5-1888/2

5-1888/2

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

18 DECEMBER 2012


Wetsontwerp tot wijziging van artikel 405quater van het Strafwetboek en artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW TALHAOUI


I. INLEIDING

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd oorspronkelijk op 30 oktober 2012 in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 53-2473/1).

Het werd op 13 december 2012 aangenomen in de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 131 stemmen bij 1 onthouding. Het werd op 14 december 2012 overgezonden aan de Senaat en op diezelfde dag geëvoceerd.

De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 12 en 18 december 2012, in aanwezigheid van de minister van Justitie.

Met toepassing van artikel 27.1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie de bespreking van dit wetsontwerp aangevat vóór de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN JUSTITIE

Het voorliggende wetsontwerp biedt een antwoord op daden van homofoob geweld.

Jammer genoeg moeten we vaststellen dat dergelijk geweld de afgelopen jaren in België alleen maar is toegenomen. Iedereen herinnert zich ongetwijfeld het tragische voorval eind april waarbij een jongeman doodgeslagen werd in het Luikse, louter vanwege zijn seksuele geaardheid.

De regering wil gepast reageren door een krachtig signaal te sturen aan daders van dergelijke feiten. Homofoob geweld vormt immers een aanslag op de menselijke waardigheid en is zonder meer een schending van de mensenrechten.

Als we kijken naar de gevallen die gemeld worden door het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding zijn discriminatie op basis van de seksuele geaardheid en homofobie in ons land jammer genoeg nog altijd zeer actueel. Men merkt dit op allerlei vlakken, zoals bij woongelegenheid en werkgelegenheid, maar ook op het vlak van moreel en fysiek geweld.

Wat de vragen in verband met de bevoegdheid betreft en met speciale aandacht voor de discriminatie ten gevolge van homofobie, vindt de minister wel dat er een respons moet komen op alle discriminatiebevorderende drijfveren.

Dit is ook de reden waarom het wetsontwerp de sancties bepaald in artikel 405quater van het Strafwetboek wil verzwaren.

De minister vindt dat de hier voorgestelde aanpassingen in de wet beantwoorden aan de verwachtingen van de burgers, die overtredingen betreffende de staat van de personen graag passender gestraft zouden zien door de strafwet.

Wanneer echter de drijfveer van de misdaad of het wanbedrijf bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens zijn zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische afstamming, zijn nationaliteit, zijn geslacht, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, zijn taal, zijn politieke overtuiging, zijn syndicale overtuiging, een fysieke of genetische eigenschap of zijn sociale afkomst, dienen wij onze medeburgers een duidelijk signaal te geven dat die feiten ontoelaatbaar zijn in een democratische staat als de onze en dat, indien de tolerantie niet wordt toegepast, het niveau van de straffen zal worden opgetrokken wat de verzwarende omstandigheid betreft die van toepassing is in geval van opzettelijk doden en opzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen.

Er heerst een consensus om alle individuen in onze samenleving een betere bescherming te bieden, vooral daar waar het gaat om het zogezegd « anders zijn ». In die context werd u, bij wet van 25 februari 2003, artikel 405quater aangenomen en naderhand tweemaal gewijzigd, krachtens de wetten van 10 mei 2007 en 30 december 2009.

Thans stelt het ontwerp van wet tot verhoging van de verzwarende omstandigheid bedoeld in artikel 405quater van het Strafwetboek, voor om die bepaling aan te vullen.

De strafrechtbanken kunnen op grond van die bepaling het minimum van de gevangenisstraffen, bepaald in de artikelen 393 tot 405bis, verdubbelen en het minimum van de opsluiting bedoeld in die bepalingen, met twee jaar verhogen wanneer de dader van de feiten gehandeld heeft vanuit een discriminerende drijfveer die verband houdt met een of meer criteria onder artikel 405quater.

Voorgesteld artikel 2 van het wetsontwerp neemt de verzwarende omstandigheid, bedoeld in arti-kel 405quater van het Strafwetboek, over met verwijzing naar de verschillende discriminatiecriteria die in die bepaling zijn opgenomen. Voornoemd artikel 2 stelt, in de punten 1 tot 6 van artikel 405quater, een verhoging voor van de straffen bepaald in de artike-len 393 en 398 tot 405bis van het Strafwetboek, naargelang de categorie van de bedoelde straffen en het niveau ervan.

Volgens de nieuwe punten 1 tot 6 van artikel 405quater van het Strafwetboek zal het maximum van de gevangenisstraf, bedoeld in de artikelen 393 en 398 tot 405bis, verdubbeld worden met een maximum van vijf jaar.

De verzwarende omstandigheid waarin het Strafwetboek voorziet, volstond niet om het plegen van dergelijke misdaden of wanbedrijven te ontmoedigen.

Voor de overige straffen wordt hetzelfde beginsel voorgesteld. Wanneer de maximumstraf als bedoeld in deze artikelen vijf jaar bedraagt, dan zou dus een opsluiting van vijf tot tien jaar worden voorgeschreven.

In geval van opsluiting wordt de hogere strafmaat beoogd. Aldus vervangt opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar opsluiting van vijf jaar tot tien jaar. Opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar vervangt opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar. Opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar vervangt opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar en de levenslange opsluiting vervangt opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar.

De regering stelt ook voor om in artikel 405quater van het Strafwetboek een nieuw discriminatiecriterium in te voegen, namelijk geslachtsverandering.

Er bestaat momenteel immers geen enkel wettelijk instrument op federaal niveau dat specifiek gericht is tegen discriminatie van transgenders in de ruime zin van het woord. De door de federale wetgever aangenomen teksten, die geïnterpreteerd worden op basis van de omgezette richtlijnen en zelfs op basis van de Europese rechtspraak, zijn slechts van toepassing op transseksuele personen in de strikte zin van het woord.

Het gaat dus enkel om de bescherming van transgenders die een geslachtsverandering hebben ondergaan of personen die momenteel een geslachtsverandering ondergaan of van plan zijn dit te doen.

III. BESPREKING

A. Opmerkingen en vragen van de leden

De heer Swennen kan zich aansluiten bij voorliggend wetsontwerp.

Spreker wenst enige verduidelijking over de definitie die wordt gehanteerd in het voorgestelde artikel 405quater. Is deze definitie overgenomen uit een of andere internationale tekst of komt deze uit ons eigen rechtsbestel ?

Mevrouw Talhaoui vindt dat deze tekst een krachtig signaal vormt naar de samenleving en getuigt van respect voor de identiteit van personen, ongeacht afkomst, geslacht, geaardheid, enz.

Spreekster verwijst naar een tussenkomst van minister Milquet, in de commissie Binnenlandse Zaken, waarbij zij aangaf bezig te zijn met de opstelling van een actieplan om homofoob geweld en ander geweld in onze samenleving te bekampen. Maakt voorliggend wetsontwerp daar deel van uit of niet ?

Verder vraagt spreekster of de minister de intentie heeft het college van procureurs-generaal en de parketten aan te sporen een prioriteit te maken van de vervolging van de bedoelde misdrijven. De wetgever levert immers reeds sedert 1981 inspanningen om racisme te bestrijden, maar het blijkt uit de jaarverslagen dat de parketten op dat vlak slechts weinig vervolgen. Tot op heden besteden zij dus weinig aandacht aan de bedoelde laakbare gedragingen.

De heer Torfs kan instemmen met het feit dat de bedoelde daden moreel verwerpelijk zijn.

Wel heeft hij enkele bedenkingen bij de gebruikte terminologie, zoals « fortuin » of « syndicale overtuiging ».

Men wordt hier opnieuw geconfronteerd met een onaanvaardbaar verschijnsel. Maar is niet alles wat door de strafwet is verboden inacceptabel ?

Zou het NICC geen studie kunnen doen over de effecten van alle strafverzwaringen die de laatste tijd zijn doorgevoerd ? In het verleden werd de minimumstraf van de bedoelde delicten reeds opgetrokken. Nu gaat het over de maximumstraf. Indien blijkt dat deze wetgeving geen effect heeft en dus louter symbolisch is, wordt deze best vermeden. In plaats van telkens weer voor strafverhoging te gaan, is het misschien belangrijk beter op te sporen wat er daadwerkelijk gaande is, zodat daders minder makkelijk wegkomen. Hier ontstaat een potentieel probleem door het feit dat de bevolking telkens weer het signaal krijgt dat zaken harder moeten worden aangepakt, terwijl de huidige wetgeving reeds niet wordt afgedwongen. Als er straffen worden uitgesproken, worden ze niet uitgevoerd. Soortgelijke wetgeving creëert aldus een verdere malaise van Justitie.

Het voorliggende wetsontwerp voert strafverzwaring in. De maximumstraf wordt hierdoor mogelijks tot dertig jaar. Dit betekent dat men deze zaken voor het assisenhof zal brengen, zelfs als er geen dodelijke slachtoffers zijn. Zal men dit effectief doen of gaat men via allerlei trucs toch pogen naar verzachtende omstandigheden te zoeken zodat er toch kan worden gecorrectionaliseerd ?

De heer Courtois vraagt zich af of het niet vreemd is om de maximumstraf te verhogen om de ernstigste feiten van homofoob geweld voor het hof van assisen te laten behandelen, terwijl tegelijk verzachtende omstandigheden in aanmerking kunnen worden genomen met het oog op de correctionalisering van de zaak.

B. Antwoord van de minister

De minister stipt aan dat de definitie die in voorliggende tekst wordt vermeld is overgenomen uit de wet van 2003. De minister meent dat deze definitie werd voorgesteld door het Centrum van gelijkheid van kansen.

Dit wetsontwerp kadert in een globaal actieplan dat de minister van Justitie opstelt samen met de minister van Binnenlandse zaken. Na de recente gebeurtenissen in april 2012 waarbij een man vanwege zijn geaardheid werd aangepakt, wist men onmiddellijk dat de bestrijding van dit soort geweld één van de punten van het actieplan zou vormen. Het is dan ook niet nodig te wachten op het finaliseren van het volledige actieplan. Het actieplan is bijna afgerond en bevat ook punten op het vlak van preventie en onderwijs, zodat ook overleg met de gemeenschappen en gewesten zal moeten plaatsvinden. De minister heeft ervoor geopteerd om niet te wachten met het punt van de strafverzwaring dat ook één van de elementen van het actieplan zal vormen. De minister is bereid om, samen met mevrouw Milquet, het actieplan aan de commissie voor de Justitie voor te stellen.

Uiteraard zal een strafverzwaring het probleem niet oplossen. Dit geeft echter wel het signaal dat homofoob geweld onaanvaardbaar is. Als men kan bewijzen dat de daad werkelijk het gevolg was van dergelijke motieven, kan men effectief zwaarder beboeten. In het actieplan zal veel aandacht worden geschonken aan het bewijsmateriaal. Bij slagen en verwondingen blijkt het dossier niet steeds voldoende bewijskracht te bevatten om te stellen dat het geweld voortvloeit uit het feit dat het slachtoffer een andere seksuele geaardheid heeft, een andere huidskleur of een andere religieuze overtuiging. De procureurs geven aan dat de elementen die dat kunnen bewijzen vaak niet in het dossier zitten Het zal dus belangrijk zijn dat het actieplan daaraan de nodige aandacht besteedt. Dan pas heeft strafverzwaring enige zin.

Er is reeds een strafverzwaring goedgekeurd voor daden jegens buschauffeurs, gevangenispersoneel, en dergelijke. Het is belangrijk dat, door deze punctuele aanpassingen, het globale beeld niet uit het oog wordt verloren. De minister heeft het NICC dan ook verzocht een analyse te maken en na te gaan of het globaal systeem nog wel klopt. Hun rapport zou in de loop van 2013 moeten klaar zijn.

In verband met de correctionalisering, werd in de Kamer, na opmerkingen van de Raad van State, een amendement aangenomen, waarbij een lijst van misdaden wordt ingevoerd, strafbaar met 20 jaar tot 30 jaar opsluiting, die nochtans in aanmerking komen voor correctionalisering.

Tot slot stipt de minister aan dat de aanpak van homofoob geweld veel ruimer moet worden gezien als enkel voorliggend wetsontwerp. Men mag zich dus niet enkel focussen op de strafverzwaring of op de vraag waarom enkel de maximumstraf en niet de minimumstraf wordt aangepast. Uit analyse blijkt dat het optrekken van de minimumstraf geen effect heeft op het gedrag. Dat is daarentegen wel het geval voor het optrekken van de maximumstraf. Dit is echter slechts één enkel onderdeel van een veel groter actieplan, waarbij bijvoorbeeld ook de sensibilisering in het onderwijs aan bod komt.

De heer Laeremans vraagt uit welke analyses juist blijkt dat de verhoging van de maximumstraf wel gevolgen heeft voor het gedrag, terwijl dat niet het geval is voor de verhoging van de minimumstraf.

De minister antwoordt dat het voorstel om de maximumstraf te verhogen voortvloeit uit de opmerkingen die het Centrum voor gelijke kansen in zijn jaarverslagen formuleerde. Het Centrum brengt naar voren dat de huidige sancties niet ontradend werken.

De minister geeft ten slotte aan dat de laatste hand wordt gelegd aan een omzendbrief van het College van procureurs-generaal rond deze wetgeving; het is de bedoeling deze begin 2013 te publiceren, zodat er duidelijke instructies daaromtrent worden gegeven aan alle procureurs des Konings.

De heer Torfs verwijst naar het rapport van het Centrum van gelijkheid van kansen waarbij wordt gesteld dat de straffen niet volstaan. Spreker meent echter dat er een methodologisch onderscheid moet worden gemaakt tussen de « potentiële » straffen zoals deze in de strafwet staan vermeld en de effectief uitgesproken straffen. In de zaak van de MIVB-controleur die stierf ten gevolge van geweld werd bijvoorbeeld correctionalisering toegepast. Ten derde is er het niveau van de strafuitvoering. Wat gebeurt er precies met de uitgesproken straffen ? Spreker meent dat het gevoel van vervreemding bij de bevolking ontstaat als er belangrijke kloven ontstaan tussen deze drie niveaus. Welke straf staat er in de wet, welke straf wordt effectief uitgesproken en wat wordt uitgevoerd ? Een discussie ten gronde dringt zich op. Spreker begrijpt niet waarom men hier wordt geconfronteerd met een deelgebied van een beleid, terwijl men niet de kans krijgt om het beleid in zijn geheel te analyseren. Er zijn bovendien ook technische problemen en er liggen een aantal impliciete beleidsvooronderstellingen aan de grondslag waarover moet worden gedebatteerd. Voorliggend wetsontwerp is volgens spreker prematuur. Het zou van meer respect getuigen als het globale actieplan vooraf in de Senaat zou zijn toegelicht.

Mevrouw Stevens merkt op dat haar fractie voorstander is van strengere straffen tegen alle vormen van geweld gerelateerd aan bijvoorbeeld de geaardheid, de afkomst of de religieuze overtuiging van het slachtoffer. Voorliggend wetsontwerp geeft een duidelijk signaal dat geweld op basis van discriminatie onaanvaardbaar is. Anderzijds erkent spreekster dat dit wetsontwerp vooral een symbolische waarde heeft. In de praktijk zal dit weinig verandering brengen. Homofoob geweld wordt ook reeds vandaag zeer zwaar bestraft en toch neemt het geweld nog toe. Men mag zich niet achter de wetgeving verschuilen om het echte probleem op het terrein niet te moeten aanpakken. Niet de strafwet op zich, maar wel de uitvoering ervan zorgt voor problemen. Straffen onder de drie jaar worden amper uitgevoerd. Aldus komt men tot straffeloosheid. Even fundamenteel is het probleem dat jonge mannen van allochtone origine zich al te vaak schuldig maken aan homofobe reacties.

Spreekster doet een oproep om duidelijke signalen ook om te zetten in daadkrachtige acties. Duidelijke actieplannen met duidelijke timing zijn nodig. Het is wel mooi wetsontwerpen in te dienen die een strafverzwaring invoeren, maar het is vooral nodig de strafuitvoering aan te pakken. Spreekster geeft hierbij enkele concrete denksporen aan.

Een eerste is, naar Nederlands voorbeeld, campagnes om te zetten in de uitgaanswereld, waarbij wordt aangedrongen op de melding van daden van agressie, aan de hand bijvoorbeeld van foto's met gsm

Ook een betere aanspreekbaarheid van de politie in homobuurten is noodzakelijk.

Zo ook zijn structureel overleg met de allochtone gemeenschap en duidelijke afspraken over de gelijkwaardigheid van holebi's fundamenteel. Respect werkt in twee richtingen.

Tevens moet homofoob geweld als aandachtspunt worden opgenomen in het actieplan preventie tegen geweld en polarisering.

Het maakt niet uit door wie het geweld wordt gepleegd; of de daders van allochtone origine zijn of niet, alle vormen van geweld zijn onaanvaardbaar.

Men vraagt niet zijn religieuze overtuiging of zijn culturele overtuiging vaarwel te zeggen, maar wel respect te hebben voor elkeen en iedereen gelijkwaardig te behandelen.

Spreekster vraagt ten slotte nog welke acties de minister, samen met haar collega's ministers, zal ondernemen, om homofoob geweld fundamenteel aan te pakken. Welke timing heeft de minister voor ogen voor deze concrete actiepunten ?

De minister herhaalt dat de opstelling van het globaal actieplan zich in een eindfase bevindt. Zij is het echter niet eens met de opmerking dat men eerst over dat actieplan moet discussiëren alvorens te beslissen of de straffen moeten worden verzwaard. Het is voor de regering duidelijk dat de strafverzwaring er moet komen. Het excuus om eerst te spreken over een globaal actieplan is stellen dat daden die voortspruiten uit homofoob gedrag niet zwaarder moeten worden bestraft en dat men aldus niet moeten vechten voor de fundamentele basisregels in onze samenleving. De minister wil zich niet verschuilen achter een globaal actieplan om intussen niets te doen.

Het actieplan zelf zal trouwens niet tegenspreken dat voorliggende wetgeving nodig was.

Spreekster blijft voorliggend wetsontwerp dus steunen en verdedigen.

In verband met de uitvoering van straffen van minder dan 3 jaar, wijst de minister op de recente goedkeuring van de uitbreiding van de elektronische enkelband; door de enkelband met spraakherkenning kan men nu voor het eerst korte straffen van minder dan 8 maanden uitvoeren. Vanaf 1 januari 2013 krijgt dit project definitief vorm. Men zit hierdoor aan het historisch hoogtepunt van duizenddriehonderd enkelbanden per dag.

De uitvoering van korte straffen is dus onbetwistbaar een prioriteit voor deze regering en er worden extra middelen hiervoor vrijgemaakt. Men zit op koers om meer en meer de straffen van minder dan drie jaar uit te voeren. Als deze inspanning nog twee jaar kan worden volgehouden, is deze uitvoering van korte straffen effectief.

De heer Torfs blijft het fundamenteel oneens met een aantal zaken.

Een grondige discussie dringt zich op over het feit of het cijfermatig verantwoord is naar een verzwaring van de maximumstraf te gaan. Deze beslissing zou op onderzoek moeten zijn gebaseerd, anders heeft men te maken met symboolwetgeving. De discussie betreft niet het moreel verwerpelijk karakter van de beoogde daden, maar wel de nood aan effectief, niet symbolisch optreden met wetten die ook daadwerkelijk worden uitgevoerd.

Mevrouw Faes stipt aan dat ook in de Kamer aan de minister werd gevraagd of zij over cijfers kom beschikken met betrekking tot de bestaande strafverzwaringen. Dit bleek niet het geval. Spreekster besluit dan ook dat de minister wetsontwerpen indient zonder te beschikken over cijfers die aangeven hoe de bestaande wetgeving functioneert.

De heer Courtois merkt op dat het altijd zeer moeilijk is dit soort misdadige feiten te volgen, aangezien het aantal aangiftes niet hoog ligt. Er zijn maar weinig slachtoffers die durven klacht in te dienen. Bij de toepassing van weten die bedoeld zijn om tegen homofobe haat op te treden, zijn ook de politiecommissariaten betrokken. Er zouden speciale antennes moeten komen om dit soort klachten te behandelen, die toch zeer specifiek zijn.

De heer Vastersavendts meent dat daden nodig zijn. Spreker verwijst naar de beslissing van een Brusselse universiteit na een daad van homofoob geweld, waarbij aan studenten werd verboden zich als vrouw te verkleden. Snel optreden blijkt dan noodzakelijk.

Het bekijken van de context in een breder geheel kan, maar nu dringt een snel en krachtdadig optreden zich op, zeker met de feestdagen in het verschiet.

De heer Laeremans onderstreept de symbolische waarde van de wet en meent dat het feit dat de feestdagen er aankomen, totaal irrelevant is.

IV. VERKLARINGEN VOOR DE STEMMINGEN EN STEMMINGEN

De heer Torfs verklaart dat hij zich bij de eindstemming zal onthouden. Hij is er immers van overtuigd dat de voorgestelde maatregel zijn doel zal missen. Deze tekst zal de kloof tussen de theoretische straffen waarin het Wetboek voorziet en die men steeds weer verhoogt, de straffen die de magistraten uitspreken en tot slot de wijze van uitvoering van die straffen, nog vergroten. Door zich te onthouden, wil spreker een symbolisch signaal geven dat de gekozen weg niet de goede is. De heer Torfs verklaart evenwel dat hij solidair blijft met de politieke meerderheid.

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 13 stemmen bij 1 onthouding.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Fauzaya TALHAOUI. Alain COURTOIS.

De door de commissie aangenomen tekst van het wetsontwerp is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers (zie stuk Kamer, nr. 53-2473/5 — 2012/2013).