5-445/1

5-445/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

9 NOVEMBER 2010


Voorstel van resolutie over het strategisch concept van de Atlantische Alliantie

(Ingediend door de heer Armand De Decker c.s.)


TOELICHTING


Inleiding

Op de top van Straatsburg-Kehl, georganiseerd voor de 60e verjaardag van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) (april 2009), hebben de staatshoofden en regeringsleiders van de 28 lidstaten van de Atlantische Alliantie beslist het proces te starten met het oog op de vernieuwing van het strategisch concept ervan. Ze hebben de secretaris-generaal belast met het bijeenbrengen en leiden van een groep van gekwalificeerde experts met uiteenlopende achtergronden die, in nauwe samenwerking met alle bondgenoten, de krachtlijnen moeten uittekenen die het de secretaris-generaal mogelijk moeten maken een nieuw strategisch concept uit te werken en voorstellen met betrekking tot de toepassing ervan voor te leggen met het oog op de goedkeuring ervan op de volgende Top.

Het document van 1999 blijft nog grotendeels bruikbaar, maar het moet opnieuw worden bekeken in het licht van de gebeurtenissen die zich sedertdien hebben voorgedaan. De huidige versie werd in 1999 opgesteld, vóór de interventie in Kosovo. De gebeurtenissen van 11 september 2001 en de operatie in Afghanistan vormen een bijkomende reden om de tekst te actualiseren. Sedertdien werd de Atlantische Alliantie uitgebreid van 16 tot 28 leden. De interventies inzake crisisbeheersing in de asymmetrische oorlogen, de dialoog en de cohesie van de Alliantie die achteruitgegaan zijn als gevolg van de oorlog in Irak, het al dan niet voortzetten van de geografische uitbreiding van de NAVO, het probleem van de partnerschappen, de relaties met Rusland, de operationele ontwikkeling van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB), ...

Om haar belang ten volle aan te tonen in een geopolitieke context die totaal verschillend is van de context die geleid heeft tot haar oprichting in 1949, krijgt de Atlantische Alliantie een nieuwe agenda voorgesteld. Om nuttig te blijven in de ogen van de Verenigde Staten mag de NAVO zich niet beperken tot de territoriale verdediging van haar leden, en het beginsel van de interventie buiten de zone werd het afgelopen decennium reeds ruimschoots onderbouwd in het bijzonder door de operaties in de Balkan en in Afghanistan. Deze laatste interventies zijn totaal verschillend van de statische territoriale verdediging die gedurende 45 jaar de bestaansreden van de NAVO was. Daarom moeten de NAVO en de legers van de lidstaten worden aangepast.

De herziening van het strategisch concept van de Alliantie biedt een gelegenheid om na te denken over het geheel van de thema's die haar aanbelangen en over de evolutie van het veiligheidskader sedert 1999 en om vooruit te lopen op een aantal tendensen die zich aandienen.

Moet de NAVO hervormd worden om overal te kunnen ingrijpen waar de westerse belangen op het spel staan en, als zij daartoe beslist, zich bezig te houden met alle problemen die de internationale stabiliteit kunnen beïnvloeden ? Moet de NAVO, uit operationeel oogpunt, de perimeter van haar mogelijke interventies uitbreiden tot de hele planeet ? Moeten de opdrachten van de NAVO voortaan worden uitgebreid met de bevordering van de vrijheid overal waar ze met voeten wordt getreden, de strijd tegen het terrorisme en de proliferatie van kernwapens, het bestaan van falende Staten en de cyberaanvallen of de onzekerheid over de energiebronnen ? Moet de Atlantische Alliantie een global political forum worden, een global security provider, een global training provider door tal van partnerschappen te sluiten met niet-leden ?

Die vragen kwamen aan bod in het rapport van de expertgroep onder het voorzitterschap van Madeleine Allbright. Dat rapport werd op 17 mei 2010 aan de Secretaris-Generaal van de NAVO overhandigd. Die heeft een ontwerp uitgewerkt dat aan de lidstaten werd overgelegd. Zij zullen over een definitief akkoord onderhandelen, dat eind november in Lissabon ter goedkeuring aan de staatshoofden en regeringsleiders zal worden overgelegd.

Behandelde thema's

A. De interne organisatie van de Alliantie moet verder worden verlicht en aangepast. Moet de regel van de consensus worden versoepeld ? De SHAPE (Supreme Headquarters Allied Powers Europe) zou met name in staat willen zijn bepaalde vetorechten in het besluitvormingsproces te omzeilen. Het is echter weinig waarschijnlijk dat binnen de Alliantie een akkoord wordt bereikt om de huidige regels op losse schroeven te zetten. Het lijkt hoe dan ook van wezenlijk belang dat de lidstaten controle behouden op de beslissingen, ook die met betrekking tot de gemeenschappelijke uitgaven, die een invloed hebben op hun financiële bijdrage.

B. Naast de lichtere structuur, moet de NAVO zich ook vragen stellen over de aard en de moeilijkheidsgraad van de operaties die ze meent te kunnen uitvoeren. Volgens recente documenten zou de NAVO theoretisch in staat moeten zijn gelijktijdig twee belangrijke en zes minder belangrijke operaties te leiden, wat haar reële capaciteiten wel ver lijkt te overtreffen. Het toekomstig strategisch concept moet de toegevoegde waarde van de NAVO op militaire gebied behouden, evenwel met doorzichtige en meer realistische doelstellingen.

C. De aanwezigheid van Amerikaanse soldaten en kernwapens op ons grondgebied houdt een strategische verankering in tussen de beide zijden van de Atlantische Oceaan. Die tweevoudige aanwezigheid heeft een duidelijke militaire betekenis, maar ook een onvermijdelijke politieke dimensie. Toch stellen we vast dat het aantal Amerikaanse soldaten zal afnemen van 350 000 in 1989 tot 25 000 in 2014, en dat ze zullen verhuizen naar het oosten, naar Bulgarije en Roemenië. Bovendien wordt het aantal Amerikaanse kernwapens op Europees grondgebied op 400 geraamd, terwijl er dat nog 7 000 waren begin de jaren 1980, ten tijde van de crisis rond de Euroraketten.

Kan de toegenomen Amerikaanse afschrikking steunen op conventionele en nucleaire middelen die zich helemaal niet op Europees grondgebied zouden bevinden ? Moeten de Europeanen investeren in vliegtuigen met dubbele capaciteit om nucleaire taken te kunnen uitvoeren terwijl de wapens zelf zich niet meer op Europees grondgebied zouden bevinden ? Kan de Amerikaanse nucleaire paraplu geloofwaardig zijn zonder de aanwezigheid van wapens op Europees grondgebied en zonder de Europese Staten er meer bij te betrekken ? Welke rol moeten de Franse en Britse kernwapens binnen het Bondgenootschap spelen nu Frankrijk integraal deel uitmaakt van de militaire structuur van de NAVO ?

De rol van de onafhankelijke afschrikkingsmachten met betrekking tot de veiligheid van de Alliantie werd erkend door de verklaring van Ottawa in 1974 en in het strategisch concept van 1999.

Dat thema verwijst naar de betrokkenheid van de Alliantie in kwesties als arms control, conventionele (CFE-Verdrag) en nucleaire ontwapening (TNP 2010), en non-proliferatie. Het raketafweersysteem is eveneens van fundamenteel belang.

D. Een ander thema heeft betrekking op de structurele en operationele ontwikkeling van het EVDB, via een autonoom maar transparant capaciteitsbeleid van de EU ten opzichte van het optreden van de NAVO, en de uitwerking van eigen planificatie- en beslissingsinstrumenten. Om die doelstellingen te bereiken, moet de relatie tussen de NAVO en de EU grondig worden verbeterd. Het nieuw strategisch concept van de NAVO moet specifiek de essentiële rol van het veiligheids- en defensiebeleid van de EU erkennen en moet het belang benadrukken van samenwerking met andere internationale organisaties, zoals de Verenigde Naties — aangezien de meeste opdrachten van de NAVO onder de VN-paraplu worden uitgevoerd — of de Afrikaanse Unie.

Het debat over de relatie NAVO-Europese Unie ging lange tijd over het bestaan van een geloofwaardig Europees veiligheids- en defensiebeleid, evenwel zonder een volledige autonomie ten opzichte van de NAVO. Met het Verdrag van Lissabon werd het gemeenschappelijk Europees veiligheidsbeleid ten volle aanvaard en kan het steunen op de akkoorden van Berlijn-plus. Rest de coördinatie, in de stabiliseringsoperaties, van het militaire optreden van de Alliantie en de bijdragen van de Europese Unie, inzonderheid met betrekking tot stabilisatie, heropbouw en ontwikkeling. Deze coördinatie moet worden verzekerd op het gepaste niveau en zodanig dat de Europese Unie, via de fondsen van de Commissie, niet herleid wordt tot een rol van civiel agentschap ten dienste van de NAVO.

E. Het nieuw Strategisch Concept van de NAVO moet dus rekening houden met het veiligheidssituatie van de 21e eeuw. De collectieve verdediging zou evenwel de basis van de Alliantie moeten blijven. Het lijkt essentieel opnieuw te bevestigen dat artikel 5 en de collectieve verdediging de hoeksteen vormen van de Alliantie. Zij zijn er het centraal element van. Welke zijn echter, in een nieuwe strategische omgeving de politieke en militaire middelen die ze impliceert ?

Is de verdere uitbreiding echt verenigbaar met de collectieve verdediging en de absolute naleving van artikel 5 ? Wat is het gevolg voor de Alliantie, en haar veiligheidsgarantie, van een gemeenschappelijke grens met Rusland ? De strekking van artikel 5 van het Verdrag van Washington, dat er de kern van vormt en dat de solidariteit tussen de lidstaten in geval van agressie bevestigt, zou ter discussie kunnen worden gesteld, aangezien bepaalde bondgenoten de implicaties ervan willen preciseren.

De crisis in Georgië heeft immers de vraag doen rijzen van het niveau van garantie dat de Alliantie zou kunnen bieden door een politiek getinte uitbreiding van de bepaling van artikel 5, aangezien sommigen van mening waren dat die garantie impliciet kon worden uitgebreid tot de partnerlanden.

Zo moeten we ons ook afvragen of het mogelijk en wenselijk is in de garantie van collectieve verdediging ook bedreigingen in aanmerking te nemen die bijvoorbeeld betrekking hebben op de civiele bescherming, klimaatrampen, cyberaanvallen of de verstoring van de energievoorziening. Een dergelijke uitbreiding van het bevoegdheidsgebied van de NAVO, die thans geen bevoegdheid heeft op dat gebied, zou zeker leiden tot een overlapping met andere organisaties, inzonderheid de Europese Unie.

F. Sedert 1999 is de Atlantische Alliantie uitgebreid. Er werden relaties aangeknoopt die verder gaan dan het Partnerschap voor de Vrede : denken we bijvoorbeeld aan het Mediterraan Partnerschap van de NAVO (PMO) van februari 1995, het Istanbul Cooperation Initiative (ICI) van juni 2004 met verschillende landen rond de Perzische Golf en de aanwezigheid van de Israëlische stafchef in november 2008 op de Conferentie van de stafchefs van de lidstaten.

Artikel 10 van het Verdrag van Washington beperkt de toetreding van nieuwe lidstaten tot de Europese Staten, maar we kunnen ons afvragen of de problemen in verband met de kandidaturen van Georgië en Oekraïne niet zullen leiden tot een soepelere uitbreidingsformule, via de uitwerking van partnerschappen die zouden moeten worden geïnstitutionaliseerd naast het lidmaatschap van de Alliantie sensu stricto.

Die partnerschappen groeperen thans diverse actoren als de neutrale Europese landen, de landen van Centraal-Azië, de landen ten zuiden van de Middellandse Zee, de Golfstaten, Japan, Korea en Nieuw-Zeeland. Zij kunnen slachts worden verantwoord indien gemeenschappelijke waarden van vrijheid en democratie worden gedeeld en bieden een nuttige bijdrage tot de interoperabiliteit en de concrete samenwerking, maar mogen de tegenstellingen met de zuiderse landen niet versterken, of de specificiteit van het EVDB niet verzwakken.

G. Naast de collectieve verdediging moet de NAVO, in volledige samenspraak met de EU, de Euro-Atlantische zone veiliger en stabieler maken, en er de democratie, de opleiding van de strijdkrachten (die al aanwezig zijn in de PFP (Partnershap for peace) van 1994) en de civiele controle over de troepenmacht bevorderen. De NAVO mag zich dus niet beperken tot de collectieve verdediging, maar moet collectieve veiligheidsmaatregelen uitwerken. Er moet dan ook een relatie worden uitgewerkt tussen de territoriale verdediging waarvoor de Alliantie werd opgericht en de huidige vormen om de defensietaken in overeenstemming te brengen met de bescherming van de veiligheid.

Ook nieuwe bedreigingen, zoals de cyberaanvallen, de maritieme beveiliging en de energiezekerheid, moeten worden aangepakt. De NAVO moet een meerwaarde bieden met die nieuwe taken. De raadplegingen bepaald in artikel 4 van het Verdrag zouden geschikt zijn om het hoofd te bieden aan die bedreigingen.

H. Er moet absoluut voor worden gezorgd dat de NAVO-militairen beter inzetbaar zijn, bekwamer en beter geïntegreerd : ze moeten beschikken over hoogtechnologisch materiaal, ontstaan uit een dynamische samenwerking tussen de Europese en de Amerikaanse wapenindustrieën.

Thema's als de opening van het Hoge Noorden (Noordpoolgebied) als gevolg van de klimaatwijziging, de noodzaak om bepaalde structuren van de NAVO te rationaliseren, de impact van de economische crisis op de defensiebudgetten en de migratiedruk zullen aan bod komen bij de onderhandelingen over het strategisch concept.

Conclusies

Op de Top van Londen van juni 1990 werd nagedacht over de gevolgen van de val van de Berlijnse Muur en het einde van de Koude Oorlog voor de Atlantische Alliantie. Op de Top van Rome van december 1991 werd een tekst opgesteld waarin de begrippen vijanden en Sovjetdreiging vervangen werden door de begrippen risico's en uitdagingen. In die tekst werden ook begrippen ingevoerd als preventie en risicobeheersing.

Ter gelegenheid van de 50e verjaardag van de Alliantie (april 1999) werd een nieuw document aangenomen — dat thans wordt herzien — waarin de nieuwe uitdagingen inzake veiligheid werden voorgesteld : regionale instabiliteit als gevolg van etnische en religieuze spanningen, schendingen van de mensenrechten, territoriale geschillen en het uiteenvallen van Staten. Er werd ook een oriëntatie gegeven voor een grondige hervorming van de militaire commando's van de Alliantie, waartoe op de Top van Praag in 2002 werd beslist met de oprichting van de Allied Command Operations (ACO) en het Allied Command Transformation (ACT). Het aantal staven werd verminderd van 65 tot 11.

België moet in dit debat zijn eigen standpunt laten gelden over de rol van de Alliantie, de werking en de toekomst ervan in een zeer veranderlijke internationale en veiligheidscontext. Het moet de bedoeling zijn om een politiek document te leveren waarin de boodschap die de Alliantie wil richten tot de rest van de wereld en haar eigen lidstaten wordt geherdefinieerd.

Armand DE DECKER.
François BELLOT.
Dominique TILMANS.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat vraagt de regering bij de besprekingen over de herziening van het strategisch concept een aantal standpunten te verdedigen :

1. de grondslag van de Atlantische Alliantie is de collectieve verdediging van de lidstaten die gemeenschappelijke waarden delen, een beginsel dat vervat is in artikel 5 van het Handvest van de NAVO; het heeft betrekking op alle lidstaten, zowel wat de bijdrage tot de veiligheid van eenieder betreft, als wat de garanties voor gemeenschappelijke veiligheid betreft;

2. bij de uitvoering van dat beginsel moeten een evenwichtige verdeling van de lasten en de transatlantische solidariteit in acht worden genomen; het moet evolueren naar gelang van het veiligheidsklimaat : de omstandigheden waarin een beroep wordt gedaan op artikel 5 en de antwoorden van de Alliantie daarop moeten worden bekeken en gepreciseerd naar gelang van de evolutie van dat veiligheidsklimaat;

3. de Atlantische Alliantie blijft dus van nature een militair bondgenootschap met als belangrijkste opdracht de veiligheid en de integriteit van de lidstaten; ze heeft geen welbepaalde vijand tegen wie de militaire middelen worden ingezet en ze moet bijdragen tot de Euro-Atlantische veiligheid;

4. de goedkeuring van een nieuw strategisch concept moet het transatlantisch partnerschap kunnen versterken : het moet het overleg tussen de lidstaten bevorderen en de politieke dialoog voeden over de veiligheidskwesties die betrekking hebben op de Euro-Atlantische zone zoals bepaald in artikel 4 van het Handvest;

5. de Atlantische Alliantie moet, binnen de grenzen van haar menselijke en technische middelen, een rechtvaardig evenwicht vinden tussen de collectieve verdediging en de conflictbeheersing;

6. in het kader van de opdrachten van de NAVO met betrekking tot de collectieve verdediging van de Alliantie (artikel 5), blijft naast de conventionele middelen de afschrikkingsrol van kernwapens pertinent; toch moet de Alliantie streven naar een wereldwijde vermindering van kernwapens, tot een zo laag mogelijk niveau;

7. terrorisme en massavernietigingswapens zijn twee bedreigingen die op de lidstaten wegen; ze moeten op hun juiste waarde worden geschat, op basis van de meest volledige en betrouwbare informatie; het is van belang dat de interactie tussen deze twee soorten bedreigingen onderkend wordt en dat gepaste antwoorden worden gevonden om ze te bestrijden;

8. de Atlantische Alliantie moet de bedreigingen en de veiligheidsuitdagingen beter onderkennen die verband houden met de energieveiligheid (veiligheid van de infrastructuur en de externe bevoorradingsroutes), met de strijd tegen de piraterij (maritiem toezicht en toezicht op de marinebasissen), met de strijd tegen cyberaanvallen, met de gevolgen voor de veiligheid van de klimaatveranderingen en de controle over de waardevolle grondstoffen zoals water;

9. de Atlantische Alliantie moet zich bezinnen over en een doctrine uitwerken met betrekking tot de beschermingsverantwoordelijkheid, overeenkomstig de doctrine van de Verenigde Naties ter zake, om de wereld voor een nieuwe genocide te behoeden;

10. de Atlantische Alliantie moet de doctrinale en praktische uitdagingen van de contraguerrilla en de asymmetrische oorlogen opnemen;

11. de Atlantische Alliantie moet haar partnerschappen verdiepen met de andere internationale organisaties die bevoegd zijn op het gebied van veiligheid :

a. de Europese Unie : de complementariteit tussen de twee organisaties moet wederzijds worden erkend, wat veronderstelt dat ze moet evolueren naar een relatie die beter georganiseerd, meer geregeld en productiever is, zodat een overbodig en duur dubbel gebruik van middelen wordt voorkomen, een harmonisering van de planning van de troepen, evenwel met behoud van de beslissingsautonomie (geen Europese officieuze bijeenkomsten binnen de NAVO, geen eerste keuzerecht voor de NAVO); geclassificeerde documenten moeten kunnen worden uitgewisseld tussen de beide organisaties; de verdere ontwikkeling van het EVDB beantwoordt aan de noodzakelijke taakverdeling binnen de Alliantie; de operationele samenwerking moet verder gaan dan Berlijn-plus; de NRF (Nato Response Force) en de TG (Tactische Groepen van de EU) moeten worden aangevuld met lucht- en maritieme middelen overeenkomstig de doelstellingen van deze snel inzetbare troepen;

b. de Verenigde Naties : de tendens tot geografische uitbreiding van de opdrachten van de NAVO moet gepaard gaan met een herdefinitie en een verheldering van de relatie met de VN, die de enige wereldorganisatie voor collectieve veiligheid moet blijven; de NAVO moet zich beperken tot de rol van « gewapende arm » die verder opereert onder het bevel van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en deze organisatie de humanitaire opdrachten laat organiseren en het statuut van de vredesmissies laat bepalen;

c. de Afrikaanse Unie : de ervaring van de NAVO en van de EU inzake civiel-militaire samenwerking, opleiding van militairen en multilaterale operaties moet worden gedeeld met de AU, zodat ze haar bevoegdheden inzake veiligheid op het Afrikaanse continent kan versterken;

d. de OVSE (Organisatie voor vrede en samenwerking in Europa) : de ervaring van de OVSE en haar betrokkenheid bij dossiers die verband houden met wapenbeheersing, vertrouwenscheppende maatregelen, conflictbeheersing en politieke crisisbeheersing moeten worden gedeeld met de NAVO, zodat de veiligheid van de Europees-Atlantische ruimte kan worden versterkt;

12. de Atlantische Alliantie moet met de burgers van de lidstaten en de partnerlanden, alsook met de mensen die wonen in de landen waar de NAVO opereert, beter communiceren over haar rol en haar belang voor de veiligheid;

13. de hervorming van de troepen moet zowel beantwoorden aan de vereisten van de opdrachten bepaald in artikel 5 als aan de opdrachten buiten de zone; er moeten daarbij lessen worden getrokken uit de recente NAVO-operaties; de samenwerking inzake bewapening moet worden versterkt; het evenwicht tussen de drie machten — landmacht, zeemacht, luchtmacht — moet worden herzien; de reorganisatie van de hoofdkwartieren en de commandostructuren moet een onderdeel zijn van die hervorming;

14. de uitbreiding van de Atlantische Alliantie moet worden voortgezet volgens het « open deur »-beginsel voor landen die dezelfde waarden delen. Overeenkomstig het Handvest moet die uitbreiding het mogelijk maken de totale doelstelling van de Alliantie te bereiken, namelijk de versterking van de gemeenschappelijke Europees-Atlantische veiligheid; de toetredingscriteria en de bijdrage van de kandidaat-lidstaten tot die totale doelstelling moeten transparant zijn en duidelijker worden uiteengezet door de politieke en militaire overheden van de Alliantie;

15. aangezien constructieve betrekkingen met Rusland essentieel zijn voor de Europees-Atlantische veiligheid, moet de Alliantie beter communiceren over haar uitbreidingsbeleid en aantonen dat het de veiligheid van Rusland helemaal niet bedreigt;

16. de relatie met Rusland moet worden verdiept op het gebied van de samenwerking, zodat een versterkte politieke en militaire samenwerking tot stand komt die leidt tot meer veiligheid in Europa; thema's als Afghanistan, arms control, raketafweersystemen en maritieme veiligheid moeten samen grondig worden bestudeerd, net als de veiligheid van de militaire gebieden en de ontmanteling van verouderde wapens en militaire infrastructuren;

17. Rusland moet de soevereiniteit, de integriteit en de autonomie van de buurlanden erkennen;

18. de Atlantische Alliantie moet haar partnerschappen verdiepen, zowel op militair niveau als op het niveau van de politieke dialoog waarvan de inhoud moet worden versterkt; er moet een politieke en militaire dialoog tot stand worden gebracht met China en India;

19. als de regel van de eenparigheid moet worden behouden in het besluitvormingsproces, kan het mechanisme van de constructieve onthouding worden toegepast voor een aantal beslissingen;

20. de Atlantische Alliantie moet de vernieuwing voortzetten en haar militaire en civiele structuur rationaliseren;

21. de Atlantische Alliantie moet uit haar betrokkenheid in Afghanistan lessen trekken met betrekking tot de financieringswijze van haar operaties, de relevantie van de caveats, de modernisering van het militair materiaal dat gebruikt wordt bij de operaties, haar interoperabiliteit en de commandostructuur;

22. zowel de Atlantische Alliantie als de EU moeten, vooral in tijden van economische crisis, de standaardisering van de uitrustingen en de samenwerking inzake bewapening tussen hun lidstaten bevorderen, in samenwerking met het Europees wapenagentschap, vooral met betrekking tot :

— het langeafstandsluchtvervoer;

— de luchtbevoorrading;

— het verzamelen van informatie door menselijke en technische middelen, met inbegrip van satellietcommunicatie;

— de medische ondersteuning;

— de logistieke ondersteuning;

23. de gemeenschappelijke opleiding en de interoperabiliteit van de troepen van de lidstaten, alsook het DDR-proces (ontwapening, demobilisatie en integratie, Disarmement, Demobilization and Reintegration) in de landen waar de Alliantie optreedt, moeten worden verdiept;

24. de Atlantische Alliantie moet, in samenwerking met Rusland, een missile defence ontwikkelen die volledig past in het kader van artikel 5;

25. het herziene CFE-Verdrag (Conventionele strijdkrachten in Europa) moet snel worden aangenomen door de lidstaten, zodat de verificatieclausules en de inspectiemaatregelen onmiddellijk kunnen worden geïmplementeerd.

26. de Alliantie moet de planning van haar investeringen opvoeren om ze aan te passen aan haar budgettaire middelen.

14 oktober 2010.

Armand DE DECKER.
François BELLOT.
Dominique TILMANS.