5-1067/3 | 5-1067/3 |
14 MAART 2012
Nr. 4 VAN DE HEREN VANLOUWE EN BOOGAERTS
Art. 4/1 (nieuw)
Een artikel 4/1 invoegen luidende :
« Art. 4/1. — In artikel 259bis-14, § 1, van hetzelfde Wetboek wordt het woord « algemeen » opgeheven »
Verantwoording
In haar advies van 25 november 2009 over het voorstel tot aanpassing van het tuchtrecht van de rechterlijke orde stelt de Hoge Raad voor de Justitie dat :
« De Hoge Raad voor de Justitie moet, naast het algemeen toezicht waarvoor hij al bevoegd is, eveneens de mogelijkheid hebben een toezicht a posteriori uit te oefenen op het verloop van de tuchtprocedures. Zijn algemeen toezicht is immers zuiver formeel. Het is beperkt tot algemene overwegingen die door de rechtscolleges worden overgezonden en draagt geen nuttige informatie aan voor de uitoefening van een volwaardig toezicht.
Artikel 259bis-14, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, moet worden aangepast door de weglating van het woord « algemeen », zodat het luidt : « De verenigde advies- en onderzoekscommissie is belast met het toezicht op en de bevordering van het gebruik van de middelen van interne controle binnen de rechterlijke orde, bedoeld in de artikelen 140, 340, 398 tot 400 in fine, 401 tot 414, 651, 652, 838 en 1088 van het Gerechtelijk Wetboek en 441 en 442 van het Wetboek van strafvordering. »
Dit amendement heeft tot doel aan dit advies gevolg te geven, teneinde de controle van de Hoge Raad voor de Justitie op de tuchtprocedure te versterken. Het is belangrijk om in dit kader te wijzen op het feit dat dit amendement niet raakt aan de opgesomde artikelen in het huidige artikel 259bis-14 van het Gerechtelijk Wetboek. De bevoegdheid van de Hoge Raad voor de Justitie wordt dus enkel gewijzigd wat betreft de formele controle. Haar bevoegdheden worden niet uitgebreid tot de tuchtprocedure zelf. Deze procedure, die bepaald is in de artikelen 417 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek (in het wetsvoorstel worden dit de artikelen 415 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek) valt nog steeds buiten het toepassingsgebied van haar controle. De Hoge Raad zal zich dus, net zoals vandaag, slechts kunnen uitspreken over het al dan niet instellen van een procedure en de uitvoering van de tuchtstraf.
Nr. 5 VAN DE HEREN VANLOUWE EN BOOGAERTS
Art. 5
In het voorgestelde artikel 259sexies/1, tussen het tweede en derde lid een lid invoegen luidende :
« Onder de leden bedoeld in het eerste lid worden een voorzitter en een ondervoorzitter aangewezen. »
Verantwoording
De toelichting bij het wetsvoorstel bepaalt : « De magistraat met de meeste anciënniteit van de zetel van de pool van magistraten die op voordracht van de Hoge Raad voor de Justitie aangewezen zijn om zitting te hebben in de tuchtorganen, stelt de kamer samen voor elk dossier dat verzonden wordt naar de rechtbank. Net als ieder ander lid van de tuchtorganen mag hij enkel zitting hebben indien hij niet behoort tot dezelfde entiteit als de persoon tegen wie een tuchtprocedure loopt. »
Dit is niet in lijn met de ontwikkelingen van de laatste jaren waarbij voorzitters worden aangeduid op basis van competentie. De persoon met de hoogste anciënniteit kan de meest competente persoon zijn, maar dit is niet noodzakelijk het geval. Hiertoe voert dit amendement een aanwijzing tot het mandaat van voorzitter van de tuchtrechtbank of van de tuchtrechtbank in hoger beroep in. De aanwijzing tot het mandaat van voorzitter wordt geregeld overeenkomstig de artikelen 259quater en volgende van het Gerechtelijk Wetboek.
Nr. 6 VAN DE HEREN VANLOUWE EN BOOGAERTS
Art. 12
In het voorgestelde artikel 405, de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º het 4º doen vervallen;
2º Punten 5 tot 8 vernummeren tot punten 4 tot 7.
Verantwoording
In haar ambtshalve advies van 19 oktober 2011 over het voorstel tot herziening van artikel 152 van de Grondwet, het voorstel tot herziening van artikel 157 van de Grondwet en het wetsvoorstel tot wijziging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de tucht stelt de Hoge Raad voor de Justitie :
« De Hoge Raad blijft gekant tegen de overplaatsing bij tuchtmaatregel. De HRJ meent dat de overplaatsing uit het tuchtrechtelijke domein moet worden geweerd en een beheersmaatregel moet zijn voor de korpschef, meer bepaald in het kader van de mobiliteit van de magistraten in het hervormingsproject en de hertekening van het gerechtelijk landschap. Overplaatsing als straf is een verkeerd signaal : men zoekt niet naar een oplossing ten gronde voor het probleem, maar men verplaatst het probleem. Noch de betrokkene, noch het nieuwe korps zijn ermee gebaat.
De overplaatsing bij tuchtmaatregel, die wordt uitgesproken door een rechtbank, is bovendien moeilijk verenigbaar met de geldende regels en praktijken inzake benoemingen van magistraten en wettelijke kaders. Indien het gaat om een overplaatsing binnen een rechtbank, gaat het om een interne maatregel, waarvoor geen tussenkomst van de tuchtrechtbank nodig is. Gaat het om een overplaatsing naar een andere rechtbank, dan wordt niet goed ingezien hoe dit in de praktijk zou kunnen werken. »
De indieners van dit amendement sluiten zich hier ten volle bij aan. Dit amendement heeft dan ook tot doel om de overplaatsing als tuchtstraf weg te laten. Tengevolge van deze weglating dient de interne nummering van het artikel te worden aangepast.
Nr. 7 VAN DE HEREN VANLOUWE EN BOOGAERTS
Art. 13
In het voorgestelde artikel 405ter, na de woorden « de minister van Justitie of de Koning » de woorden « , en de Hoge Raad voor de Justitie » invoegen.
Verantwoording
Teneinde de controlebevoegdheid van de Hoge Raad voor de Justitie te versterken, voorziet dit amendement niet enkel in een informatieverplichting voor de overste van de vervolgde aan de minister van Justitie of de Koning, maar evenzeer aan de Hoge Raad voor de Justitie.
Nr. 8 VAN DE HEREN VANLOUWE EN BOOGAERTS
Art. 18
Het voorgestelde artikel 409, § 2, vervangen door wat volgt :
« § 2. Wanneer de kamers van de tuchtrechtbank zetelen ten aanzien van een magistraat van de zetel zijn zij samengesteld uit een rechter in de tuchtrechtbank, een gewone assessor uit een rechtscollege van hetzelfde niveau als de vervolgde persoon en een buitengewone assessor.
Wanneer zij zetelen ten aanzien van een magistraat van het openbaar ministerie zijn de kamers van de tuchtrechtbank samengesteld uit een rechter in de tuchtrechtbank, een gewone assessor aangewezen uit de magistraten van het openbaar ministerie van hetzelfde niveau als de vervolgde persoon en een buitengewone assessor.
Wanneer de tuchtprocedure betrekking heeft op een lid van het gerechtspersoneel zijn zij samengesteld uit een rechter in de tuchtrechtbank, een gewone assessor aangewezen uit de assessoren die aangewezen zijn door de minister van Justitie, en die van een niveau zijn dat ten minste gelijk is aan het niveau van de persoon tegen wie een tuchtprocedure loopt, en een buitengewone assessor. »
Verantwoording
In haar advies van 25 november 2009 over het voorstel tot aanpassing van het tuchtrecht van de rechterlijke orde pleit de Hoge Raad voor de Justitie ervoor :
« Dat de tuchtrechtelijke overheid naast magistraten ook is samengesteld uit niet-magistraten, wil men vermijden dat ook maar het minste vermoeden van corporatisme zou ontstaan. De Belgische gerechtelijke context is een voldoende voorbeeld van een ernstige vertrouwenscrisis van de burger in de werking van justitie. Bij de burger leven duidelijk verwachtingen daarover.
Niet onbelangrijk is de opmerking van de Conseil consultatif des juges européens dat de aanwezigheid van andere personen dan rechters in de samenstelling van het tuchtgerecht of het tuchtorgaan, het gevaar op corporatisme voorkomt. De Conseil consultatif des juges européens merkt gewoon op dat bij de keuze van de externe personen (dit wil zeggen extern aan de magistratuur) de onafhankelijkheid moet worden gewaarborgd. Zo kunnen die externe leden geen leden zijn van het wetgevend korps, noch van de regering of van de administratie. In België geldt die participatie van niet-magistraten al voor de Nationale Tuchtraad. Parallel wordt vastgesteld dat in Europa steeds vaker (Frankrijk, Spanje, Portugal, Italië, ...) externe leden worden betrokken bij de tucht van de magistratuur. Diezelfde evolutie tekent zich ook af in andere beroepscategorieën. »
In haar ambtshalve advies van 19 oktober 2011 over het voorstel tot herziening van artikel 152 van de Grondwet, het voorstel tot herziening van artikel 157 van de Grondwet en het wetsvoorstel tot wijziging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de tucht stelt de Hoge Raad voor de Justitie bovendien :
« De tuchtrechtbank zou moeten bestaan uit één rechter in de tuchtrechtbank en twee rechtersassessoren, waarvan één assessor van buiten de rechterlijke orde zou moeten komen. »
« Deze leden zouden de hoedanigheid moeten hebben van magistraten in de uitoefening van hun tuchtrechtelijke functies (naar het voorbeeld van de rechters in sociale zaken en de rechters in handelszaken) en zelf onderworpen zijn aan het tuchtrecht en de deontologie van de magistraten. »
Dit amendement wil gevolg geven aan het advies van de Hoge Raad voor de Justitie. Het bepaalt de samenstelling van de tuchtrechtbank als volgt : een rechter in de tuchtrechtbank, een gewone assessor (dat lid is van de rechterlijke orde zoals bepaald bij het huidige wetsvoorstel) en een buitengewone assessor (dat geen lid is van de rechterlijke orde).
Nr. 9 VAN DE HEREN VANLOUWE EN BOOGAERTS
Art. 20
In het voorgestelde artikel 410, de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º het eerste tot het vierde lid onderbrengen in een § 1;
2º het vijfde tot het zevende lid vervangen door wat volgt :
« § 2. Wanneer zij zetelen ten aanzien van een magistraat van de zetel zijn de kamers van de tuchtrechtbank in hoger beroep samengesteld uit een raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep, een gewone raadsheer-assessor uit een rechtscollege van hetzelfde niveau als de vervolgde persoon en een buitengewone raadsheer-assessor.
Wanneer zij zetelen ten aanzien van een magistraat van het openbaar ministerie zijn de kamers van de tuchtrechtbank in hoger beroep samengesteld uit een raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep, een raadsheer-assessor aangewezen uit de magistraten van het openbaar ministerie van hetzelfde niveau als de vervolgde persoon en een buitengewone raadsheer-assessor.
Wanneer de tuchtprocedure betrekking heeft op een lid van het gerechtelijk personeel zijn de kamers van de tuchtrechtbank in hoger beroep samengesteld uit een raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep, een gewone raadsheer-assessor aangewezen uit de assessoren aangewezen door de minister van Justitie en van een niveau dat ten minste gelijk is aan dat van de persoon tegen wie een tuchtprocedure loopt, en een buitengewone raadsheer-assessor. »
Verantwoording
De structuur van het voorgestelde artikel 410 wordt verbeterd, met name in twee overzichtelijke paragrafen.
Voor het punt 2 volstaat het te verwijzen naar de verantwoording bij het amendement nr. 8. Voorliggend amendement voorziet een gelijkaardige samenstelling maar dan op het niveau van de tuchtrechtbank in hoger beroep.
Nr. 10 VAN DE HEREN VANLOUWE EN BOOGAERTS
Art. 22
In het voorgestelde artikel 411 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º in § 2, eerste lid, de woorden « leden-assessoren van de tuchtorganen » vervangen door de woorden « gewone leden-assessoren van de tuchtorganen »;
2º in § 2, tweede lid, de woorden « lid-assessor » vervangen door de woorden « gewoon lid-assessor »;
3º paragraaf 3 vervangen door wat volgt :
« § 3. De magistraten van de zetel die in aanmerking komen om zitting te hebben als gewoon lid-assessor in de tuchtorganen worden door hun algemene vergadering uitgekozen binnen zestig dagen na de bekendmaking van de oproep tot kandidaten in het Belgisch Staatsblad.
In elk rechtsgebied van het hof van beroep worden vervolgens bij loting uit de door de algemene vergadering geselecteerde kandidaten uit de rechtbanken van eerste aanleg, de rechtbanken van koophandel, de arbeidsrechtbanken, de vredegerechten en de politierechtbanken vier leden aangewezen die zitting kunnen hebben als gewone assessor in de tuchtrechtbank of als gewone assessor in de tuchtrechtbank in hoger beroep. In het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel worden op dezelfde wijze vier Nederlandstalige en vier Franstalige magistraten aangewezen.
In elk rechtsgebied van het hof van beroep worden vervolgens bij loting uit de door de algemene vergadering geselecteerde kandidaten uit de hoven van beroep, de arbeidshoven of het Hof van Cassatie drie leden aangewezen die zitting kunnen hebben als gewone assessor in de tuchtrechtbank of als gewone assessor in de tuchtrechtbank in hoger beroep. In het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel worden op dezelfde wijze drie Nederlandstalige en drie Franstalige magistraten aangewezen. »
4º paragraaf 4 vervangen door wat volgt :
« § 4. De magistraten van het openbaar ministerie die in aanmerking komen om zitting te hebben als gewoon lid-assessor in de tuchtorganen worden door hun korpsvergadering uitgekozen binnen zestig dagen na de bekendmaking van de oproep tot kandidaten in het Belgisch Staatsblad.
In elk rechtsgebied van het hof van beroep worden vervolgens bij loting uit de door de korpsvergadering geselecteerde kandidaten uit de parketten van de procureurs des Konings of van de arbeidsauditoraten vier leden aangewezen die zitting kunnen hebben als gewone assessor in de tuchtrechtbank of als gewone assessor in de tuchtrechtbank in hoger beroep of die de bevoegdheid van het openbaar ministerie kunnen uitoefenen. In het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel worden op dezelfde wijze vier Nederlandstalige en vier Franstalige magistraten aangewezen.
Voor het hele Rijk worden bij loting uit de door de korpsvergadering geselecteerde kandidaten zes Franstalige leden van de parketten-generaal of het federaal parket en zes Nederlandstalige leden van de parketten-generaal of het federaal parket aangewezen die zitting kunnen hebben als gewone assessor in de tuchtrechtbank of als gewone assessor in de tuchtrechtbank in hoger beroep of die de bevoegdheid van het openbaar ministerie kunnen uitoefenen. »
5º paragraaf 5 vervangen door wat volgt :
« § 5. De personeelsleden van het niveau A en het niveau B die in aanmerking komen om zitting te hebben als gewone assessor in de tuchtrechtbank of in de tuchtrechtbank in hoger beroep worden gekozen door de minister van Justitie binnen negentig dagen na de oproep tot kandidaten, op eensluidend advies van hun hiërarchische meerdere. De minister van Justitie vraagt het advies van de hiërarchische meerdere van de kandidaat binnen tien dagen na de ontvangst van de kandidaatstelling. De adviezen worden overgezonden aan de minister van Justitie binnen zestig dagen na de oproep tot kandidaten.
In elk rechtsgebied van het hof van beroep worden vervolgens bij loting uit de door de minister van Justitie gekozen kandidaten twee personeelsleden van het niveau A en twee personeelsleden van het niveau B aangewezen die zitting kunnen hebben als gewone assessor in de tuchtrechtbank of in de tuchtrechtbank in hoger beroep. In het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel worden op dezelfde wijze twee Franstalige personeelsleden van het niveau A, twee Nederlandstalige personeelsleden van het niveau A, twee Franstalige personeelsleden van het niveau B en twee Nederlandstalige personeelsleden van het niveau B aangewezen. »
6º een § 5/1 invoegen luidende :
« § 5/1. De buitengewone leden-assessoren van de tuchtorganen worden door de raad van de Orde gekozen onder de advocaten die een beroepservaring aan de balie van ten minste tien jaar hebben en geen tuchtstraf hebben opgelopen, en door de raad van bestuur van de universiteiten van de Vlaamse Gemeenschap en van de Franse Gemeenschap onder de professoren die het recht doceren, die ten minste tien jaar beroepservaring als universiteitsprofessor hebben en die geen tuchtstraf hebben opgelopen.
De kandidaat-assessoren richten hun kandidaatstelling respectievelijk tot hun Orde of tot hun raad van bestuur binnen dertig dagen na de oproep tot kandidaten in het Belgisch Staatsblad.
Bij loting wordt vervolgens bepaald welke tien buitengewone Nederlandstalige leden-assessoren en tien buitengewone Franstalige leden-assessoren gekozen door de raad van de Orde en welke tien buitengewone Nederlandstalige leden-assessoren en tien buitengewone Franstalige leden-assessoren gekozen door de raad van bestuur van de universiteiten worden aangewezen. »
7º in § 7, eerste lid, de volgende wijzigingen aanbrengen :
a) De woorden « met de hoogste anciënniteit die aangewezen is om zitting te hebben in die tuchtorganen. » weglaten;
b) De tweede zin vervangen door wat volgt :
« Wanneer een dossier wordt verzonden naar de griffie van het tuchtorgaan, stelt, naargelang het geval, de voorzitter van de tuchtrechtbank of van de tuchtrechtbank in hoger beroep het orgaan samen binnen vijf dagen. »
Verantwoording
Het voorgestelde artikel 411 bepaalt de aanwijzing van de leden-assessoren van de tuchtrechtbank en de tuchtrechtbank in hoger beroep. Ten gevolge van de amendementen op de artikelen 18 en 20 dient dit artikel te worden gewijzigd. Waar paragraaf 1 behouden kan blijven, dienen de volgende paragrafen gewijzigd te worden. Deze wijzigingen zijn de volgende :
1) en 2) : Het huidige voorgestelde artikel 411 is enkel toepasselijk op de gewone leden-assessoren. De punten 1) en 2) van dit amendement passen dit artikel aan, door middel van de toevoeging van het woord « gewone », opdat de derde, vierde en vijfde paragraaf enkel van toepassing worden op de gewone leden-assessoren.
3) tot 5) : De huidige tekst van het wetsvoorstel voorziet twee fases voor het aanwijzen van de leden-assessoren uit de magistratuur, met name eerst een verkiezing door de algemene vergadering of korpsvergadering en vervolgens een aanwijzing door de korpschefs. Het is onduidelijk wat de bedoeling is van deze tweede fase, die bovendien moeilijk te verzoenen is met de verkiezing in de eerste fase. De indieners van dit amendement wensen dan ook de procedure aan te passen naar analogie met de bestaande procedure voor de Nationale Tuchtraad (Art 409 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek). Die procedure voorziet na de verkiezing door de algemene vergadering of korpsvergadering een procedure bij loting. Ook de Adviesraad van de Magistratuur heeft in haar advies van 18 maart 2010 betreffende tucht voor de magistraten van de rechterlijke orde haar voorkeur voor dit lotingsysteem uitgedrukt. Dit amendement voegt dan ook deze lotingprocedure in, ook voor de personeelsleden van de rechterlijke orde.
Dit amendement herneemt in grote mate de huidige tekst en structuur van het voorgestelde artikel 411. Het versterkt de structuur door telkens uitsluitend één paragraaf toe te wijzen aan één categorie van leden van de rechterlijke orde. Ten aanzien van de assessoren van de zetel respectievelijk het openbaar ministerie wordt het ook mogelijk leden van het Hof van Cassatie respectievelijk het Federaal parket als assessor aan te wijzen.
6) Dit amendement voegt een nieuwe paragraaf 5/1 in. Deze paragraaf bepaalt de procedure voor de benoeming van de buitengewone leden-assessoren. Dit amendement is gebaseerd op de samenstelling van de Nationale Tuchtraad, zoals deze bepaald is in artikel 409, § 3 van het Gerechtelijk Wetboek.
7) a) Ten gevolge de amendementen op de artikelen 18 en 20 zal elke tuchtrechtbank of tuchtrechtbank in hoger beroep maar bestaan uit één rechter of raadsheer, die bijgestaan wordt door twee rechter-assessoren. Bijgevolg is het logisch dat, naar analogie met de strafuitvoeringsrechtbank, de tuchtrechtbank voorgezeten wordt door deze ene rechter of raadsheer.
b) Zoals reeds gesteld bij het amendement op artikel 5 zijn bepalingen die bevoegdheden toekennen op basis van anciënniteit niet langer in lijn met de ontwikkelingen van de laatste jaren. Tegenwoordig worden voorzitters aangeduid op basis van competentie. De persoon met de hoogste anciënniteit kan de meest competente persoon zijn, maar dit is niet noodzakelijk het geval. Het amendement op artikel 22 heeft dan ook tot doel om gevolg te geven aan het amendement op artikel 5, met name dat voorzien wordt in het mandaat van voorzitter of ondervoorzitter van de tuchtrechtbank of van de tuchtrechtbank in hoger beroep.
Nr. 11 VAN DE HEREN VANLOUWE EN BOOGAERTS
Art. 26
In het voorgestelde artikel 413, § 1, vierde lid de woorden « drie maanden » vervangen door de woorden « twee maanden ».
Verantwoording
Amendementen 11 tot 14 hebben tot doel om voor de tuchtprocedure kortere termijnen in te stellen dan deze die het wetsvoorstel voorziet.
De termijnen van de tuchtprocedure, die start op het ogenblik dat de korpschef een klacht onderzoekt of ambtshalve bepaalde feiten onderzoekt, kunnen oplopen van 1 jaar (uitspraak in eerste aanleg) tot 1 jaar en 4 maanden (uitspraak in hoger beroep). Stelt zich bovendien het probleem waarbij de overste van de vervolgde persoon in eerste instantie niet reageert op klachten, voorziet de procedure een bijkomende termijn die kan oplopen tot vier maanden.
Volgens de indieners van dit amendement is er niet enkel nood aan duidelijke termijnen. Tevens is er nood aan een korte, efficiënte procedure. Dit is in het belang van alle betrokken actoren, niet in het minst van de vervolgde persoon.
Nr. 12 VAN DE HEREN VANLOUWE EN BOOGAERTS
Art. 27
In het voorgestelde artikel 414, tiende lid, de woorden « een termijn van drie maanden » vervangen door de woorden « een termijn van twee maanden ».
Verantwoording
Zie amendement nr. 11.
Nr. 13 VAN DE HEREN VANLOUWE EN BOOGAERTS
Art. 32
In het voorgestelde artikel 417, § 3, negende lid, de woorden « vier maanden » vervangen door de woorden « drie maanden ».
Verantwoording
Zie amendement nr. 11.
Nr. 14 VAN DE HEREN VANLOUWE EN BOOGAERTS
Art. 33
In het voorgestelde artikel 418, de volgende wijzigen aanbrengen :
1º in § 1, tweede lid, de woorden « binnen twee maanden » vervangen door de woorden « binnen dertig dagen »;
2º in § 3, eerste lid de woorden « binnen twee maanden » vervangen door de woorden « binnen dertig dagen ».
Verantwoording
Zie amendement nr. 11.
Nr. 15 VAN DE HEREN VANLOUWE EN BOOGAERTS
Art. 35
In het voorgestelde artikel 450, § 1, eerste lid, na de woorden « na de kennisgeving » de woorden « van het vonnis » invoegen.
Verantwoording
Dit amendement is wetstechnisch en heeft tot doel om het voorgestelde artikel 450, § 1, te verduidelijken.
Nr. 16 VAN DE HEREN VANLOUWE EN BOOGAERTS
Art. 38
In het voorgestelde artikel 423, na de woorden « Hoge Raad voor de Justitie » de woorden « , de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat » invoegen.
Verantwoording
Gezien het belang van een goed werkend tuchtrecht voor het vertrouwen van de samenleving in de rechterlijke orde, is het belangrijk dat ook de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat jaarlijks het activiteitenverslag van de tuchtorganen ontvangen.
Nr. 17 VAN DE HEREN VANLOUWE EN BOOGAERTS
Art. 42
In dit artikel, de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º in het zesde lid de woorden « lid-assessor » vervangen door de woorden « gewoon lid-assessor »;
2º tussen het zesde en zevende lid een lid invoegen luidende :
« De leden van de Nationale Tuchtraad die niet tot de rechterlijke orde behoren worden op eigen verzoek aangewezen om zitting te hebben als buitengewoon lid-assessor in de tuchtorganen. Zij worden gevoegd bij de personen die aangewezen zijn op grond van artikel 22. »
Verantwoording
Dit amendement vloeit voort uit het amendement op artikel 22 van het wetsvoorstel, dat de samenstelling van de tuchtorganen regelt.
Nr. 18 VAN DE HEREN VANLOUWE EN BOOGAERTS
Art. 43
Dit artikel vervangen door wat volgt :
« Art. 43. — Deze wet treedt in werking op 1 januari 2014.
De Koning kan een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de datum vermeld in het eerste lid. »
Verantwoording
Het huidige artikel 43 voorziet de mogelijkheid tot partiële inwerkingtreding van de artikelen. Gezien het belang van een goed werkend tuchtrecht voor het vertrouwen van de samenleving in de rechterlijke orde, is het echter essentieel dat dit wetsvoorstel als geheel in werking treedt en dit ten laatste op 1 januari 2014.
Karl VANLOUWE. | |
Frank BOOGAERTS. |
Nr. 19 VAN DE HEER MAHOUX
Art. 24
In het voorgestelde artikel 412, § 2, een nieuw derde lid invoegen, luidende :
« De eerste voorzitter van het hof van beroep en de eerste voorzitter van het arbeidshof kunnen het openbaar ministerie bedoeld in het eerste lid aanmanen een dossier over een magistraat van het openbaar ministerie aanhangig te maken bij de tuchtrechtbank. ».
Verantwoording
In Hoofdstuk I van Titel V, met als opschrift « Tucht », voorziet het Gerechtelijk Wetboek in een systeem van toezicht, dat het openbaar ministerie op de hoven en rechtbanken uitoefent (artikel 399 Ger. W.).
In het algemeen oefent de minister van Justitie zijn toezicht uit over alle ambtenaren van het openbaar ministerie (art. 400 Ger. W.), maar de doeltreffendheid van die controle blijft theoretisch.
De indiener vindt bijgevolg dat er in een bijkomend mechanisme moet worden voorzien.
Dat moet de eerste voorzitters van de hoven van beroep en van de arbeidshoven de gelegenheid bieden het openbaar ministerie — dat de bevoegdheid krijgt toegekend om een tuchtvordering in te stellen — aan te manen op te treden wanneer dat laatste niets onderneemt ten opzichte van een lid van het parket dat een tuchtfout verweten wordt.
Het is niet de doelstelling van het amendement de eerste voorzitters de mogelijkheid te bieden zich in de procedure te mengen, maar wel het uitblijven van vervolging te verhelpen waar die vervolging noodzakelijk kan blijken.
Het principe van dit amendement gaat voort op artikel 401 van het Gerechtelijk Wetboek, dat luidt als volgt :
« Wanneer een magistraat van het openbaar ministerie op de zitting afwijkt van de plichten van zijn staat, geeft de eerste voorzitter van het hof of de voorzitter van de rechtbank waarbij hij zijn ambt uitoefent, daarvan kennis aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, aan de procureur-generaal bij het hof van beroep, aan de procureur des Konings, of aan de arbeidsauditeur, al naargelang onder wiens toezicht de magistraat staat ».
Bij de hoorzittingen die in het raam van het onderzoek van dit dossier werden gehouden, heeft mevrouw Nadia De Vroede, gewezen voorzitster van de Hoge Raad voor de Justitie, die mogelijkheid verdedigd met als argument dat daardoor een evenwicht kan worden bereikt tussen de respectieve situaties van de zittende magistratuur en het parket.
Indiener heeft met zijn amendement dat doel voor ogen.
Philippe MAHOUX. |
Nr. 20 VAN MEVROUW KHATTABI
Art. 11/1 (nieuw)
Een artikel 11/1 invoegen, luidende :
« Artikel 404 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 7 juli 2002, wordt aangevuld met het volgende lid :
« Een Deontologische Code omschrijft het ambt bedoeld in het eerste en tweede lid alsook het gedrag om de waardigheid van het karakter ervan te bewaren, de goede werking van de justitie te garanderen en het vertrouwen in die instelling te versterken. De Koning bepaalt de manier waarop de Deontologische Code wordt opgesteld. » ».
Verantwoording
Artikel 404 van het Gerechtelijk Wetboek is vaag en niet nauwkeurig genoeg om de magistraten te kunnen leiden in de wijze waarop ze zich onderling, met partijen en met derden moeten gedragen.
Artikel 404 heeft het over « diegenen die hun ambtsplichten verzuimen of door hun gedrag afbreuk doen aan de waardigheid van hun ambt » en over « personen die de taken van hun ambt verwaarlozen en zodoende afbreuk doen aan de goede werking van de justitie of aan het vertrouwen in die instelling ».
In de hoorzitting met de heer Hubin werd onderstreept dat een verduidelijking van de tuchtverplichtingen van de leden van de rechterlijke orde noodzakelijk is. Ze is ook essentieel, omdat het ambt en de waardigheid van het karakter ervan, zal verschillen voor de zittende magistraten, de magistraten van het openbaar ministerie en voor de leden van het gerechtelijk personeel.
De tuchtrechter heeft dus onvoldoende bakens om te kunnen oordelen of aangeklaagd gedrag strijdig is met de plichten of de taken van een ambt in de rechterlijke orde en of dat gedrag schade kan berokkenen aan de waardigheid van het karakter van het ambt of aan de goede werking van justitie of aan het vertrouwen in de instelling.
Artikel 4 benadert de « plichtenleer » van de leden van de rechterlijke orde alleen op negatieve wijze. Om haar leden beter te begeleiden in het uitoefenen van hun ambt en het vervullen van hun plichten en taken, moet worden bepaald welke essentiële kwaliteiten, welke gedragingen, welke houding men verwacht van een zittend magistraat of van een magistraat van het parket of van een lid van het gerechtelijk personeel.
Daartoe lijkt het opstellen van een Deontologische Code, met aandacht voor het definiëren van de positieve aspecten van de plichtenleer, essentieel voor de indienster van het amendement. Een dergelijke Code kan ook het vertrouwen van de burgers in Justitie herstellen. De Code hoort te worden opgesteld samen met alle vertegenwoordigers van de leden van de rechterlijke orde, alsook de Hoge Raad voor de Justitie en de commissie voor de modernisering van de rechterlijke orde.
Nr. 21 VAN MEVROUW KHATTABI
Art. 13
In het voorgestelde artikel 405ter, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º na de woorden « de minister van Justitie of de Koning » de woorden « en de Hoge Raad voor de Justitie » invoegen;
2º een lid toevoegen, luidende :
« Wanneer de betrokken persoon kandidaat is voor een benoeming of een aanwijzing, kan de benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie inzage vragen in de stukken van het tuchtdossier van de betrokken persoon. ».
Verantwoording
De Hoge Raad voor de Justitie is bevoegd voor de benoemingen en aanwijzingen van de magistraten in de rechterlijke orde. Dit voorstel voorziet er echter niet in dat de bevoegde commissies van de Raad geïnformeerd worden over het instellen van een tuchtprocedure. Indienster van dit amendement vindt het echter belangrijk dat de Raad geïnformeerd wordt over het instellen van dergelijke tuchtprocedure, opdat hij de bekwaamste mensen kan benoemen of aanwijzen.
Tevens moet, wanneer de bij een tuchtprocedure betrokken persoon kandidaat is voor een benoeming of een aanwijzing, de commissie van de Raad die belast is met die benoeming of aanwijzing, inzage kunnen vragen in het tuchtdossier van de betrokken persoon, om kennis te nemen van alle gegevens aan de hand waarvan ze de bekwaamste persoon kan benoemen of aanwijzen.
Nr. 22 VAN MEVROUW KHATTABI
Art. 24
Het voorgestelde artikel 412 aanvullen met drie paragrafen, luidende :
« § 4. De tuchtrechtbank kan ook rechtstreeks worden geadieerd door elke magistraat of door elk belanghebbend lid van het gerechtelijk personeel.
§ 5. De tuchtrechtbank kan ook rechtstreeks worden geadieerd door de Hoge Raad voor de Justitie.
§ 6. De tuchtrechtbank kan ook rechtstreeks worden geadieerd door de Stafhouder van de orde van advocaten. ».
Verantwoording
Tijdens de hoorzittingen hebben verscheidene sprekers betreurd dat de adiëring van de tuchtrechtbank beperkt bleef tot de korpschefs en tot het openbaar ministerie. De indienster van het amendement begrijpt dat er een rem moet zijn voor individuele klachten. Ze meent evenwel dat die filter niet moet bestaan wanneer de klacht afkomstig is van de Hoge Raad voor de Justitie, een Stafhouder, een magistraat of een belanghebbend lid van het gerechtelijk personeel.
Tijdens de hoorzitting en in zijn advies van 18 maart 2010 heeft de Adviesraad Magistratuur zich er voorstander van getoond dat een individueel magistraat de mogelijkheid krijgt een tuchtklacht in te dienen tegen een magistraat of een lid van het gerechtelijk personeel. Men kan bijvoorbeeld denken aan een magistraat die tekortkomingen vaststelt bij een van zijn collega's, terwijl de korpschef of het openbaar ministerie weigert een tuchtprocedure in te stellen. Het lijkt dus nuttig te voorzien in een mogelijkheid van rechtstreekse adiëring voor elke belanghebbende magistraat om de goede werking van Justitie of het vertrouwen erin te waarborgen. De indienster meent dat die mogelijkheid ook moet bestaan voor de belanghebbende leden van het gerechtelijk personeel.
De Hoge Raad voor de Justitie heeft gerapporteerd dat hij naar aanleiding van de klachten die hij behandelt, soms vaststelt dat een magistraat of een lid van het gerechtelijk personeel individueel slecht functioneert. De Raad behandelt die klachten grondig en ernstig. De indienster meent dus dat het overbodig is dat de Hoge Raad nog langs de korpschef moet gaan om de tuchtrechtbank te adiëren.
Wanneer ten slotte een orde van advocaten tekortkomingen of nalatigheid vaststelt bij een magistraat of een lid van het gerechtelijke personeel, dan vindt indienster dat de Stafhouder eveneens de tuchtrechtbank rechtstreeks moet kunnen adiëren. De indienster kan zich situaties voorstellen waarin verscheidene klachten van advocaten bij de korpschef, gericht tegen een magistraat of een lid van het gerechtelijk personeel, niet tot een adiëring van de rechtbank leiden. Het lijkt dus wenselijk dat de Stafhouder de mogelijkheid krijgt de tuchtrechtbank rechtstreeks te adiëren. Het is niet de bedoeling toe te staan dat elke advocaat de rechtbank kan adiëren, met het risico dat sommige advocaten die mogelijkheid gebruiken bijvoorbeeld wanneer een wrakingsverzoek niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. Wel is het de bedoeling het risico op of de verdenking van corporatisme te voorkomen. Aangezien de advocaten belangrijke actoren zijn in de rechterlijke orde, lijkt het opportuun hen te betrekken bij een procedure die de goede werking van Justitie moet waarborgen en verbeteren.
Nr. 23 VAN MEVROUW KHATTABI
Art. 18
Het voorgestelde artikel 409, § 2, vervangen als volgt :
« § 2. Wanneer de kamers van de tuchtrechtbank zitting houden ten aanzien van een magistraat van de zetel, zijn zij samengesteld uit een rechter in de tuchtrechtbank, een gewone assessor uit een rechtscollege van hetzelfde niveau als de vervolgde persoon en een buitengewoon assessor.
Wanneer de kamers van de tuchtrechtbank zitting houden ten aanzien van een magistraat van het openbaar ministerie, zijn zij samengesteld uit een rechter in de tuchtrechtbank, een gewone assessor aangewezen uit de magistraten van het openbaar ministerie van hetzelfde niveau als de vervolgde persoon en een buitengewoon assessor.
Wanneer de kamers van de tuchtrechtbank zitting houden ten aanzien van een lid van het gerechtelijk personeel, zijn zij samengesteld uit een rechter in de tuchtrechtbank, een gewone assessor aangewezen uit de assessoren die aangewezen zijn door de minister van Justitie en die van een niveau zijn dat ten minste gelijk is aan dat van de vervolgde persoon, en uit een buitengewoon assessor. ».
Verantwoording
De indiener van dit amendement steunt de externe aard van het toezicht om voldoende waarborgen te bieden inzake autonomie en objectiviteit. Dit probleem werd besproken tijdens de hoorzittingen en wordt door veschillende sprekers gesteund.
De Hoge Raad voor de Justitie dringt er tijdens zijn hoorzitting en in zijn advies van 25 november 2009 op aan om de samenstelling van de tuchtrechtbank uit te breiden tot leden die niet tot de rechterlijke orde behoren om te voorkomen dat er een vermoeden van corporatisme zou ontstaan en om het vertrouwen van de burger in de werking van Justitie te versterken. De vertegenwoordigster van de Raad benadrukte tijdens de hoorzitting dat de gemengde samenstelling een klimaat van vertrouwen in Justitie kan scheppen bij de burger.
De Raad heeft er ook aan herinnerd dat dit in de lijn ligt van een Europese trend. Zo zijn in Frankrijk de tuchtcommissies van de raden voor de justitie gemengd samengesteld. Bovendien is de Nationale Tuchtraad in België, die een onderzoeks- en adviserende bevoegdheid heeft, gemengd samengesteld.
De aanwezigheid van niet-magistraten mag echter het beginsel van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht niet in gevaar brengen. Er zijn waarborgen nodig. In het ambtshalve advies van 19 oktober 2011 verduidelijkt de Hoge Raad voor de Justitie dat de leden die niet tot de rechterlijke orde behoren assessoren zouden kunnen zijn. Die assessoren, die in dit amendement « buitengewoon » worden genoemd, zouden volgens de Raad altijd de hoedanigheid van magistraat moeten hebben wanneer zij hun tuchtrechtelijke functie uitoefenen, zoals reeds het geval is voor de rechters in sociale zaken of rechters in handelszaken die zitting houden in arbeidsrechtbanken of rechtbanken van koophandel.
Momenteel is de Nationale Tuchtraad samengesteld uit magistraten en externe leden die hoogleraar in recht of advocaat zijn. De indienster van dit amendement meent echter dat het wenselijk is de tuchtrechtbanken uit te breiden tot leden die niet tot de rechterlijke orde behoren maar die nuttige beroepservaring hebben voor de functie van « buitengewoon » assessor van de tuchtrechtbank. Dat kan bijvoorbeeld een ambtenaar zijn die kennis en nuttige ervaring heeft inzake human resources of een psycholoog die gespecialiseerd is in arbeidsrelaties. Hun ervaring kan de kennis en ervaring aanvullen van de leden van de rechterlijke orde die ook in de tuchtrechtbank zitting zullen houden.
Nr. 24 VAN MEVROUW KHATTABI
Art. 20
Het voorgestelde artikel 410, lid 5 tot 7, vervangen als volgt :
« Wanneer zij zitting houden ten aanzien van een magistraat van de zetel zijn de kamers van de tuchtrechtbank in hoger beroep samengesteld uit een raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep, uit een gewone raadsheer-assessor uit een rechtscollege van hetzelfde niveau als de vervolgde persoon en uit een buitengewone raadsheer-assessor.
Wanneer zij zitting houden ten aanzien van een magistraat van het openbaar ministerie zijn de kamers van de tuchtrechtbank in hoger beroep samengesteld uit een raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep, uit een gewone raadsheer-assessor aangewezen uit de magistraten van het openbaar ministerie van hetzelfde niveau als de vervolgde persoon en uit een buitengewone raadsheer-assessor.
Wanneer zij zitting houden ten aanzien van een lid van het gerechtelijk personeel zijn de kamers van de tuchtrechtbank in hoger beroep samengesteld uit een raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep, uit een gewone raadsheer-assessor aangewezen uit de assessoren aangewezen door de minister van Justitie en van een niveau dat ten minste gelijk is aan dat van de vervolgde persoon en uit een buitengewone raadsheer-assessor. »
Verantwoording
De indienster van dit amendement verwijst naar de verantwoording van amendement nr. 23. Dit amendement voorziet in een soortgelijke samenstelling, maar dan op het niveau van de tuchtrechtbank in hoger beroep.
Nr. 25 VAN MEVROUW KHATTABI
Art. 22
In het voorgestelde artikel 411, een § 5/1 invoegen, luidende :
« § 5/1. De buitengewone assessoren die lid zijn van de tuchtcolleges worden door de Hoge Raad voor de Justitie aangewezen :
— uit de advocaten met een beroepservaring aan de balie van ten minste tien jaar die nog geen tuchtstraf hebben opgelopen;
— uit de hoogleraren recht met een ervaring van ten minste tien jaar als academisch hoogleraar die nog geen tuchtstraf hebben opgelopen;
— uit de kandidaten met een nuttige beroepservaring van ten minste tien jaar voor de functie van buitengewoon assessor van de tuchtcolleges.
De kandidaat-assessoren richten hun kandidatuur tot de Hoge Raad voor de Justitie binnen dertig dagen na de bekendmaking van de oproep tot de kandidaten in het Belgisch Staatsblad.
Bij loting worden vervolgens de tien Franstalige buitengewone assessoren en de tien Nederlandstalige buitengewone assessoren aangewezen uit de als kandidaat gekozen advocaten, de tien Franstalige buitengewone assessoren en de tien Nederlandstalige buitengewone assessoren uit de als kandidaat gekozen hoogleraren recht, en de tien Franstalige buitengewone assessoren en de tien Nederlandstalige buitengewone assessoren uit de gekozen kandidaten met een nuttige beroepservaring. ».
Verantwoording
De indienster van dit amendement verwijst naar de verantwoording van amendement nr. 23 tot wijziging van artikel 18 van het voorstel.
Dit amendement voorziet in de benoemingsprocedure voor de buitengewone assessoren die lid zijn van de tuchtcolleges.
Zakia KHATTABI. |
Nr. 26 VAN DE REGERING
Art. 3
In het voorgestelde artikel 58bis, 5º, de woorden « van raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep en van onderzoeksmagistraat in de tuchtrechtbank » vervangen door de woorden « van raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep ».
Verantwoording
De creatie van een afzonderlijk mandaat van onderzoeksmagistraat in de tuchtrechtbank is niet verantwoord daar de onderzoeksmagistraat wordt aangewezen onder de rechters van de tuchtrechtbank en het mandaat van rechter in de tuchtrechtbank wordt voorzien door het voorstel.
Het creëren van een afzonderlijk mandaat is overbodig en verplicht de aanwijzing van een aanzienlijk aantal rechters in de tuchtrechtbank.
Nr. 27 VAN DE REGERING
Art. 4
Dit artikel vervangen door wat volgt :
In artikel 259bis10, § 1, 1º, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 juli 2000 en de wet van 13 juni 2006, worden de woorden « of federale magistraat, bedoeld in artikel 58bis, 1º, 2º en 4º » vervangen door de woorden « , federale magistraat, rechter in de tuchtrechtbank en raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep bedoeld in artikel 58bis, 1º, 2º, 4º en 5º ».
Verantwoording
Zie de verantwoording van het amendement nr. 26
Nr. 28 VAN DE REGERING
Art. 5
In het voorgestelde artikel 259sexies/1 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º het eerste lid vervangen door wat volgt :
« De rechters in de tuchtrechtbank en de raadsheren in de tuchtrechtbank in hoger beroep worden aangewezen uit de magistraten van de zetel die gedurende ten minste tien jaar het ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van de zetel hebben uitgeoefend en die nog nooit een tuchtsanctie hebben gekregen. ».
2º in het tweede lid de woorden « niet hernieuwbare » invoegen tussen de woorden « voor een » en de woorden « termijn »
3º het vierde lid doen vervallen;
4º het vijfde lid vervangen door wat volgt :
« Het mandaat van rechter in de tuchtrechtbank en van raadsheer in de tuchtrechtbank in hoger beroep neemt een einde wanneer de betrokkene een opdracht bedoeld in de artikelen 308, 323bis, 327 en 327bis aanvaardt. Het mandaat neemt ambtshalve een einde wanneer hun een tuchtstraf wordt opgelegd. ».
Verantwoording
1º Daar de tuchtrechtbank en de tuchtrechtbank in hoger beroep rechtsmachten zijn die geïntegreerd zijn in de bestaande rechterlijke orde is het gerechtvaardigd dat de rechters en raadsheren die haar samenstellen uitsluitend afkomstig zijn van de zetel.
Elke vervolgde persoon zal bovendien, in de samenstelling van de zetel, de aanwezigheid van een assessor terugvinden van hetzelfde niveau als de functie die hij uitoefent. Het is noodzakelijk om de voorgestelde tekst te amenderen teneinde te verduidelijken dat de rechters in de tuchtrechtbank en de raadsheren in de tuchtrechtbank in beroep afkomstig zijn van de zetel.
2º de magistraten van de tuchtrechtbank en van de tuchtrechtbank in beroep dienen niet geëvalueerd te worden in de uitoefening van hun tuchtrechtelijke opdracht. In haar advies van 30 november 2011 heeft de Adviesraad van de magistratuur aangedrongen op de noodzakelijke bescherming van de magistraten op dit gebied. Het huidige amendement heeft tot doel een roulatie tussen de tuchtmagistraten te realiseren, dit om elke evaluatie gelinkt aan hun tuchtrechtelijke functies te vermijden.
3º de vervanging in overtal is slechts denkbaar wanneer het mandaat in de tuchtorganen voltijds zou worden uitgeoefend. Het eerder beperkte volume van het tuchtcontentieus dat op heden voorbehouden is aan de Nationale Tuchtraad verantwoordt, in het huidige voorstel, het realiseren van een rechtscollege dat geen permanent karakter heeft.
Zoals in n artikel 323bis van het Gerechtelijk Wetboek moet aldus niet voorzien worden in de mogelijkheid van vervanging dan wanneer de functies uitgeoefend in de tuchtorganen voltijdse functies worden.
4º zie de verantwoording van het amendement nr. 26
Nr. 29 VAN DE REGERING
Art. 8
In het voorgestelde artikel 287sexies, eerste lid, in de in te voegen zinsnede, de woorden « onderzoeksmagistraat in de tuchtrechtbank, » doen vervallen.
Verantwoording
Zie de verantwoording van het amendement nr. 26.
Nr. 30 VAN DE REGERING
Art. 9
In het voorgestelde lid de woorden « , en de installatie van de onderzoeksmagistraten in de tuchtrechtbank alsook die van de griffiers in de tuchtrechtbank en in de tuchtrechtbank in hoger beroep » doen vervallen.
Verantwoording
Behalve dat het mandaat van onderzoeksmagistraat verdwijnt, is de installatie van griffiers evenmin verantwoord rekening houdende met het feit dat deze functie zal worden uitgeoefend in de zetel van de griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Namen, Gent en het hof van beroep te Brussel.
Nr. 31 VAN DE REGERING
Art. 12
Het voorgestelde artikel 405, § 1, vervangen door wat volgt :
« Art. 405. § 1. De lichte tuchtstraffen die van toepassing zijn op de leden en op de personeelsleden van de rechterlijke orde zijn :
1º vermaning;
2º blaam.
De zware tuchtstraffen die van toepassing zijn op de leden en op de personeelsleden van de rechterlijke orde zijn :
1º inhouding van wedde;
2º overplaatsing bij tuchtmaatregel;
3º tuchtschorsing;
4º lagere inschaling of verlies van de laatste weddebijslag;
5º terugzetting of intrekking van het mandaat bedoeld in artikel 58bis;
6º ontzetting uit het ambt of afzetting. »
Verantwoording
Dit amendement dient samen gelezen te worden met het amendement nr. 37 die aan de korpschef, de hoofdgriffier en de hoofdsecretaris de bevoegdheid geeft om, na onderzoek, een lichte tuchtstraf op te leggen zonder aanhangigmaking bij de tuchtrechtbank.
Hoewel het huidige voorstel tot doel heeft de rol van de korpschef op het gebied van de tucht te beperken, hebben de verschillende hoorzittingen in het kader van de parlementaire werken aan het licht gebracht dat de korpschef, in het kader van zijn managementdoelstellingen, niet mag worden verstoken van elke tuchtbevoegdheid ten aanzien van de leden van zijn korps.
Dit amendement heeft tot doel aan de korpschef een essentiële morele macht toe te kennen door hem het recht toe te kennen om, onder de voorwaarden vastgesteld in de andere artikelen, lichte tuchtstraffen op te leggen.
Een recht van hoger beroep bij de tuchtrechtbank staat open voor de persoon aan wie aan lichte tuchtstraf werd opgelegd en aan het openbaar ministerie.
Nr. 32 VAN DE REGERING
Art. 18
In het voorgestelde artikel 409, § 1, het derde lid vervangen door wat volgt :
« De Franstalige rechtbank zetelt te Namen. De Nederlandstalige rechtbank zetelt te Gent. De geïnventariseerde tuchtdossiers en een kopie van het individuele dossier van de betrokkene worden respectievelijk gericht aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Namen of te Gent.
Het ambt van openbaar ministerie bij de tuchtrechtbank wordt uitgeoefend door de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg waar de tuchtrechtbank zitting houdt.
Het ambt van griffier bij de tuchtrechtbank wordt uitgeoefend door een griffier van de rechtbank van eerste aanleg waar de tuchtrechtbank zitting houdt. Hij wordt aangewezen door de hoofdgriffier. »
Verantwoording
Naar aanleiding van de verschillende hoorzittingen bij de parlementaire werken is gebleken dat het ambt van openbaar ministerie bij de tuchtrechtbank en de tuchtrechtbank in hoger beroep niet voldoende gedefinieerd werd gezien het niet mogelijk was om met zekerheid te bepalen welk openbaar ministerie bevoegd was om deze functie waar te nemen. Het huidige amendement verduidelijkt het wetsvoorstel door de procureurs des Konings van Namen en Gent bevoegd te maken voor respectievelijk de Franstalige en de Nederlandstalige tuchtrechtbank.
Nr. 33 VAN DE REGERING
Art. 20
In het voorgestelde artikel 410, een lid invoegen tussen het tweede en het derde lid, luidende :
« het ambt van openbaar ministerie bij de tuchtrechtbank in hoger beroep wordt uitgeoefend door de procureur generaal bij het hof van beroep waar de tuchtrechtbank zitting houdt. »
Verantwoording
Dit amendement heeft tot doel de procureur generaal bij het hof van beroep te Brussel bevoegd te maken voor de uitoefening van de functies van openbaar ministerie bij de tuchtrechtbank in hoger beroep.
Nr. 34 VAN DE REGERING
Art. 22
In het voorgestelde artikel 411, § 1, eerste lid, de woorden « termijn van zeven jaar » vervangen door de woorden « niet hernieuwbare termijn van vijf jaar ».
Verantwoording
Het voorzien van een niet hernieuwbare termijn van zeven jaar zowel voor de functies van assessoren als voor deze van de rechters bij de tuchtrechtbank en de raadsheren bij de tuchtrechtbank in hoger beroep zal tot gevolg hebben dat na die termijn het volledige rechtscollege moet worden vervangen.
Teneinde een continuïteit in deze rechtscolleges en een harmonie in de jurisprudentie, synoniem met rechtszekerheid, te realiseren is het aangewezen dat niet alle functies binnen deze tuchtorganen een einde nemen op hetzelfde moment.
Nr. 35 VAN DE REGERING
Art. 23
Dit artikel vervangen door wat volgt :
Het opschrift van afdeling 4, vervangen bij de wet van 7 juli 2002, die afdeling 2 wordt, wordt vervangen door volgend opschrift : « De tuchtoverheden ».
Verantwoording
Aangezien de lichte straffen tot de bevoegdheid van de korpschefs, de hoofdgriffiers en de hoofdsecretarissen blijven behoren, regelt afdeling 2 niet enkel de aanhangigmaking bij de tuchtrechtbank meer.
Nr. 36 VAN DE REGERING
Art. 24
In het voorgestelde artikel 412, de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º in § 1, de woorden « Met het oog op de toepassing van de artikelen 405 of 407 wordt een zaak rechtstreeks bij de tuchtrechtbank aanhangig gemaakt » vervangen door de woorden « De overheden bevoegd om een tuchtprocedure in te stellen zijn : »;
2º het voorgestelde § 1, eerste lid, 7º, vervangen door wat volgt :
« 7º ten aanzien van de personeelsleden van het niveau A, de griffiers, de secretarissen en het personeel van griffies, parketsecretariaten en steundiensten :
a) door de eerste voorzitter bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de hoofdgriffier van het Hof van Cassatie en door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie ten aanzien van de hoofdsecretaris van het parket-generaal bij het Hof van Cassatie;
b) door de eerste voorzitter van het hof van beroep en het arbeidshof ten aanzien van de hoofdgriffier van het hof van beroep en van het arbeidshof en door de procureur-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van de hoofdsecretaris van het parket-generaal bij het hof van beroep en bij het arbeidshof, en van de personeelsleden van het niveau A bij deze hoven, bij de parketten-generaal en de auditoraten-generaal;
c) door de federale procureur ten aanzien van de hoofdsecretaris en van de personeelsleden van het niveau A bij het federaal parket;
d) door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ten aanzien van de hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg, van de hoofdgriffier van de politierechtbank, van de hoofdgriffier van het vredegerecht en door de procureur des Konings ten aanzien van de hoofdsecretaris van het parket van de procureur des Konings, en van de personeelsleden van het niveau A bij deze rechtbanken en parketten;
e) door de voorzitter van de rechtbank van koophandel ten aanzien van de hoofdgriffier van de rechtbank van koophandel en door de procureur des Konings ten aanzien van de personeelsleden van het niveau A bij de rechtbank van koophandel;
f) door de voorzitter van de arbeidsrechtbank ten aanzien van de hoofdgriffier van de arbeidsrechtbank en door de arbeidsauditeur ten aanzien van de hoofdsecretaris van het arbeidsauditoraat en van de personeelsleden van het niveau A bij deze rechtbanken en parketten;
g) door de magistraat korpschef van het rechtscollege of van het parket ten aanzien van de leden van de steundiensten;
h) door de hoofdgriffier ten aanzien van de griffiers-hoofden van dienst, de griffiers, de deskundigen, de administratief deskundigen en ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers bij de griffie;
i) door de hoofdsecretaris ten aanzien van de secretarissen-hoofden van dienst, van de secretarissen, deskundigen, de administratief deskundigen en ICT deskundigen, assistenten en secretariaatsmedewerkers bij het parket. »;
3º paragraaf 2, eerste lid, vervangen door wat volgt : « Een tuchtprocedure kan steeds ingesteld worden op vordering van het openbaar ministerie bij het rechtscollege waar de betrokkene werkzaam is. »;
4º paragraaf 3 doen vervallen.
Verantwoording
Nu voorzien wordt om de korpschef de bevoegdheid toe te kennen een lichte straf op te leggen zonder de verplichte aanhangigmaking bij de tuchtrechtbank, dringt een tekstwijziging zich op om niet enkel de overheid die geschikt is om een zaak aanhangig te maken bij de tuchtrechtbank vast te stellen maar ook de overheid die geschikt is om een tuchtprocedure in te stellen.
Ten aanzien van de hoofdgriffiers stelt het huidige voorstel het openbaar ministerie bij het rechtscollege waar de hoofdgriffier zijn functies uitoefent als bevoegde overheid vast. Evenwel, in artikel 164 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, is het de korpschef van de zetel die ten aanzien van hem leiding en toezicht uitoefent.
Het huidig amendement integreert deze hervorming in het tuchtrecht.
Nr. 37 VAN DE REGERING
Art. 26
Het voorgestelde artikel 413 wordt vervangen door wat volgt :
« 413. § 1. Naar de feiten bedoeld in artikel 404 wordt een onderzoek gevoerd door een magistraat die is aangewezen door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid.
Van de opening van het onderzoek wordt onverwijld kennis gegeven aan de betrokkene.
Het onderzoek mag niet meer dan drie maanden in beslag nemen. Indien binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de kennisgeving van de opening van een onderzoek geen enkel gevolg wordt gegeven door de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, die het initiatief tot dat onderzoek heeft genomen, kan de betrokkene de zaak aanhangig maken bij de tuchtrechtbank, die in de plaats treedt van die overheid. De tuchtrechtbank richt tot de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, een verzoek tot conclusie binnen 15 dagen na de aanhangigmaking. De conclusies worden binnen 30 dagen na ontvangst van het verzoek overgezonden.
§ 2. De overheid bedoeld in artikel 412, § 1, die na onderzoek van oordeel is dat de feiten een lichte straf rechtvaardigen, is bevoegd om de betrokken persoon die straf op te leggen. De beslissing wordt onverwijld met gedagtekend ontvangstbewijs of bij een ter post aangetekende brief bezorgd aan de betrokken persoon, aan het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is en aan de minister van Justitie.
De betrokken persoon en het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is, kunnen bij de tuchtrechtbank hoger beroep instellen tegen de door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid, overeenkomstig artikel 420, § 3, genomen tuchtrechtelijke beslissingen.
De minister van Justitie kan het openbaar ministerie bedoeld in het tweede lid injunctie geven bij de tuchtrechtbank hoger beroep in te stellen tegen de door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid genomen tuchtrechtelijke beslissingen.
§ 3. De overheid bedoeld in artikel 412, § 1, die na onderzoek van oordeel is dat de feiten een zware straf rechtvaardigen, maakt de zaak aanhangig bij de tuchtrechtbank en verzendt het onderzoeksdossier en de conclusies naar de die rechtbank met het oog op oproeping. De overheid brengt de betrokkene daarvan op de hoogte.
Het verzoek tot verschijning vermeldt de naam, de hoedanigheid en het adres van de betrokkene alsook de uiteenzetting van de feiten en de middelen, en is gehandtekend.
Tegen de beslissing om de zaak bij de tuchtrechtbank aanhangig te maken kan geen beroep worden ingesteld.
§ 4. Indien de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, van oordeel is dat zij geen straf moet opleggen of indien binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de kennisgeving van de opening van een onderzoek door de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, geen enkel gevolg wordt gegeven, kan het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is, op vordering, de zaak rechtstreeks aanhangig maken bij de tuchtrechtbank, respectievelijk binnen 30 dagen na de kennisgeving van de beslissing of na het verstrijken van de termijn van drie maanden.
De minister van Justitie kan het openbaar ministerie bedoeld in het eerste lid injunctie geven een dossier betreffende een lid of een personeelslid van de rechterlijke orde aanhangig te maken bij de tuchtrechtbank.
§ 5. Bij de tuchtrechtbank kan ook het beroep aanhangig gemaakt worden dat door de betrokken magistraten ingesteld is tegen de verhulde tuchtstraffen waarvan zij zich het slachtoffer achten.
§ 6. Wanneer een ordemaatregel bedoeld in artikel 406 wordt genomen, maakt de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, onverwijld een verzoek tot verschijning aanhangig bij de tuchtrechtbank door haar een kopie van de beslissing en van het dossier over te zenden.
Uiterlijk 15 dagen vóór de datum waarop de schorsing bedoeld in artikel 406 een einde neemt, brengt de tuchtrechtbank de overheid bedoeld in artikel 412, § 1, op de hoogte van de stand van zaken van de tuchtprocedure en brengt zij advies uit over de eventuele verlenging van de ordemaatregel. »
Verantwoording
Dit amendement beoogt de verschillende keuzes die de korpschef worden geboden, alsook de verschillende wijzen van aanhangigmaking bij de tuchtrechtbank die uit die keuzes voortvloeien, samen te brengen in hetzelfde artikel.
§ 1 herneemt de grote lijnen van het voorgestelde artikel 413 met betrekking tot het tuchtonderzoek dat moet worden gevoerd. Teneinde het risico op cumulatie in hoofde van de korpschef inzake onderzoek en rechtspraak met betrekking tot lichte straffen te voorkomen, is erin voorzien dat het onderzoek door een door de korpschef aangewezen magistraat moet worden uitgevoerd.
Na afloop van dat onderzoek kan de korpschef zelf een lichte straf opleggen. De persoon aan wie een lichte straf wordt opgelegd, kan de zaak aanhangig maken bij de tuchtrechtbank.
Er moet worden voorzien in een nieuwe wijze van aanhangigmaking bij de tuchtrechtbank in de gevallen waarin de korpschef aan één van zijn leden een lichte straf zou opleggen, terwijl een zware straf opgelegd lijkt te moeten worden.
Teneinde een te grote laksheid die volgt uit de nauwe banden tussen de korpschef en de betrokken persoon te voorkomen, kan het openbaar ministerie de zaak ook aanhangig maken bij de tuchtrechtbank en is ook voorzien in een positief injunctierecht voor de minister.
Nr. 38 VAN DE REGERING
Art. 32
In het voorgestelde artikel 417, § 2, de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º in het eerste lid, het woord « magistraten » vervangen door de woorden « rechters in de tuchtrechtbank »;
2º in het tweede lid, de woorden « vóór de datum van de terechtzitting » vervangen door de woorden « binnen acht dagen na de aanwijzing van de onderzoeksmagistraat ».
Verantwoording
1º Gelet op de schrapping van het mandaat van onderzoeksmagistraat moet worden verduidelijkt dat laatstgenoemde zal worden aangewezen binnen de pool van rechters in de tuchtrechtbank.
2º Tijdens de verschillende hoorzittingen in het kader van de parlementaire werkzaamheden is gebleken dat het wrakingsstelsel waarin dit voorstel voorziet, aanleiding zou kunnen geven tot vertragingsmanoeuvres ingeval het verzoek tot wraking in extremis wordt neergelegd.
Dit amendement beoogt een strikte termijn te bepalen na het verstrijken waarvan het verzoek tot wraking niet meer kan worden toegestaan.
Nr. 39 VAN DE REGERING
Art. 33
In het voorgestelde artikel 418 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º in § 2, tweede lid, de woorden « vóór de datum van de terechtzitting » vervangen door de woorden « binnen acht dagen na de kennisgeving bedoeld in het eerste lid »;
2º in § 2, derde lid, de woorden « en in voorkomend geval het schriftelijk advies van het openbaar ministerie worden » vervangen door het woord « wordt »;
3º paragraaf 2 aanvullen met een lid, luidende :
« De tuchtrechtbank deelt de zaak mee aan het openbaar ministerie op het tijdstip waarop hij de sluiting van de debatten beveelt. Het advies van het openbaar ministerie wordt schriftelijk gegeven tenzij het wegens de omstandigheden van de zaak terstond op de zitting mondeling wordt uitgebracht. »;
4º in § 3, derde lid, de woorden « met redenen omkleed voorstel » vervangen door de woorden « beslissing van met redenen omkleed voorstel »;
5º in § 3, vierde lid, de woorden « dertig dagen » vervangen door de woorden « zestig dagen ».
Verantwoording
1º Tijdens de verschillende hoorzittingen in het kader van de parlementaire werkzaamheden is gebleken dat het wrakingsstelsel waarin dit voorstel voorziet aanleiding zou kunnen geven tot vertragingsmanoeuvres ingeval het verzoek tot wraking in extremis wordt neergelegd.
Dit amendement beoogt een strikte termijn te bepalen na het verstrijken waarvan het verzoek tot wraking niet meer kan worden toegestaan.
2º Dit voorstel wijkt af van het gemeen recht inzake het advies van het openbaar ministerie in burgerlijke zaken. In de artikelen 764 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, en meer bepaald in artikel 766, is gesteld dat het advies van het openbaar ministerie na de sluiting van de debatten wordt uitgebracht.
Doordat in dit voorstel het advies van het openbaar ministerie vóór de sluiting van de debatten wordt beoogd, wijkt het zonder verantwoording af van de regels van de burgerlijke rechtspleging, wat tot verwarring kan leiden aangezien dit voorstel het tuchtrecht in het kader van de burgerlijke rechtspleging behoudt.
3º Hoewel de tuchtrechtbank, gelet op artikel 153 van de Grondwet, geenszins kan beslissen over de afzetting van een ambtenaar van het openbaar ministerie, lijkt het erop dat de tekst van het voorstel moet worden gewijzigd om hem in overeenstemming te brengen met het begrip « vonnis gewezen door een rechtscollege van de rechterlijke orde ».
4º De termijn van 30 dagen waarover de Koning beschikt om zijn beslissing bij koninklijk besluit te nemen lijkt ontoereikend te zijn en wordt bijgevolg verlengd tot 60 dagen.
Nr. 40 VAN DE REGERING
Art. 35
In het voorgestelde artikel 420 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º in § 1, eerste lid, het woord « tuchtstraffen » vervangen door de woorden « zware tuchtstraffen »;
2º in § 1, tussen het derde en het vierde lid, twee leden invoegen, luidende :
« De oproepingsbrief van de betrokkene vermeldt de plaats, datum en uur van de terechtzitting alsook de samenstelling van de kamer.
Ingeval van gewettigde verdenking kan de persoon tegen wie tuchtvervolging is ingesteld de leden van de kamer wraken middels een akte die toegezonden wordt aan de griffie binnen acht dagen na de kennisgeving bedoeld in het vierde lid. De wraking wordt in laatste aanleg beoordeeld door het Hof van Cassatie. »
3º een § 3 invoegen, luidende :
« § 3. De betrokkene of het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokkene afkomstig is, kan bij de tuchtrechtbank hoger beroep instellen tegen een tuchtrechtelijke beslissing uitgesproken door de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid, binnen tien dagen na de kennisgeving bedoeld in artikel 413, § 2, eerste lid, door middel van een ondertekend verzoekschrift dat gericht is aan de griffie en dat een uiteenzetting van de middelen omvat.
Het beroep heeft geen schorsende werking.
De betrokkene wordt opgeroepen te verschijnen voor de tuchtrechtbank binnen vijftien dagen na de neerlegging van het hoger beroep bij de griffie.
Het vonnis wordt in laatste aanleg gewezen door de tuchtrechtbank binnen zeven dagen na de terechtzitting. Tegen dit vonnis staat geen rechtsmiddel open.
Van het vonnis van de tuchtrechtbank wordt kennis gegeven aan de betrokkene, aan de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid en aan het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokkene afkomstig is. »
Verantwoording
1º Tijdens de verschillende hoorzittingen in het kader van de parlementaire werkzaamheden is gebleken dat er niet voorzien was in enig wrakingsstelsel voor de tuchtrechtbank in hoger beroep. Dit amendement strekt ertoe deze leemte aan te vullen.
2º Er is inzonderheid bepaald dat de korpschef lichte straffen kan opleggen om te voorkomen dat feiten van gering belang moeten worden beoordeeld in een zware en lange procedure voor de tuchtrechtbank.
Het is belangrijk dat dat voordeel op het vlak van snelheid en eenvoud niet verloren gaat wanneer de betrokkene of het openbaar ministerie in hoger beroep gaat.
Dit amendement beoogt te voorzien in een specifieke procedure voor die rechtsmiddelen, die min of meer gebaseerd is op het model van het beroep van de betrokkene tegen een als ordemaatregel verhulde tuchtstraf.
Deze procedure gaat gepaard met kortere termijnen en wordt in laatste aanleg gewezen door de tuchtrechtbank wanneer die zich in hoger beroep uitspreekt over de definitieve beslissing van de korpschef.
De minister van Justitie, | |
Annemie TURTELBOOM. | |