5-1482/1

5-1482/1

Belgische Senaat

ZITTING 2011-2012

10 FEBRUARI 2012


Wetsvoorstel tot invoering van een procedure die het mogelijk maakt de toegekende overheidssteun terug te vorderen van de begunstigde ondernemingen ingeval deze overgaan tot een sociaal ongerechtvaardigde inkrimping van de bedrijfsactiviteit

(Ingediend door de heer Jacky Morael c.s.)


TOELICHTING


De voorbije jaren is aan almaar meer ondernemingen overheidssteun toegekend, met de rechtmatige bedoeling de bedrijfsactiviteit en de werkgelegenheid te ondersteunen en in sommige gevallen de strategische keuzes van de bedrijven aan te sturen (investeringen in onderzoek en ontwikkeling, aanwerving van bepaalde categorieën werknemers, enz.).

Aan die overheidssteun worden echter al te zelden voorwaarden gekoppeld in verband met het behoud of de uitbreiding van de werkgelegenheid, met alle opportunisme van dien. Zo zijn er in ons land ondernemingen die overheidssteun krijgen, maar ondanks hun sterke winstcijfers beslissen over te gaan tot collectief ontslag, in de hoop hun winstmarge maximaal te verhogen, zonder rekening te houden met de gevolgen van hun beslissingen voor onze economie. De recente ontwikkelingen bij Arcelor Mittal zijn daar een schrijnend voorbeeld van. De vele directe en indirecte overheidssteun ten spijt, heeft de multinational aangekondigd dat de warme lijn in het Luikse staalbekken niet opnieuw in bedrijf zal worden genomen. Als gevolg van die beslissing van één van de rijkste industriëlen ter wereld staat de welvaart van een hele regio op de helling.

Dit wetsvoorstel strekt er dan ook toe veel strengere voorwaarden in verband met het behoud of de uitbreiding van de werkgelegenheid te koppelen aan de toekenning van de diverse vormen van overheidssteun voor ondernemingen. Het wil de betrokken ondernemingen ertoe aansporen meer belang te hechten aan de voorzetting en de ontwikkeling van de bedrijfsactiviteit op middellange termijn dan aan het winstbejag op korte termijn.

Een bijzonder benarde budgettaire context, die zowel het sociaal beleid als het investeringsbeleid bedreigt

Europa beleeft de zwaarste economische, financiële en sociale crisis sinds de Tweede Wereldoorlog. De verdeling van de welvaart is hoe langer hoe meer in onbalans. Op die crisis enten zich bovendien de almaar nijpendere vraagstukken van de vergrijzing en het milieu.

Sommige zweren bij een bezuinigingsbeleid om de schuldencrisis aan te pakken. Meer dan ooit is het evenwel noodzakelijk een zekere bewegingsvrijheid te nemen en te behouden om de interpersonele solidariteit te waarborgen — meer bepaald via een toereikende financiering van de sociale zekerheid —, om te investeren in de jobs van morgen en om de vereiste ecologische transitie van de economie te verwezenlijken. Als men de toekomstige generaties niet met een ondraaglijke schuld wil opzadelen, is een begrotingssanering onvermijdelijk, waarbij de inspanningen billijk moeten worden verdeeld en waaraan alle maatschappelijke geledingen moeten bijdragen, in verhouding tot hun draagkracht.

Sociaal en ethisch onaanvaardbare winstmaximalisatiepraktijken ten koste van de werkgelegenheid, tegen de achtergrond van een almaar meer op financiële leest geschoeide economie

De praktijken van bepaalde ondernemingen die koste wat het kost hun winstmarge willen maximaliseren en niet aarzelen over te gaan tot collectief ontslag, sluiting of verplaatsing van de bedrijfsactiviteit, maar die tegelijkertijd winst blijven boeken, zijn in dat opzicht sociaal nog meer ongerechtvaardigd dan vroeger en sporen niet met de algemene toestand van de economie noch met de noodzaak dat iedereen op een billijke wijze bijdraagt tot de algemene inspanning. Die onaanvaardbare opportunistische gedragingen druisen in tegen de economische stelregel van het gezond verstand, namelijk dat « de winsten van vandaag de investeringen van morgen zijn, die op hun beurt de werkgelegenheid van overmorgen waarborgen ».

Aan de Princeton University is empirisch onderzoek gedaan naar de ontwikkeling, tussen 1970 en 1997, van het effect van de aangekondigde ontslagen op de beurzen (1) . Daaruit blijkt dat de aankondigingen van ontslagen tussen 1970 en 1980 als ongunstig werden gepercipieerd door de markten, die hen zagen als de voorbode van meer structurele financiële moeilijkheden voor de ondernemingen, maar voor de jaren daarna nemen de onderzoekers gaandeweg een gedragswijziging waar. Zo hebben de vorsers het jongste decennium kunnen vaststellen dat de financiële markten voortaan juichen als er ontslagen vallen; voor hen betekenen die immers dat de kosten zullen dalen en de winst dus zal stijgen.

Ondertussen is de economie gefinancialiseerd, met de welwillende medewerking van Ronald Reagan en Margaret Thatcher. Die financialisering wordt meer bepaald gekenmerkt door de driemaandelijkse bekendmaking van de ondernemingsresultaten, die van bij de invoering ervan door de US Chamber of Commerce aan de kaak werd gesteld als één van de zwaarste bedreigingen voor het concurrentievermogen op lange termijn (2) . Een ander kenmerk van de financialisering is de sterk toegenomen omloopsnelheid van de aandelen (in de tweede helft van de vorige eeuw werden aandelen twee tot zeven jaar in bezit gehouden, in 2007 nog slechts zeven maanden) (3) .

In het verlengde van die financialisering van de economie heeft de ontslagpraktijk als zoethouder voor de aandeelhouders in de jaren 2000 een steeds hogere vlucht genomen, waardoor die ontslagen cynisch « beursgestuurde ontslagen » werden genoemd.

Recente pijnlijke voorbeelden bij ons

In ons land werden de jongste jaren verscheidene ondernemingen met de vinger gewezen omdat ze hun werknemers ontsloegen, ondanks de winst van de onderneming : HP, Inbev, Cartomills (4) , DHL, Bekaert, Arcelor Mittal, Caterpillar, Dow Corning, enz. In een recenter verleden (oktober 2011) kondigde Kraft Foods aan dat het bedrijf, ondanks het feit dat het jongste boekjaar winst voor belasting kon worden behaald, negenennegentig van de vierhonderdachttien in Halle aan de slag zijnde werknemers zou ontslaan, als gevolg van de gedeeltelijke overheveling van de productie van « Mignonnetten », « Bouchées » en « Chokotoffs » van de fabriek in Halle naar andere Europese productievestigingen.

Thans denkt men spontaan aan Arcelor Mittal, dat in november 2011 de sluiting van de warme lijn aankondigde, met alle economische en sociale gevolgen van dien : 581 banen staan op de tocht en 200 bij de toeleveranciers; daarbij wordt dan nog geen rekening gehouden met de indirecte werkgelegenheid, noch met de vraag wat er met de koude lijn te gebeuren staat. Arcelor Mittal heeft de vijf jongste boekjaren een gemiddelde winst voor belasting van 983 miljoen euro geboekt en heeft bitter weinig bijgedragen aan de financiering van de Staat, met dank aan de notionele intrestaftrek (ten belope van ongeveer 310 miljoen euro per jaar; dit is een extra winst van 1,5 miljard euro, zonder dat daarvoor nieuwe banen werden gecreëerd of banen werden behouden). Bovendien heeft het bedrijf gretig gebruik gemaakt van de overheidsinfrastructuren en -diensten. Dit zijn dermate schokkende feiten dat zij wetswijzigingen vereisen, zoals de indieners voorstellen.

Het behoud van de werkgelegenheid als voorwaarde koppelen aan het verlenen van overheidssteun

Er moet een einde worden gemaakt aan die maatschappelijk onaanvaardbare praktijken, waarmee sommige ondernemingen laten blijken dat zij zeer weinig respect opbrengen voor hun personeel, en in ruimere zin voor de belastingplichtigen en de Staat. Die ondernemingen beschouwen de overheid louter als een geldautomaat waaraan ze niet de minste verantwoording moeten afleggen.

Daarom bepaalt dit wetsvoorstel dat de ontvangen overheidssteun moet worden terugbetaald wanneer een onderneming die zich niet in moeilijkheden bevindt, overgaat tot collectief ontslag, haar activiteiten staakt of delokaliseert, hoewel de geboekte winst voor belastingen ten minste 5 % bedraagt van haar gemiddelde omzet van de jongste vijf boekjaren.

Die maatregel is bovenal bedoeld om het aantal « beursgestuurde ontslagen » drastisch te verminderen. Het ligt in de bedoeling te voorkomen dat bepaalde ondernemingen — een zichtbare minderheid van alle zowat 200 000 Belgische ondernemingen, die het imago van alle Belgische ondernemingen besmeuren — nog een beroep doen op soortgelijke maatschappelijk niet te rechtvaardigen maatregelen, in het bijzonder in crisistijd. Voortaan zullen de multinationale ondernemingen niet langer kunnen azen op Belgische subsidies om zich vervolgens terug te trekken zodra de « buit » binnen is. Deze wet zal een succes blijken te zijn als ze — na de inwerkingtreding ervan — begrotingsneutraal is. Dat zou immers betekenen dat de ondernemingen die overheidssteun krijgen, hun banen hebben behouden, en zou dus de terugkeer van bepaalde waarden van de reële economie inhouden.

In het slechtste geval zal die gerecupereerde overheidssteun bijdragen tot de sanering van de overheidsfinanciën, veeleer dan de winst van de aandeelhouders van de betrokken ondernemingen op te voeren.

Over welke overheidssteun gaat het ?

Dit wetsvoorstel heeft betrekking op de overheidssteun die wordt toegekend overeenkomstig de Europese wetgeving in de vorm van loonsubsidies, vermindering van de sociale bijdragen, fiscale aftrekmogelijkheden, steun in natura of waarborgen. In het geval van steun in natura, zoals het ter beschikking stellen van terreinen, zal het te recupereren bedrag worden berekend op grond van de relevante marktprijzen (in casu is dat de huur die door een onderneming van vergelijkbare omvang in dezelfde zone wordt betaald). Gaat het om waarborgen, dan wordt het te recupereren bedrag berekend op grond van het verschil tussen de door het betrokken onderneming betaalde intrestpercentage voordat de waarborg door de Staat, dan wel door een instelling van openbaar nut werd verleend, en de intrestvoet die werd betaald nadat de waarborg werd verleend.

Onder meer de volgende aftrekken, verminderingen en vrijstellingen moeten als overheidssteun in aanmerking worden genomen :

— de belastingaftrek voor risicokapitaal (notionele interesten), zoals die werd ingevoerd bij de wet van 22 juni 2005;

— de belastingaftrek voor octrooi-inkomsten, zoals die werd ingevoerd bij de wet van 27 april 2007;

— de structurele verminderingen van socialezekerheidsbijdragen, zoals bedoeld in de wet van 24 december 2002;

— de doelgroepverminderingen voor oudere werknemers, zoals bedoeld in de wet van 24 december 2002;

— de doelgroepverminderingen voor langdurig werklozen, zoals bedoeld in de wet van 24 december 2002;

— de doelgroepverminderingen voor eerste aanwerving, zoals bedoeld in de wet van 24 december 2002;

— de doelgroepverminderingen voor jonge werknemers, zoals bedoeld in de wet van 24 december 2002;

— de doorstromingsprogramma's, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 16 mei 2003 en in het koninklijk besluit van 9 juni 1997;

— het activaplan, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 19 december 2001;

— het Activa Start plan, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 29 maart 2006;

— de vrijstellingen van betaling van bedrijfsvoorheffing voor overwerk, zoals bedoeld in het Wetboek van de inkomstenbelastingen;

— de vrijstellingen van betaling van bedrijfsvoorheffing voor ploeg- of nachtwerk, zoals bedoeld in het Wetboek van de inkomstenbelastingen;

— de algemene vrijstellingen van betaling van bedrijfsvoorheffing, zoals bedoeld in het Wetboek van de inkomstenbelastingen;

— de aftrekken van vorige verliezen, zoals bedoeld in het Wetboek van de inkomstenbelastingen;

— de aftrekken voor ontslagkosten, zoals bedoeld in het Wetboek van de inkomstenbelastingen;

— de aftrekken voor beleggingsreserves, zoals bedoeld in het Wetboek van de inkomstenbelastingen.

Een conditionaliteit die al wordt toegepast in het kader van de Europese Structuurfondsen

Dit wetsvoorstel neemt het Verdrag over de werking van de Europese Unie in acht en doet geenszins afbreuk aan de vrijheden van verkeer waarop de interne markt berust. Het opzet ervan is terug te vinden in de juridische regeling voor de Europese structuurfondsen, dat wil zeggen in verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1260/1999. Artikel 57 van die verordening luidt immers : « De lidstaat of de managementautoriteit ziet erop toe dat de bijdrage uit de fondsen voor een concrete actie alleen blijft gehandhaafd als die concrete actie gedurende vijf jaar na de voltooiing van de concrete actie (...) geen enkele belangrijke wijziging ondergaat : a) die strijdig is met de aard ervan of met de uitvoeringsvoorwaarden die ervoor gelden, of die een onderneming of overheidsinstantie onrechtmatig voordeel oplevert en; b) die het gevolg is van hetzij een verandering in de aard van de eigendom van een infrastructuurvoorziening, hetzij de beëindiging van een productieactiviteit. (...) De onverschuldigd betaalde bedragen worden teruggevorderd overeenkomstig de artikelen 98 tot en met 102 ». Dat zogenaamd beding van de duurzaamheid van concrete acties wordt in stand gehouden in het voorstel voor een verordening tot regeling van het structureel beleid voor de periode 2014-2020 (5) (artikel 61).

Aan de economische context en aan de opleidingsinspanningen van de ondernemingen aangepaste nadere regels

Dit wetsvoorstel beoogt niet individuele ontslagen te verbieden, evenmin als collectieve ontslagen, sluiting of verplaatsing van bedrijven, als een onderneming plots met een bruuske inkrimping van haar afzetmarkt te kampen krijgt en ze tot dusver een maatschappelijk verantwoord gedrag heeft gehad.

Naast de afwijkingen voor de ondernemingen in moeilijkheden bepaalt dit wetsvoorstel in dat kader dat voor de ondernemingen afwijkingen kunnen gelden op de terugbetaling van verleende overheidssteun als de belanghebbende partijen in die ondernemingen (met name de ondernemingsraad of, voor de kleinere ondernemingen, de vakbondsafvaardiging en bij ontstentenis de werknemers zelf) het unaniem eens zijn dat een dergelijke herstructurering noodzakelijk is wegens de economische vooruitzichten of een bijsturing van de strategie van de onderneming.

In geval de betrokken partijen het niet eens zijn, wordt de afwijking gehandhaafd op voorwaarde dat de onderneming voldoende heeft geïnvesteerd in de opleiding van haar personeel, zodat dit zich nieuwe vaardigheden eigen kan maken en opnieuw op de arbeidsmarkt haar weg kan vinden. Om te beoordelen of de onderneming aan die voorwaarde voldoet, zal de regering zich toeleggen op de analyse van de financiële inspanningen van de onderneming inzake opleiding van de werknemers; die inspanningen moeten met ten minste 0,1 % per jaar gedurende de vorige vijf jaar zijn vooruitgegaan om het doel te behalen van 1,9 % van de loonmassa (wat, ter herinnering, de referentie is die de sociale partners op centraal niveau hebben vastgelegd).

Om bovendien de toegang tot opleiding democratischer te maken en, in overeenstemming met de op de Nationale Werkgelegenheidsconferentie van 2003 aangegane verbintenis, zal zolang het nagestreefde doel om ten minste één werknemer op twee aan een opleidingsprogramma te laten deelnemen niet is bereikt, de onderneming er moeten op toezien het percentage deelnames aan opleidingen gedurende vijf boekjaren met 5 % per jaar te verhogen. Die in het Generatiepact overeengekomen referenties zullen worden bijgestuurd als de sociale partners akkoord gaan om die parameters te wijzigen.

Om er tot slot voor te zorgen dat die opleidingsinspanningen alleen een bepaalde categorie van werknemers ten goede komen, zal de onderneming moeten aantonen dat het profiel van de werknemers die aan een opleiding hebben deelgenomen, overeenstemt met het algemene profiel van de werknemers. Als bijvoorbeeld de onderneming 40 % laaggeschoolden onder haar personeelsleden heeft, zouden ongeveer 40 % van de werknemers die naar een opleiding worden gestuurd, moeten behoren tot die categorie van werknemers. Dergelijke gelijkenis moet ook worden gevonden op het vlak van gender, leeftijd of arbeidspost.

Een door de minister van Werk op te starten en uit te voeren procedure

Dit wetsvoorstel bepaalt dat de procedure voor de terugvordering van overheidssteun in geval van opportunistisch gedrag wordt opgestart door ofwel de minister van Werk, ofwel de werknemers van de betrokken onderneming.

De minister van Werk bepaalt ook het terug te vorderen bedrag, waarbij rekening wordt gehouden met enerzijds alle ontvangen overheidssteun, en anderzijds de ernst van de weerslag van het collectief ontslag in het licht van het belang van de onderneming voor het plaatselijk economisch weefsel, van het lokale werkloosheidscijfer, van het werk bij onderaannemers enzovoort. Om dit bedrag te bepalen baseert de minister van Werk zich op de andere regeringsleden die bevoegd zijn voor de toekenning van andere soorten steun (voor milieudoeleinden, in verband met de uitvoer, fiscale steun, enz.).

Mogelijkheid van voorziening — Voorlegging van een jaarverslag

Er is ook voorzien in de mogelijkheid om een voorziening in te stellen. De onderneming die het teruggevorderde bedrag betwist, kan zich binnen veertien werkdagen tot de rechtbank van koophandel wenden.

Voorts zullen de ondernemingen om de transparantie inzake toegekende overheidssteun te bevorderen, voortaan verplicht zijn in de bijlagen bij hun boekhouding de genoten steun op te nemen.

Tot slot zal het Rekenhof een jaarverslag voorleggen aan het Parlement waarin de ontvangen overheidssteun wordt onderzocht en waarin wordt nagegaan of de ondernemingen aan deze bepaling voldoen.

TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 2

Dit artikel bevat de definities van de in deze wet gebruikte termen en uitdrukkingen.

Artikel 3

Dit artikel beschrijft de drie gevallen — sluiting, collectief ontslag en bedrijfsverplaatsing — die aanleiding kunnen geven tot de terugbetaling van de tijdens de laatste vijf boekjaren ontvangen overheidssteun.

Die steun wordt, deels of geheel, teruggewonnen na een vordering door de voor Werk bevoegde minister of door de werknemers, op grond van door de Koning bepaalde criteria en procedures. Ondernemingen in moeilijkheden worden echter van deze regeling uitgesloten.

De voor Werk bevoegde minister is verantwoordelijk voor de raming van de terug te winnen steun. De andere regeringsleden verlenen hem hun medewerking teneinde het totale bedrag van de ontvangen steun te bepalen.

De betrokken onderneming kan voorziening instellen bij de rechtbank van koophandel.

Met het oog op transparantie moeten de ondernemingen ten slotte in de bijlagen bij hun boekhouding de genoten steun meedelen. Het Rekenhof legt het Parlement een jaarverslag voor over de uitvoering van die bepaling en over de totale bedragen waar het in dat verband over gaat.

Artikel 4

Dit artikel voorziet in afwijkingen wanneer werkgever en werknemers akkoord gaan met over de door de onderneming genomen beslissing. Die afwijkingen zouden ook gelden wanneer zij het onderling niet eens zijn en de werkgever toereikende maatregelen heeft genomen om de competenties van de personeelsleden te versterken via een ambitieus opleidingsbeleid.

Artikel 5

Dit artikel stelt in uitzicht dat bij alle nieuwe, door de federale Staat toegekende overheidssteun naar deze wet wordt verwezen.

Jacky MORAEL.
Freya PIRYNS.
Cécile THIBAUT.
Mieke VOGELS.
Claudia NIESSEN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :

1º « onderneming in moeilijkheden » : een onderneming :

a) waarvan de omzet of de productie in substantiële mate is gedaald met ten minste 20 % in vergelijking met hetzelfde kwartaal van het voorgaande jaar;

b) waar een aantal dagen van tijdelijke werkloosheid om economische redenen gelden voor de arbeiders, ten belope van ten minste 20 % van het totale aantal dagen waarvan aangifte is gedaan bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid, of

c) die haar aantal bestellingen substantieel ziet dalen met ten minste 20 % in vergelijking met hetzelfde kwartaal het voorgaande jaar.

De substantiële daling van de bestellingen als bedoeld onder c) moet :

— een weerslag hebben op alle bestellingen van de onderneming;

— zijn verkregen door weging van het belang van de verschillende bestellingen, en leiden tot een dienovereenkomstige afname van de productieve arbeidsuren van de werknemers.

De Koning bepaalt de specifieke nadere regels voor de procedure die de onderneming moet volgen om te bewijzen dat zij voldoet aan een van de bovenstaande criteria;

2º « winst na belastingen » : een geconsolideerd bedrag van de winsten van de vijf laatste boekjaren van de onderneming dat 5 % van de omzet te boven gaat, gelet op de bepalingen waarin het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 voorziet inzake het « arm's length »-beginsel voor transacties binnen de groep zelf;

3º « bedrijfsverplaatsing » : de overheveling van de gehele productie of van een schakel in de keten van de productie of diensten naar een gastland, resulterend in de beëindiging of de vermindering van de activiteiten en/of de werkgelegenheid in België;

4º « overheidssteun » : de individuele steun en de steun die worden toegekend in het kader van een steunregeling, zoals staat omschreven in artikel 2, §§ 1 tot 3, van verordening (EG) nr. 800/2008 van de Europese Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (« de algemene groepsvrijstellingsverordening »).

Art. 3

§ 1. De onderneming die tot een bedrijfssluiting overgaat als bedoeld in de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen terwijl zij winst na belastingen genereert, is verplicht de tijdens de laatste vijf boekjaren ontvangen overheidssteun terug te betalen.

§ 2. De onderneming die tot een collectief ontslag overgaat als bedoeld in collectieve arbeidsovereenkomst nr. 10 inzake collectief ontslag terwijl zij winst na belastingen genereert, is verplicht de tijdens de laatste vijf boekjaren ontvangen overheidssteun terug te betalen.

§ 3. De onderneming in de zin van het begrip « technische bedrijfseenheid », die in de loop van het aan het aan het ontslag voorafgaande kalenderjaar ten minste twintig werknemers in dienst had en die een bedrijfsverplaatsing doorvoert terwijl zij winst na belastingen genereert, is verplicht alle tijdens de laatste vijf boekjaren ontvangen overheidssteun terug te betalen.

§ 4. De ondernemingen in moeilijkheden zijn evenwel uitgesloten van de paragrafen 1 tot en met 3.

§ 5. De op grond van dit artikel ingestelde vordering kan worden ingesteld door de minister die bevoegd is voor Werk, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een of meer werknemers van de betrokken onderneming.

§ 6. Binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze wet bepaalt de Koning de nadere voorwaarden waaronder de overheidssteun wordt teruggevorderd.

§ 7. De voor Werk bevoegde minister bepaalt voor elk dossier en met de hulp van de betrokken ministers het terug te vorderen bedrag, rekening houdend met door de Koning vastgestelde criteria. Die criteria omvatten met name de verschillende vormen van ontvangen overheidssteun, het belang van de betrokken onderneming voor het plaatselijke economisch weefsel, de werkgelegenheid bij de onderaannemers en de plaatselijke werkloosheidsgraad.

§ 8. De betrokken onderneming beschikt over een termijn van veertien werkdagen om een voorziening in te stellen bij de rechtbank van koophandel. Die vordering wordt ingesteld en behandeld zoals in kort geding. Het vonnis is bij voorraad uitvoerbaar, niettegenstaande voorziening en zonder borgstelling.

§ 9. In geval van voorziening vervalt de vordering tot terugvordering van het bedrag overeenkomstig de paragrafen 5 tot 7, indien de onderneming afziet van sluiting, collectief ontslag of bedrijfsverplaatsing.

§ 10. De teruggevorderde bedragen worden aan de Schatkist gestort.

Art. 4

Artikel 3 is niet van toepassing indien :

1º door de ondernemingsraad of, bij ontstentenis daarvan, door de vakbondsafvaardiging of, bij ontstentenis daarvan, door de werknemers van de in artikel 3 bedoelde onderneming, wordt erkend dat de beslissing tot sluiting van de onderneming, tot collectief ontslag of tot bedrijfsverplaatsing verantwoord is in het licht van de economische vooruitzichten op korte en middellange termijn of in het licht van de herstructureringsstrategie van de onderneming;

2º bij onenigheid binnen de ondernemingsraad of, bij ontstentenis daarvan, binnen de vakbondsafvaardiging of, bij ontstentenis daarvan, onder de werknemers van de in artikel 3 bedoelde onderneming aangaande de relevantie van de beslissing tot sluiting van de onderneming, tot collectief ontslag of tot bedrijfsverplaatsing, de onderneming tijdens de jongste vijf boekjaren en gemiddeld genomen op jaarbasis :

— inzake opleiding bijkomende inspanningen heeft geleverd, ten belope van 0,1 % van de loonmassa en die minstens 1,9 % van de loonmassa bedragen;

— inspanningen heeft geleverd om het percentage werknemers die een opleiding hebben gevolgd met 5 % te verhogen, zodat minstens 50 % van de betrokken werknemers wordt gehaald.

Ook zal de onderneming moeten aantonen dat het profiel van de werknemers die dergelijke opleidingen konden volgen, overeenstemt met het profiel van de werknemers die in die onderneming in dienst zijn. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de nadere regels om die voorwaarde na te gaan.

De in dit artikel bedoelde percentages « 1,9 % » en « 50 % » worden aangepast zo de Koning nieuwe refertes vastlegt, nadat de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het bedrijfsleven advies hebben uitgebracht, overeenkomstig de wet van 23 december 2005 betreffende het Generatiepact.

Art. 5

Bij elke door de federale Staat toegekende nieuwe overheidssteun wordt naar deze wet verwezen.

Art. 6

In artikel 25, § 3, van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in het eerste lid worden tussen de woorden « de rechten en verplichtingen » en de woorden « die niet in de balans voorkomen », de woorden « , inzonderheid de overheidssteun als bepaald bij de wet van ... ..., » ingevoegd;

2º in het tweede lid worden tussen de woorden « rechten en verplichtingen » en de woorden « die niet kunnen worden becijferd », de woorden « , inzonderheid de overheidswaarborgen, » ingevoegd.

Art. 7

Het Rekenhof dient telkens vóór 30 september bij de Kamer van volksvertegenwoordigers een jaarverslag in over de tenuitvoerlegging van artikel 25, § 3, van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen.

23 januari 2012.

Jacky MORAEL.
Freya PIRYNS.
Cécile THIBAUT.
Mieke VOGELS.
Claudia NIESSEN.

(1)  Henry S. Farber en Kevin F. Hallock, « Have Employment Reductions Become Good News for Shareholders ? The Effect of Job Loss Announcements on Stock Prices, 1970-97 », Princeton University, Working Paper 417, 1999.

(2)  Thomas J. Donohue, « Enhancing America's Long-Term Competitiveness : Ending Wall Street's Quarterly Earnings Game », Wall Street Analyst Forum, 2005.

(3)  Andrew G. Haldane, « Patience and Finance », Oxford China Business Forum, Peking, 2010.

(4)  Deze producent van verpakkingskarton, gevestigd in Mettet (provincie Namen), werd in 2005 overgenomen door een Ierse multinationale onderneming, Cartomills. Door een herlokalisering van de schulden moet de Belgische dochteronderneming intrest aan het Ierse moederbedrijf betalen. De aldus ten laste van de Belgische dochteronderneming gecreëerde schuldenlast deed de in België belastbare winst met de helft dalen. Bovendien moest de Belgische dochteronderneming, die vóór de overname zeer winstgevend was, het Ierse moederbedrijf tevens rijkelijk betalen voor het gebruik van het merk. Van 2007 tot 2009 werd op die manier bijna 17 miljoen euro aan het Ierse bedrijf betaald zonder dat dit bedrag vooraf werd belast. Daardoor is de Belgische Schatkist 5,7 miljoen euro aan belastingontvangsten misgelopen.

(5)  Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1083/2006, COM(2011) 0276, 6 oktober 2011.