5-679/1

5-679/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

25 JANUARI 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, teneinde de verlenging van de aanhouding met vierentwintig uur mogelijk te maken

(Ingediend door de heren Bart Laeremans en Yves Buysse)


TOELICHTING


Ten gevolge van de zogenaamde Salduz-rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zullen onze strafprocedures gewijzigd moeten worden. Er bestond enige tijd twijfel of de verplichte bijstand van een advocaat beperkt zou kunnen blijven tot een onderhoud voorafgaandelijk aan het eerste verhoor. Intussen blijkt het Europees Hof te stipuleren dat deze bijstand ook vereist is tijdens het eerste verhoor door de politie. In navolging van het Franse Hof van Cassatie ging ook het Belgische verbrekingshof diezelfde weg op : in een arrest van 15 december 2010 werd een veroordeling door het hof van beroep van Brussel verbroken omdat bij het eerste verhoor geen advocaat aanwezig was.

Er zijn nogal wat bedenkingen te formuleren bij de evolutie van deze rechtspraak. Het lijkt er immers op dat het Europees Hof zich steeds meer in de plaats stelt van de nationale wetgever en het EVRM daarbij steeds ruimer interpreteert. Ook in asieldossiers probeert het Europees Hof steeds duidelijker de plaats in te nemen van de nationale parlementen en regeringen. Vanuit democratisch oogpunt kunnen bij deze evolutie heel wat vragen gesteld worden. Ook prominente magistraten (waaronder de huidige voorzitter van het Grondwettelijk Hof) zijn van oordeel dat het EHRM zijn boekje ernstig te buiten gaat (1) .

Deze bedenkingen nemen niet weg dat wij ons procedurerecht snel zullen moeten aanpassen, willen we verhinderen dat nog meer criminelen louter omwille van procedureregels worden vrijgelaten of vrijgesproken.

Duidelijk is dat de erkenning van het bijstandsrecht grote repercussies zal hebben voor de actoren die betrokken zijn bij de procedure van de voorlopige hechtenis, niet in het minst voor de politie en het openbaar ministerie. Een delicaat gegeven daarbij is dat het parket het aanhoudingsbevel binnen een termijn van 24 uur dient aan te vragen. Deze termijn is immers in vele gevallen te kort. Reeds jarenlang wordt gepleit voor een verlenging ervan, onder meer omdat op die manier een oneigenlijk gebruik van de voorlopige hechtenis kan worden vermeden. Wanneer tijdens deze beperkte termijn ook nog de bijstand van een advocaat moet verzekerd worden, zal de situatie in de praktijk helemaal onhoudbaar worden.

Volgens de Antwerpse procureur-generaal Liègeois zal dit korte tijdsbestek veel te krap zijn, wat kan leiden tot fouten in uitgerekend de zwaarste zaken, « met vrijlatingen en vrijspraken tot mogelijke gevolgen » : « Als we die termijn van 24 uur behouden en bovendien bijstand van advocaten toelaten, zullen uitgerekend in de zwaarste zaken die de publieke opinie beroeren, fouten gebeuren die tot vrijlatingen en vrijspraken leiden. Wil men dat ? » (2) . De procureur-generaal illustreerde dit aan de hand van een voorbeeld : in een zaak met tien verdachten die een verschillende taal hanteren, moet elke verdachte afzonderlijk worden gehoord, moet elke verdachte worden bijgestaan door een tolk en een advocaat, en « moet dit allemaal binnen 24 uren rond zijn » : « Dat zal in bepaalde gevallen niet lukken. Hoe meer tijd politie en parket hebben voor hun opsporingsonderzoek, hoe minder voorlopige hechtenissen er zullen zijn. Want nu vraagt men wel eens een voorlopige hechtenis omdat het onderzoek niet klaar is. En we willen toch minder volle gevangenissen ? (3)  », aldus Liégeois.

Indien de aanhouding de termijn van de 24 uren overschrijdt, is zij momenteel niet alleen onwettelijk, er kan dan in principe geen medebrengings- of aanhoudingsbevel meer uitgevaardigd worden. Bovendien houdt dit ook een strafbaar feit in volgens artikel 147 van het Strafwetboek en kunnen disciplinaire sancties worden uitgesproken jegens de betrokken leden van politie en parket.

In de huidige stand van zaken is een vrijheidsberoving van langer dan 24 uren dus onmogelijk op beslissing van politie of parket en is een gerechtelijk bevel noodzakelijk. Dit kan een bevel tot medebrenging of een bevel tot aanhouding zijn. In Frankrijk daarentegen kan de eerste periode van politionele vrijheidsberoving van 24 uren worden verlengd met een nieuwe periode van 24 uren wanneer hiervoor toestemming is van de procureur van de Republiek.

In afwachting van een concrete omzetting van het « Salduz-arrest » naar Belgisch recht, lijkt het ons raadzaam nu al in de mogelijkheid te voorzien ook in ons land de termijn van de vrijheidsberoving tot 48 uren te verlengen. Dit gebeurt via huidig wetsvoorstel, waar de standaardtermijn nog steeds wordt bepaald op 24 uur, maar waarbij de procureur des Konings de mogelijkheid wordt geboden te beslissen tot een verlenging naar 48 uur. Samenhangend hiermee wordt tegelijk een voorstel tot herziening van de Grondwet ingediend, vermits de beperking tot 24 uur grondwettelijk werd vastgelegd (artikel 12) — (stuk 5-672/1).

De indieners blijven dus uitgaan van een vrijheidsbeneming van maximaal 24 uren, maar maken het de procureur (of de onderzoeksrechter in geval van bevel tot medebrenging), mogelijk deze termijn met 24 uren te verlengen tot maximaal 48 uren. Op die manier kan worden vermeden dat, ten gevolge van het recht van bijstand voor de betichte, de termijn van 24 uren te kort zou zijn en de efficiëntie en praktische organisatie van het verhoor in het gedrang komen. Een van de belangrijkste redenen waarom de wet betreffende de voorlopige hechtenis van 20 juli 1990 niet opteerde voor een behandeling op tegenspraak naar Frans model, was trouwens dat het niet realistisch bleek om « onder dwang van een termijn, die strikt beperkt is tot 24 uur, ook nog een echt debat op tegenspraak te organiseren » (4) .

Indien de termijn van vrijheidsbeneming wordt verlengd tot 48 uren, waarin dit wetsvoorstel wil voorzien, dan betekent dit uiteraard niet dat de betrokken persoon altijd gedurende 48 uren van zijn vrijheid wordt beroofd, maar dat, net zoals dat nu het geval is, hij moet worden vrijgelaten zodra de maatregel niet langer noodzakelijk is.

Het wetsvoorstel voorziet daarnaast in een aanpassing van de wet op het politieambt van 5 augustus 1992. In deze wet wordt bepaald dat, in geval van samenloop van een gerechtelijke aanhouding met een bestuurlijke aanhouding, de gecumuleerde tijdsperiodes van vrijheidsberoving de 24 uren niet mogen overschrijden. In de logica van dit voorstel, dient aldus ook deze termijn tot op maximaal 48 uur te worden gebracht, tenminste wanneer de procureur des Konings daartoe genoodzaakt is.

Bart LAEREMANS
Yves BUYSSE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in de bepaling onder 1º worden de woorden « in geen geval » vervangen door het woord « in beginsel niet »;

2º er wordt een bepaling onder 7º toegevoegd, luidende :

« 7º De procureur des Konings kan beslissen de termijn, waarvan sprake in het 1º, te verlengen tot maximaal achtenveertig uren. ».

Art. 3

In artikel 2 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in de bepaling onder 5º worden de woorden « in geen geval » vervangen door de woorden « in beginsel niet »;

2º er wordt een bepaling onder 7º toegevoegd, luidende :

« 7º De procureur des Konings kan beslissen de termijn, waarvan sprake in het 1º, te verlengen tot maximaal achtenveertig uren. ».

Art. 4

In artikel 5 van dezelfde wordt een tweede lid toegevoegd, luidende :

« Hij kan beslissen om deze termijn te verlengen tot maximaal achtenveertig uren. ».

Art. 5

In artikel 7, eerste lid, van dezelfde wet worden tussen de woorden « vierentwintig uren » en de woorden « te rekenen » de woorden « of binnen achtenveertig uren overeenkomstig de artikelen 1, 7º en 2, 7º » ingevoegd.

Art. 6

In artikel 8, tweede lid, van dezelfde wet worden tussen de woorden « vierentwintig uren » en de woorden « te rekenen » de woorden « of binnen achtenveertig uren overeenkomstig artikel 5, tweede lid, » ingevoegd.

Art. 7

In artikel 12 van dezelfde wet wordt het woord « vierentwintig » vervangen door het woord « achtenveertig ».

Art. 8

Artikel 18, § 1, eerste lid, wordt het aangevuld met een tweede zin, luidende :

« Indien het bevel tot aanhouding verleend wordt op grond van een bevel tot medebrenging dat verlengd werd tot maximaal achtenveertig uren, dan dient de betekening aan de verdachte te gebeuren binnen die bepaalde termijn. ».

Art. 9

In artikel 32 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt worden tussen de woorden « niet langer dan vierentwintig uur » en het woord « duren » de woorden « , of ingeval de procureur des Konings daartoe beslist, achtenveertig uur, » ingevoegd.

13 januari 2011.

Bart LAEREMANS
Yves BUYSSE.

(1) Bossuyt, Marc, Strasbourg et les demandeurs d'asile : des juges sur un terrain glissant, Bruylant, 2010, 189 p.

(2) J. De Wit, De Clerck reglementeert verhoor verdachten, 18 oktober 2010, www.gva.be.

(3) Ibid.

(4) R. Declercq en R. Verstraeten, Voorlopige hechtenis, Acco, 1991, p. 91.