5-869/6 | 5-869/6 |
22 MAART 2011
I. INLEIDING
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd oorspronkelijk op 11 februari 2011 in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 53-1208/1).
Het werd op 17 maaart 2011 in de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen met 67 tegen 34 stemmen bij 26 onthoudingen. Het werd op 18 maart 2011 overgezonden aan de Senaat en op diezelfde dag geëvoceerd.
De commissie voor de Sociale Aangelegenheden, aan wie de artikelen 86 tot 94 van het wetsontwerp werden voorgelegd, heeft het ontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 15 en 22 maart 2011, in aanwezigheid van de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid en de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
Met toepassing van artikel 27.1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie de bespreking van dit wetsontwerp aangevat vóór de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.
II. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN
A. Inleidende uiteenzetting door de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen
Mevrouw Milquet, ontslagnemend vice-eersteminister en minister van Werk en van Gelijke Kansen, legt uit dat de artikelen 86, 87 en 88 technische aanpassingen aanbrengen. Het koninklijk besluit van 21 september 2004 betreffende de bescherming van stagiairs heeft een specifieke tariefregeling voor het gezondheidstoezicht van de stagiairs ingevoerd. Bovendien werd het mogelijk gemaakt dat deze kosten zouden worden verhaald op het Fonds voor de Beroepsziekten indien de onderzoeken worden verricht door de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk van de onderwijsinstelling.
De Raad van State heeft dan het betrokken deel van dit koninklijk besluit vernietigd. Hierdoor verviel de wettelijke basis van de betalingen die uitgevoerd werden door het Fonds tussen 1 september 2005 en 1 januari 2010. Deze betalingen konden dus als onverschuldigde betaling beschouwd worden.
Het eerste hoofdstuk van titel 6 heeft tot doel een rechtsgrond te geven aan de betalingen die door het Fonds in het verleden werden uitgevoerd.
Voor de betalingen na 1 januari 2010 werd een nieuwe koninklijk besluit van 26 augustus 2010 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 september 2004 betreffende de bescherming van stagiairs uitgevaardigd, dat op 1 januari 2010 in voege getreden is.
Het tweede hoofdstuk van titel 6 betreft het mechanisme van de « verzwaarde risico's » dat sinds 1 januari 2009 ingevoerd werd in de arbeidsongevallen. Dit heeft tot doel het aantal arbeidsongevallen te verminderen door de nadruk te leggen op het belang van preventie.
De ondernemingen die een onevenredig verhoogd risico vertonen ten opzichte van de andere ondernemingen van dezelfde sector zullen een forfaitaire bijdrage dienen te betalen aan hun verzekering, die deze som zal besteden aan preventie in het bedrijf in kwestie.
Zoals voorzien, werd het uitvoeringsbesluit van 23 december 2008 tot uitvoering van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 in verband met de onevenredig verzwaarde risico's geëvalueerd. Het is gebleken dat er verschillende wijzigingen in aangebracht dienden te worden.
Bij het onderzoek van het ontwerp van wijzigend koninklijk besluit heeft de Raad van State een opmerking gemaakt met betrekking tot het ontbreken van een wettelijke basis om een mogelijkheid in te voeren tot gemotiveerd bezwaar bij het Beheerscomité van het Fonds voor arbeidsongevallen.
Het tweede hoofdstuk van titel 6 van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen laat toe om bij koninklijk besluit vast te stellen in welke gevallen en op welke manier een werkgever de hem door zijn verzekeraar toegestuurde kennisgeving van het verzwaard risico kan betwisten, onverminderd de gewone beroepsmiddelen voor de burgerlijke rechtbanken. Dit laat ook toe om de schorsing van de betaling van de forfaitaire contributie te regelen.
B. Inleidende uiteenzetting door de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid
Mevrouw Onkelinx, ontslagnemend vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, verklaart dat dit wetsontwerp een aantal bepalingen bundelt die noodzakelijk zijn om de financiering van de sociale zekerheid te verzekeren door enkele punctuele tekortkomingen in de bestaande regelgeving recht te zetten.
Het eerste hoofdstuk creëert een wettelijke basis om de bijzondere compenserende werkgeversbijdrage betreffende het conventioneel brugpensioen voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 maart 2010 te kunnen innen.
Door het ontbreken van een bijgewerkte verwijzing in het artikel dat deze compenserende bijdrage invoert, was de wettelijke basis van haar inning ongeldig geworden.
De retroactieve inwerkingtreding is gerechtvaardigd omdat er geen nieuwe regelgeving wordt ingevoerd. Het gaat immers om een maatregel die naar de geest en de wil van de wetgever en de sociale partners de bedoeling had om ononderbroken te gelden. De RSZ is deze compenserende bijdragen ook steeds blijven innen. Zo zullen de betrokken werknemers geen schade ondervinden.
Het tweede hoofdstuk betreft een technische aanpassing van de wetgeving over de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de sociale schulden van een aannemer. Door het van kracht worden van de wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen, moet de procedure van gerechtelijke organisatie toegevoegd worden aan de lijst met procedures waarvoor deze regelgeving over inhouding op facturen van toepassing is.
Het derde hoofdstuk introduceert de mogelijkheid voor het Beheerscomité van de RSZ een vrijstelling van 50 % tot 100 % kan verlenen voor de specifieke sanctie die van toepassing is wanneer een werkgever het ter beschikking stellen aan zijn werknemer van een bedrijfswagen, met het oog op de correcte betaling van de CO2 bijdrage, te laat heeft aangegeven of heeft nagelaten aan te geven. De werkgever moet evenwel kunnen aantonen dat deze laattijdigheid of nalatigheid te wijten is aan uitzonderlijke omstandigheden of om reden van dwingende billijkheid.
Deze aanpassing beantwoordt aan een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Leuven van 22 maart 2010 en aan de vraag van de federale ombudsman. Dankzij deze aanpassing kan de RSZ deze sanctie blijven innen en verkrijgen de werkgevers voldoende mogelijkheden om een opgelegde sanctie te betwisten.
III. BESPREKING
A. Werk (artikelen 86, 87 en 88)
De heer Ide deelt mee dat hij geen problemen vaststelt betreffende de voorliggende artikelen, die inderdaad technische aanpassingen bevatten.
B. Sociale Zaken en Volksgezondheid (artikelen 89 tot 94)
De heer du Bus de Warnaffe heeft een opmerking betreffende de toevoeging van de procedure van gerechtelijke reorganisatie. Dit zou tot gevolg hebben dat de RSZ en de ficus gewone schuldeiser worden betreffende bedrijven die opschorting hebben verkregen. Deze bedrijven moeten als schuldenaar bekend worden gemaakt op de website van de RSZ en van de fiscus. Dit zou tevens gelden voor de schulden daterend van de opening van de procedure van gerechtelijke organisatie.
Het gevolg van deze openbaarheid is dat bedrijven die opschorting hebben verkregen in het kader van een gerechtelijke procedure inzake reorganisatie, meer problemen zouden kunnen hebben om een faillissement te vermijden.
Mevrouw Onkelinx, ontslagnemend vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, stelt dat hier enkel sprake is van een aanpassing. De wetgeving terzake bestaat immers al. Ingevolge artikel 30bis is de opdrachtgever hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sociale schulden van de aannemer met wie hij een contract gesloten heeft. Daartoe moet hij 35 % van het factuurbedrag voor de bouwwerkzaamheden inhouden en doorstorten aan de RSZ.
De minister onderstreept overigens dat, indien een onderneming in moeilijkheden een afbetalingsplan heeft aangegaan en zich aan dat plan houdt, artikel 30bis niet van toepassing is en de sociale schulden van die onderneming niet bekend worden gemaakt. Wordt het afbetalingsplan echter niet gevolgd, dan worden de sociale schulden wel bekend gemaakt, zoals nu al het geval is.
De heer Ide formuleert enige reserve bij het artikel 92. Hoe ver staat het met het overleg bij de Nationale Arbeidsraad ? Zij hadden terzake een negatief advies uitgebracht. Is het niet opportuun om de Nationale Arbeidsraad bij deze wijziging te betrekken ?
Minister Onkelinx bevestigt dat dit onderwerp momenteel bestudeerd wordt door de Nationale Arbeidsraad. Het betreft hier echter een zeer brede reflectie, waarbij zij alle sociale implicaties van de wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen willen onderzoeken. Het is mogelijk dat zij in de toekomst voorstellen formuleren om de wetgeving aan te passen op een manier waarover een akkoord is tussen de sociale partners. Dit zal echter niet op korte termijn realiseerbaar zijn. De huidige regelgeving is coherent, maar het is inderdaad mogelijk dat in de toekomst wijzigingen zullen aangebracht worden op basis van toekomstige voorstellen van de Nationale Arbeidsraad.
IV. STEMMINGEN
Het geheel van de artikelen 86 tot 94 van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen, die aan de commissie voor de Sociale Aangelegenheden zijn toegewezen, wordt aangenomen met 8 stemmen voor en 1 onthouding.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteurs, | De voorzitter, |
Cécile THIBAUT. Elke SLEURS. | Rik TORFS. |