». »
b) Paragraaf 5 wordt opgeheven. »
Verantwoording
De goedkeuring van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten was een andere belangrijke stap in de toekenning van rechten aan de slachtoffers, in het kader van de strafuitvoering.
Deze hervormingen hebben het slachtoffer echter niet de plaats van procespartij voor de strafuitvoeringsrechtbank gegeven. Het is de procureur des Konings die ermee belast is de maatschappij te vertegenwoordigen in de procedures met betrekking tot de strafuitvoering.
Het slachtoffer wordt op de hoogte gebracht van zijn rechten, mag zijn wensen schriftelijk kenbaar maken, wordt ook ingelicht over de zittingsdag en wordt er gehoord indien hij dat wenst. Desondanks stelt men in de praktijk vast dat de slachtoffers zich nog te vaak genegeerd of aan de kant geschoven voelen.
Het feit dat het slachtoffer op de hoogte wordt gebracht van de indiening van dit verzoek en van dit advies (en dus van het feit dat er een procedure is gestart), biedt hem de kans zich hierop voor te bereiden en zijn mening kenbaar te maken over de voorwaarden die hij wil laten opleggen in zijn belang, in een vroeger stadium in de procedure (alvorens het openbaar ministerie zijn met redenen omklede advies opstelt) zodat hiermee meer rekening kan worden gehouden.
Nr. 3 VAN MEVROUW KHATTABI
Art. 13
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 13. Artikel 50 van dezelfde wet wordt opgeheven. ».
Verantwoording
Gevolg van amendement nr. 1.
Zakia KHATTABI. |
Nr. 4 VAN MEVROUW FAES
Art. 2
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Dit artikel, dat 2 correctionele rechters toevoegt aan de strafuitvoeringsrechtbank, getuigt van weinig respect voor de huidige strafuitvoeringsrechtbank.
Nr. 5 VAN MEVROUW FAES
Art. 3
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Dit artikel, dat 2 correctionele rechters toevoegt aan de strafuitvoeringsrechtbank, getuigt van weinig respect voor de huidige strafuitvoeringsrechtbank.
Nr. 6 VAN MEVROUW FAES
Art. 4
Dit artikel vervangen door wat volgt :
« Art. 4. In artikel 25 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in § 1 worden de woorden « één derde » vervangen door de woorden « drie vijfden »;
2º in littera a) worden de woorden « één derde » vervangen door de woorden « drie vijfden »;
3º in § 2, littera b), worden de woorden « twee derden » vervangen door de woorden « drie vierden », en de woorden « veertien jaar » vervangen door de woorden « achttien jaar »;
4º in § 2, littera c) de woorden « tien jaar » vervangen door de woorden « achttien jaar », en de woorden « zestien jaar » vervangen door de woorden « tweeëntwintig jaar ». »
Verantwoording
Volgens het huidige artikel 25, § 1 van de wet externe rechtspositie wordt, voor wat de vrijheidsstraffen van drie jaar of minder betreft, de voorwaardelijke invrijheidstelling toegekend aan elke veroordeelde, voor zover de veroordeelde één derde van deze straffen heeft ondergaan.
Volgens de huidige § 2 wordt, voor de vrijheidsstraffen van meer dan drie jaar, de voorwaardelijke invrijheidstelling toegekend voor zover de veroordeelde : (1) hetzij één derde van deze straffen heeft ondergaan; (2) hetzij in geval van herhaling twee derde van die straffen heeft ondergaan, zonder dat de duur van de reeds ondergane straffen meer dan veertien jaar bedraagt; (3) hetzij in geval van veroordeling tot levenslange vrijheidsstraf, tien jaar van deze straf heeft ondergaan, of, in geval van herhaling, zestien jaar.
De indieners van dit amendement zijn van mening dat deze tijdsvoorwaarden moeten verstrengd worden. Deze tijdsvoorwaarden komen immers onvoldoende tegemoet aan het bestraffend en heropvoedend karakter van de vrijheidsstraf, zowel ten aanzien van de veroordeelde als ten aanzien van de maatschappij. Anderzijds komt de één derde voorwaarde ook niet overeen met het tijdstip waarop in de praktijk de voorwaardelijke invrijheidstelling meestal wordt toegekend, zijnde de helft.
Wat het bestraffend en heropvoedend karakter betreft, is het duidelijk dat een voorwaardelijke invrijheidstelling die reeds na één derde van de straf wordt toegekend, niet bijdraagt tot het respect en de aanvaarding van de straf door de veroordeelde, maar daarnaast vaak ook te weinig nuttige tijd vrijmaakt voor intensieve begeleiding en voorbereiding op de re-integratie. Ook voor de maatschappij is een te vroege voorwaardelijke invrijheidstelling moeilijk te begrijpen. De strafmaat die een strafrechter uitspreekt, schept in de hoofden van de publieke opinie bepaalde verwachtingen. Een invrijheidstelling na één derde van de straf is dan ook moeilijk te verantwoorden.
Voor de indieners van dit amendement dient de voorwaardelijke invrijheidstelling dan ook worden verstrengd, maar zeker niet worden afgeschaft. De voorwaardelijke invrijheidstelling is immers een belangrijk instrument om recidive tegen te gaan. De maatschappij heeft er alle belang bij dat een veroordeelde, na snelle en rechtvaardige bestraffing, niet hervalt. Tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling is er strikte controle en begeleiding mogelijk, die er niet meer is wanneer een veroordeelde pas op het einde van zijn straf zou vrijkomen (met uitzondering van de zeldzame terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank). De voorwaardelijke invrijheidstelling maakt het daarentegen mogelijk om de veroordeelde bij zijn vrijlating nauwgezet op te volgen. Hij krijgt strikte voorwaarden en als hij deze niet respecteert, wordt hij meteen weer opgesloten. De voorwaardelijke invrijheidstelling is ook een belangrijke stimulans voor een veroordeelde om mee te werken met begeleiding en re-integratie. Bovendien gaat het agressie in de gevangenis tegen, omdat gevangenen de gunst om vroeger vrij te komen niet willen verspelen.
De verstrenging die de indieners voorstaan, is de volgende. Een voorwaardelijke invrijheidstelling wordt pas mogelijk nadat de veroordeelde drie vijfden van zijn vrijheidsstraf heeft ondergaan (in plaats van één derde vandaag). Is er sprake van recidive dient de veroordeelde drie vierde van zijn straf te ondergaan (in plaats van de huidige twee derde). Tot slot worden de maxima die artikel 25 oplegt in het geval van levenslange veroordeling opgetrokken om consequent de verstrenging door te trekken.
Nr. 7 VAN MEVROUW FAES
Art. 6
Dit artikel vervangen door wat volgt :
« Art. 6. In artikel 26 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in § 1, worden de woorden « één derde » vervangen door de woorden « drie vijfden »;
2º in § 2, littera a), worden de woorden « één derde » vervangen door de woorden « drie vijfden »;
3º in § 2, littera b), worden de woorden « twee derden » vervangen door de woorden « drie vierden » en de woorden « veertien jaar » vervangen door de woorden « achttien jaar »;
4º in § 2, littera c), worden de woorden « tien jaar » vervangen door de woorden « achttien jaar » en de woorden « zestien jaar » vervangen door de woorden « tweeëntwintig jaar ». »
Verantwoording
Het huidige artikel 26 dat de voorwaarden bepaalt voor de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering bevat gelijkaardige tijdsvoorwaarden als artikel 25. Volgens de huidige § 2 wordt deze invrijheidstelling toegekend voor zover de veroordeelde : (1) hetzij één derde van deze straffen heeft ondergaan; (2) hetzij in geval van herhaling twee derde van die straffen heeft ondergaan, zonder dat de duur van de reeds ondergane straffen meer dan veertien jaar bedraagt; (3) hetzij in geval van veroordeling tot levenslange vrijheidsstraf, tien jaar van deze straf heeft ondergaan, of, in geval van herhaling, zestien jaar.
Hoewel de indieners van dit amendement de mening toegedaan zijn dat veroordeelden zonder Belgische nationaliteit of zonder permanente verblijfstitel niet thuis horen in de gevangenissen in dit land, dient vanuit het oogpunt van gelijkheid gekozen te worden voor gelijkaardige strengere voorwaarden zoals het amendement nr. 6 voorziet. Het zou immers moeilijk te begrijpen zijn dat een veroordeelde van buitenlandse origine vroeger zou kunnen vrij komen — zij het om teruggestuurd te worden naar zijn land van oorsprong — dan een veroordeelde met de Belgische nationaliteit of een permanente verblijfstitel. Hoewel de categorieën duidelijk onderscheiden zijn en de terugkeer naar het land van oorsprong een legitiem doel is, zou een verschillende behandeling disproportioneel zijn. Daarom kiest dit amendement voor een identieke verstrenging als het vorige amendement. De verstrenging die de indieners voorstaan, is de volgende. Een voorwaardelijke invrijheidstelling wordt pas mogelijk nadat de veroordeelde drie vijfden van zijn vrijheidsstraf heeft ondergaan (in plaats van één derde vandaag). Is er sprake van recidive dient de veroordeelde drie vierden van zijn straf te ondergaan (in plaats van de huidige twee derde). Tot slot worden de maxima in het geval van levenslange veroordeling opgetrokken om consequent de verstrenging door te trekken.
Nr. 8 VAN MEVROUW FAES
Art. 9
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
In zijn advies stelt de Raad van State het volgende :
« 9. In de thans geldende wet van 17 mei 2006 wordt het toekennen van strafuitvoeringsmodaliteiten door de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank afhankelijk gemaakt van het uitbrengen van een voorafgaand advies door de directeur van de gevangenis en door het openbaar ministerie. De wet bepaalt strikte termijnen voor het uitbrengen van deze adviezen en houdt waarborgen in dat deze termijnen worden nageleefd en dat de niet-naleving ervan niet tot gevolg heeft dat de zaak niet aan het oordeel van de strafuitvoeringsrechter en de strafuitvoeringsrechtbank kan worden voorgelegd.
10. Op grond van artikel 29, § 3, van de wet van 17 mei 2006 is de directeur van de gevangenis verplicht om advies uit te brengen binnen twee maanden na de ontvangst van het afschrift van het schriftelijk verzoek van een gedetineerde om een beperkte detentie en een electronisch toezicht toegekend te krijgen. Op grond van artikel 30, § 2, is diezelfde directeur verplicht om « ten vroegste vier maanden en ten laatste twee maanden voor de veroordeelde aan de bij de artikelen 25, § 1, en 26, § 1, bepaalde tijdsvoorwaarden voldoet » een advies uit te brengen, over de mogelijke voorwaardelijke invrijheidsstelling en de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering ». Op grond van het ontworpen artikel 30, § 2 (artikel 7, § 3) van het voorontwerp zal hij zijn advies dienen uit te brengen « ten laatste vier maanden na de ontvangst van het schriftelijk verzoek van de veroordeelde ». Indien het advies van de directeur niet wordt meegedeeld binnen de in de artikelen 29, § 3, en 30, § 2, bedoelde termijn, dan biedt het thans geldende artikel 31, § 5, van de wet van 17 mei 2006, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg de mogelijkheid om op verzoek van de veroordeelde, de minister van Justitie op straffe van een dwangsom te veroordelen « tot het uitbrengen van zijn advies, via de directeur, binnen de termijn voorzien door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg en om aan de veroordeelde een afschrift van dit advies ter kennis te brengen ». Deze bepaling is ook van toepassing op het advies dat de directeur dient uit te brengen op grond van artikel 50, § 2, van de wet, in het kader van de toekenningsprocedure voor vrijheidsstraffen van meer dan drie jaar.
11. Overeenkomstig artikel 33, § 1, van de wet dient ook het openbaar ministerie, binnen een maand na de ontvangst van het advies van de directeur of, indien de veroordeelde niet gedetineerd is, na de indiening van het verzoek, een met redenen omkleed advies op te stellen, dit over te zenden aan de strafuitvoeringsrechter en het in afschrift aan de veroordeelde en de directeur mee te delen. Op grond van artikel 34, § 1, van de wet dient de behandeling van de zaak plaats te vinden op de eerste nuttige zitting van de strafuitvoeringsrechter na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie. Deze zitting moet plaatsvinden uiterlijk twee maanden na de indiening van het verzoek of na de ontvangst van het advies van de directeur. Ingeval het advies van het openbaar ministerie niet wordt toegezonden binnen de bij artikel 33 bepaalde termijn, dient het openbaar ministerie zijn advies schriftelijk uit te brengen voor of tijdens de zitting.
12. In de artikelen 8 en 10 van het voorontwerp worden de hiervoor vermelde waarborgen opgeheven die ertoe strekten te verhinderen dat het niet tijdig uitbrengen van het advies door de directeur van de gevangenis en door het openbaar ministerie, tot gevolg heeft dat de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank zich niet over de strafuitvoeringsmodaliteiten kunnen uitspreken.
Artikel 8 van het voorontwerp van wet beoogt artikel 31, § 5, van de wet van 17 mei 2006 op te heffen. Deze opheffing impliceert dat, alhoewel de strikte termijnregeling voor het uitbrengen van de adviezen door de directeur behouden blijft, de rechtshandhaving ervan wordt afgebouwd. Indien de directeur de in de wet bepaalde termijn voor het uitbrengen van zijn advies niet naleeft, zal de gedetineerde daartegen geen verhaal hebben. In de memorie van toelichting wordt deze opheffing als volgt verantwoord :
« In de praktijk moet worden vastgesteld dat sinds de inwerkingtreding van de wet deze bepaling zelden toegepast is geweest. Dit geeft aan dat de adviezen steeds binnen de gestelde termijn en dus tijdig worden afgeleverd. Dergelijke procedure is trouwens ook niet voorzien voor laattijdige adviezen van het openbaar ministerie. Tot slot moet worden vastgesteld dat de procedure voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg niet de meest geschikte procedure is om in te grijpen indien zeer uitzonderlijk toch een laattijdig advies zou worden afgeleverd. Dit is een probleem van interne organisatie dat ingeval van niet naleving van termijnen intern kan en zal worden aangepakt ».
Artikel 10 van het voorontwerp beoogt de tweede zin van artikel 34, § 1, van de wet van 17 mei 2006 te vervangen door de volgende bepaling :
« Deze zitting vindt plaats uiterlijk twee maanden na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie ».
Artikel 10 van het voorontwerpt strekt er daarenboven toe de derde zin van artikel 34, § 1, op te heffen. Deze vervanging en opheffing impliceren dat alhoewel ook de termijnregeling voor het uitbrengen van de adviezen door het openbaar ministerie behouden blijft, de rechtshandhaving ervan wordt afgebouwd. Indien het openbaar ministerie de in de wet bepaalde termijn voor het uitbrengen van zijn advies niet naleeft, zal de zitting niet kunnen plaatsvinden. De regeling dat de zitting hoe dan ook uiterlijk twee maanden na de indiening van het verzoek of na de ontvangst van het advies van de directeur dient plaats te hebben en dat, ingeval het openbaar ministerie zijn advies niet tijdig toezendt, het zijn advies schriftelijk dient uit te brengen voor of tijdens de zitting, vervalt.
In de memorie van toelichting bij artikel 10 van het ontwerp wordt op geen enkele wijze uitgelegd om welke redenen deze wijzigingen worden aangebracht.
13. De Raad van State is van oordeel dat de verantwoording voor de opheffing van artikel 31, § 5, van de wet van 17 mei 2006 geenszins overtuigend is. Vooreerst is niet duidelijk waarom de omstandigheid dat een procedure in feite zelden wordt gebruikt, in rechte de opheffing ervan kan rechtvaardigen. Dat de termijnregeling in de praktijk goed wordt nageleefd, kan immers precies te wijten zijn aan het preventief effect dat de in artikel 31, § 5, opgenomen mogelijkheid om bij het overschrijden van de termijn op te treden, heeft. Het hoeft voorts niet te verbazen dat deze procedure weinig gebruikt is, aangezien ze pas sinds 2007 van toepassing is. De zeldzame keren dat de procedure in werking is gesteld, heeft ze bovendien haar nut bewezen.
Vervolgens gaat de « interne » aanpak van het probleem die ter sprake komt op het eind van de memorie van toelichting betreffende artikel 8 niet gepaard met enige juridische waarborg van goede afloop die vergelijkbaar is met de uitspraak van een beschikking in kort geding onder verbeurte van een dwangsom, en kan hij in tegenstelling tot de betreffende beschikking, niet worden verkregen of afgedwongen op initiatief van de betrokken persoon.
Ten slotte is de rechtvaardiging in de memorie van toelichting bij artikel 8, ontleend aan het ontbreken van een procedure in kort geding om het openbaar ministerie aan te manen zijn advies uit te brengen, niet overtuigend. Een soortgelijke procedure zou niet verenigbaar zijn met het beginsel van de onafhankelijkheid van het openbaar ministerie en zou hoe dan ook niet noodzakelijk zijn in het licht van het bepaalde in artikel 34, § 1, eerste lid, laatste zin, van de wet van 17 mei 2006 zoals die thans geldt.
14. De opheffing van artikel 31, § 5, en artikel 34, § 1, derde zin, van de wet van 17 mei 2006 kunnen tot gevolg hebben dat een gedetineerde die voldoet aan de voorwaarden voor de toekenning van beperkte detentie en elektronisch toezicht (artikel 23) of die voldoet aan de voorwaarde van voorwaardelijke invrijheidsstelling (artikel 25, § 2) of voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering (artikel 26, § 2) bij gebrek aan advies van de directeur van de gevangenis of van het openbaar ministerie, zijn verzoek niet aan de strafuitvoeringsrechter respectievelijk de strafuitvoeringsrechtbank kan voorleggen. Uit de artikelen 29, § 3, en 30 van de wet van 17 mei 2006 volgt immers dat dezen de strafuitvoeringsmodaliteiten slechts kunnen toekennen op advies van de directeur van de gevangenis. Uit de artikelen 33 en 51 van de wet volgt daarenboven dat slechts na het advies van de directeur, het openbaar ministerie zijn advies kan uitbrengen. Uit de artikelen 34, § 1, en 52, § 1, van de wet blijkt ten slotte dat het uitbrengen van dit laatste advies een voorwaarde is om de zitting te bepalen van de strafuitvoeringsrechter, respectievelijk de strafuitvoeringsrechtbank.
15. Indien de adviezen van de directeur en van het openbaar ministerie niet worden uitgebracht binnen de bij de wet bepaalde termijnen wordt het recht van de gedetineerde geschonden om zijn verzoek door de strafuitvoeringsrechter, respectievelijk de strafuitvoeringsrechtbank te laten beslissen binnen de grenzen en volgens de voorwaarden die de wet bepaalt.
Zonder dat het nodig is de toepasbaarheid van artikel 5 van artikel 6 van het EVRM, juncto artikel 14 BUPO, op de beslissingen van de strafuitvoeringsrechters en de strafuitvoeringsrechtbanken te onderzoeken, is het duidelijk dat artikel 13 van de Grondwet, juncto artikel 157, vierde lid, van de Grondwet, dat een recht op toegang tot deze rechter of rechtbank waarborgt, wordt geschonden.
16. Ook al hebben de opheffing van artikel 31, § 5, en de vervanging respectievelijk de opheffing van artikel 34, § 1, tweede en derde zin, van de wet van 17 mei 2006 an sich niet onvermijdelijk tot gevolg dat er vaker laattijdigadviezen zullen worden uitgebracht, toch is de Raad van State van oordeel dat het risico reëel is dat dit het gevolg kan zijn van het opheffen van de waarborgen inzake rechtshandhaving die deze bepalingen bevatten. Uit de memorie van toelichting blijkt dat de stellers van het voorontwerp van oordeel zijn dat de procedure voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg « niet de meest geschikte procedure » is om in te grijpen wanneer de directeur van de gevangenis in gebreke blijft om zijn advies uit te brengen en dat zij meer heil zien in een « interne aanpak ». In het ontwerp wordt echter op geen enkele wijze aangegeven waarin die « interne aanpak » zou bestaan. De Raad van State is van oordeel dat de rechtsbescherming door een onafhankelijke en onpartijdige rechter het meest aangewezen is om op te treden tegen eventuele misbruiken van het bestuur wanneer, zoals in casu, de vrijheidsberoving, onder de voorwaarden bij wet bepaald, in het geding is. Daarenboven is de Raad van oordeel dat ook het opheffen van de bepaling dat de zitting moet plaatsvinden uiterlijk twee maanden na de indiening van het verzoek of na de ontvangst van het advies van de directeur en dat het openbaar ministerie desgevallend ter zitting advies dient uit te brengen, op niet verantwoorde wijze de thans geldende waarborg aantast dat de door wet bepaalde termijnregeling wordt « nageleefd.
In lijn met het advies van de Raad van State kiezen de indieners er dan ook voor om de huidige rechtswaarborg te behouden.
Nr. 9 VAN MEVROUW FAES
Art. 11
In dit artikel, de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º het eerste en tweede lid onder een 1º brengen.
2º een punt 2º invoegen luidende :
« 2º het artikel wordt aangevuld met een § 3, luidende :
« § 3. Het slachtoffer wordt ten laatste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld door het openbaar ministerie ingelicht over de voorwaarden die de gevangenisdirecteur en het openbaar ministerie in hun advies in het belang van het slachtoffer nodig achten om op te leggen. » »
Verantwoording
Het huidige artikel 34 van de wet externe rechtspositie bepaalt de nog niet in werking getreden procedure van de strafuitvoeringsrechter voor de toekenning van de strafuitvoeringsmodaliteiten voor vrijheidsstraffen van drie jaar of minder. In de artikelen die artikel 34 voorafgaan, komt de voorbereidingsfase aan bod, met in het bijzonder het feit dat de gevangenisdirecteur (art. 30 tot 32 wet externe rechtspositie) en het openbaar ministerie (artikel 33) een advies opstellen over het al dan niet toekennen van de strafuitvoeringsmodaliteit. Het slachtoffer krijgt geen toegang tot het dossier en wordt niet op voorhand op de hoogte gebracht van de inhoud van de adviezen, ook niet diegene die hem betreffen. Het slachtoffer wordt wel op de dag van zitting van de strafuitvoeringsrechter uitgenodigd, zal gehoord worden over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd en zal in kennis gesteld worden van het vonnis.
De indieners van dit amendement menen dat de huidige wet externe rechtspositie het slachtoffer nog onvoldoende betrekt bij de procedure. Vanuit procesrechtelijk standpunt kan het dan wel logisch zijn dat het slachtoffer geen toegang krijgt tot het dossier of de adviezen — het slachtoffer is strikt genomen immers geen partij in deze procedure — vanuit het oogpunt van slachtofferbegeleiding is het dit niet. Toch hebben de indieners niet de bedoeling om het slachtoffer volledige inzage te geven in het dossier. Dit dossier bevat ten slotte verschillende elementen die het privéleven van de veroordeelde, zijn familie en zijn omgeving betreffen. Het evenwicht waarvoor de indieners daarom kiezen, is erop gericht om de slachtoffers beter te informeren. Dit amendement bepaalt dan ook dat het slachtoffer ten laatste vier dagen voor de zitting door het openbaar ministerie ingelicht wordt over de voorwaarden die de gevangenisdirecteur en het openbaar ministerie in hun advies in het belang van het slachtoffer nodig achten om op te leggen. Dit moet aan het slachtoffer toelaten, zich beter voor te bereiden op de zitting tijdens dewelke hij zal gehoord worden. De keuze voor vier dagen is ingegeven naar analogie met het feit dat de veroordeelde ten minste vier dagen voorafgaand aan de zitting van de strafuitvoeringsrechter het dossier moet kunnen inkijken. Het slachtoffer krijgt evenwel geen inzage in het dossier, wat volgens de indieners niet de bedoeling kan zijn. Het wordt wel beter ingelicht voor de elementen in de procedure die haar betreffen.
Nr. 10 VAN MEVROUW FAES
Art. 11/1 (nieuw)
Een artikel 11/1 invoegen, luidende :
« Art. 11/1. In artikel 40 van dezelfde wordt, tussen het eerste en het tweede lid, een lid ingevoegd, luidende :
« Het vonnis vermeldt nauwkeurig, maar op een wijze die beknopt mag zijn, de redenen waarom de rechter de veroordeelde niet onderwerpt aan de door de gevangenisdirecteur, het openbaar ministerie of het slachtoffer gevraagde voorwaarden. » »
Verantwoording
Artikel 40 van de wet externe rechtspositie, dat nog niet in werking is getreden, bepaalt dat de strafuitvoeringsrechter de veroordeelde aan geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden kan onderwerpen indien deze absoluut noodzakelijk zijn om het risico op recidive te beperken of indien deze noodzakelijk zijn in het belang van het slachtoffer.
Dit amendement wil dit artikel wijzigen opdat de strafuitvoeringsrechter in zijn vonnis meer informatie zou kunnen geven over de genomen beslissingen. Volgens de huidige wetgeving is de strafuitvoeringsrechter immers niet verplicht om in zijn vonnis aan te geven waarom hij al dan niet voor een bepaalde bijzondere voorwaarden gekozen heeft. Slachtoffer, gevangenisdirectie en openbaar ministerie blijven hierdoor onnodig met vele vragen achter. Dit amendement wil dan ook de strafuitvoeringsrechter verplichten om in zijn vonnis aan te geven waarom hij de voorwaarden die de gevangenisdirecteur, het openbaar ministerie of het slachtoffer gevraagd hebben, niet gevolgd heeft.
Nr. 11 VAN MEVROUW FAES
Art. 11/2 (nieuw)
Een artikel 11/2 invoegen, luidende :
« Art. 11/2. In artikel 44 van dezelfde wet wordt § 2 aangevuld met een vijfde lid, luidende :
« Het slachtoffer wordt ten laatste twee dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld door het openbaar ministerie ingelicht over de voorwaarden die in het belang van het slachtoffer nodig geacht worden om op te leggen. » »
Verantwoording
Artikel 44 van de wet externe rechtspositie regelt de procedure voor de strafuitvoeringsrechter voor de vordering tot beperkte detentie of elektronisch toezicht.
Dit amendement kiest ervoor om de rol van het slachtoffer in de procedure voor de strafuitvoeringsrechtbank te versterken. Vanuit procesrechtelijk standpunt kan het dan wel logisch zijn dat het slachtoffer geen toegang krijgt tot het dossier of de adviezen — het slachtoffer is strikt genomen immers geen partij in deze procedure — vanuit het oogpunt van slachtofferbegeleiding is het dit niet. Daarom kies dit amendement ervoor om het slachtoffer op voorhand in te lichten over de bijzondere voorwaarden die in het belang van het slachtoffer door de gevangenisdirecteur en/of het openbaar ministerie nuttig geacht worden. Hierdoor kan het slachtoffer zich beter voorbereiden op de zitting van de strafuitvoeringsrechtbank. Toch hebben de indieners niet de bedoeling om het slachtoffer volledige inzage te geven in het dossier. Dit dossier bevat ten slotte verschillende elementen die het privéleven van de veroordeelde, zijn familie en zijn omgeving betreffen. Het evenwicht waarvoor de indieners daarom kiezen, is er zuiver op gericht om de slachtoffers beter te informeren. Dit moet het slachtoffer toelaten zich beter voor te bereiden op de zitting van de strafuitvoeringsrechtbank.
Dit amendement wijzigt artikel 44 van de wet externe rechtspositie opdat, net zoals in het geval van het amendement bij artikel 9 van het wetsontwerp, het slachtoffer beter geïnformeerd wordt over de voorwaarden die door de gevangenisdirecteur en het openbaar ministerie in het belang van het slachtoffer worden voorgesteld. Op die manier heeft het slachtoffer de mogelijkheid om zich beter voor te bereiden op de zitting voor de strafuitvoeringsrechter. De keuze voor twee dagen is ingegeven naar analogie met het feit dat de veroordeelde ten minste twee dagen voorafgaand aan de zitting van de strafuitvoeringsrechter het dossier moet kunnen inkijken. Zoals gezegd, hebben de indieners van dit amendement echter niet de bedoeling om het slachtoffer inzage te geven in het volledige dossier.
Nr. 12 VAN MEVROUW FAES
Art. 15
In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º het eerste en tweede lid onder een 1º brengen;
2º een 2º invoegen, luidende :
« 2º het artikel wordt aangevuld met een § 3, luidende :
« § 3. Het slachtoffer wordt ten laatste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld door het openbaar ministerie ingelicht over de voorwaarden die de gevangenisdirecteur en het openbaar ministerie in het belang van het slachtoffer nodig achten om op te leggen. » ».
Verantwoording
Artikel 52 van de wet externe rechtspositie regelt de toekenningsprocedure voor de toekenning van strafuitvoeringsmodaliteiten door de strafuitvoeringsrechtbank.
Dit amendement wijzigt artikel 52 van de wet externe rechtspositie, naar analogie met het amendement op artikel 9 van het wetsontwerp. Het slachtoffer dient dus op voorhand ingelicht te worden over de bijzondere voorwaarden die de gevangenisdirecteur en het openbaar ministerie in het belang van het slachtoffer nodig achten. De keuze voor vier dagen is ingegeven naar analogie met het feit dat de veroordeelde ten minste vier dagen voorafgaand aan de zitting van de strafuitvoeringsrechter het dossier moet kunnen inkijken. Zoals gezegd, hebben de indieners van dit amendement echter niet de bedoeling om het slachtoffer inzage te geven in het volledige dossier.
Nr. 13 VAN MEVROUW FAES
Art. 15/1 (nieuw)
Een artikel 15/1 invoegen, luidende :
« Art. 15/1. In artikel 56 van dezelfde wet wordt, tussen het eerste en tweede lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende :
« Het vonnis vermeldt nauwkeurig, maar op een wijze die beknopt mag zijn, de redenen waarom de rechter de veroordeelde niet onderwerpt aan de door de gevangenisdirecteur, het openbaar ministerie of het slachtoffer gevraagde voorwaarden. » »
Verantwoording
Artikel 56 van de wet externe rechtspositie bepaalt dat de strafuitvoeringsrechtbank de veroordeelde kan onderwerpen aan geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden die de mogelijkheid bieden het sociaal reclasseringsplan uit te voeren of tegemoet te komen aan de tegenaanwijzingen die een strafuitvoeringsmodaliteit zouden verhinderen.
Dit amendement wijzigt artikel 56 van de wet externe rechtspositie opdat, naar analogie met eerdere amendementen op wetsontwerp nr. 5-1952, de strafuitvoeringsrechtbank moet motiveren waarom het de gevraagde bijzondere voorwaarden niet volgt.
Nr. 14 VAN MEVROUW FAES
Art. 16/1 (nieuw)
Een artikel 16/1 invoegen, luidende :
« Art. 16/1. Artikel 61, § 3, van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid luidende :
« Indien het de voorwaarden die in het belang van het slachtoffer zijn opgelegd betreft, wordt het slachtoffer ten laatste twee dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld door het openbaar ministerie ingelicht over de door het openbaar ministerie gevorderde nieuwe beslissing en de mogelijke gevolgen voor de bijzondere voorwaarden. » »
Verantwoording
Artikel 61 van de wet externe rechtspositie regelt de procedure voor het wijzigen van een beslissing van de strafuitvoeringsrechter of strafuitvoeringsrechtbank indien zich na de uitspraak een situatie voordoet die onverenigbaar is met de voorwaarden die in deze beslissing zijn bepaald.
Dit amendement wijzigt artikel 61 van de wet externe rechtspositie opdat, naar analogie met het amendement op artikel 9 van het wetsontwerp, het slachtoffer op voorhand wordt ingelicht over de door het openbaar ministerie gevorderde wijzigingen aan de voorwaarden die in het belang van het slachtoffer zijn genomen. De keuze voor twee dagen is ingegeven naar analogie met het feit dat de veroordeelde ten minste twee dagen voorafgaand aan de zitting van de strafuitvoeringsrechter het dossier moet kunnen inkijken. Zoals gezegd, hebben de indieners van dit amendement echter niet de bedoeling om het slachtoffer inzage te geven in het volledige dossier.
Nr. 15 VAN MEVROUW FAES
Art. 16/2 (nieuw)
Een artikel 16/2 invoegen, luidende :
« Art. 16/2. In artikel 68 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 21 april 2007, wordt § 2 aangevuld met een lid, luidende :
« Indien het de niet-naleving van de voorwaarden die in het belang van het slachtoffer zijn opgelegd betreft, wordt het slachtoffer ten laatste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld door het openbaar ministerie ingelicht over de door het openbaar ministerie gevorderde wijziging van de voorwaarden. » »
Verantwoording
Artikel 68 van de wet externe rechtspositie regelt de procedure voor de herziening van de strafuitvoeringsmodaliteit in de gevallen waarbij het openbaar ministerie meent dat een herroeping of schorsing niet noodzakelijk in het belang van de maatschappij, van het slachtoffer of van de sociale re-integratie van de veroordeelde is.
Dit amendement wijzigt artikel 68 van de wet externe rechtspositie opdat, naar analogie met het amendement op artikel 9 van het wetsontwerp, het slachtoffer op voorhand wordt ingelicht over de door het openbaar ministerie gevorderde herziening van de voorwaarden die in het belang van het slachtoffer zijn genomen. De keuze voor vier dagen is ingegeven naar analogie met het feit dat de veroordeelde ten minste vier dagen voorafgaand aan de zitting van de strafuitvoeringsrechter het dossier moet kunnen inkijken. Zoals gezegd, hebben de indieners van dit amendement echter niet de bedoeling om het slachtoffer inzage te geven in het volledige dossier.
Nr. 16 VAN MEVROUW FAES
Art. 17
Dit artikel vervangen door wat volgt :
« Art. 17. In artikel 71 van dezelfde wet, worden de leden 2 tot 4 vervangen door wat volgt :
« De proeftijd is gelijk aan de duur van de vrijheidsstraf die de veroordeelde nog moest ondergaan op de dag waarop de beslissing over de voorwaardelijke invrijheidsstelling uitvoerbaar is geworden. Die proeftijd kan evenwel niet korter zijn dan twee jaar.
In geval van veroordeling tot een tijdelijke criminele straf of tot een of meer correctionele straffen die samen vijf jaar hoofdgevangenisstraf te boven gaan, kan de proeftijd niet korter zijn dan vijf jaar. In geval van veroordeling tot een vrijheidsstraf van 30 jaar of tot een levenslange vrijheidsstraf, kan de proeftijd niet korter zijn dan tien jaar. ».
Verantwoording
Zie Advies Hoge Raad voor Justitie van 25 oktober 2012 :
Voortaan wordt de proeftijd van de tot dertig jaar veroordeelden, zoals van de tot levenslang veroordeelden, vastgelegd op 10 jaar, terwijl de proeftijd onder de huidige regeling minder dan tien jaar kan zijn voor de veroordeelden die minstens reeds twintig jaar hebben uitgezeten op het ogenblik dat hen de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt toegekend.
De Hoge Raad heeft geen bijzondere opmerkingen over deze wijziging die vrij logisch voortvloeit uit de gelijkstelling van de twee categorieën van veroordeling.
In tegenstelling tot de hierboven beschreven situatie zijn er situaties waar tot dertig jaar of tot levenslang veroordeelden in vrijheid worden gesteld voordat ze twintig jaar van hun straf hebben uitgezeten. Deze situaties blijven mogelijk ondanks de verhoging van de toelaatbaarheidsdrempels.
Voor deze categorie van voorwaardelijk in vrijheid gestelden verloopt de proeftijd, zelfs met verlenging tot tien jaar, vóór het theoretische einde van de uitvoering van de straffen.
Bijvoorbeeld : een tot 30 jaar veroordeelde verkrijgt een voorwaardelijke invrijheidstelling nadat hij 16 jaar van zijn straf heeft uitgezeten. Zijn proeftijd verloopt 10 jaar later, hetzij op een ogenblik waarop hij 26 jaar van vrijheidsberoving (in hechtenis of in voorwaardelijke invrijheidstelling) heeft « ondergaan ». Hij krijgt dus ipso facto een « strafvermindering » van 4 jaar.
Deze situatie waarbij een deel van de straf ongedaan wordt gemaakt, wordt door de publieke opinie slecht ontvangen (cf. zaak Martin). Overigens beperkt ze de begeleidingsperiode terwijl men weet dat deze het risico op herhaling kan verminderen.
Dit is nog tegenstrijdiger nu, wanneer het om korte straffen gaat, de proeftijd nooit korter kan zijn dan de duur van de straf die de veroordeelde nog moet ondergaan op het ogenblik van de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling (cf. artikel 71, lid 2).
De voorgestelde hervorming zou de gelegenheid kunnen zijn om deze situatie te herzien en de duur van de proeftijd aan te passen door die op zijn minst te laten samenvallen met het einde van de straf. Op die manier zou de strafuitvoeringsrechtbank de kans krijgen om tot het werkelijke einde van de straf toe te zien op de naleving van de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling gekoppelde voorwaarden (onder andere die met betrekking tot de slachtoffers, zoals de vergoedingsverplichtingen, de verboden om zich op bepaalde plaatsen te begeven, ...).
Naargelang de wil van de wetgever zou deze wijziging alle of enkel de zwaarste straffen kunnen betreffen.
De huidige tekst (artikel 71, lid 2,3 en 4) bepaalt :
« De proeftijd is gelijk aan de duur van de vrijheidsstraf die de veroordeelde nog moest ondergaan op de dag waarop de beslissing betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling uitvoerbaar is geworden. Die proeftijd kan evenwel niet korter zijn dan twee jaar.
De proeftijd is ten minste vijf jaar en ten hoogste tien jaar in geval van veroordeling tot een tijdelijke criminele straf of tot één of meer correctionele straffen die samen vijf jaar hoofdgevangenisstraf te boven gaan.
De proeftijd bedraagt tien jaar in geval van veroordeling tot een levenslange vrijheidsstraf ».
Afhankelijk van de beleidskeuze zou het artikel 71 als volgt kunnen worden gewijzigd :
« Onverminderd de bepalingen van de leden 2 tot 4, is de proeftijd gelijk aan de duur van de vrijheidsstraf die de veroordeelde nog moest ondergaan op de dag waarop de beslissing betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling uitvoerbaar is geworden.
Die proeftijd kan evenwel niet korter zijn dan twee jaar.
In geval van veroordeling tot een tijdelijke criminele straf of tot één of meer correctionele straffen die samen vijf jaar hoofdgevangenisstraf te boven gaan, kan de proeftijd niet korter zijn dan vijf jaar.
In geval van veroordeling tot een vrijheidsstraf van 30 jaar of tot een levenslange vrijheidsstraf, kan de proeftijd niet korter zijn dan tien jaar ».
Nr. 17 VAN MEVROUW FAES
Art. 17/1 (nieuw)
Een artikel 17/1 invoegen, luidende :
« Art. 17/1. Artikel 89 van dezelfde wet wordt aangevuld met een § 3, luidende :
« § 3. Het slachtoffer wordt ten laatste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld door het openbaar ministerie ingelicht over de voorwaarden die het openbaar ministerie in haar advies in het belang van het slachtoffer nodig acht om op te leggen. » »
Verantwoording
Artikel 89 van de wet externe rechtspositie regelt de procedure voor de vervanging van de door de strafrechter uitgesproken vrijheidsstraf door een werkstraf.
Dit amendement wijzigt artikel 89 van de wet externe rechtspositie opdat, naar analogie met het amendement op artikel 9 van het wetsontwerp, het slachtoffer op voorhand wordt ingelicht over de voorwaarden die het openbaar ministerie in het belang van het slachtoffer zal vorderen. De keuze voor vier dagen is ingegeven naar analogie met het feit dat de veroordeelde ten minste vier dagen voorafgaand aan de zitting van de strafuitvoeringsrechter het dossier moet kunnen inkijken. Zoals gezegd, hebben de indieners van dit amendement echter niet de bedoeling om het slachtoffer inzage te geven in het volledige dossier.
Nr. 18 VAN MEVROUW FAES
Art. 18/1 (nieuw)
Een artikel 18/1 invoegen, luidende :
« Art. 18/1. Artikel 95/5, § 2, van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende :
« Het slachtoffer wordt ten laatste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld door het openbaar ministerie ingelicht over de voorwaarden die de gevangenisdirecteur en het openbaar ministerie in hun advies in het belang van het slachtoffer nodig achten om op te leggen. » »
Verantwoording
Artikel 95/5 van de wet externe rechtspositie regelt de procedure voor de uitvoering van de terbeschikkingstelling.
Dit amendement wijzigt artikel 95/5 van de wet externe rechtspositie opdat, naar analogie met het amendement op artikel 9 van het wetsontwerp, het slachtoffer op voorhand wordt ingelicht over de voorwaarden die de gevangenisdirecteur en het openbaar ministerie in het belang van het slachtoffer nodig achten. De keuze voor vier dagen is ingegeven naar analogie met het feit dat de veroordeelde ten minste vier dagen voorafgaand aan de zitting van de strafuitvoeringsrechter het dossier moet kunnen inkijken. Zoals gezegd, hebben de indieners van dit amendement echter niet de bedoeling om het slachtoffer inzage te geven in het volledige dossier.
Nr. 19 VAN MEVROUW FAES
Art. 19/1 (nieuw)
Een artikel 19/1 invoegen, luidende :
« Art. 19/1. In dezelfde wet wordt een artikel 98/2 ingevoegd, luidende :
« Art. 98/2. Deze wet wordt elke vijf jaar vanaf de inwerkingtreding geëvalueerd. Het evaluatierapport, opgesteld door de Koning, wordt onverwijld overgemaakt aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat. ». »
Verantwoording
De strafuitvoeringsrechtbanken zijn 5 jaar bezig. Ze hebben goed werk verricht maar er is ook ruimte voor verbetering, zoals ook door de strafuitvoeringsrechters zelf wordt gepleit. Tijd voor een evaluatie. De zaken Amrani en Martin hebben de nood hieraan op de agenda geplaatst. We moeten dit moment aangrijpen, niet om aan foute steekvlampolitiek te doen, maar om het debat te voeren en tot een gedegen oplossing te komen. Dit debat moet wel binnen een strikt tijdskader gevoerd worden.
Inge FAES. |
Nr. 20 VAN MEVROUW KHATTABI
Art. 10
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Overbodig gemaakt door het amendement nr. 1.
Nr. 21 VAN MEVROUW KHATTABI
Art. 7
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Overbodig gemaakt door amendement nr. 1.
Zakia KHATTABI. |
Nr. 22 VAN DE REGERING
Art. 4
Het punt d) vervangen als volgt :
« d) hetzij, in geval van veroordeling tot een vrijheidsstraf van dertig jaar of tot een levenslange vrijheidsstraf, en indien uit de motivering van het arrest blijkt dat hij voordien veroordeeld was tot een effectieve correctionele gevangenisstraf van minstens drie jaar wegens de in de :
— artikelen 102, 103, tweede lid, 106, 107, 108, 136bis tot 136septies, 137, 138, 140, 141, 146, 147, 278, tweede lid, 279, 279bis, 280, 3º tot 8º, 323, 324, 324ter, 327, eerste lid, 330bis, 331bis, 337, 347bis, §§ 2 tot 4, 348, 349, tweede lid, 352, 372, 373, 375, 376, 377, 377bis, 379, 380, 381, 383bis, §§ 1 en 3, 385, tweede lid, 386, tweede lid, 393 tot 397, 399, tweede lid, 400 tot 405, 405bis, 3º tot 11º, 405ter, 405quater, 406, eerste lid, 407 tot 410ter, 417ter, 417quater, 423, 425, 427 tot 430, 433, 433ter tot 433duodecies, 435 tot 438bis, 442quater, §§ 2 en 3, 454 tot 456, 470, 471, zevende zinsdeel van de opsomming, 472 tot 475, 477sexies, § 2, 488bis, § 2, 1º, en § 3, 518, 531, 532 en 532bis van het Strafwetboek;
— artikelen 77bis tot 77quinquies van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
— artikel 4 van de wet van 30 december 2009 betreffende de strijd tegen piraterij op zee;
— artikel 30 van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919, betreffende de regeling der luchtvaart;
— artikel 34 van de wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisserij;
— artikel 7, tweede lid, van de wet van 12 maart 1858 betreffende de misdaden en de wanbedrijven die afbreuk doen aan de internationale betrekkingen;
bedoelde feiten en dat er minder dan tien jaar zijn verlopen tussen het ogenblik waarop hij zijn straf heeft uitgezeten of het ogenblik waarop zijn straf is verjaard en de feiten die aanleiding hebben gegeven tot zijn veroordeling tot een vrijheidsstraf van dertig jaar of een levenslange vrijheidsstraf, negentien jaar van deze straf heeft ondergaan; »
Verantwoording
Dit amendement beoogt de opsomming in het punt d) van artikel 25, § 2, aan te passen aan de opmerking van de Dienst Wetsevaluatie van de Senaat, wat de gesuggereerde aanvulling van misdrijven betreft.
Nr. 23 VAN DE REGERING
Art. 6
Het voorgestelde punt d) vervangen als volgt :
« d) hetzij, in geval van veroordeling tot een vrijheidsstraf van dertig jaar of tot een levenslange vrijheidsstraf, en indien uit de motivering van het arrest blijkt dat hij voordien veroordeeld was tot een effectieve correctionele gevangenisstraf van minstens drie jaar wegens de in de :
— artikelen 102, 103, tweede lid, 106, 107, 108, 136bis tot 136septies, 137, 138, 140, 141, 146, 147, 278, tweede lid, 279, 279bis, 280, 3º tot 8º, 323, 324, 324ter, 327, eerste lid, 330bis, 331bis, 337, 347bis, §§ 2 tot 4, 348, 349, tweede lid, 352, 372, 373, 375, 376, 377, 377bis, 379, 380, 381, 383bis, §§ 1 en 3, 385, tweede lid, 386, tweede lid, 393 tot 397, 399, tweede lid, 400 tot 405, 405bis, 3º tot 11º, 405ter, 405quater, 406, eerste lid, 407 tot 410ter, 417ter, 417quater, 423, 425, 427 tot 430, 433, 433ter tot 433duodecies, 435 tot 438bis, 442quater, §§ 2 en 3, 454 tot 456, 470, 471, zevende zinsdeel van de opsomming, 472 tot 475, 477sexies, § 2, 488bis, § 2, 1º, en § 3, 518, 531, 532 en 532bis van het Strafwetboek;
— artikelen 77bis tot 77quinquies van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
— artikel 4 van de wet van 30 december 2009 betreffende de strijd tegen piraterij op zee;
— artikel 30 van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919, betreffende de regeling der luchtvaart;
— artikel 34 van de wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisserij;
— artikel 7, tweede lid, van de wet van 12 maart 1858 betreffende de misdaden en de wanbedrijven die afbreuk doen aan de internationale betrekkingen;
bedoelde feiten en dat er minder dan tien jaar zijn verlopen tussen het ogenblik waarop hij zijn straf heeft uitgezeten of het ogenblik waarop zijn straf is verjaard en de feiten die aanleiding hebben gegeven tot zijn veroordeling tot een vrijheidsstraf van dertig jaar of een levenslange vrijheidsstraf, negentien jaar van deze straf heeft ondergaan; »
Verantwoording
Dit amendement beoogt de opsomming in het punt d) van artikel 25, § 2, aan te passen aan de opmerking van de Dienst Wetsevaluatie van de Senaat, wat de gesuggereerde aanvulling van misdrijven betreft.
De minister van Justitie, | |
Annemie TURTELBOOM. |
Nr. 24 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 4
Dit artikel vervangen door wat volgt :
« Art. 4. Artikel 25, § 2, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten wordt vervangen door wat volgt :
« § 2. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden toegekend aan elke veroordeelde tot één of meer vrijheidsstraffen waarvan het uitvoerbaar gedeelte meer dan drie jaar, voor zover de veroordeelde :
a) hetzij de helft van deze straffen heeft ondergaan;
b) hetzij, indien in het vonnis of in het arrest van veroordeling is vastgesteld dat de veroordeelde zich in staat van herhaling bevond, twee derden van die straffen heeft ondergaan, zonder dat de duur van de reeds ondergane straffen meer dan veertien jaar bedraagt;
c) hetzij, in geval van een veroordeling tot een vrijheidsstraf van dertig jaar of een levenslange vrijheidsstraf, drieëntwintig jaar van deze straf heeft ondergaan;
en indien hij voldoet aan de in de artikelen 47, § 1, en 48, bedoelde voorwaarden. » ».
Verantwoording
De indiener van dit amendement meent dat de voorwaardelijke invrijheidstelling een gunstmaatregel moet zijn en geen recht. Bovendien moet de veroordeelde minstens de helft van de straf (in plaats van één derde) hebben ondergaan. Hiermee zorgt de indiener er meteen ook voor dat rechters de voorwaardelijke invrijheidstelling bij de straftoemeting minder zullen verdisconteren, een gevolg van het feit dat op heden criminelen anders zeer snel vroegtijdig kunnen vrijkomen.
Tot slot mogen zeer zware misdadigers, dit zijn personen veroordeeld tot een vrijheidsstraf van dertig jaar of levenslang, slechts in aanmerking mogen komen voor deze gunstmaatregel na het uitzitten van drie vierde van hun straf.
Nr. 25 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 6
Dit artikel vervangen door wat volgt :
« Art. 6. Artikel 26, § 2, van dezelfde wet wordt vervangen door wat volgt :
« § 2. De voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering kan worden toegekend aan de veroordeelde tot één of meer vrijheidsstraffen waarvan het uitvoerbaar gedeelte meer dan drie jaar bedraagt, voorzover de veroordeelde :
a) hetzij de helft van deze straffen heeft ondergaan;
b) hetzij, indien in het vonnis of in het arrest van veroordeling is vastgesteld dat de veroordeelde zich in staat van herhaling bevond, twee derden van die straffen heeft ondergaan, zonder dat de duur van de reeds ondergane straffen meer dan veertien jaar bedraagt;
c) hetzij, in geval van een veroordeling tot een vrijheidsstraf van dertig jaar of een levenslange vrijheidsstraf, drieëntwintig jaar van deze straf heeft ondergaan;
en indien hij voldoet aan de in artikel 47, § 2, bedoelde voorwaarden. » ».
Verantwoording
De indiener van dit amendement meent dat de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering, een gunstmaatregel moet zijn en geen recht. Bovendien moet de veroordeelde minstens de helft van de straf (in plaats van één derde) hebben ondergaan. Hiermee zorgt de indiener er meteen ook voor dat rechters de voorlopige invrijheidstelling bij de straftoemeting minder zullen verdisconteren.
Bovendien mogen zeer zware misdadigers, dit zijn personen veroordeeld tot een vrijheidsstraf van dertig jaar of levenslang, slechts in aanmerking mogen komen voor deze gunstmaatregel na het uitzitten van drie vierde van hun straf.
Nr. 26 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 7/1 (nieuw)
Een artikel 7/1 invoegen, luidende :
« Art. 7/1. In artikel 28 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º paragraaf 1, eerste lid wordt aangevuld met een 6º, luidende :
« 6º de weigering van de veroordeelde om in het onderzoek voorafgaand aan zijn veroordeling mee te werken met de gerechtelijke instanties. »;
2º paragraaf 2 wordt aangevuld met een 5º, luidende :
« 5º de weigering van de veroordeelde om in het onderzoek voorafgaand aan zijn veroordeling mee te werken met de gerechtelijke instanties. » ».
Verantwoording
Dit amendement strekt er toe, niet langer een strafuitvoeringsmodaliteit, bijvoorbeeld de voorwaardelijke invrijheidstelling, toe te kennen indien de veroordeelde in het onderzoek voorafgaand aan zijn veroordeling, weigerde mee te werken met de gerechtelijke instanties.
Nr. 27 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 12/1 (nieuw)
Een artikel 12/1 invoegen, luidende :
« Art. 12/1. In artikel 47 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º paragraaf 1 wordt aangevuld met een 6º, luidende :
« 6º de weigering van de veroordeelde om in het onderzoek voorafgaand aan zijn veroordeling mee te werken met de gerechtelijke instanties. »;
2º paragraaf 2 wordt aangevuld met een 5º, luidende :
« 5º de weigering van de veroordeelde om in het onderzoek voorafgaand aan zijn veroordeling mee te werken met de gerechtelijke instanties. » ».
Verantwoording
Dit amendement strekt er toe, niet langer een strafuitvoeringsmodaliteit, bijvoorbeeld de voorwaardelijke invrijheidstelling, toe te kennen indien de veroordeelde in het onderzoek voorafgaand aan zijn veroordeling, weigerde mee te werken met de gerechtelijke instanties.
Nr. 28 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 21
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Artikel 21 van het ontwerp voorziet dat de voorgestelde bepalingen betreffende de verhoging van de tijdsvoorwaarden voor een voorwaardelijke invrijheidstelling of een voorlopige invrijheidsstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering in aanmerking te komen alsmede de bepaling om de proefperiode van tien jaar voor levenslange vrijheidsstraffen uit te breiden tot vrijheidsstraffen van dertig jaar, enkel van toepassing zullen zijn op de veroordelingen die kracht van gewijsde hebben na de inwerkingtreding van deze wet omwille « van het feit dat dit een aanzienlijke verzwaring betekent voor de detentietoestand en voorwaarden voor de veroordeelde ».
Door deze bepalingen uit te stellen zal bijvoorbeeld Marc Dutroux in theorie nog steeds kunnen vrijkomen in april 2013.
De indiener van dit amendement staat niet achter deze motivering en wenst dat alle bepalingen, en dus niet enkel de bepalingen die betrekking hebben op de procedures, ook van toepassing zullen zijn op veroordelingen die kracht van gewijsde hebben voor de inwerkingtreding van deze wet.
Nr. 29 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 8
Dit artikel aanvullen met een 5º, luidende :
« 5º Een § 3 wordt toegevoegd, luidende :
« § 3. Ingeval het advies van de directeur niet wordt meegedeeld binnen de in de paragraaf 2 voorziene termijn, wordt het advies geacht negatief te zijn. » ».
Verantwoording
Indien er binnen de door de wet gestelde termijnen geen advies is van de directeur van de gevangenis omtrent de voorwaardelijke invrijheidstelling of voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering, dan wordt dit advies geacht negatief te zijn.
Nr. 30 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 11
Dit artikel aanvullen met de volgende tekst :
« In dezelfde paragraaf wordt de derde zin die begint met de woorden « Ingeval het advies » en eindigt met « voor of tijdens deze zitting » vervangen door wat volgt :
« Ingeval het advies van het openbaar ministerie niet wordt toegezonden binnen de bij artikel 33 bepaalde termijn, wordt het advies geacht negatief te zijn. ». »
Verantwoording
Indien er binnen de door de wet gestelde termijnen geen advies is van het openbaar ministerie omtrent de voorwaardelijke invrijheidstelling of voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering, dan wordt dit advies geacht negatief te zijn.
Nr. 31 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 20/1 (nieuw)
Onder een hoofdstuk 3/1 met als opschrift « Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek », een artikel 20/1 invoegen, luidende :
« Art. 20/1. Artikel 8 van het Strafwetboek wordt aangevuld met het volgende lid :
« Levenslange opsluiting wordt in de bij de wet bepaalde gevallen « bijzondere levenslange opsluiting » genoemd. De gevolgen van een veroordeling tot levenslange opsluiting worden geregeld in dit Wetboek en in bijzondere wetten. » ».
Verantwoording
Dit amendement strekt ertoe sommige zware misdrijven te bestraffen met daadwerkelijke levenslange opsluiting, zonder mogelijkheid van vervroegde vrijlating of verjaring. Het betreft drie categorieën van misdrijven :
1º bepaalde weerzinwekkende misdaden die zelfs maar voor de eerste keer gepleegd worden;
2º recidive bij moord of doodslag;
3º herhaalde recidive bij extreme gewelddaden, minstens eenmaal gepaard gaande met een levensdelict.
Nr. 32 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 20/2 (nieuw)
Onder een hoofdstuk 3/1 met als opschrift « Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek », een artikel 20/2 invoegen, luidende :
« Art. 20/2. In de artikelen 18 en 19 van hetzelfde Wetboek worden telkens de woorden « bijzondere levenslange opsluiting of » ingevoegd tussen de woorden « veroordeling tot » en de woorden « levenslange opsluiting ». ».
Verantwoording
Dit amendement strekt ertoe sommige zware misdrijven te bestraffen met daadwerkelijke levenslange opsluiting, zonder mogelijkheid van vervroegde vrijlating of verjaring. Het betreft drie categorieën van misdrijven :
1º bepaalde weerzinwekkende misdaden die zelfs maar voor de eerste keer gepleegd worden;
2º recidive bij moord of doodslag;
3º herhaalde recidive bij extreme gewelddaden, minstens eenmaal gepaard gaande met een levensdelict.
Nr. 33 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 20/3 (nieuw)
Onder een hoofdstuk 3/1 met als opschrift « Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek », een artikel 20/3 invoegen, luidende :
« Art. 20/3. In artikel 31 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « bijzondere levenslange opsluiting of » ingevoegd tussen de woorden « Bij alle arresten van veroordeling tot » en de woorden « levenslange opsluiting of levenslange hechtenis ». ».
Verantwoording
Dit amendement strekt ertoe sommige zware misdrijven te bestraffen met daadwerkelijke levenslange opsluiting, zonder mogelijkheid van vervroegde vrijlating of verjaring. Het betreft drie categorieën van misdrijven :
1º bepaalde weerzinwekkende misdaden die zelfs maar voor de eerste keer gepleegd worden;
2º recidive bij moord of doodslag;
3º herhaalde recidive bij extreme gewelddaden, minstens eenmaal gepaard gaande met een levensdelict.
Nr. 34 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 20/4 (nieuw)
Onder een hoofdstuk 3/1 met als opschrift « Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek », een artikel 20/4 invoegen, luidende :
« Art. 20/4. Artikel 91 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid : « Veroordelingen tot bijzondere levenslange opsluiting verjaren evenwel nooit ». ».
Verantwoording
Dit amendement strekt ertoe het uitzonderlijk karakter van de bijzondere levenslange opsluiting te benadrukken : deze straf kan nooit verjaren.
Nr. 35 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 20/5 (nieuw)
Onder een hoofdstuk 3/1 met als opschrift « Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek », een artikel 20/5 invoegen, luidende :
« Art. 20/5. In artikel 138 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º paragraaf 1 wordt aangevuld met een 11º luidende : « 11º levenslange opsluiting, door bijzondere levenslange opsluiting. »;
2º in § 2 wordt het 3º vervangen door wat volgt : « 3º levenslange of bijzondere levenslange opsluiting in de gevallen als bedoeld in het 3º en 4º. ». ».
Verantwoording
De tot op heden zwaarste straf bij het plegen van een misdrijf met terroristisch karakter, met name de levenslange opsluiting, vervangen door de bijzondere levenslange opsluiting.
Bij bezit, vervaardiging, vervoer van kernwapens of chemische of biologische wapens met terroristisch oogmerk of bij het met moorddadig opzet laten ontsnappen van gevaarlijke stoffen, wordt naast de levenslange gevangenis ook in de bijzondere levenslange opsluiting voorzien.
Nr. 36 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 20/6 (nieuw)
Onder een hoofdstuk 3/1 met als opschrift « Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek », een artikel 20/6 invoegen, luidende :
« Art. 20/6. In artikel 323, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « bijzondere levenslange opsluiting, » ingevoegd tussen het woord « waarop » en de woorden « levenslange opsluiting ». ».
Verantwoording
Technische aanpassing van de wet op de criminele organisaties in navolging van de invoering van de bijzondere levenslange opsluiting.
Nr. 37 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 20/7 (nieuw)
Onder een hoofdstuk 3/1 met als opschrift « Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek », een artikel 20/7 invoegen, luidende :
« Art. 20/7. Artikel 394 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld door wat volgt :
« Hij wordt gestraft met levenslange of bijzondere levenslange opsluiting, indien het slachtoffer gefolterd werd. ». ».
Verantwoording
Bij weerzinwekkende vormen van moord in combinatie met foltering wordt de rechter in de mogelijkheid gesteld de dader te straffen met bijzondere levenslange opsluiting.
Nr. 38 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 20/8 (nieuw)
Onder een hoofdstuk 3/1 met als opschrift « Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek », een artikel 20/8 invoegen, luidende :
« Art. 20/8. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 394/1 ingevoegd, luidende :
« Art. 394/1. Moord gepleegd ten einde aan seksuele driften te voldoen, wordt lustmoord genoemd. Hij wordt gestraft met levenslange of bijzonder levenslange opsluiting. ». ».
Verantwoording
Bij de verschillende vormen van doodslag wordt het begrip « lustmoord » ingevoerd, met name de moord die gepleegd is om aan seksuele driften te voldoen. Ook bij lustmoord wordt de bijzondere levenslange opsluiting mogelijk gemaakt.
Deze nieuwe misdrijfomschrijving verandert op zich niets aan het strafbaar zijn van een feitelijke gedraging die hier als een lustmoord wordt omschreven. Met andere woorden het verkrachten en vermoorden van een persoon is uiteraard nu ook al strafbaar, maar door de toepassing van de regels in verband met samenloop zou de dader slechts kunnen worden gestraft tot de gewone levenslange opsluiting en daarvoor geldt dan dat bij de uitvoering van de straf de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld.
Omdat een lustmoord uitzonderlijk weerzinwekkend is, kiezen we ervoor een nieuwe strafbare gedraging te creëren die het bijzondere morele element, namelijk het moorden teneinde aan seksuele driften te voldoen, bevat.
Nr. 39 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 20/9 (nieuw)
Onder een hoofdstuk 3/1 met als opschrift « Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek », een artikel 20/9 invoegen, luidende :
« Art. 20/9. Artikel 428 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een § 6, luidende :
« § 6. Ontvoering die gepaard gaat met de moord op een minderjarige wordt bestraft met bijzondere levenslange opsluiting. ». ».
Verantwoording
De moord op een ontvoerde minderjarige is zo'n weerzinwekkend misdrijf dat het enkel bestraft kan worden met de bijzondere levenslange opsluiting.
Nr. 40 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 20/10 (nieuw)
Onder een hoofdstuk 3/1 met als opschrift « Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek », een artikel 20/10 invoegen, luidende :
« Art. 20/10. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 428/1 ingevoegd, luidende :
« Art. 428/1. Lustmoord gepleegd op een minderjarige wordt bestraft met bijzondere levenslange opsluiting. ». ».
Verantwoording
Het plegen van een lustmoord op een minderjarige is zo'n weerzinwekkend misdrijf dat enkel bestraft kan worden met de bijzondere levenslange opsluiting.
Nr. 41 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 20/11 (nieuw)
Onder een hoofdstuk 3/1 met als opschrift « Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek », een artikel 20/11 invoegen, luidende :
« Art. 20/11. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 55/1 ingevoegd, luidende :
« Art. 55/1. Hij die, na tot een criminele straf te zijn veroordeeld wegens een gewelddadig levensdelict, een nieuw gewelddadig levensdelict pleegt in de zin van artikel 487ter, wordt veroordeeld tot bijzondere levenslange opsluiting. ». ».
Verantwoording
Dit amendement betreft de bestraffing van degene die een gewelddadig levensdelict pleegt na een vroegere veroordeling tot een criminele straf voor een dergelijk misdrijf.
Nr. 42 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 20/12 (nieuw)
Onder een hoofdstuk 3/1 met als opschrift « Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek », een artikel 20/12 invoegen, luidende :
« Art. 20/12. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 55/2 ingevoegd, luidende :
« Art. 55/2. Hij die, na tot tweemaal toe tot een criminele of correctionele straf of een van deze straffen alleen te zijn veroordeeld wegens een misdrijf dat werd gepleegd met geweld, een gewelddadig levensdelict als bedoeld in artikel 487ter pleegt, kan worden veroordeeld tot bijzondere levenslange opsluiting.
Hij die, na reeds te zijn veroordeeld wegens een gewelddadig levensdelict als bedoeld in artikel 487ter én wegens een ander misdrijf dat met geweld werd gepleegd, een nieuwe geweldmisdaad pleegt, kan worden veroordeeld tot bijzondere levenslange opsluiting. ». ».
Verantwoording
Dit artikel betreft de verzwaarde bestraffing van degene die, na tot tweemaal toe te zijn veroordeeld tot een criminele straf of correctionele straf of een van deze straffen alleen wegens het plegen van een geweldmisdrijf, een gewelddadig levensdelict pleegt. De jury wordt in dat geval in de mogelijkheid gesteld om de dader te veroordelen tot een bijzondere levenslange opsluiting.
Wanneer hij in het verleden reeds een levensdelict en een geweldmisdrijf pleegde en opnieuw voor de jury verschijnt wegens het plegen van een geweldmisdaad, wordt deze mogelijkheid eveneens ingebouwd.
Nr. 43 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 20/13 (nieuw)
Onder een hoofdstuk 3/1 met als opschrift « Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek », een artikel 20/13 invoegen, luidende :
« Art. 20/13. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 487ter ingevoegd, luidende :
« Art. 487ter. Onder gewelddadig levensdelict verstaat de wet ieder door de wet met een criminele straf strafbaar gesteld misdrijf, ongeacht de straf die de rechter zou menen op te leggen, dat wordt gepleegd met geweld en dat de dood van een persoon tot gevolg heeft. ». ».
Verantwoording
Dit amendement definieert de term « gewelddadig levensdelict ».
Een gewelddadig levensdelict is ieder door de wet met een criminele straf strafbaar gesteld misdrijf, ongeacht de straf die de rechter zou menen te moeten opleggen, dat wordt gepleegd met geweld en dat de dood van een persoon tot gevolg heeft.
Met geweld wordt bedoeld, wat omschreven is in artikel 483, met name : « daden van fysieke dwang gepleegd op personen ».
Nr. 44 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 20/14 (nieuw)
Onder een hoofdstuk 3/1 met als opschrift « Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek », een artikel 20/14 invoegen, luidende :
« Art. 20/14. Artikel 79 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid :
« Bijzondere levenslange opsluiting kan niet worden verminderd of gewijzigd overeenkomstig de volgende bepalingen. ». ».
Verantwoording
Artikel 79 van het Strafwetboek wordt aangevuld met een bepaling die stelt dat de straf van bijzondere levenslange opsluiting niet kan worden verminderd volgens de regels bedoeld in artikel 80 van hetzelfde Wetboek.
Nr. 45 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 4/1 (nieuw)
Een artikel 4/1 invoegen, luidende :
« Art. 4/1. Artikel 25 van dezelfde wet wordt aangevuld met een § 3, luidende :
« § 3. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan niet worden verleend aan de veroordeelde die tot bijzondere levenslange opsluiting werd veroordeeld. ».
Verantwoording
Personen die veroordeeld werden tot een bijzondere levenslange vrijheidsstraf komen niet in aanmerking voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Nr. 46 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 6/1 (nieuw)
Een artikel 6/1 invoegen, luidende :
« Art. 6/1. Artikel 26 van dezelfde wet wordt aangevuld met een § 3, luidende :
« § 3. De voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering kan niet worden verleend aan de veroordeelde die tot bijzondere levenslange opsluiting werd veroordeeld. ». »
Verantwoording
Personen die veroordeeld werden tot een bijzondere levenslange vrijheidsstraf komen niet in aanmerking voor de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering.
Nr. 47 VAN DE HEER LAEREMANS
Art. 20/15 (nieuw)
Onder een hoofdstuk 3/2 met als opschrift « Bepaling tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit misdrijf veroorzaakte schade », een artikel 20/15 invoegen, luidende :
« Art. 20/15. In artikel 36bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit misdrijf veroorzaakte schade, ingevoegd bij de wet van 9 mei 1972 en gewijzigd bij de wet van 2 februari 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º het eerste lid wordt aangevuld als volgt : « 4º de bepalingen van de wetten waarvan de overtreding strafbaar is gesteld met bijzondere levenslange opsluiting. »;
2º het derde lid wordt aangevuld als volgt : « of in het geval van het eerste lid, 4º. ». ».
Verantwoording
Dit amendement wijzigt de bestaande wet op de jeugdbescherming en voorziet in een uitbreiding van de mogelijkheid om minderjarigen tussen zestien en achttien jaar automatisch te laten verschijnen voor de gewone rechter en te laten berechten volgens het gemeen recht. De gerechten zullen dus bijgevolg naar gemeen recht — en niet volgens de regels van het jeugdbeschermingsrecht — kennisnemen van misdrijven die een minderjarige tussen zestien en achttien heeft gepleegd waarop de straf van bijzondere levenslange opsluiting staat. De wet op de voorlopige hechtenis is van toepassing op deze categorie van minderjarigen voor zover zij worden vervolgd voor het plegen van een hier bedoeld misdrijf.
Bart LAEREMANS. |