5-1391/1

5-1391/1

Belgische Senaat

ZITTING 2011-2012

8 DECEMBER 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, ter bepaling van het begin van de verjaringstermijn waarover de patiënt beschikt om een rechtsvordering in te stellen

(Ingediend door mevrouw Cécile Thibaut c.s.)


TOELICHTING


Iedereen wordt in de loop van zijn leven, hetzij zelf, hetzij in zijn onmiddellijke omgeving, wel eens geconfronteerd met de gevolgen van een ongeval, een zware ziekte of een chirurgische ingreep.

Er gaat tijd over om de pijn te overwinnen en te rouwen; pas daarna beseft men ten volle wat er gebeurd is en waarom, en kan men kritisch aankijken tegen de manier waarop de diverse zorgverleners, zorginstellingen en verzorgingsdiensten de zaken hebben aangepakt.

Met name daarom bepaalt artikel 1, § 3, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 houdende bepaling van de algemene minimumvoorwaarden waaraan het medisch dossier, bedoeld in artikel 15 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, moet voldoen, het volgende : « Het medisch dossier dient gedurende minstens dertig jaar in het ziekenhuis bewaard te worden. »

Daarnaast voorziet de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt in een nauwgezette procedure ingeval een patiënt bepaalde zaken over zijn medische voorgeschiedenis wil uitklaren en met name het slachtoffer denkt te zijn geweest van een medische fout of inadequate begeleiding, hetzij bij de opname in het ziekenhuis, hetzij door een van de zorgverleners.

Toegang tot het dossier en tot alle gegevens in verband met een zorghandeling of medische ingreep is dan ook een absolute voorwaarde voor een patiënt om tegen een arts of een ziekenhuisinstelling een rechtsvordering te kunnen instellen.

Ingeval er evenwel zorgschade is opgetreden, gebeurt het dat de betrokken zorgbeoefenaar of ziekenhuisinstelling blijk geeft van kwade wil als het erom gaat potentieel bezwarende dossierstukken mee te delen.

Zo is ons het schrijnende relaas bekend van ouders die hun kind hebben verloren en hebben moeten vaststellen dat in het medisch dossier stukken ontbraken waaruit kon worden afgeleid hoe laat hun kind op de spoedafdeling was opgenomen, om hoe laat het werd behandeld en door wie, en naar waar het werd doorverwezen. Ondanks herhaalde verzoeken werden die gegevens pas bezorgd nadat de verjaringstermijn al was overschreden, met andere woorden meer dan vijf jaar na de feiten.

Er bestaan dan wel verhaalmiddelen ten behoeve van de slachtoffers, ze zijn tijdrovend en weinig bekend bij het publiek. De verjaringstermijn gaat onverkort in en wanneer de bezwarende documenten opduiken of eindelijk kunnen worden ingezien, kan geen vordering meer worden ingesteld omdat de feiten al verjaard zijn.

Een dergelijke houding is onaanvaardbaar en getuigt van een totaal gebrek aan respect voor de patiënt en zijn naasten.

Daarom strekt dit wetsvoorstel ertoe de aanvang van de verjaringstermijn uit te stellen tot het ogenblik waarop de betrokkene kan beschikken over een dossier waarin alle stukken in verband met de zorghandelingen bijeengebracht zijn.

Voorts is het de bedoeling in de wet op de rechten van de patiënt te preciseren welke stukken in het dossier moeten worden opgenomen. Na overleg met de koepelverenigingen van de diverse beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg kan de Koning die lijst vervolledigen.

In voornoemd koninklijk besluit van 3 mei 1999 luidt het aldus :

« Art. 2. — § 1. Het medisch dossier bevat ten minste de volgende documenten en gegevens :

1º de identiteit van de patiënt;

2º familiale en persoonlijke antecedenten, de huidige ziektegeschiedenis, de gegevens der voorgaande raadplegingen en hospitalisaties;

3º de uitslagen van de klinische, radiologische, biologische, functionele en histo-pathologische onderzoeken;

4º de adviezen van de geconsulteerde geneesheren;

5º de voorlopige en definitieve diagnose;

6º de ingestelde behandeling; bij een chirurgische ingreep, het operatief protocol en het anesthesieprotocol;

7º de evolutie van de aandoening;

8º het verslag van een eventuele lijkschouwing;

9º een afschrift van het ontslagverslag;

10º voor elke transfusie het toegediende labiel bloedproduct (met eenheid- of lotnummer), de datum en het uur van toediening, de toedieners (arts en verpleegkundige), de indicatie voor de transfusie, de eventuele reacties en een klinische en/of biologische evaluatie van de doeltreffendheid van de interventie.

§ 2. De in § 1, 3º, 4º, 5º, 6º en 8º bedoelde stukken dienen respectievelijk door de verantwoordelijke arts, de geconsulteerde geneesheren, de arts die de diagnose gesteld heeft, de behandelende chirurg en anesthesist en de anatomopatholoog ondertekend te zijn.

§ 3. Het document dat de in § 1, 10º, bedoelde gegevens bevat, wordt opgesteld in de dienst waar het eerste labiel bloedproduct wordt toegediend en het volgt de patiënt gedurende zijn gans verblijf in het ziekenhuis tot bij de dienst waar de patiënt het ziekenhuis verlaat.

Art. 3. — § 1. Het in artikel 2, § 1, 9º, bedoeld ontslagverslag omvat :

1º het voorlopig verslag dat de onmiddellijke continuïteit van de zorg waarborgt;

2º het volledig verslag over het ziekenhuisverblijf, ondertekend door de arts die voor de patiënt verantwoordelijk is.

§ 2. Het in § 1, 1º, bedoelde verslag wordt :

1º hetzij aan de patiënt meegegeven die het aan zijn behandelende arts en aan iedere betrokken arts bezorgt;

2º hetzij aan de behandelende arts en iedere betrokken arts bezorgd.

Bedoeld verslag bevat alle informatie die het voor elke door de patiënt geconsulteerde arts moet mogelijk maken de continuïteit der zorg te verzekeren.

§ 3. Het in § 1, 2º, bedoelde verslag wordt door de arts van het ziekenhuis aan de door de patiënt aangewezen arts overgemaakt.

Dit rapport omvat de meest kenmerkende anamnetische, klinische, technische en therapeutische gegevens over de hospitalisatie en de vereiste nazorg.

Art. 4. — Het medisch dossier, in het bijzonder het ontslagverslag, moet de therapeutische en diagnostische aanpak getrouw weergeven.

Art. 5. — De stukken vermeld in artikel 4 vormen de basis voor de registratie van de Minimale Klinische Gegevens, bedoeld in artikel 153, § 2, 3º, van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen.

Art. 6. — § 1. De dossiers van alle patiënten die de dienst verlaten hebben worden geklasseerd en bewaard in een medisch archief dat bij voorkeur centraal en elektronisch, of minstens op het niveau van de dienst wordt gegroepeerd met een enig nummer per patiënt binnen het ziekenhuis.

De dossiers moeten steeds geraadpleegd kunnen worden door de geneesheren die betrokken zijn bij de behandeling van de patiënt.

§ 2. De patiënt of zijn wettelijk vertegenwoordiger heeft recht om, door toedoen van een door hem gekozen geneesheer, kennis te krijgen van de hem betreffende gegevens in het medisch dossier. »

Dit wetsvoorstel strekt er evenwel niet toe de verjaringstermijn voor medische fouten helemaal op te heffen. Dat zou immers buitensporig en op lange termijn onhoudbaar zijn : de zorgverleners en de zorginstellingen moeten op een bepaald ogenblik de oude patiëntendossiers kunnen archiveren, wetende dat ze niet langer voor het gerecht kunnen worden gedaagd omdat de termijn daartoe verstreken is.

Met andere woorden : als het dossier alle stukken in verband met de zorghandelingen bevat, gaat de verjaringstermijn in zoals wettelijk bepaald. Indien de patiënt echter vaststelt dat een of meer stukken ontbreken, gaat de verjaringstermijn pas in wanneer de patiënt er door de zorgbeoefenaar dan wel de ziekenhuisinstelling van verwittigd is dat alle stukken werden bijeengebracht en in het dossier zijn opgenomen.

Cécile THIBAUT.
Mieke VOGELS.
Zakia KHATTABI.
Claudia NIESSEN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 9, § 1, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, wordt vervangen door wat volgt :

« § 1. De patiënt heeft ten opzichte van de beroepsbeoefenaar recht op een zorgvuldig bijgehouden en volledig patiëntendossier. Dat dossier wordt veilig bewaard tot dertig jaar na zijn dood.

Dat dossier moet ten minste nauwkeurige informatie bevatten over alle handelingen die bij de patiënt zijn gesteld of die deze laatste heeft geweigerd, alsook de naam en hoedanigheid van elke beroepsbeoefenaar die een handeling heeft gesteld of had moeten stellen. De documenten en gegevens die bij het dossier moeten worden gevoegd, bevatten minstens de door de Koning bepaalde elementen.

Op verzoek van de Koning bepaalt het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg de lijst en, zo nodig, de vorm van de documenten die minstens bij dat dossier moeten worden gevoegd.

Op verzoek van de patiënt voegt de beroepsbeoefenaar de door de patiënt verstrekte documenten toe aan het hem betreffende patiëntendossier. »

Art. 3

In dezelfde wet wordt een hoofdstuk IVbis « Schade en verjaring » ingevoegd, dat een artikel 15/1 bevat, luidende :

« Art. 15/1. — § 1. Wanneer een patiënt schade lijdt als gevolg van een zorghandeling van een of meer beroepsbeoefenaars, dan wel als gevolg van het ontbreken van een dergelijke zorghandeling, gaat de verjaringstermijn pas in wanneer de patiënt of een van de in artikel 9, § 4, bedoelde personen, overeenkomstig de bepalingen van deze wet, toegang heeft gekregen tot het patiëntendossier en alle stukken die verband houden met de zorghandeling of het verzoek daartoe.

§ 2. Ingeval bij de raadpleging van het dossier door de patiënt of door een van de in artikel 9, § 4, bedoelde personen blijkt dat in het dossier een of meer stukken ontbreken, wordt een lijst van de ontbrekende stukken opgesteld. Die lijst wordt door de patiënt en de zorgverlener als bedoeld in artikel 2, 1º, van de wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg gedagtekend en ondertekend en vervolgens bij het dossier gevoegd.

Ingeval stukken ontbreken of de behandeling wordt voortgezet, moet(en) de betrokken zorgverlener(s) het dossier aanvullen en de patiënt bij een ter post aangetekende brief laten weten dat het dossier volledig is, alle ontbrekende stukken dan wel nieuwe stukken incluis.

§ 3. Wanneer stukken in het dossier ontbreken, gaat de verjaringstermijn pas in op de dag waarop de patiënt het in paragraaf 2 bedoelde document ontvangt, ook wanneer deze laatste de onvolledigheid van het dossier niet bij een ter post aangetekende brief heeft aangeklaagd. »

Art. 4

Artikel 1, § 3, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 houdende bepaling van de algemene minimumvoorwaarden waaraan het medisch dossier, bedoeld in artikel 15 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, moet voldoen, wordt opgeheven.

10 november 2011.

Cécile THIBAUT.
Mieke VOGELS.
Zakia KHATTABI.
Claudia NIESSEN.