5-1145/1

5-1145/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

4 JULI 2011


Wetsvoorstel tot aanvulling van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders teneinde een ouder de mogelijkheid te bieden om voor de arbeidsrechtbank een vordering in te stellen om als bijslagtrekkende te worden aangewezen wanneer hij de opportuniteit van de betaling van de forfaitaire bijslag betwist

(Ingediend door de dames Cécile Thibaut en Mieke Vogels)


TOELICHTING


Kinderbijslag is een financiële tegemoetkoming in de kosten verbonden aan de opvoeding van een kind. Wanneer met betrekking tot een kind een plaatsingsmaatregel wordt genomen, wordt de kinderbijslag in principe dus niet langer aan de ouders uitbetaald, maar aan de particulier bij wie het kind geplaatst wordt. Artikel 70ter van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders zwakt dat principe enigszins af. Die bepaling werd ingevoerd door de programmawet I van 24 december 2002 (1) , in het raam van de armoedebestrijding. Artikel 70ter stelt het oorspronkelijke gezin van het kind in staat een forfaitaire kinderbijslag te genieten, waardoor het zorg kan blijven dragen voor dat kind, ondanks de plaatsing, teneinde op termijn de re-integratie van het kind in de familiale kring te vergemakkelijken. De forfaitaire kinderbijslag wordt betaald « aan de bijslagtrekkende die onmiddellijk voor de plaatsingsmaatregel(en) kinderbijslag voor dat kind ontving ».

De ouder die voor de plaatsing van het kind niet de gewone kinderbijslag ontving, kan in die context geen enkel rechtsmiddel aanwenden om als bijslagtrekkende van de forfaitaire kinderbijslag te worden aangewezen, zelfs wanneer de bijslagtrekkende ouder geen enkel contact meer heeft met het kind. In zijn arrest 62/2011 van 5 mei 2011 vergelijkt het Grondwettelijk Hof die toestand met die van de ouder die niet de gewone kinderbijslag geniet en die wel degelijk een rechtsmiddel heeft op grond van artikel 69, § 1, vijfde lid. Volgens het Grondwettelijk Hof veroorzaakt die leemte in de tekst van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Dit wetsvoorstel strekt dan ook om de wetgeving in overeenstemming te brengen met het arrest van het Grondwettelijk Hof. Het bepaalt dat wanneer een van de ouders de opportuniteit betwist van de betaling van de forfaitaire kinderbijslag op grond van het eerste lid, van artikel 70ter van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, hij de arbeidsrechtbank kan vragen hem als bijslagtrekkende aan te wijzen, in het belang van het kind. Die aanwijzing heeft uitwerking de eerste dag van de maand na de maand waarin de beslissing van de rechtbank aan de bevoegde kinderbijslaginstelling betekend is.

Cécile THIBAUT.
Mieke VOGELS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art 2

Artikel 70ter van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, ingevoegd door de programmawet (I) van 24 december 2002, wordt aangevuld met een derde lid, luidende :

« Als een van de ouders de opportuniteit betwist van de betaling van de forfaitaire kinderbijslag op grond van het eerste lid, kan hij de arbeidsrechtbank vragen hemzelf als bijslagtrekkende aan te wijzen, in het belang van het kind. Die aanwijzing heeft uitwerking de eerste dag van de maand na de maand waarin de beslissing van de rechtbank aan de bevoegde kinderbijslaginstelling betekend is. »

27 mei 2011.

Cécile THIBAUT.
Mieke VOGELS.

(1) Belgisch Staatsblad van 31 december 2002.