5-609/5

5-609/5

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

22 DECEMBER 2010


Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (I)


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW DÉSIR


I. INLEIDING

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 53-771/1).

Het werd op 22 december 2010 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Het werd op 22 december 2010 overgezonden naar de Senaat en dezelfde dag geëvoceerd.

De commissie heeft het ontwerp onderzocht tijdens haar vergaderingen van 16 en 22 december 2010.

II. ARTIKELEN 1, 2 EN 3

A. Inleidende uiteenzetting door mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en overheidsbedrijven

De minister zet uiteen dat de ontworpen artikelen 2 en 3 een louter technische wijziging voorstellen.

In heel de sector van het openbaar ambt zijn dezelfde bepalingen inzake administratief en geldelijk statuut van toepassing. Deze gemeenschappelijke bepalingen worden vastgelegd op initiatief van de minister van Ambtenarenzaken. Ze maken de federale mobiliteit mogelijk via een interne markt. De samenstelling van dit geheel dient te evolueren in functie van de oprichting en afschaffing van rechtspersonen.

Artikel 6 van de wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg heeft een openbare instelling, genaamd « Fonds voor de medische ongevallen », opgericht, gerangschikt in de categorie B bepaald bij de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle van sommige instellingen van openbaar nut.

Artikel 11, § 2, van dezelfde wet beoogt de overdracht aan het Fonds van contractuele en statutaire ambtenaren van de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu en van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering of van een andere openbare dienst. Met het oog op coherentie, homogeniteit en rechtszekerheid, wordt derhalve voorgesteld het Fonds voor de medische ongevallen toe te voegen aan de opsomming van de rechtspersonen van publiek recht die is opgenomen in voornoemde wet van 22 juli 1993.

De rechtspositie van het betrokken personeel dient dringend bepaald te worden aangezien de wet van 31 maart 2010 reeds gedeeltelijk in werking is getreden en de schadeloosstellingsdossiers van de slachtoffers zo snel mogelijk moeten behandeld worden. Het gaat dus om een overheveling van een fonds, dat reeds is opgericht, zodat dezelfde regels van toepassing zijn als het openbaar ambt op de betrokken personen.

B. Bespreking

Deze artikelen geven geen aanleiding tot een verdere bespreking.

III. ARTIKELEN 22 TOT 24

A. Inleidende uiteenzetting door de heer Vincent Vanquickenborne, minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen

De artikelen 22 tot 24 zijn in werkelijkheid technische en wetgevingstechnische wijzigingen van de wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen. Deze wet heeft een wettelijk kader vastgesteld voor de elektronische authentieke akte. Het doel van de wet van 6 mei 2009 is dat elke burger vanaf 2012 de mogelijkheid zou moeten hebben om notariële akten (authentieke verkoopsakte, huwelijkscontract, enz.) na te kijken via zijn elektronische identiteitskaart.

Er werden enkele technische fouten in de wet van 6 mei 2009 vastgesteld en de artikelen 22 tot 24 zijn bedoeld om die te corrigeren.

Voor het overige verwijst de minister naar de memorie van toelichting bij dit ontwerp.

B. Bespreking

Deze artikelen geven geen aanleiding tot een verdere bespreking.

IV. ARTIKELEN 69 TOT 77

A. Inleidende uiteenzetting door mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken

Het ontwerp van wet diverse bepalingen (I) bevat negen artikelen inzake Binnenlandse Zaken die zo snel mogelijk in een wet moeten gegoten worden. Het gaat hier over maatregelen in drie domeinen :

— de private veiligheid,

— de civiele veiligheid en

— de politie.

1. Private en bijzondere Veiligheid — Metaaldiefstallen (artikelen 69-71)

Gelet op de sterk stijgende prijzen van metalen is het aantal metaaldiefstallen tijdens de afgelopen jaren sterk toegenomen. Deze diefstallen richten alles samen heel wat meer dan louter materiële schade aan. Ze leiden ook tot financiële schade en economische schade bij de slachtoffers en brengen in sommige gevallen ook de veiligheid van burgers in gevaar. De minister denkt bij bijvoorbeeld aan diefstal van koperdraad toebehorende aan de NMBS en die essentieel is voor de spoorweginfrastructuur, diefstallen van riooldeksels enz ....

Om te reageren op deze situatie werden de schroothandelaars bij ministerieel besluit van 3 februari 2009 verplicht om de personen die hun schroot verkopen, te identificeren.

Dit had een dubbele doelstelling :

— enerzijds de politiediensten in staat stellen om bij ex-post controles de dieven en de helers op te sporen;

— anderzijds een preventief ontradend effect wanneer men weet dat men zich dient te identificeren vooraleer het metaal te kunnen verkopen.

Dit leek een adequate maatregel want door de politie werd een daling van metaaldiefstallen met maar liefst 63 % vastgesteld in het eerste halfjaar waarin het ministerieel besluit van toepassing was (weliswaar ook mede onder invloed van een dalende metaalprijs).

Dit ministerieel besluit werd naar aanleiding van een geschil voor de Raad van State opgeheven, bij gebrek aan wettelijke basis. Dit heeft geleid tot een nieuwe stijging van het aantal metaaldiefstallen, wat het gunstige effect van de registratieverplichting duidelijk lijkt te maken.

Er is bijgevolg dringend een wettelijke basis nodig om opnieuw een maatregel in te voeren die vergelijkbaar is met die van 2009 voor de verkoop van oude en edele metalen. Dat is net de doelstelling van dit ontwerp. De sector van de schroothandelaars zelf is vragende partij, net als de politiediensten en andere inspectiediensten die deze maatregel steunen.

In de Kamercommissie Binnenlandse Zaken werd een amendement ingediend op artikel 70 (vroeger artikel 67). Het betreft een technische verduidelijking over de persoon die moet geïdentificeerd worden : de persoon die de metalen te koop aanbiedt (de aanbieder is immers niet altijd de verkoper). Daarnaast is een fiscale bepaling toegevoegd waarbij de verkoper moet aangeven of hij al dan niet BTW-plichtig is.

De minister heeft dit amendement aanvaard.

2. Civiele veiligheid — Opleiding van leden van de brandweerdiensten — (artikelen 72-74)

De organisatie en opleiding van de brandweerdiensten wordt geregeld bij het koninklijk besluit van 8 april 2003. Dit besluit bepaalt bijvoorbeeld de verschillende opleidingstypes en welke subsidies aan de provinciale opleidingscentra worden toegekend.

Naar aanleiding van een wijziging van dit besluit begin dit jaar heeft de Raad van State een advies uitgebracht waarin hij aangeeft dat in een vast subsidiesysteem, een organieke wet de hoofdbepalingen voor de toekenning van de subsidies moet vaststellen.

De begrotingswet volstaat alleen in een systeem van tijdelijke subsidies die het begrotingsjaar niet overschrijden.

Uit de opmerking van de Raad van State volgt dat het koninklijk besluit van 8 april 2003 niet meer kan dienen als wettelijke basis voor een permanent systeem van subsidies voor de brandweerscholen. Gelet op het belang van de opleiding van de brandweerlieden voor de eigen veiligheid en die van de burger, geeft dit ontwerp een wettelijke basis voor deze subsidies. Omwille van de rechtszekerheid voor de gemeenten en de brandweerscholen, en om de continuïteit in de opleiding van de hulpdiensten te verzekeren, moet deze correctie zo vlug mogelijk ingevoerd worden.

3. Politie — rechtsbescherming en overgang van 100 militairen — art 75-77

Inzake de geïntegreerde politie regelt het ontwerp twee aspecten die kaderen in een reeks van dringende maatregelen om de veiligheid in de samenleving te verhogen, waaronder ook die van de politieambtenaren zelf.

De eerste maatregel betreft de politieambtenaren zelf, en handelt in het bijzonder over hun veiligheid. De voorgestelde wijziging van artikel 52 van de wet op het politieambt heeft tot doel de rechtsbescherming van de politieambtenaren uit te breiden. Dit is dringend nodig. Het geweld tegen personen die de overheid vertegenwoordigen, wordt immers alsmaar extremer. De huidige regels inzake rechtsbescherming, dat wil zeggen de voorwaarden waaronder een politieambtenaar recht heeft op een gratis advocaat, zijn niet langer aangepast aan de nieuwe toestand en moeten dan ook worden aangepast en uitgebreid. De overheid wil zo een dubbel signaal geven. Ten eerste aan de politieambtenaar zelf, die moet weten dat de overheid hem niet in de steek laat. Ten tweede aan de daders, die moeten beseffen dat zij een sterkere solidariteit mogen verwachten tussen de agenten die het slachtoffer zijn van geweld en hun werkgever.

Het is geenszins de bedoeling een revanchistisch beleid in te voeren maar wel de wettelijke mogelijkheid te creëren om in bepaalde gevallen de stem van de agent en van zijn werkgever-overheid accurater in rechte te laten gelden. Deze maatregel sluit trouwens aan bij andere dringende maatregelen inzake veiligheid van politiemensen. De minister verwijst in dit verband naar de recente wet van 8 maart 2010 die in een strafverzwaring voorziet voor geweld op gezagsdragers of ook aan de substantiële bijkomende investering inzake geïndividualiseerde kogelwerende vesten. Al die maatregelen moeten leiden tot een betere bescherming en functionering van de politieambtenaren die één van de hoekstenen zijn van onze samenleving : dat gegeven mag niet worden ontwricht.

De tweede maatregel is een capaciteitsmaatregel en betreft concreet de overgang van 100 militairen naar de politie. De bedoeling daarvan is de capaciteit van de politiediensten in Brussel te versterken. De overgeplaatste militairen verbinden zich er toe om eerst vijf jaar te worden ingezet bij de directeur-coördinator (Dirco) van Brussel van de federale politie. Uiteraard varen ook de Brusselse politiezones wel bij deze versterking omdat de Dirco Brussel hun dikwijls steun verleent of hen van sommige taken ontlast zoals, bijvoorbeeld, de bewaking van kritieke punten.

De ontworpen wetsbepaling regelt de financiële afspraak tussen Binnenlandse Zaken en Defensie : gedurende vijf jaren zal de loonkost van die militairen onder hen worden verdeeld a rato van respectievelijk een derde en twee derde. Na die vijf jaar draagt Binnenlandse Zaken de volledige kost.

Aangezien de lopende zaken voortduren, moeten er hic et nunc maatregelen worden getroffen.

B. Algemene bespreking

De heer Deprez verklaart in naam van zijn fractie dat de maatregelen betreffende de identificatie- en registratieverplichting bij de aankoop van oude en edele metalen heel nuttig zijn.

De minister bevestigt dat men door een dergelijke verplichting een daling vaststelt van 63 % van de diefstallen in zes maanden, nadat het ministerieel besluit van kracht werd.

C. Artikelsgewijze bespreking

Ingevolge een opmerking van de Dienst wetsevaluatie stelt de commissie vast dat de vervanging van artikel 9ter van de vreemdelingenwet door een nieuwe tekst, zoals wordt voorgesteld in artikel 187 van het ontwerp, er toe noopt ook artikel 12bis, § 4, tweede lid, van die wet te wijzigingen wil de verwijzing kloppen.

Daartoe wordt door de heer Moureaux c.s. een amendement ingediend (St. Senaat 5-609/2).

Staatssecretaris Wathelet is het eens met dit amendement maar wijst er op dat de Kamercommissie Binnenlandse Zaken niet meer zal worden bijeengeroepen voor het Kerstreces.

V. ARTIKEL 164

A. Inleidende uiteenzetting door de heer Philippe Courard, staatssecretaris voor Maatschappelijke integratie en Armoedebestrijding

De Staatssecretaris verklaart dat artikel 164 een wijziging bevat van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Wanneer een asielzoeker in het wachtregister is ingeschreven op het adres van de Dienst Vreemdelingenzaken of van het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen, heeft dit tot gevolg dat het OCMW van Brussel territoriaal bevoegd is voor de maatschappelijke dienstverlening en voor zover er geen verplichte plaats van inschrijving werd toegewezen of wanneer die werd opgeheven met toepassing van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen. Aangezien de inschrijving hier overeenstemt met een fictief adres, heeft de voorgestelde wijziging tot doel dit aan te passen. Er wordt geen rekening meer gehouden met deze administratieve inschrijving op het adres van de Dienst Vreemdelingenzaken of van het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen om de territoriale bevoegdheid van het OCMW te bepalen.

Artikel 2, § 5, van de wet van 2 april 1965 is een specifieke regel voor het bepalen van de bevoegdheid van een OCMW en is zo een uitzondering op de algemene bevoegdheidsregel voorzien in artikel 1, 1, van de bedoelde wet. Wanneer een specifieke regel niet toepasbaar is, is de algemene bevoegdheidsregel uit artikel 1, 1, van de voormelde wet van toepassing.

B. Bespreking van het artikel

De heer Broers dient een amendement in dat er toe strekt artikel 164 te doen vervallen (amendement nr. 3, Stuk Senaat nr. 5-609/2). Deze bepaling maakt het voor de asielzoeker in de praktijk veel moeilijker om in aanmerking te komen voor maatschappelijke dienstverlening indien aan hen geen opvangplaats werd aangewezen.

Doordat deze mensen niet over een adres beschikken is hun plaats van inschrijving in de praktijk vrijwel steeds het adres van de Dienst Vreemdelingenzaken. Vaak zijn deze mensen onvermogend en beschikken zij niet over een netwerk, waardoor het voor hen in de praktijk onmogelijk is om op eigen houtje een plaats van inschrijving te vinden. Het voorstel beoogt de praktijk van het Brusselse OCMW, dat — tegen de wet in - deze asielzoekers nu al maanden weigert, te legitimeren.

Via juridisch formalisme wordt de niet-toegewezen asielzoeker die niet over de middelen beschikt om zelfstandig een adres te zoeken elke assistentie door het OCMW (dringende medische hulp uitgezonderd) ontnomen, en dit terwijl de regering er niet eens in slaagt om de opvangcapaciteit voor te behouden voor de asielzoekers zelf.

De heer Wathelet, staatssecretaris kan niet instemmen met dit amendement. Er is in de huidige stand van zaken immers een zekere discriminatie ten overstaan van Brussel, omdat bijna alle procedures inzake vreemdelingen in Brussel worden ingediend, namelijk bij de CGVS of bij de Dienst Vreemdelingenzaken. Aangezien het adres waar de procedure wordt ingediend wordt beschouwd als het enige adres van de betrokken persoon, dient het OCMW te Brussel de opvang te garanderen, zelfs als de betrokkene er niet verblijft. In het voorliggende ontwerp wordt bepaald dat het OCMW waar de persoon verblijft voor de opvang dient in te staan, aangezien de huidige situatie onhoudbaar blijkt voor Brussel. Het amendement stelt voor het artikel te doen vervallen en brengt aldus al te grote moeilijkheden mee voor de stad Brussel.

De heer Broers wijst erop dat de asielzoeker, die niet over een netwerk beschikt, moeilijk zal kunnen uitzoeken bij welk OCMW hij dient aan te kloppen.

VI. ARTIKELEN 187 EN 188

A. Inleidende uiteenzetting door de heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Migratie-en asielbeleid

Artikel 187 van het wetsontwerp wijzigt de procedure tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning op grond van medische redenen. Het voegt een nieuwe ontvankelijkheidsvoorwaarde in in artikel 9ter van de wet van 15 december 1980. Om ontvankelijk te zijn moet de in België verblijvende vreemdeling een standaard medisch getuigschrift indienen.

De tweede paragraaf verduidelijkt de manier waarop de verzoeker zijn identiteit kan bewijzen overeenkomstig Arrest 2009/193 van 26/11/2009 van het Grondwettelijk Hof.

Artikel 188 gaat over de kennisgeving van de beslissingen van de Dienst Vreemdelingenzaken met een aangetekende brief in het raam van de procedures van artikel 9bis of artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Het doel ervan is de procedure te vergemakkelijken en de bevelen om het grondgebied te verlaten efficiënter te maken.

B. Algemene bespreking

De heer Moureaux betwijfelt of het aangetekend verzenden van de bevelen om het grondgebied te verlaten werkelijk efficiënt is. Niet iedereen heeft een brievenbus en het dreigt tot betwistingen te leiden.

De Staatssecretaris herhaalt dat de procedure voortaan vergelijkbaar is met die voor het asiel, waar het systeem reeds wordt toegepast. Hiermee kan men tevens de gemeenten ontlasten.

C. Artikelsgewijze bespreking

De heer Broers dient een amendement in op artikel 187 van het ontwerp (amendement nr. 4 , St. Senaat 5-609/2). Dit amendement streeft een wijziging na van de voorgestelde regeling voor een verblijfsvergunning op grond van medische redenen (artikel 9ter van de Vreemdelingenwet) en dit om proceduremisbruiken te voorkomen.

In de eerste plaats beoogt het amendement onze wetgeving beter te laten aansluiten bij de Europese regelgeving en de wetgeving van de ons omringende landen.

Door in 2006 een specifieke procedure te creëren voor de medische verblijfsregularisatie, heeft de Belgische wetgever de Europese richtlijn zo ruim geïnterpreteerd dat hij ze heeft gelijkgesteld met een subsidiaire bescherming. Deze ruime interpretatie wordt niet gevolgd in onze buurlanden.

Het amendement beoogt de loskoppeling van de Belgische wetgeving van het systeem van subsidiaire bescherming.

In de tweede plaats dient de medische regularisatie een uitzonderingsprocedure te blijven. Daarom wordt voorgesteld om uit te sluiten dat de aanvraag tot medische regularisatie niet kan worden ingewilligd wanneer een vreemdeling tegelijk een aanvraag heeft ingediend voor een andere verblijfsprocedure of voor asiel.

In de derde plaats tenslotte beoogt het amendement de procedure zo aan te passen dat de aanvragen die overduidelijk nooit tot een medische regularisatie kunnen leiden snel door een geneesheer kunnen worden afgeblokt. Op basis van het voor te leggen standaard medisch attest zal de geneesheer gemakkelijk en administratief eenvoudig kunnen vaststellen dat de ziekte niet voldoende ernstig is en absoluut nooit aanleiding kan geven tot een medisch verblijfsstatuut.

De Staatssecretaris stipt aan dat het amendement drie belangrijke elementen bevat. Een eerste luik betreft de identificatie in het kader van artikel 9ter, een tweede luik het feit dat men niet gelijktijdig twee procedures zou mogen indienen en ten derde een nieuwe grond van ontvankelijkheid door tussenkomst van de dokter.

Wat het eerste luik betreft, verwijst spreker naar de situatie bijvoorbeeld in Zweden en Hongarije, die ook lid zijn van de Europese Unie, en die nog verder gaan dan België qua subsidiaire bescherming voor medische redenen. De medische redenen vallen er binnen de procedure van bescherming zelf. Dit betekent dat zij volgend systeem toepassen: wanneer men een procedure indient bij de asielinstantie, wordt door dezelfde asielinstantie ook de mogelijkheid bekeken om aan de betrokkene subsidiaire bescherming te verlenen om medische redenen. Dit wordt dus behandeld in de asielprocedure as such. België heeft voor een tussenweg gekozen. Medische redenen voor regularisatie worden opgenomen in artikel 9ter, en worden niet door CGVS behandeld, maar door DVZ. Volgens het Grondwettelijk Hof is dit een soort bescherming en dienen de identiteitsmechanismen te verschillen van deze opgesomd in artikel 9bis. Overeenkomstig artikel 9bis moet de betrokkene de identiteitsdocumenten neerleggen om een regularisatie op basis van dat artikel te krijgen en overeenkomstig artikle 9ter moet de betrokkene zijn identiteit bewijzen. Voorliggende bepaling schrijft de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof in in de wet. De vraag of het hier al dan niet om subsidiaire bescherming gaat komt hier niet ter sprake. Spreker meent dat het efficiënter zou zijn als de medische redenen in het kader van de subsidiaire bescherming zouden behandeld worden door CGVS zelf. Dit is echter een ander debat, dat niet dient te worden gevoerd in het kader van een wet houdende diverse bepalingen. Het is nu onze taak de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof toe te passen.

Het amendement bepaalt verder dat een procedure op basis van artikel 9ter enkel zou mogen worden ingediend wanneer de asielprocedure is beëindigd. Dit brengt een verlenging van de procedure met zich mee. Spreker is enigszins verbaasd over deze houding.

Ook het derde luik brengt een verlenging van de procedure met zich mee; er wordt immers een bijkomende ontvankelijkheidsfase ingevoerd, namelijk de tussenkomst van de dokter. Wanneer de dokter tussenkomt, meent spreker dat men de grond van de zaak raakt en dat het niet meer om een fase van ontvankelijkheid gaat. Door een bijkomende stap in te voeren in de procedure, verlengt men de procedure. Spreker meent dat de ontvankelijkheid de verplichting betreft een dossier in te dienen met een standaard medisch attest. Indien het medisch attest ontbreekt, is het dossier onontvankelijk. Indien een dokter tussenkomt, oordeelt hij over de grond van de zaak. Spreker verklaart dat de regering bijkomende middelen heeft vrijgegegen om dokters te kunnen engageren bij de DVZ, wat positief inwerkt op de vermindering van de achterstand op het vlak van de procedure bepaald in artikel 9ter.

De minister besluit dat de bedoeling van het voorliggend wetsonwerp is de procedure zo kort mogelijk te houden.

VII. STEMMINGEN

Amendement nr. 3 van de heer Broers wordt verworpen met 7 stemmen tegen 2 bij 3 onthoudingen.

Amendement nr. 4 van de heer Broers wordt verworpen met 10 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding.

Amendement nr. 5 van de heer Moureaux c.s. wordt ingetrokken.

Het geheel van de naar de commissie verwezen artikelen werd aangenomen met 8 stemmen bij 6 onthoudingen.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Caroline DÉSIR. Philippe MOUREAUX.