5-1388/1

5-1388/1

Belgische Senaat

ZITTING 2011-2012

8 DECEMBER 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van de programmawet (I) van 27 december 2006, wat het Asbestfonds betreft

(Ingediend door mevrouw Cécile Thibaut c.s.)


TOELICHTING


Op maandag 28 november 2011 veroordeelde de burgerlijke rechtbank te Brussel de naamloze vennootschap Eternit tot het betalen van een schadevergoeding aan de familie van een asbestslachtoffer.

De eiseres, Françoise Jonckheere, overleed in 2000 aan longvlieskanker (mesothelioom), als gevolg van asbestblootstelling. Haar echtgenoot, die jarenlang bij Eternit had gewerkt, overleed aan dezelfde aandoening en hetzelfde gebeurde met twee zonen van het echtpaar.

In zijn vonnis verwierp de rechter het argument van Eternit dat de zaak verjaard zou zijn, aangezien de verjaringstermijn pas kan aanvangen wanneer het slachtoffer weet krijgt van zijn aandoening. Bijgevolg werd Eternit veroordeeld tot het betalen van de door de familie gevorderde schadevergoeding van 250 000 euro.

De toegekende compensatie kan hoog lijken, maar de rechter beriep zich op artikel 23 van de Grondwet, waarin de economische en sociale rechten staan opgesomd, inclusief het recht een menswaardig leven te leiden. Dat rechtvaardigt volgens de rechter de toekenning van een toereikende schadevergoeding aan het slachtoffer en haar gezin, dat eveneens zwaar heeft geleden onder de gevolgen van die ernstige aandoening.

Bovendien voegt de rechter er zonder verpinken aan toe dat de asbestindustrie een fout heeft begaan, omdat zij al sinds 1967 op de hoogte was van de schadelijke gevolgen van asbest maar desalniettemin de mensen is blijven blootstellen, uit puur winstbejag (in het vonnis wordt gewag gemaakt van een ongelooflijk cynisme).

De rechtbank houdt Eternit dus expliciet aansprakelijk.

Het is de eerste maal dat in België een dergelijke veroordeling voor schade aan een buurtbewoner wegens asbestverontreiniging wordt uigesproken tegen een onderneming. Bovendien gaat het hier niet zomaar om een onderneming, maar om Eternit-België : een van de grootste producenten ter wereld die ook bij de eerste was om een industriële activiteit in die sector te ontwikkelen.

We moeten ons er wel van bewust zijn dat dit vonnis er nooit was gekomen, mocht het getroffen gezin een voorafgaande interventie van het Asbestfonds hebben gevraagd of het zwijggeld hebben aanvaard dat Eternit de slachtoffers aanbood opdat ze niet naar de rechtbank zouden stappen. Die moed en morele sterkte hebben dus vruchten afgeworpen.

Dit wetsvoorstel wil de erkenning die de slachtoffers ten lange laatste van justitie hebben gekregen, verduurzamen door middel van een aantal wetsbepalingen op grond waarvan de slachtoffers aanspraak kunnen maken op een schadevergoeding.

In haar programmawet (I) van 27 december 2006 nam de regering immers bepalingen op aangaande de oprichting van een Schadeloosstellingfonds voor asbestslachtoffers. Zoals de memorie van de toelichting van die programmawet duidelijk aangeeft, hield de tekst ruimschoots rekening met het wetsvoorstel dat mevrouw Muriel Gerkens (Ecolo-Groen !) samen met vertegenwoordigers van alle Franstalige en Nederlandstalige democratische partijen had ingediend in juli 2006 (Parl. St. Kamer, nr. 51-2602/001). De asbestslachtoffers en hun omgeving wachtten al vele jaren op dat Fonds. Via de verenigingen die voor de asbestslachtoffers opkomen, hebben zij jarenlang de parlementsleden ertoe aangespoord de noodzakelijke wetteksten uit te werken.

Het Asbestfonds zoals dat bij voornoemde programmawet werd opgericht en op 1 april 2007 in werking is getreden, komt tegemoet aan de belangrijkste verzuchtingen van de asbestslachtoffers :

— erkenning van de verantwoordelijkheid van de Staat, gezien de laattijdige invoering van het asbestverbod in België; dat kwam er pas in 1998, bijna een eeuw nadat de schadelijke impact van die stof aan het licht was gekomen. Het spreekt dan ook vanzelf dat de Staat bijdraagt in de financiering van het Asbestfonds;

— erkenning van de slachtoffers die beroepshalve aan asbest werden blootgesteld, zodat zij in aanmerking komen voor vergoeding door het Fonds voor de beroepsziekten (FBZ), alsook erkenning van de slachtoffers die als zelfstandige werken en van de indirecte slachtoffers (met name de slachtoffers die in de omgeving van een asbestbedrijf wonen of huisgenoot zijn van iemand die beroepshalve asbest heeft vervaardigd of gebruikt — zij kwamen immers niet in aanmerking voor vergoeding door het FBZ);

— uitkering van een vergoeding die rekening houdt met de lichamelijke schade van het slachtoffer, alsook met de morele schade van de rechthebbenden.

Voornoemde programmawet kwam echter niet tegemoet aan een — door Ecolo-Groen ! gedeelde — belangrijke eis van de asbestslachtoffers, namelijk dat de asbestproducenten en plaatsers mee moesten bijdragen in de financiering van het Asbestfonds.

Het is stuitend te moeten vaststellen dat Eternit nog altijd asbest produceert in landen waar asbest nog niet verboden is, en uitvoert naar ontwikkelingslanden. In 2006 moest men zich, met het oog op een politiek compromis over de oprichting van het Asbestfonds, tevreden stellen met de voorwaarde dat elke werkgever een bijdrage zou betalen van 0,01 %.

Dit wetsvoorstel wil ervoor zorgen dat de belangrijkste betrokkenen niet langer ontsnappen aan de financiering van het Asbestfonds. Daartoe bepaalt het dat de werkgever die wordt veroordeeld voor het schaden van de gezondheid van een of meer personen (dus niet louter de gezondheid van de eigen werknemers) door hen aan het asbestrisico bloot te stellen, vanaf de datum waarop de gewezen rechterlijke beslissing definitief is en voor onbepaalde tijd een bijkomende bijdrage in de financiering van het Asbestfonds verschuldigd is, waarvan het bedrag wordt bepaald op 1 %.

Een andere, al even belangrijke eis van de slachtoffers was dat zij in rechte zouden kunnen optreden om van de economische verantwoordelijken een zowel financiële als morele schadevergoeding te vorderen. Aan die eis kon destijds niet worden tegemoetgekomen omdat daar geen politieke overeenstemming over bestond. Als gevolg daarvan kunnen de slachtoffers die vandaag de vergoeding van het Asbestfonds aanvaarden, niet tegelijkertijd een schadeloosstelling voor de rechtbank vorderen. In Frankrijk kan het Fonds d'indemnisation des victimes de l'amiante (FIVA) de vergoeding die het aan een asbestslachtoffer heeft uitgekeerd, voor de rechtbank terugvorderen op grond van de Franse sociale wetgeving (artikel L. 452-1 e.v. van het Franse Wetboek van de sociale zekerheid). In de Franse wetgeving wordt verwezen naar het begrip « onverschoonbare fout » in hoofde van de werkgever als grondslag voor het geding dat wordt ingesteld door de werknemer die een beroepsziekte heeft opgelopen.

Dat begrip « onverschoonbare fout » is minder restrictief dan dat van de opzettelijke fout in het Belgisch recht, en het biedt een uitweg uit de quasi-onmogelijkheid het bewijs te leveren dat de fout van de werkgever opzettelijk was. De werkgever kan dus burgerrechtelijk aansprakelijk worden gesteld indien hij blijk heeft gegeven van grove nalatigheid waarbij hij niet alle preventiemaatregelen heeft genomen die hij had moeten treffen ter vrijwaring van de gezondheid van zijn werknemers.

Bovendien heeft het Franse Hof van Cassatie in een arrest van 28 februari 2002 (in een zaak die met asbest verband hield) geoordeeld dat de werkgever op grond van de arbeidsovereenkomst met zijn werknemer ten aanzien van die laatste gebonden is door een resultaatsverbintenis wat diens veiligheid betreft, en dat de niet-inachtneming van die verplichting neerkomt op een onverschoonbare fout wanneer de werkgever zich bewust was of had moeten zijn van het gevaar waaraan de werknemer blootstond, en hij niet de nodige maatregelen heeft genomen om hem daarvan te vrijwaren.

Thans bestaat in België geen akkoord om het principe van de onverschoonbare fout ingang te doen vinden. Nochtans zou het Asbestfonds daardoor de mogelijkheid hebben in rechte op te treden tegen de vennootschap die het slachtoffer blootgesteld heeft aan dat risico, zelfs als dat niet gebeurd is met de duidelijke bedoeling om schade te berokkenen.

Een andere oplossing moet dus worden overwogen. Dat is een van de doelstellingen van dit wetsvoorstel. Bedoeling is het slachtoffer (of zijn rechthebbenden) de keuze te laten in rechte op te treden ondanks een schadevergoeding door het Fonds. Als na afloop van die vordering een schadevergoeding wordt verkregen, worden de door het Fonds gestorte bedragen echter automatisch terugbetaald.

Uiteraard moet ook de Staat zijn deel van de verantwoordelijkheid op zich nemen door een schadevergoeding te betalen aan mensen die aan schadelijke stoffen werden blootgesteld, zo hij niet de nodige maatregelen heeft genomen om de productie en het gebruik van die stoffen te verbieden. Dat belet echter niet dat de asbestproducenten en de werkgevers ten volle hún verantwoordelijkheid moeten nemen om de gezondheid van hun werknemers te beschermen.

Tot slot zijn mesothelioom en asbestose thans de enige ziekten die recht geven op een schadevergoeding.

Longkanker werd altijd uitgesloten van schadevergoeding. Nochtans gaat men er in België, net als in de andere Europese landen, van uit dat er evenveel gevallen zijn van longkanker door blootstelling aan asbest als gevallen van mesothelioom.

Om die uitsluiting te rechtvaardigen, wordt aangevoerd dat moeilijk kan worden uitgemaakt of de kankers werden veroorzaakt door asbest of door andere factoren, zoals tabak, alsook dat andere stoffen en omstandigheden welke die kankers veroorzaken nog onbekend zijn. Het Fonds voor de beroepsziekten (FBZ) erkent en vergoedt nochtans bepaalde vormen van longkanker als beroepsziekten die aan asbest te wijten zijn.

De ziekten die het Asbestfonds in aanmerking neemt, zijn de zogenaamde ziekten die specifiek zijn voor de blootstelling aan asbest. In dat geval moet rekening worden gehouden met de mensen die tijdens hun beroepsloopbaan en in familiaal verband werden blootgesteld aan asbest en die aan longkanker lijden. In dit wetsvoorstel wordt ervan uitgegaan dat de aanwezigheid van vezels in de longen een voldoende aanwijzing is dat de betrokkene aan asbest werd blootgesteld. Uit de werking van het Schadeloosstellingfonds voor asbestslachtoffers sinds april 2007 en uit het bedrag van de reserves van dat Fonds blijkt dat een dergelijke uitbreiding budgettair haalbaar is.

Dit wetsvoorstel bepaalt dat het Fonds een schadevergoeding betaalt vanaf een concentratie van meer dan 25 « vezeljaren », ongeacht wat daarvan de oorzaak is. De activering van de mechanismen om door het Fonds in aanmerking te worden genomen, vereist wel dat de betrokkene een verblijf van twintig jaar in België kan aantonen. Die berekening kan op verschillende manieren gebeuren, hetzij vijf asbestlichaampjes per milliliter bronchoalveolair lavagevocht, hetzij een concentratie van meer dan vijfduizend asbestdeeltjes per gram longweefsel (dat bijvoorbeeld in het kader van een ingreep wordt afgenomen).

In de internationale wetenschappelijke publicaties wordt een product als kankerverwekkend erkend als er statistisch een voldoende groot verband bestaat tussen de blootstelling aan die stof en het ontstaan van kankers. Zo wordt de blootstelling aan asbest in verband gebracht met een toenemend risico van strottenhoofd- en longkanker, wat overigens verklaart waarom die aandoeningen in de lijst van beroepsziekten werden opgenomen. Hoewel die kankers ook door actief of passief roken ontstaan, wordt niettemin erkend dat de blootstelling aan asbest het risico als gevolg van tabak versterkt. Wat de op de lijst van beroepsziekten voorkomende strottenhoofd- en longkanker betreft, wordt bijgevolg voorgesteld dat het slachtoffer aanspraak maakt op een vergoeding door het Asbestfonds als hij of zij beantwoordt aan de criteria die de Koning, na advies van de adviesraad van het Fonds, heeft vastgesteld.

Die criteria kunnen verschillen van die welke het Fonds voor de beroepsziekten hanteert, want beroepsziekten veronderstellen nu eenmaal een mate van blootstelling die haast alleen maar voorkomt bij werknemers die intensief en langdurig aan asbeststofdeeltjes worden blootgesteld. De zogenaamde « paraprofessionele » slachtoffers en de milieuslachtoffers van asbest beantwoorden doorgaans niet aan die criteria. Uit een internationale vergelijking blijkt dat de Belgische criteria restrictiever zijn dan die welke in de andere landen gangbaar zijn. De gelijkwaardigheid van die criteria zal één jaar na de goedkeuring van de wet moeten worden geëvalueerd.

Het laatste aspect van dit wetsvoorstel bestaat erin het nut te erkennen van de verenigingen die de asbestslachtoffers verdedigen en vertegenwoordigen en die als taak hebben de mensen in te lichten over de medische en administratieve demarches om hun ziekte als gevolg van blootstelling aan asbest te doen vaststellen en de eerbiediging van hun rechten te verkrijgen. Het wetsvoorstel voorziet dan ook in een gratis groen nummer en in een jaarlijkse subsidie.

TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 2

Ziekten als gevolg van de blootstelling aan asbest hebben een zeer lange latentietijd. Soms duur het veertig à vijftig jaar vóór de ziekte optreedt. De thans geldende termijn van twintig jaar is dus te kort en beantwoordt niet aan de realiteit van die ziekten. Die termijn moet dus onmiskenbaar op de realiteit worden afgestemd.

Bovendien worden larynxkanker en longkanker toegevoegd aan de lijst van de door het Fonds vergoede ziekten.

Artikel 3

In de huidige stand van zaken is er een verschil in behandeling tussen de werknemers die het slachtoffer zijn van asbest en de milieuslachtoffers van asbest. De eerste groep komt immers in aanmerking voor de vergoeding van de medische kosten (die niet door het ziekenfonds worden gedragen), terwijl de tweede groep nergens recht op heeft. Deze bepaling beoogt die ongelijke behandeling weg te werken en te bepalen dat het Asbestfonds de medische kosten ten laste neemt van de milieuslachtoffers en van de zelfstandigen, tegen dezelfde voorwaarden als die welke voor de werknemers gelden.

Artikel 4

De slachtoffers of hun rechthebbenden die de schadeloosstelling door het Asbestfonds aanvaarden, kunnen thans nadien geen rechtsvordering meer instellen om een aanvullende schadeloosstelling te krijgen, noch kunnen zij de aansprakelijke derde voor de rechtbank brengen. De schadevergoeding door het Fonds houdt evenwel geen rekening met de volledige schade (bijvoorbeeld de morele schade) van het slachtoffer, en bovendien staat dat bedrag los van een eventuele veroordeling van de aansprakelijke personen. Dit artikel schrapt dat verbod wel, maar bepaalt dat het Asbestfonds in de rechten van het slachtoffer of diens rechthebbenden treedt als zij ingevolge de rechtsvordering een schadevergoeding krijgen, teneinde de voordien toegekende vergoeding (deels) te recupereren.

Artikel 5

In de praktijk blijkt dagelijks dat de asbestslachtoffers en hun omgeving makkelijker toegang moeten krijgen tot de informatie over wat hun te doen staat, zowel op het gebied van hun medische opvolging als van de inachtneming van hun rechten (respectievelijk terugbetaling van de kosten en schadevergoeding).

Artikel 6

Het Asbestfonds wordt door de Staat en alle werkgevers gefinancierd via een bijdrageregeling. Momenteel is in niets voorzien om de ondernemingen die asbest produceren of plaatsen tot die financiering te doen bijdragen.

Derhalve beoogt dit artikel ervoor te zorgen dat die ondernemingen voortaan wél een bijdrage tot die financiering leveren. Dat gebeurt door in uitzicht te stellen dat een werkgever die wordt veroordeeld omdat hij de gezondheid van een of meer personen (dus niet alleen de gezondheid van zijn werknemers) schade heeft toegebracht ingevolge blootstelling aan asbestgevaar, het Asbestfonds voor onbepaalde tijd een extra bijdrage verschuldigd is waarvan het percentage op 1 % wordt vastgelegd, zulks te rekenen van de datum van de rechterlijke eindbeslissing.

Cécile THIBAUT.
Mieke VOGELS.
Claudia NIESSEN.

WETSVOORSTEL


HOOFDSTUK 1

Algemene bepaling

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2

Wijziging van titel IV, hoofdstuk VI, van de programmawet (I) van 27 december 2006 : oprichting van een schadeloosstellingsfonds voor asbestslachtoffers

Art. 2

In artikel 118 van de programmawet (I) van 27 december 2006 worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A. in de inleidende volzin worden de woorden « , en op voorwaarde dat de ziekte wordt gediagnosticeerd binnen vijftig jaar volgend op de blootstelling aan asbest, » ingevoegd tussen de woorden « krachtens deze wet » en de woorden « de personen — alsook de rechthebbenden van deze personen — »;

B. in dit artikel wordt een punt 2º/1 ingevoegd, luidende :

« 2º/1 strottenhoofd- of longkanker die zijn veroorzaakt door asbest. Kanker van het strottenhoofd of de longen wordt geacht door asbest te zijn veroorzaakt als het slachtoffer is blootsgesteld aan het risico van asbest en daarvan het bewijs kan leveren via ofwel een bronchoalveolaire lavage waaruit meer dan vijf asbestlichaampjes per milliliter blijken, ofwel een concentratie van vijfduizend asbestlichaampjes per gram longweefsel; beide metingen stemmen overeen met een bloostelling van vijfentwintig vezeljaren; ».

Art. 3

In artikel 120, § 1, van dezelfde wet, worden het tweede en het derde lid vervangen door het volgende lid :

« De tegemoetkoming is :

— een maandelijkse forfaitaire rente; onder de voorwaarden en volgens de criteria die de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalt, wordt de forfaitaire maandelijkse rente voor de in artikel 118, 2º en 2º/1, bedoelde ziekten omgekeerd evenredig met de geleden schade verminderd; bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalt de Koning de bedragen, de voorwaarden en de nadere regels voor de toekenning en de betaling van deze rente;

— een terugbetaling van het gedeelte van de gezondheidszorgkosten dat na toepassing van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994 en na de op grond van die wet toegekende tegemoetkoming, ten laste valt van de persoon die getroffen is door een van de in artikel 118 bedoelde ziekten, met inachtneming van de volgende nadere regels :

a) de Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een specifieke nomenclatuur opstellen voor de gezondheidszorgverstrekkingen waarin door de voornoemde wet niet is voorzien;

b) de personen aan wie die kosten verschuldigd zijn, kunnen een rechtstreekse vordering instellen tegen het Asbestfonds;

c) de in dit punt bedoelde gezondheidszorg wordt door het Asbestfonds toegekend ten vroegste vanaf de honderdtwintigste dag vóór de datum van indiening van de aanvraag, op voorwaarde dat die ontvankelijk is;

d) zo de aanvraag wordt verworpen, wordt de gezondheidszorgverstrekking stopgezet op de datum van de kennisgeving van de verwerping. »

Art. 4

In artikel 125, § 1, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A. de woorden « kunnen geen beroep instellen » worden vervangen door de woorden « kunnen beroep instellen »;

B. de woorden « voor zover dat deze laatste onder het toepassingsgebied van de uitvoeringsbesluiten van artikel 116, 2º en 3º, valt » worden opgeheven;

C. deze paragraaf wordt aangevuld met een lid, luidende : « Wanneer het slachtoffer of zijn rechthebbenden als gevolg van een dergelijk beroep een schadevergoeding ontvangen, kan het Asbestfonds in de plaats treden van de rechten van het slachtoffer of zijn rechthebbenden ten aanzien van de derde persoon die verantwoordelijk is voor de schade, ten belope van het bedrag van de door het Fonds gestorte tegemoetkomingen. »

Art. 5

In dezelfde wet wordt een artikel 132/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 132/1. — Er wordt een gratis groen nummer ingesteld voor de verenigingen die het opnemen voor asbestslachtoffers en deze vertegenwoordigen, en waarvan de taak erin bestaat de personen in te lichten over de medische en administratieve formaliteiten die zij moeten vervullen om hun ziekte als gevolg van de blootstelling aan asbest te doen vaststellen en om op hun rechten aanspraak te kunnen maken. »

HOOFDSTUK 3

Wijziging van het koninklijk besluit van 11 mei 2007 ter uitvoering van hoofdstuk VI, van titel IV van de programmawet (I) van 27 december 2006 tot oprichting van een Schadeloosstellingfonds voor asbestslachtoffers

Art. 6

Artikel 2 van het koninklijk besluit van 11 mei 2007 ter uitvoering van hoofdstuk VI, van titel IV van de programmawet (I) van 27 december 2006 tot oprichting van een Schadeloosstellingfonds voor asbestslachtoffers, wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende :

« § 3. De werkgever als bedoeld in § 1, die krachtens een definitieve rechterlijke beslissing aansprakelijk wordt geacht voor de schade die is toegebracht aan de gezondheid van een of meer personen als gevolg van de blootstelling aan het asbestrisico, is, vanaf de dag waarop de rechterlijke beslissing definitief wordt, een aanvullende bijdrage verschuldigd die dient tot financiering van het Asbestfonds en is vastgesteld op 1 %. »

HOOFDSTUK 4

Slotbepaling

Art. 7

De Koning is gemachtigd de in artikel 6 vervatte bepaling te wijzigen.

24 november 2011.

Cécile THIBAUT.
Mieke VOGELS.
Claudia NIESSEN.