5-1670/6 | 5-1670/6 |
18 JUNI 2012
I. INLEIDING
Het wetsontwerp waarover dit verslag gaat en dat onder de facultatieve bicamerale procedure valt, werd oorspronkelijk in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend op 15 mei 2012 als wetsontwerp van de regering (stuk Kamer nr. 53-2198/1).
Het werd op 14 juni 2012 door de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen met 78 tegen 49 stemmen. Het werd op 15 juni 2012 aan de Senaat overgezonden en op dezelfde dag geëvoceerd.
De artikelen 15 en 16 werden door de commissie voor de Justitie behandeld.
De commissie heeft de artikelen die zij moest behandelen, onderzocht op haar vergaderingen van 13 (krachtens artikel 27.1, tweede lid, van het Reglement) en 18 juni 2012, in aanwezigheid van de minister van Justitie.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
De minister legt uit dat de bepalingen van het ontwerp strekken om de overtreding van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen in het Sociaal Strafwetboek op te nemen en om tegelijk het sanctiemechanisme te actualiseren.
Er is voorzien in drie sanctieniveaus (niveau 2, 3 en 4). De niveaus 2 en 3 bestaan uit een strafrechtelijke geldboete of een administratieve geldboete, terwijl niveau 4 uit een gevangenisstraf en/of een strafrechtelijke geldboete bestaat, of uit een administratieve geldboete.
De minister legt ook uit dat deze regelgeving een juridisch vacuüm aanvult. Dat juridisch vacuüm — waardoor het niet meer mogelijk was een administratieve geldboete op te leggen in geval van overtreding van de wetgeving inzake dienstencheques — was ontstaan als gevolg van de opheffing van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten.
III. BESPREKING
A. Vragen van de leden
De heer Mahoux wijst op het duidelijk praktische nut van voorliggende artikelen. Hij wil niet alle dienstenchequebedrijven, waarvan een zeer grote meerderheid het opzet van de invoering van de dienstencheques trouw is gebleven, over dezelfde kam scheren, maar er zijn misbruiken vastgesteld en het is een goede zaak dat voorliggende tekst dat probeert te verhelpen.
Mevrouw Faes beaamt dat deze wetgeving inderdaad een juridisch vacuüm zal opvullen. Op dat vlak kan spreekster de voorliggende tekst alleen maar toejuichen.
Wel heeft zij een bedenking met betrekking tot de overheveling van het stelsel naar de gewesten. Zou het dan ook niet logisch zijn dat de gewesten op termijn bevoegd zijn om de sancties te bepalen ? Hoe zal de sanctionering worden geregeld na de staatshervorming ? Is het de bedoeling dat de sancties dan in het Strafwetboek bepaald blijven ? Wordt de bevoegdheid van de gewesten dan niet beperkt ?
De heer Torfs heeft de indruk dat de voorliggende bepalingen meer dan een herordening vormen. Waarom bijvoorbeeld werden drie misdrijven uit de lijst van artikel 10ter van de wet van 20 juli 2001 opgenomen onder de sanctie van het niveau 4 ? Dit betekent een upgrading van de sancties, mogelijk tot drie jaar cel en een geldboete van 36 000 euro met opcentiemen. Voorheen was de geldboete maximum 5 500 euro. Wat is de reden van deze strafverzwaring ?
De vraag rijst ook of het nut heeft deze straffen te bepalen, gelet op het feit dat straffen onder 3 jaar in beginsel niet worden uitgevoerd. Heeft de verdachte recht op de bijstand van een advocaat, wanneer hij wordt ondervraagd door een sociaal inspecteur ? Spreker verwijst immers naar de mogelijkheid om zeer zware administratieve geldboetes op te leggen. Door de sanctie onder niveau 4 op te nemen, kan de geldboete oplopen tot 18 000 euro, waar deze vroeger zonder de toepassing van de regimes van samenloop, slechts 2 750 euro bedroeg.
In het geval van § 3, worden de administratieve geldboetes vermenigvuldigd met het aantal onregelmatig tewerkgestelde werknemers. Een kleine fout bij het opmaken van een arbeidsovereenkomst kan aldus voor grote ondernemingen leiden tot een geldboete van 15 000 tot 150 000 euro. Welke beoordelingsbevoegdheid krijgt de ambtenaar die de overtreding vaststelt ? Welke zijn de criteria aan de hand waarvan de ambtenaar kan werken ?
In § 4 en § 5 wordt bepaald dat de werknemers die wetens en willens een inbreuk plegen ook worden bestraft. Zijn dit nieuwe sancties of bestonden deze sancties reeds voorheen ?
Spreker vraagt ten slotte of hier geen uiterlijke datum van inwerkingtreding moet worden bepaald. Hier wordt volledige vrijheid gegeven aan de uitvoerende macht.
De heer Mahoux is het eens met de opmerking over de inwerkingtreding van de voorgestelde maatregel. Principieel is het een goede wetgevingstechniek om een uiterste datum vast te leggen voor de inwerkingtreding van de teksten die door de wetgever zijn aangenomen. Spreker veronderstelt dat de minister de pragmatische bedoeling heeft de tekst zo snel mogelijk van toepassing te maken.
B. Antwoorden van de minister en bespreking
Als antwoord op de opmerking over de bevoegdheidsoverdracht, bevestigt de minister dat de regelgeving betreffende de dienstencheques aan de gewesten zal worden overgedragen. Die overdracht behelst ook de sancties. Op een bepaald moment zullen de gewesten volledig bevoegd zijn en zullen ze in voorkomend geval de regels ter zake kunnen aanpassen. De voorgestelde wijziging beknot dus geenszins de toekomstige prerogatieven van de gewesten.
In verband met de upgrading van de sancties geeft de minister toe dat het wetsontwerp op dat punt een lichte verhoging inhoudt. Ze herinnert eraan dat de programmawet beslissingen uitvoert die in het begrotingsconclaaf zijn genomen. Het is de bedoeling de toekomstige overtreders een krachtig signaal te geven. De gevangenisstraf komt er dan ook voor de zwaarste fraudegevallen.
Op de vraag over de bijstand van een advocaat, verduidelijkt de minister dat de regels inzake het verhoor van het « oude » artikel 47bis van het Wetboek van Strafvordering, gelden voor de verhoren door de sociale inspecteurs in het kader van een strafrechtelijk onderzoek.
Artikel 62 van het Sociaal Strafwetboek neemt het « oude » artikel 47bis van het Wetboek van Strafvordering immers over. Deze bepaling is van toepassing op de verhoren door de inspectiediensten in het kader van een administratieve controle. Een voorontwerp van wet voorziet in de aanpassing van artikel 62 van het Sociaal Strafwetboek aan de nieuwe bepalingen van artikel 2 van de wet van 13 augustus 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen wiens vrijheid wordt benomen rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan.
Vervolgens onderstreept de minister dat het wetsontwerp de vermenigvuldigingsregel niet wijzigt. De regel die in het voorgestelde artikel 177/1 staat, is een vertrouwde regel in het Sociaal Strafwetboek.
De heer Courtois vraagt wat moet worden verstaan onder een « lichte » verhoging van de sancties.
De heer Torfs blijft bezorgd over een aantal elementen.
Ten eerste moet men rekening houden met het feit dat het hier gaat om misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is.
Bovendien is het onaanvaardbaar dat boetes systematisch zouden worden verhoogd, omdat men bij begrotingsproblemen vaststelt dat boetes beter moeten worden geïnd.
De minister werpt op dat het ontwerp van programmawet vooral tegemoet wenst te komen aan een juridisch vacuüm, namelijk dat bestraffing op een bepaald ogenblik, en dit gedurende een tweetal jaren, niet meer mogelijk bleek. Nochtans is er in deze sector echt nood aan bestraffing. Bovendien is een programmawet steeds, in essentie, een uitvoering van begrotingsbesprekingen.
De heer Torfs juicht toe dat een juridisch vacuüm wordt gevuld. Dit verklaart echter niet dat hier wordt overgegaan tot strafverzwaring. Spreker blijft erbij dat de invoering van een strafverzwaring, na de bespreking van de begroting, duidt op een weinig orthodoxe werkwijze.
Mevrouw Khattabi treedt de laatste reactie van de heer Torfs bij. Ze maakt de vergelijking met het wetsontwerp dat de mogelijkheden om gebruik te maken van de strafrechtelijke schikking sterk heeft uitgebreid. Toen moest de meerderheid de uitbreiding van de schikking, die deel uitmaakte van een politiek compromis over de opheffing van het bankgeheim, eveneens kritiekloos accepteren.
IV. STEMMINGEN
De naar de commissie verwezen artikelen worden in hun geheel eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De commissie beslist ook eenparig om vertrouwen te schenken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Zakia KHATTABI. | Alain COURTOIS. |
De door de commissie goedgekeurde tekst van de artikelen is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden wetsontwerp (zie stuk Kamer, nr. 53-2198/19).