5-812/1

5-812/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

28 FEBRUARI 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 6 augustus 1931 houdende vaststelling van de onverenigbaarheden en ontzeggingen betreffende de ministers, gewezen ministers en ministers van Staat, alsmede de leden en gewezen leden van de Wetgevende Kamers

(Ingediend door de dames Claudia Niessen, Freya Piryns c.s.)


TOELICHTING


Om het vertrouwen van de burgers in het Parlement te herstellen en om het bestuur te verbeteren, moet, volgens de indieners, het mandaat van volksvertegenwoordiger of van senator onverenigbaar worden met een bezoldigd uitvoerend ambt. Over de kwestie van de cumulatie van een parlementair mandaat met andere, en meer bepaald uitvoerende functies wordt al jaren gedebatteerd.

De vooruitgang op het gebied van goed bestuur en de decumulatie op het niveau van het Waalse en het Brusselse Gewest hebben voor de indieners van dit wetsvoorstel model gestaan.

Bedoeling is de Belgische federale democratie nieuw leven in te blazen door middel van op goed bestuur gerichte hervormingen, zoals de toevoeging van een bijkomende onverenigbaarheid tussen het mandaat van parlementslid en een uitvoerende functie.

Het mandaat van parlementslid is essentieel en van het grootste belang. Het mag niet in het gedrang komen en moet worden gewaarborgd door een algemeen regel van decumulatie van mandaten en ambten. Die regel bepaalt dat het mandaat van volksvertegenwoordiger of senator niet mag worden gecumuleerd met een bezoldigd uitvoerend ambt, zoals dat thans wordt omschreven door artikel 1quater, tweede lid, van de wet van 6 augustus 1931 houdende vaststelling van de onverenigbaarheden en ontzeggingen betreffende de ministers, gewezen ministers en ministers van staat, alsmede de leden en gewezen leden van de Wetgevende Kamers (hierna « de wet van 6 augustus 1931 » genoemd).

Die voor het parlementair mandaat bijkomende onverenigbaarheid beoogt de risico's te voorkomen die met de cumulatie van functies gepaard gaan, met name : de concentratie van macht, het bestaan van belangenconflicten tussen twee functies en de onbeschikbaarheid van het parlementslid.

Wanneer het volk zijn politieke macht op verschillende beleidsniveaus aan politici delegeert, vereist zulks van die politici transparantie en onafhankelijkheid. Een aantal wetten en de Grondwet voorzien reeds in tal van onverenigbaarheden tussen een parlementair mandaat en andere door verkiezing verkregen ambten en uitvoerende ambten.

Van de politieke ambten zijn alleen nog de gemeentelijke ambten volledig verenigbaar met een parlementair mandaat. De gelijktijdige uitoefening van een uitvoerend ambt binnen een gemeente en van een federaal parlementair mandaat verhindert een correcte werking van de democratie. Het is zaak te voorkomen dat machten die worden uitgevoerd op verschillende niveaus, in handen zijn van een zelfde persoon. Tevens moet ervoor worden gezorgd dat zo veel mogelijk burgers verantwoordelijkheid dragen voor het beheer van de samenleving.

De cumulatie van ambten is voornamelijk terug te brengen tot een cumulatie van macht. Een te grote concentratie van macht verhoogt onvermijdelijk het risico van belangenvermenging. Hoe kan men verhinderen dat een federaal volksvertegenwoordiger aan de verleiding weerstaat de belangen voor te trekken van de gemeente waarvan hij tegelijk burgemeester of schepen is, tenzij door de cumulatie van die twee functies te verbieden ?

Een federaal parlementslid heeft de moeilijke taak de belangen van álle Belgische burgers te behartigen. Die taak is echt moeilijk, zeker als men bedenkt hoe complex ons land is. Dat streven om de behartiging van het algemeen belang te doen primeren op de behartiging van particuliere belangen, lag aan de basis van de invoeging in 1993 van een artikel 1ter in de wet van 6 augustus 1931, met als doel de gemeenschapssenator te verbieden zijn mandaat te cumuleren met het ambt van schepen, burgemeester of voorzitter van een ocmw. Het is namelijk essentieel het Parlement te beschermen tegen het risico van vermenging tussen het algemeen belang en particuliere belangen.

Eveneens ter bescherming van het algemeen belang heeft de fractie waartoe de indieners van dit wetsvoorstel behoren, eerder al voorstel DOC 53 0317/001 ingediend, teneinde een deel van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers te laten verkiezen in een federale kieskring die heel België bestrijkt.

Bepaalde functies vereisen dat men zich er voltijds aan wijdt : het mandaat van federaal parlementslid, een uitvoerend ambt op gemeenteniveau, of nog ambten in openbare instellingen of in privé-instellingen, waarbij de ambtsdrager als vertegenwoordiger optreedt van de Staat of van een andere overheidsinstantie; dergelijke ambten verschaffen meer gewicht dan gewoon de hoedanigheid van lid van de algemene vergadering of lid van de raad van bestuur van die instantie, en leveren bovendien vaak een wettelijk vastgesteld brutomaandsalaris op.

Die uitvoerende ambten vergen echter vaak te veel tijd en aandacht opdat het parlementslid nog voldoende beschikbaar kan zijn voor de uitoefening van zijn parlementair mandaat.

Ter verdediging van de cumulatie van ambten voeren de voorstanders aan dat het parlementslid, door een politiek mandaat op lokaal niveau te vervullen, voeling blijft houden met de dagelijkse gang van zaken op dat niveau.

De indieners wijzen erop dat dit wetsvoorstel louter op de uitvoerende ambten van toepassing is. De in dit wetsvoorstel beoogde onverenigbaarheid geldt niet voor het mandaat van gemeenteraadslid of van OCMW-raadslid. Een lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers of van de Senaat kan tot raadslid worden verkozen en aldus contact blijven houden met het lokale gebeuren.

Tot slot menen de indieners dat men niet in een college van burgemeester en schepenen zitting hoeft te hebben om te weten wat er in het veld omgaat. Op gemeentelijk niveau zijn er veel mensen die hun gemeente kennen als hun broekzak, hoewel ze toch geen burgemeester, schepen, of zelfs maar raadslid zijn.

Overeenkomstig de gewone wet en de bijzondere wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen, moeten de ambtsdragers een op erewoord opgestelde lijst van de mandaten, ambten en beroepen die zij het vorige jaar hebben uitgeoefend, aan het Rekenhof bezorgen. Die verplichting schept duidelijkheid over de verschillende mandaten, ambten en beroepen die de ambtsdragers, en in het bijzonder de politieke ambtsdragers, uitoefenen.

Voorts bepaalt artikel 1quinquies van de wet van 6 augustus 1931 dat het bedrag van de vergoedingen, wedden of presentiegelden, ontvangen als bezoldiging voor de door het lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers of Senaat naast zijn parlementair mandaat uitgeoefende activiteiten, de helft van het bedrag van de parlementaire vergoeding niet mag overschrijden. Noch in de voormelde wetten van 2 mei 1995, noch in de wet van 26 juni 2004, die de nadere uitvoeringsregels ervan bepaalt, wordt de aangever verplicht de vergoeding voor zijn mandaten te vermelden. Daaruit volgt dat onmogelijk kan worden nagegaan of dat bedrag al dan niet lager is dan het bedrag waarnaar in het vigerende artikel 1quinquies van de wet van 6 augustus 1931 wordt verwezen, noch of het bedrag dat is opgenomen in artikel 1quater, 3º, van dezelfde wet, in acht wordt genomen.

Met het oog op meer democratische transparantie pleiten de indieners van dit wetsvoorstel ook voor de openbaarheid van de bezoldigingen van de parlementsleden. Daartoe heeft de fractie van de indieners een wetsvoorstel ingediend dat de politieke ambtsdragers verplicht de bezoldiging bekend te maken die ze ontvangen bij de uitoefening van mandaten, ambten of beroepen in de openbare sector (DOC 53 0318/001).

Met het oog op meer democratische transparantie, meer vertrouwen van de burgers in het parlement en hun politici alsook beter bestuur zal de volksvertegenwoordiger of senator zijn mandaat van parlementslid niet langer mogen cumuleren met een uitvoerend ambt of een uitvoerende functie.

TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 2

Punt 1º voegt aan het mandaat van lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers of van senator een bijkomende onverenigbaarheid met een bezoldigd uitvoerend ambt toe. Een federaal parlementslid zal zijn mandaat van lid van volksvertegenwoordiger of senator niet langer mogen cumuleren met een bezoldigd uitvoerend ambt.

Als bezoldigde uitvoerende ambten worden beschouwd de functies die zijn bedoeld in artikel 1quater, tweede lid, van de wet van 6 augustus 1931, naar luid waarvan :

« Als bezoldigde uitvoerende mandaten in de zin van het vorige lid worden beschouwd :

1º het ambt van burgemeester, van schepenen en van voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn, ongeacht het daaraan verbonden inkomen;

2º elk mandaat in een openbare of particuliere instelling, uitgeoefend als vertegenwoordiger van het Rijk, van een Gemeenschap, van een Gewest, van een provincie of van een gemeente, voor zover dat mandaat meer bevoegheid verleent dan het loutere lidmaatschap van de algemene vergadering of van de raad van bestuur van die instelling en ongeacht het daaraan verbonden inkomen;

3º elk mandaat in een openbare of particuliere instelling, uitgeoefend als vertegenwoordiger van het Rijk, van een Gemeenschap, van een Gewest, van een provincie of van een gemeente, voor zover dat mandaat een maandelijks bruto belastbaar inkomen oplevert van minstens 500 euro. Dat bedrag wordt jaarlijks aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen. ».

Gelet op de bij punt 1º ingevoegde onverenigbaarheid wordt bij punt 2º een nieuw lid in artikel 1quater van voornoemde wet ingevoegd, om het hoofd te bieden aan situaties van cumulatie op het moment van de verkiezing tot volksvertegenwoordiger of senator. Dat lid is geïnspireerd op artikel 1, derde lid, van dezelfde wet.

Claudia NIESSEN.
Freya PIRYNS.
Marcel CHERON.
Jacky MORAEL.
Mieke VOGELS.
Zakia KHATTABI.
Cécile THIBAUT.

WETSVOORSTEL


HOOFDSTUK 1

Algemene bepaling

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2

Wet van 6 augustus 1931 houdende vaststelling van de onverenigbaarheden en ontzeggingen betreffende de ministers, gewezen ministers en ministers van Staat, alsmede de leden en gewezen leden van de Wetgevende Kamers

Art. 2

In artikel 1quater van de wet van 6 augustus 1931, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1. het eerste lid wordt vervangen door wat volgt :

« Onverminderd artikel 1ter mag het mandaat van lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers of van senator niet worden gecumuleerd met een bezoldigd uitvoerend ambt. »;

2. dit artikel wordt aangevuld met een lid, luidende :

« De eedaflegging waarin wordt voorzien door het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eedaflegging bij de aanvang der grondwettelijke vertegenwoordigende monarchie, maakt van rechtswege een einde aan de onverenigbare bezoldigde uitvoerende ambten die door deze wet worden beoogd. »

HOOFDSTUK 3

Inwerkingtreding en overgangsbepaling

Art. 3

Onder voorbehoud van artikel 4 treedt deze wet in werking bij de eerstvolgende algehele vernieuwing van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat na de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad.

Art. 4

Zolang het college van burgemeester en schepenen na de algehele vernieuwing van de gemeenteraad zijn ambt niet heeft opgenomen, kunnen de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers en de senatoren die hun parlementair mandaat cumuleren met een bezoldigd uitvoerend ambt, verklaren dat ze verhinderd zijn het ene dan wel het andere uit te oefenen, volgens de hierna bepaalde voorwaarden.

Het lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers of de senator die een bezoldigd uitvoerend ambt aanvaardt, verklaart verhinderd te zijn en neemt met onmiddellijke ingang niet langer deel aan de wetgevende vergadering waarvoor hij werd verkozen. Zodra hij afstand doet van zijn bezoldigd uitvoerend ambt, neemt hij zijn mandaat in de wetgevende vergadering waarvoor hij werd verkozen, weer op.

Het lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers of de senator die met toepassing van het vorige lid verhinderd is, wordt met onmiddellijke ingang vervangen door de eerste in aanmerking komende opvolger van de lijst waarop hij gekozen is.

Zodra het lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers of de senator afstand doet van zijn bezoldigd uitvoerend ambt, neemt de betrokken plaatsvervanger opnieuw zijn plaats in als eerste in aanmerking komende opvolger van de lijst waarop hij gekozen is.

17 februari 2011.

Claudia NIESSEN.
Freya PIRYNS.
Marcel CHERON.
Jacky MORAEL.
Mieke VOGELS.
Zakia KHATTABI.
Cécile THIBAUT.