4-1772/1 | 4-1772/1 |
29 APRIL 2010
Reeds vóór de Eerste Wereldoorlog schreef Jules Destrée aan de Koning : « Er zijn geen Belgen, Sire. België is een politieke Staat, vrucht der diplomatie. Het werd kunstmatig samengesteld, het heeft géén nationaliteit. Welke antithesis tussen Vlaanderen en Wallonië ! De aardbodem is verschillend, de mensen die deze streken bewonen zijn anders en hunne zielen zijn zo verschillend als hunne landschappen. Hunne bedrijvigheden is voor de enen de landbouw, voor de anderen de nijverheid. De Vlaming is langzaam, hardnekkig, geduldig en ordelijk, de Waal is vlug, onbestendig en bedilziek. De gevoeligheid is anders : wat de ene geestdriftig maakt, laat de ander koud en verwekt misschien wel afkeer. (...) De Waal hoort toe aan de Latijnse beschaving en de Vlaming aan de Germaanse cultuur. Er zijn dus in België Walen en Vlamingen, er zijn géén Belgen. (...) In 1830 werd het evenwicht gebroken ten nadele der Vlamingen. De omwenteling was ontstaan tegen Holland en versterkt door de steun van Frankrijk. Haar bijzonderste bewerkers waren Walen. » (1) Tijdens het jongste decennium is almaar duidelijker geworden dat Vlamingen en Walen er over zowat alle politieke onderwerpen tegengestelde visies op na houden. Of het nu gaat om het jeugdsanctierecht, de NMBS, de hervorming van de ambtenarij, het budgettaire beleid, de sociale zekerheid of het vreemdelingenbeleid : steeds valt er een onmiskenbare communautaire breuklijn waar te nemen. Het bestaan van de Belgische Staat is de oorzaak van ondeugdelijk bestuur en van een immobilisme dat uiteindelijk Vlamingen noch Walen ten goede komt en leidt tot frustratie en tot wederzijds onbegrip tussen de beide volksgemeenschappen. Er bestaat geen Belgisch algemeen belang, geen Belgische identiteit, geen Belgisch volk en dus ook geen Belgische democratie. Democratie is immers niets anders dan een middel om de zelfbeschikking van een gemeenschap gestalte te geven en waarvan de finaliteit bestaat in de ontwikkeling van een politiek die het algemeen belang van de gemeenschap, de polis, dient. Democratie vooronderstelt het bestaan van een gemeenschap en kan slechts gedijen in een samenleving die een minimum aan coherentie en homogeniteit op het vlak van normen en waarden vertoont, tenzij men democratie wil herleiden tot haar formele zijde, tot een spel van rekensommetjes en procedures.
De Staat vormt geen doel op zich, maar moet ten dienste staan van het algemeen belang. Het algemeen belang, het doel van de Staat, vormt tegelijk de legitimiteit van de Staat in de meest ruime zin. Aan deze maatstaf gemeten mist de Belgische Staat elke legitimiteit. Vlamingen en Walen hebben immers andere collectieve behoeften. De Belgische Staat is eerder een hinderpaal dan een instrument om tot een oplossing van belangrijke maatschappelijke problemen te komen. Belgische oplossingen zijn steeds onbevredigend, hetzij voor de Vlamingen, hetzij voor de Walen. In de praktijk is het meestal zo dat, wanneer er geen voor de Walen bevredigende oplossing kan gevonden worden, er gewoonweg niets gebeurt. Het immobilisme dat daarvan het gevolg is, is mede verantwoordelijk voor het feit dat steeds meer burgers zich van de politiek afkeren. Alleen de onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië kan het immobilisme doorbreken en kan voor een goed bestuur en voor politieke vernieuwing, in de echte zin van het woord, zorgen.
De Belgische federatie biedt geen enkele meerwaarde. Indien, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, aangelegenheden op een hoger niveau dan dat van de volksgemeenschap geregeld moeten worden, dient zulks in het algemeen te gebeuren binnen het kader van de Europese Unie. Vlaanderen en Wallonië hebben immers nauwelijks iets gemeenschappelijk wat hen als geheel van de andere Europese volkeren onderscheidt, hetgeen overigens niet uitsluit dat er op specifieke terreinen op grond van interstatelijke verdragen tussen Vlaanderen en Wallonië samengewerkt wordt, indien de beide volksgemeenschappen dat in hun belang wenselijk achten. De Europese integratie vergemakkelijkt de Belgische boedelscheiding eerder dan ze te bemoeilijken. De opvolgerstaten Vlaanderen en Wallonië blijven immers na de ontbinding van de Belgische Staat binnen het verband van de Europese Unie. Het vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal blijft onverkort gelden. Ook het argument dat er met de onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde komt aan de Belgische economische en monetaire unie is niet langer van betekenis, nu er een Europese economische en monetaire unie bestaat.
Dat een relatief eenvoudig dossier als Brussel-Halle-Vilvoorde — de aanpassing van een administratieve grens aan de indeling van België in taalgebieden, gewesten en eentalige provincies ingevolge een arrest van het Grondwettelijk Hof — reeds jarenlang geblokkeerd wordt door de blijvende onwil van de Franstalige politici — denken we maar aan het misbruik dat bestaat in de opeenvolgende dilatoire belangenconflicten of aan onredelijke eisen als de uitbreiding van Brussel ter « compensatie » voor de splitsing van de kieskring — toont aan dat België geen democratie verdraagt en dat in feite de minderheid haar wil oplegt aan de meerderheid. Op een treffende manier illustreert de kwestie Brussel-Halle-Vilvoorde dat het Belgische federale model leidt tot een neutralisering van de Vlaamse meerderheid ten voordele van de privileges van de Franstalige minderheid. België wordt reeds geruime tijd bestuurd door een federale regering die geen meerderheid heeft in Vlaanderen. Dat betekent in principe dat elke beslissing die genomen wordt door deze regering en dat elke wet die gestemd wordt door de parlementaire meerderheid die haar steunt, geen meerderheid heeft in Vlaanderen. Toch achten de Franstalige politieke partijen het volstrekt onaanvaardbaar dat de Vlamingen hun numerieke meerderheid één keer zouden gebruiken om de indeling in kieskringen in overeenstemming te brengen met de grondwettelijke indeling van België.
De enige manier waarop de Belgische Grondwetgever zich nuttig kan maken bestaat erin om, naar het voorbeeld van de fluwelen splitsing van Tsjecho-Slowakije in 1992/1993, in de Belgische Grondwet een datum vast te stellen waarop België ophoudt te bestaan en te bepalen dat Vlaanderen en Wallonië de opvolgerstaten van België zijn. Opdat er geen enkel grondwettelijk bezwaar zou rijzen, ingeval in de volgende zittingsperiode, middels de inschrijving van een bepaling van voornoemde strekking in de Grondwet, tot de onvermijdelijke en noodzakelijke ontbinding van de Belgische Staat zou worden besloten, dient de volledige Belgische Grondwet voor herziening vatbaar te worden verklaard.
Artikelen 1, 2 en 3
Het Belgische federalisme is niet meer dan een methode om de kunstmatige en volstrekt overbodige Belgische Staat in stand te houden en is fundamenteel ondemocratisch omdat de Vlaamse meerderheid erdoor opzijgezet wordt en de Walen als minderheidsvolk alle belangrijke beslissingen op federaal vlak kunnen blokkeren. Deze vorm van contrafederalisme zorgt voor een immobilisme dat uiteindelijk geen van beide volksgemeenschappen ten goede komt en leidt tot wederzijds onbegrip.
Door de dubbele indeling in Gemeenschappen en Gewesten heeft de Belgische Staat een ingewikkelde, inefficiënte en geldverslindende institutionele structuur die enkel dienstig is voor de instandhouding van de kunstmatige en volstrekt overbodige Belgische Staat en in wezen nog steeds neerkomt op de negatie van de tot het Belgische staatsverband behorende volksgemeenschappen. Nergens wordt er in de Belgische Grondwet gewag gemaakt van bijvoorbeeld een Vlaams en een Waals volk of van Vlamingen en Walen. Elke staatshervorming vertrekt dan ook vanuit dezelfde verkeerde premissen. Door de toekenning van bevoegdheden aan de Gemeenschappen krijgen de Walen, door het feit dat ze behoren tot de Franse Gemeenschap, zeggenschap over persoonsgebonden aangelegenheden met betrekking tot Brussel, dat in de visie van de indieners integraal deel uitmaakt van Vlaanderen en waarop Wallonië geen enkele aanspraak kan maken. De toekenning van bevoegdheden aan de gewesten, waarbij het Brussels Hoofdstedelijk Gebied op voet van gelijkheid met het Vlaamse en het Waalse Gewest wordt behandeld, heeft er anderzijds toe geleid dat Brussel steeds verder uit Vlaanderen losgeweekt wordt en dat de Nederlandstaligen in de hoofdstad volledig overgeleverd zijn aan de Franstalige meerderheid.
De grondwetsherziening tijdens de volgende zittingsperiode moet in de visie van de indieners leiden tot de ontbinding van de Belgische pseudofederatie en tot de verwerving van soevereiniteit door de volksgemeenschappen die thans nog deel uitmaken van het Belgische staatsverband. De aldus soeverein en statelijkheid verworven hebbende volksgemeenschappen moeten zelf beslissen of zij op grond van vrijwilligheid en op voet van soevereine gelijkwaardigheid confederale samenwerkingsverbanden wensen aan te gaan met andere statelijke entiteiten. Uiteraard treden de op te stellen grondwetten van de door de ontbinding van het Belgische staatsverband ontstane soevereine Staten in de plaats van de Belgische Grondwet, die zal ophouden enige rechtskracht te bezitten.
Artikel 4
Als de thans tot het Belgische staatsverband behorende volksgemeenschappen soeverein geworden zijn, zullen ze zelf beslissen over het statuut van hun grondgebied.
Artikelen 5 en 6
De soevereine volksgemeenschappen zullen zelf de binnenstatelijke territoriale indeling van hun grondgebied bepalen.
Artikel 7
De soevereine volksgemeenschappen zullen zelf beslissen of hun staatsgrenzen en territoriale verdelingsgrenzen door hun grondwet geregeld worden dan wel dat die aangelegenheid bij de wet in formele zin dient geregeld te worden.
Artikel 7bis
De soevereine volksgemeenschappen zullen zelf beslissen over hun algemene beleidsdoelstellingen.
Artikelen 8 en 9
Er bestaat geen Belgische natie en derhalve geen Belgische nationaliteit. De soevereine volksgemeenschappen zullen zelf de regels bepalen volgens welke hun nationaliteit wordt verkregen, behouden en verloren. Het komt de soevereine volksgemeenschappen toe om de voorwaarden te bepalen waaraan voldaan moet worden om de politieke rechten, zoals het stemrecht te kunnen uitoefenen.
Artikelen 10, 11, 11bis, 12, 13, 14, 14bis, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 22, 22bis, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29
Het komt de soevereine volksgemeenschappen toe om te beslissen over de fundamentele rechten van hun onderdanen.
Artikel 21
Het komt de soevereine volksgemeenschappen toe om te beslissen over de fundamentele rechten van hun onderdanen. Het behoort eveneens tot hun bevoegdheid om de status van het burgerlijke en kerkelijke huwelijk te regelen.
Artikel 30
De soevereine volksgemeenschappen stellen, indien zij dat wensen, zelf regels vast met betrekking tot het taalgebruik op hun grondgebied.
Artikel 31
De soevereine volksgemeenschappen kunnen zelf de voorwaarden bepalen waaronder vervolging kan ingesteld worden tegen openbare ambtenaren, met inbegrip van de ministers van hun regeringen.
Artikel 32
De soevereine volksgemeenschappen stellen desgewenst zelf regels vast met betrekking tot de openbaarheid van bestuur.
Artikelen 33 en 34
Het komt de soevereine volksgemeenschappen toe om te bepalen op welke wijze de machten worden uitgeoefend en op welke wijze de uitoefening ervan kan overgedragen worden aan volkenrechtelijke instellingen.
Artikel 35
De soevereiniteitsoverdracht aan de volksgemeenschappen ontneemt dit artikel elke betekenis.
Artikel 36
Het komt de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe om de uitoefening van de wetgevende macht te regelen.
Artikel 37
Het komt de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe om de uitoefening van de uitvoerende macht te regelen.
Artikelen 38 en 39
De soevereiniteitsoverdracht aan de volksgemeenschappen ontneemt deze artikelen elke betekenis.
Artikel 40
Het komt de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe om de uitoefening van de rechterlijke macht te regelen.
Artikel 41
De soevereine volksgemeenschappen stellen zelf de bevoegdheden, de werkingsregels en de wijze van verkiezing vast van de vertegenwoordigende organen van de gedecentraliseerde openbare lichamen.
Artikel 42
Het komt de soevereine volksgemeenschappen toe om de vertegenwoordiging van de natie te regelen.
Artikel 43
De soevereiniteitsoverdracht aan de volksgemeenschappen ontneemt dit artikel elke betekenis.
Artikelen 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 59 en 60
Het komt de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe om de bevoegdheden en werkzaamheden van de vertegenwoordiging van de natie te regelen, alsmede de rechten en plichten, verantwoordelijkheden, bevoegdheden, werkzaamheden en de opvolging van het staatshoofd te regelen.
Artikelen 61, 62, 63, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72 en 73
De soevereine volksgemeenschappen bepalen zelf de samenstelling, de wijze van verkiezing en de periodiciteit van de vernieuwing van hun volksvertegenwoordiging, alsook de voorwaarden waaronder het actieve en passieve kiesrecht kan uitgeoefend worden. Zij bepalen tevens de materiële voordelen die de leden van de volksvertegenwoordiging uit hoofde van hun mandaat genieten.
Artikelen 74, 75, 76, 77, 78, 79, 80, 81, 82, 83 en 84
De soevereine volksgemeenschappen bepalen de wijze van totstandkoming van wetten in formele zin.
Artikelen 85, 86, 87, 88, 89, 90, 91, 92, 93, 94 en 95
Het komt de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe om te bepalen wie het staatshoofd is en om de rechten, plichten, verantwoordelijkheden, bevoegdheden en werkzaamheden van het staatshoofd te bepalen en de opvolging van het staatshoofd te regelen.
Artikelen 96, 97, 98, 99, 100, 101, 102, 103 en 104
Het komt de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe om de samenstelling van de regering en de Ministerraad te regelen, alsmede om de benoeming, de bevoegdheden, de plichten en de werkzaamheden van (de leden van) de regering en de Ministerraad te bepalen.
Artikelen 105, 106, 107, 108, 109, 110, 111, 112, 113 en 114
Het komt de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe om te bepalen wie het staatshoofd is en wat diens rechten, plichten, verantwoordelijkheden, bevoegdheden en werkzaamheden zijn.
Artikelen 115, 116, 117, 118, 118bis, 119, 120, 121, 122, 123, 124, 125, 126
Door de soevereiniteitsoverdracht aan de volksgemeenschappen wordt aan deze artikels elke betekenis ontnomen. De soevereine volksgemeenschappen zullen zelf de binnenstatelijke territoriale indeling van hun grondgebied bepalen, alsmede de wijze van samenstelling van de vertegenwoordigende en uitvoerende organen van de gedecentraliseerde openbare lichamen regelen en de materiële voordelen vaststellen die de leden van deze organen uit hoofde van hun mandaat genieten.
Artikelen 127, 128, 129, 130, 131, 132, 133, 134, 135, 136, 137, 138, 139 en 140
De soevereiniteitsoverdracht aan de volksgemeenschappen ontneemt elke betekenis aan deze artikelen, die betrekking hebben op de bevoegdheden van de gemeenschappen en de gewesten. De soevereine volksgemeenschappen zullen zelf de bevoegdheden omschrijven van de organen van de gedecentraliseerde openbare lichamen.
Artikelen 141 en 143
De soevereiniteitsoverdracht aan de volksgemeenschappen ontneemt deze artikelen, die op de regeling van bevoegdheids- en belangenconflicten tussen de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten betrekking hebben, elke betekenis.
Artikel 142
De soevereiniteitsoverdracht aan de volksgemeenschappen ontneemt dit artikel zijn betekenis, voorzover het de rol van het Grondwettelijk Hof met betrekking tot de beslechting van bevoegdheidsconflicten tussen de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten betreft. Het komt anderzijds de soevereine volksgemeenschappen toe om te oordelen over de wenselijkheid van de oprichting van een Constitutioneel Hof en om, in voorkomend geval, de bevoegdheden van een dergelijk hof en de omvang en de intensiteit van de grondwettelijke toetsing door deze instantie te bepalen.
Artikelen 144, 145, 146, 147, 148, 149, 150, 151, 152, 153, 154, 155, 157, 158 en 159
De soevereine volksgemeenschappen bepalen de samenstelling van de rechterlijke macht, alsook de wijze van instelling, de bevoegdheden en de werkzaamheden van de gerechten die daartoe behoren. Zij regelen tevens de wijze van benoeming van de rechters en hun rechtspositie. Dezelfde bevoegdheid hebben zij ten aanzien van de ambtenaren van het openbaar ministerie.
Artikel 156
Het komt de soevereine volksgemeenschappen toe hun grondgebied in rechtsgebieden in te delen.
Artikelen 160 en 161
Het komt de soevereine volksgemeenschappen toe administratieve rechtscolleges in te stellen en er de samenstelling, de bevoegdheden en de werkzaamheden van te bepalen.
Artikelen 162, 163, 164, 165 en 166
De soevereine volksgemeenschappen bepalen de binnenstatelijke territoriale indeling van hun grondgebied, de wijze van samenstelling van de vertegenwoordigende en uitvoerende organen van de gedecentraliseerde openbare lichamen, alsmede de bevoegdheden en de werkzaamheden van deze organen.
Artikelen 167, 168 en 169
Het komt de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe de behartiging van de buitenlandse betrekkingen te regelen.
Artikelen 170, 171, 172 en 173
Het komt de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe te bepalen hoe de belastingen ten behoeve van de Staat en/of de gedecentraliseerde openbare lichamen vastgesteld en geïnd worden.
Artikel 174
De soevereine volksgemeenschappen stellen regels vast met betrekking tot de opmaak van de begroting en de rekeningen.
Artikelen 175, 176, 177 en 178
Het komt de soevereine volksgemeenschappen toe om regels vast te stellen met betrekking tot de financiering door de Staat van de gedecentraliseerde openbare lichamen.
Artikelen 179 en 181
De soevereine volksgemeenschappen bepalen hoe de pensioenen geregeld worden.
Artikel 180
Het komt de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe om een orgaan in te stellen dat belast is met de controle op de financiën van de openbare besturen en om de bevoegdheden van dat orgaan te bepalen.
Artikelen 182, 183, 184 en 186
De soevereine volksgemeenschappen hebben de bevoegdheid de samenstelling van de gewapende macht te bepalen en de rechten en verplichtingen van de militairen vast te stellen.
Artikel 185
Het komt de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe te bepalen onder welke voorwaarden ter beveiliging van de natie vreemde troepen kunnen toegelaten worden tot het grondgebied en onder welke voorwaarden internationale veiligheidsverdragen met andere naties kunnen gesloten worden.
Artikelen 187 en 188
De Belgische Grondwet houdt door de soevereiniteitsoverdracht aan de volksgemeenschappen op enige rechtskracht te bezitten. Het komt de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe de onschendbaarheid en de toepassing van hun eigen grondwet te waarborgen.
Artikel 189
Het komt de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe te bepalen in welke talen hun grondwet moet gesteld zijn.
Artikel 190
Het komt de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe de wijze van bekendmaking en inwerkingtreding van wetten in formele en materiële zin te regelen.
Artikel 191
Het komt de soevereine volksgemeenschappen toe om, met inachtneming van de internationale verdragen die hen binden, de rechten van vreemdelingen te bepalen.
Artikel 192
Het behoort tot de bevoegdheid van de soevereine volksgemeenschappen een eed op te leggen en er de formule van vast te stellen.
Artikel 193
De soevereine volksgemeenschappen bepalen wat hun officiële symbolen zijn.
Artikel 194
Het komt de soevereine volksgemeenschappen toe hun hoofdstad en de zetel van hun regering te bepalen.
Artikelen 195, 196, 197 en 198
Het komt de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe nadere regels te geven voor de wijziging van hun grondwet.
Joris VAN HAUTHEM Yves BUYSSE Jurgen CEDER Hugo COVELIERS Nele JANSEGERS Anke VAN DERMEERSCH Freddy VAN GAEVER Karim VAN OVERMEIRE. |
De Kamers verklaren dat er redenen zijn tot herziening :
— van artikel 1 van de Grondwet;
— van artikel 2 van de Grondwet;
— van artikel 3 van de Grondwet;
— van artikel 4 van de Grondwet;
— van artikel 5 van de Grondwet;
— van artikel 6 van de Grondwet;
— van artikel 7 van de Grondwet;
— van artikel 7bis van de Grondwet;
— van artikel 8 van de Grondwet;
— van artikel 9 van de Grondwet;
— van artikel 10 van de Grondwet;
— van artikel 11 van de Grondwet;
— van artikel 11bis van de Grondwet;
— van artikel 12 van de Grondwet;
— van artikel 13 van de Grondwet;
— van artikel 14 van de Grondwet;
— van artikel 14bis van de Grondwet;
— van artikel 15 van de Grondwet;
— van artikel 16 van de Grondwet;
— van artikel 17 van de Grondwet;
— van artikel 18 van de Grondwet;
— van artikel 19 van de Grondwet;
— van artikel 20 van de Grondwet;
— van artikel 21 van de Grondwet;
— van artikel 22 van de Grondwet;
— van artikel 22bis van de Grondwet;
— van artikel 23 van de Grondwet;
— van artikel 24 van de Grondwet;
— van artikel 25 van de Grondwet;
— van artikel 26 van de Grondwet;
— van artikel 27 van de Grondwet;
— van artikel 28 van de Grondwet;
— van artikel 29 van de Grondwet;
— van artikel 30 van de Grondwet;
— van artikel 31 van de Grondwet;
— van artikel 32 van de Grondwet;
— van artikel 33 van de Grondwet;
— van artikel 34 van de Grondwet;
— van artikel 35 van de Grondwet;
— van artikel 36 van de Grondwet;
— van artikel 37 van de Grondwet;
— van artikel 38 van de Grondwet;
— van artikel 39 van de Grondwet;
— van artikel 40 van de Grondwet;
— van artikel 41 van de Grondwet;
— van artikel 42 van de Grondwet;
— van artikel 43 van de Grondwet;
— van artikel 44 van de Grondwet;
— van artikel 45 van de Grondwet;
— van artikel 46 van de Grondwet;
— van artikel 47 van de Grondwet;
— van artikel 48 van de Grondwet;
— van artikel 49 van de Grondwet;
— van artikel 50 van de Grondwet;
— van artikel 51 van de Grondwet;
— van artikel 52 van de Grondwet;
— van artikel 53 van de Grondwet;
— van artikel 54 van de Grondwet;
— van artikel 55 van de Grondwet;
— van artikel 56 van de Grondwet;
— van artikel 57 van de Grondwet;
— van artikel 58 van de Grondwet;
— van artikel 59 van de Grondwet;
— van artikel 60 van de Grondwet;
— van artikel 61 van de Grondwet;
— van artikel 62 van de Grondwet;
— van artikel 63 van de Grondwet;
— van artikel 64 van de Grondwet;
— van artikel 65 van de Grondwet;
— van artikel 66 van de Grondwet;
— van artikel 67 van de Grondwet;
— van artikel 68 van de Grondwet;
— van artikel 69 van de Grondwet;
— van artikel 70 van de Grondwet;
— van artikel 71 van de Grondwet;
— van artikel 72 van de Grondwet;
— van artikel 73 van de Grondwet;
— van artikel 74 van de Grondwet;
— van artikel 75 van de Grondwet;
— van artikel 76 van de Grondwet;
— van artikel 77 van de Grondwet;
— van artikel 78 van de Grondwet;
— van artikel 79 van de Grondwet;
— van artikel 80 van de Grondwet;
— van artikel 81 van de Grondwet;
— van artikel 82 van de Grondwet;
— van artikel 83 van de Grondwet;
— van artikel 84 van de Grondwet;
— van artikel 85 van de Grondwet;
— van artikel 86 van de Grondwet;
— van artikel 87 van de Grondwet;
— van artikel 88 van de Grondwet;
— van artikel 89 van de Grondwet;
— van artikel 90 van de Grondwet;
— van artikel 91 van de Grondwet;
— van artikel 92 van de Grondwet;
— van artikel 93 van de Grondwet;
— van artikel 94 van de Grondwet;
— van artikel 95 van de Grondwet;
— van artikel 96 van de Grondwet;
— van artikel 97 van de Grondwet;
— van artikel 98 van de Grondwet;
— van artikel 99 van de Grondwet;
— van artikel 100 van de Grondwet;
— van artikel 101 van de Grondwet;
— van artikel 102 van de Grondwet;
— van artikel 103 van de Grondwet;
— van artikel 104 van de Grondwet;
— van artikel 105 van de Grondwet;
— van artikel 106 van de Grondwet;
— van artikel 107 van de Grondwet;
— van artikel 108 van de Grondwet;
— van artikel 109 van de Grondwet;
— van artikel 110 van de Grondwet;
— van artikel 111 van de Grondwet;
— van artikel 112 van de Grondwet;
— van artikel 113 van de Grondwet;
— van artikel 114 van de Grondwet;
— van artikel 115 van de Grondwet;
— van artikel 116 van de Grondwet;
— van artikel 117 van de Grondwet;
— van artikel 118 van de Grondwet;
— van artikel 118bis van de Grondwet;
— van artikel 119 van de Grondwet;
— van artikel 120 van de Grondwet;
— van artikel 121 van de Grondwet;
— van artikel 122 van de Grondwet;
— van artikel 123 van de Grondwet;
— van artikel 124 van de Grondwet;
— van artikel 125 van de Grondwet;
— van artikel 126 van de Grondwet;
— van artikel 127 van de Grondwet;
— van artikel 128 van de Grondwet;
— van artikel 129 van de Grondwet;
— van artikel 130 van de Grondwet;
— van artikel 131 van de Grondwet;
— van artikel 132 van de Grondwet;
— van artikel 133 van de Grondwet;
— van artikel 134 van de Grondwet;
— van artikel 135 van de Grondwet;
— van artikel 136 van de Grondwet;
— van artikel 137 van de Grondwet;
— van artikel 138 van de Grondwet;
— van artikel 139 van de Grondwet;
— van artikel 140 van de Grondwet;
— van artikel 141 van de Grondwet;
— van artikel 142 van de Grondwet;
— van artikel 143 van de Grondwet;
— van artikel 144 van de Grondwet;
— van artikel 145 van de Grondwet;
— van artikel 146 van de Grondwet;
— van artikel 147 van de Grondwet;
— van artikel 148 van de Grondwet;
— van artikel 149 van de Grondwet;
— van artikel 150 van de Grondwet;
— van artikel 151 van de Grondwet;
— van artikel 152 van de Grondwet;
— van artikel 153 van de Grondwet;
— van artikel 154 van de Grondwet;
— van artikel 155 van de Grondwet;
— van artikel 156 van de Grondwet;
— van artikel 157 van de Grondwet;
— van artikel 158 van de Grondwet;
— van artikel 159 van de Grondwet;
— van artikel 160 van de Grondwet;
— van artikel 161 van de Grondwet;
— van artikel 162 van de Grondwet;
— van artikel 163 van de Grondwet;
— van artikel 164 van de Grondwet;
— van artikel 165 van de Grondwet;
— van artikel 166 van de Grondwet;
— van artikel 167 van de Grondwet;
— van artikel 168 van de Grondwet;
— van artikel 169 van de Grondwet;
— van artikel 170 van de Grondwet;
— van artikel 171 van de Grondwet;
— van artikel 172 van de Grondwet;
— van artikel 173 van de Grondwet;
— van artikel 174 van de Grondwet;
— van artikel 175 van de Grondwet;
— van artikel 176 van de Grondwet;
— van artikel 177 van de Grondwet;
— van artikel 178 van de Grondwet;
— van artikel 179 van de Grondwet;
— van artikel 180 van de Grondwet;
— van artikel 181 van de Grondwet;
— van artikel 182 van de Grondwet;
— van artikel 183 van de Grondwet;
— van artikel 184 van de Grondwet;
— van artikel 185 van de Grondwet;
— van artikel 186 van de Grondwet;
— van artikel 187 van de Grondwet;
— van artikel 188 van de Grondwet;
— van artikel 189 van de Grondwet;
— van artikel 190 van de Grondwet;
— van artikel 191 van de Grondwet;
— van artikel 192 van de Grondwet;
— van artikel 193 van de Grondwet;
— van artikel 194 van de Grondwet;
— van artikel 195 van de Grondwet;
— van artikel 196 van de Grondwet;
— van artikel 197 van de Grondwet;
— van artikel 198 van de Grondwet.
28 april 2010.
Joris VAN HAUTHEM Yves BUYSSE Jurgen CEDER Hugo COVELIERS Nele JANSEGERS Anke VAN DERMEERSCH Freddy VAN GAEVER Karim VAN OVERMEIRE. |
(1) Destrée, J., Lettre au Roi sur la séparation de la Wallonie et de la Flandre.