4-1053/4

4-1053/4

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

17 FEBRUARI 2009


Wetsvoorstel betreffende de methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten


AMENDEMENTEN


Nr. 32 VAN DE HEER DUBIÉ EN MEVROUW RUSSO

Art. 2

In het 2º, in de voorgestelde § 2, de volgende wijzigingen aanbrengen :

1º In het 2º, in de voorgestelde § 2, de volgende wijzigingen aanbrengen :

« Wanneer een methode bedoeld in artikel 18/2 betrekking heeft op een advocaat, een arts, of een journalist of op hun lokalen of communicatiemiddelen die ze voor beroepsdoeleinden gebruiken, of op hun woonplaats, mag deze maatregel niet ten uitvoer worden gelegd zonder dat, naargelang het geval, de voorzitter van de Orde van Franstalige en Duitstalige balies of de voorzitter van de Orde van Vlaamse Balies, of de voorzitter van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren, of de voorzitter van de Vereniging van Beroepsjournalisten hiervan voorafgaandelijk op de hoogte is gebracht door de voorzitter van de commissie. »;

2º In het tweede lid, tweede volzin, tussen de woorden « de voorzitter van de orde » en de woorden « waartoe de advocaat of de arts behoort », de woorden « of de vereniging » invoegen;

3º In het vijfde lid tussen de woorden « de Orde van Geneesheren » en de woorden « aanwezig te zijn », de woorden « of de voorzitter van de Vereniging van Beroepsjournalisten » invoegen.

Verantwoording

Er moet voor journalisten worden voorzien in een bescherming zoals voor de houders van door het beroepsgeheim beschermde gegevens.

Nr. 33 VAN DE HEER DUBIÉ EN MEVROUW RUSSO

Art. 3

In het voorgestelde artikel 3, 15º, de woorden « mentaal gevormd wordt of bereid is tot het plegen van terroristische handelingen » vervangen door de woorden « terroristische handelingen pleegt ».

Verantwoording

De te ruime definities die in artikel 8 van de wet van 30 november 1998 worden gegeven, meer bepaald van « terrorisme » en van « de activiteit die bedreigt of zou kunnen bedreigen », leiden, in combinatie met deze definitie, tot een veel te vage omschrijving van de betrokken handelingen.

De recente terroristische « crisissen », meer bepaald rond mensen die worden lastiggevallen vanwege de interpretatie die aan hun pamflettistische of ironische artikels wordt gegeven, hebben aangetoond dat de inlichtingendiensten die vrijheid te kwader trouw zouden kunnen gebruiken.

De zinsnede « individu of deze groep van individuen mentaal gevormd wordt of bereid is tot het plegen van terroristische handelingen » verwijst niet naar duidelijk omschreven handelingen. Men kan, zonder fysieke uiting, niet weten wat de mentale voorbereiding of bereidheid van een individu is en nog minder van een groep. Proberen te achterhalen wat die vermeende bedreiging is, zou de inlichtingendiensten kunnen aanzetten tot het ontwikkelen van pseudo-technieken van controle op gedachten.

Nr. 34 VAN DE HEER DUBIÉ EN MEVROUW RUSSO

(Subamendement op amendement nr. 4)

Art. 11

In het 2º, het voorgestelde eerste lid, de woorden « de week » vervangen door de woorden « twee weken ».

Verantwoording

Door de — erg korte — termijn van één week zou het kunnen dat de organisatie uit de privésector niet tijdig kan reageren waardoor de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet in kennis kan worden gesteld van de aanvraag en van de redenen waarom de inlichtingen niet werden verstrekt.

Nr. 35 VAN DE HEER DUBIÉ EN MEVROUW RUSSO

(Subamendement op amendement nr. 5)

Art. 12

In het voorgestelde tweede lid de woorden « de week » vervangen door de woorden « twee weken ».

Verantwoording

Zie het subamendement op amendement nr. 4 : de termijn van één week is te kort.

Nr. 36 VAN DE HEER DUBIÉ EN MEVROUW RUSSO

(Subamendement op amendement nr. 7)

Art. 14

In het voorgestelde artikel 18/7, § 2, de woorden « Ingeval van uiterst dringende met redenen omklede noodzakelijkheid » vervangen door de woorden « In geval van uiterst dringende met bijzondere redenen omklede noodzakelijkheid ».

Verantwoording

Een tautologische motivering die de uiterst dringende noodzakelijkheid wettigt door het korte tijdsbestek zou onvoldoende zijn. Zoals de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de rechten van de verdediging vereisen, wil deze wijziging overeenkomstig de artikelsgewijze toelichting de diensten verplichten de uiterst dringende noodzakelijkheid met bijzondere redenen te omkleden door de feitelijke omstandigheden te vermelden die van die aard zijn dat de tijd die nodig is om de normale procedure te volgen, het aan de gang zijnde onderzoek in het gedrang zou brengen.

Nr. 37 VAN DE HEER DUBIÉ EN MEVROUW RUSSO

(Subamendement op amendement nr. 7)

Art. 14

In het voorgestelde artikel 18/7, § 2, de woorden « mondelinge beslissing » en « mondelinge akkoord » respectievelijk vervangen door de woorden « schriftelijke beslissing » en « schriftelijke akkoord ».

Verantwoording

Aan de hand van een mondelinge beslissing kan de Commissie niet nagaan of de feiten die als motivatie hebben gediend voor de beslissing om de gegevens te verzamelen via de procedure van dringende noodzakelijkheid, waar zijn. Het is tevens noodzakelijk de beweegreden te kennen waarom er een beroep werd gedaan op de specifieke maatregel zoals die werd voorgesteld op het moment van de beslissing, en niet via een reconstructie achteraf.

Via de moderne communicatiemiddelen is een ogenblikkelijke uitwisseling van traceerbare, dateerbare en authenticeerbare schriftelijke informatie mogelijk. Schriftelijke informatie is zelfs wenselijk met het oog op efficiëntie, om bijvoorbeeld spelfouten in de naam van de abonnee te voorkomen.

Nr. 38 VAN DE HEER DUBIÉ EN MEVROUW RUSSO

Art. 14

In het voorgestelde artikel 18/7, § 2, de tweede volzin vervangen als volgt :

« Deze schriftelijke beslissing wordt zonder haar motivering meegedeeld aan de operator van het elektronische communicatienetwerk of aan de verstrekker van een communicatiedienst die wordt gevorderd. ».

Verantwoording

Er dient gepreciseerd te worden dat de beslissing zonder de motivering ervan meegedeeld wordt, anders zou dat de diensten ertoe kunnen aanzetten om deze motivering op sibillijnse wijze op te stellen.

Nr. 39 VAN DE HEER DUBIÉ EN MEVROUW RUSSO

(Subamendement op amendement nr. 8)

Art. 14

In het voorgestelde artikel 18/8, § 2, de woorden « Ingeval van uiterst dringende met redenen omklede noodzakelijkheid » vervangen door de woorden « In geval van uiterst dringende met bijzondere redenen omklede noodzakelijkheid ».

Verantwoording

Een tautologische motivering die de uiterst dringende noodzakelijkheid wettigt door het korte tijdsbestek zou onvoldoende zijn. Zoals de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de rechten van de verdediging vereisen, wil deze wijziging overeenkomstig de artikelsgewijze toelichting de diensten verplichten de uiterst dringende noodzakelijkheid met bijzondere redenen te omkleden door de feitelijke omstandigheden te vermelden die van die aard zijn dat de tijd die nodig is om de normale procedure te volgen, het aan de gang zijnde onderzoek in het gedrang zou brengen.

Nr. 40 VAN DE HEER DUBIÉ EN MEVROUW RUSSO

(Subamendement op amendement nr. 8)

Art. 14

In het voorgestelde artikel 18/8, § 2, worden de woorden « mondelinge beslissing » en « mondelinge akkoord » respectievelijk vervangen door de woorden « schriftelijke beslissing » en « schriftelijke akkoord ».

Verantwoording

Aan de hand van een mondelinge beslissing kan de Commissie niet nagaan of de feiten die als motivatie hebben gediend voor de beslissing om de gegevens te verzamelen via de procedure van dringende noodzakelijkheid, waar zijn. Het is tevens noodzakelijk de beweegreden te kennen waarom er een beroep werd gedaan op de specifieke maatregel zoals die werd voorgesteld op het moment van de beslissing, en niet via een reconstructie achteraf.

Via de moderne communicatiemiddelen is een ogenblikkelijke uitwisseling van traceerbare, dateerbare en authenticeerbare schriftelijke informatie mogelijk. Aangezien het gaat om elektronische gegevens, zou mondelinge informatie zelfs inefficiënt zijn, met vanzelfsprekend risico's op spelfouten.

Nr. 41 VAN DE HEER DUBIÉ EN MEVROUW RUSSO

Art. 14

In het voorgestelde artikel 18/8, § 2, de tweede volzin vervangen als volgt :

« Deze schriftelijke beslissing wordt zonder haar motivering meegedeeld aan de operator van het elektronische communicatienetwerk of aan de verstrekker van een communicatiedienst die wordt gevorderd. ».

Verantwoording

Er dient ook gepreciseerd te worden dat de beslissing zonder de motivering ervan meegedeeld wordt, anders zou dat de diensten ertoe kunnen aanzetten om deze motivering op sibillijnse wijze op te stellen.

Nr. 42 VAN DE HEER DUBIÉ EN MEVROUW RUSSO

Art. 7

Het voorgestelde artikel 13bis, § 2, derde lid, doen vervallen.

Verantwoording

De strafvrijstelling voor strikt noodzakelijke strafbare feiten kan alleen voor agenten gelden. Dit wettelijk vrijstellingsstelsel kan niet worden uitgebreid tot derden die noodzakelijke hulp of bijstand geleverd zouden heben.

Voor deze personen, van wie het optreden toevallig van aard moet blijven, kunnen in geval van vervolging verschoningsgronden worden aangevoerd volgens de gewone procedure.

Nr. 43 VAN DE HEER DUBIÉ EN MEVROUW RUSSO

Art. 11

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 11. — In artikel 16 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht ».

1º de woorden « artikel 3, § 3 » worden vervangen door de woorden « artikel 3, § 4 »;

2º de woorden « Deze informatie wordt gratis verstrekt » worden toegevoegd in fine. »

Verantwoording

Deze voorzorgsmaatregel moet voorkomen dat de privépersoon of -organisatie winst maakt met het overdragen van gegevens, en dat zij de neiging zou hebben om informatie-aanvragen altijd positief te beantwoorden.

Josy DUBIÉ.
Carine RUSSO.

Nr. 44 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 2

In het 2º, in de voorgestelde § 2, het eerste lid aanvullen met de volgende zin :

« Het is de inlichtingen- en veiligheidsdiensten uitzonderlijk toegestaan deze beschermde gegevens, beschermd door ofwel het beroepsgeheim van een advocaat of een arts ofwel door het bronnengeheim van een journalist te verkrijgen, te analyseren of te exploiteren, als de betrokken dienst voorafgaandelijk over concrete aanwijzingen beschikt dat de advocaat, de arts of de journalist persoonlijk en actief meewerkt of heeft meegewerkt aan het ontstaan of aan de ontwikkeling van de potentiële dreiging, zoals bedoeld in de artikelen 7, 1º, 8, 1º tot 4º, en 11. »

Verantwoording

Dit amendement heeft tot doel een louter terminologische wijziging aan te brengen om mogelijke verwarring of semantisch misbruik te voorkomen.

Artikel 2 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt gewijzigd in het BIM-wetsvoorstel. Een nieuwe tweede paragraaf formuleert een bijzondere bescherming voor gegevens die beschermd worden door de aanwending van het beroepsgeheim van advocaten of artsen, alsook de gegevens die door het bronnengeheim van journalisten bijzondere bescherming genieten. In deze nieuwe tweede paragraaf wordt gespecifieerd dat het de inlichtingen- en veiligheidsdiensten verboden is om deze gegevens te verkrijgen, te analyseren of te exploiteren tenzij deze diensten voorafgaandelijk over concrete aanwijzingen beschikt dat de advocaat, de arts of journalist persoonlijk en actief meewerkt of meegewerkt heeft aan het ontstaan of aan de ontwikkeling van de dreiging. De woordkeuze in deze nieuwe tweede paragraaf waarbij « het is de inlichtingen- en veiligheidsdiensten verboden gegevens (...) te analyseren of te exploiteren, tenzij (...) » legt nog steeds terminologisch sterk de nadruk op het verbod om deze beschermde gegevens te gebruiken. Deze woordkeuze buigt bij een letterlijke lezing nog steeds sterk door naar een verbod op exploitatie van deze gegevens.

Nr. 45 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 2

In het 2º, in de voorgestelde § 2, het eerste lid lid aanvullen met de woorden :

« of tenzij de betrokkenen uit eigen beweging en uit vrije wil informatie ter beschikking stellen ».

Verantwoording

Er zijn situaties dat informatie die bekend is aan iemand van deze beroepscategorieën van dien aard is dat zij na afweging van het beroepsgeheim oordelen dat het doorgeven van deze informatie verantwoord is tengevolge van de morele noodsituatie waarin ze zich bevinden.

Nr. 46 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 2

In het 2º, in de voorgestelde § 2, tweede lid, tussen de woorden « of de voorzitter van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren, » en de woorden « , hiervan voorafgaandelijk op de hoogte is gebracht door de voorzitter van de commissie », de woorden « voor zover hij houder is van een veiligheidsmachtiging van het niveau « zeer geheim » » invoegen.

Verantwoording

Dit amendement heeft tot doel de bruikbaarheid van de bepaling zoals weergegeven in artikel 18/2 ten aanzien van een advocaat of een arts zoals het voorstel bepaalt in zijn artikel 2, 2º dat deze maatregel slechts ten uitvoer mag worden gelegd nadat de voorzitter van de orde waartoe de arts of de advocaat behoort door de voorzitter van de commissie op de hoogte is gebracht en hem hierbij de nodige inlichtingen werden verschaft. Uiteraard is de communicatie naar deze voorzitters toe zeker wenselijk. Voor zover deze inlichtingen een geclassificeerde aard hebben, hetgeen allesbehalve onwaarschijnlijk is, zal deze bepaling een dode letter blijven. Bovendien zijn de voorzitters die zonder deze machtiging kennis nemen van deze geclassificeerde inlichtingen strafbaar. Een oplossing voor dit alles zou erin kunnen bestaan dat de voorzitters van de ordes onderworpen worden aan het regime van de veiligheidsmachtigingen. Hoewel voor de veiligheidsmachtiging, gelet op de wet die deze machtigingen regelt, voorafgaandelijk de personen die deze aanvragen aan een streng veiligheidsonderzoek onderworpen worden, zal deze machtiging van deze respectieve voorzitters de diensten weinig stimuleren om advocaten en artsen te onderwerpen aan de specifieke en uitzonderlijke methodes. De machtiging verplicht de voorzitter van de administratieve commissie aan de respectieve voorzitter bijzonder open kaart te spelen, en dus de zeer geheime inlichtingen die het gebruik van specifieke of de uitzonderlijke methodes te rechtvaardigen.

Nr. 47 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 2

In het 2º, in de voorgestelde § 2, het vierde en het vijfde lid vervangen door de volgende twee leden :

« Wanneer een uitzonderlijke methode, zoals bepaald in artikel 18/2, § 2, wordt aangewend ten aanzien van een advocaat, een arts of een journalist, dient naast de voorzitter een ander door hem afgevaardigd lid van de commissie aanwezig te zijn bij de uitvoering van deze methode.

Ingeval van toepassing van artikel 18/13 ten aanzien van de advocaat of de arts, dient naast de voorzitter van de commissie, tevens, naargelang het geval, de voorzitter, of bij ziekte of bij verhindering zijn plaatsvervanger van de Orde van Franstalige en Duitstalige balies of de voorzitter, of bij ziekte of bij verhindering zijn plaatsvervanger van de Orde van Vlaamse Balies, of de voorzitter van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren, of bij ziekte of bij verhindering zijn plaatsvervanger, voor zover zij of hun plaatsvervanger houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau « zeer geheim », aanwezig te zijn bij het uitvoeren van de methode. Indien noch een uitgenodigde voorzitter, noch een plaatsvervanger verschijnt op de gestelde plaats en het gestelde tijdstip van de doorzoeking, kan de voorzitter van de commissie of het lid van de commissie op gemotiveerde wijze beslissen dat de doorzoeking toch wordt doorgevoerd. ».

Verantwoording

Probleemstelling

Dit amendement heeft tot doel de bruikbaarheid van de bepaling zoals weergegeven in artikel 18/2 in geval van toepassing van artikel 18/13 aanzienlijk te verbeteren. Artikel 18/13 bepaalt : « In het belang van de uitoefening van hun opdrachten kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gemachtigd worden om, al dan niet met behulp van technische middelen, private plaatsen, woningen of een door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek of in een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als woonplaats door een advocaat, een arts of een journalist, te doorzoeken en de inhoud van gesloten voorwerpen na te gaan. ». Ingeval van toepassing van artikel 18/13 ten aanzien van een advocaat of arts, bepaalt het voorstel in zijn artikel 2, 2º dat dergelijke doorzoeking enkel toegelaten is in aanwezigheid van de voorzitter van de orde waartoe de arts of advocaat behoort. Deze uitzonderlijke methode kan uit haar aard slechts in kritieke gevallen worden aangewend, maar kan alsdan toch bezwaarlijk afhankelijk worden gesteld van het al dan niet opdagen van iemand die inzake de wettelijke opdrachten van de inlichtingendiensten geen enkele verantwoordelijkheid draagt. Bovendien voorziet het voorstel nergens dat een verhinderde voorzitter hetzij van de orde, hetzij van de commissie (die anders 7 dagen op 7 en 24uur op 24 beschikbaar moet zijn) zich kan laten vervangen. Ten slotte stelt zich ook hier het probleem van gebeurlijk geclassificeerde informatie (zoals reeds in een ander amendement behandeld) waarvan de geroepen voorzitter kennis zou (moeten) krijgen.

Nr. 48 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 4

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Door de schrapping van dit artikel wordt vermeden dat de minister van Binnenlandse Zaken zijn vorderingsbevoegdheid om inlichtingen in te winnen aangaande de openbare orde verliest.

Ook is het niet aangewezen dat de minister van Binnenlandse Zaken zijn medebeheer zou verliezen. Net als bij de federale politie is het wenselijk dat ook voor de inlichtingendiensten voorzien wordt in een gedeelde politieke verantwoordelijkheid voor de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie.

Nr. 49 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 5

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Door de schrapping van dit artikel wordt vermeden dat de minister van Binnenlandse Zaken zijn vorderingsbevoegdheid om inlichtingen in te winnen aangaande de openbare orde verliest.

Ook is het niet aangewezen dat de minister van Binnenlandse Zaken zijn medebeheer zou verliezen. Net als bij de federale politie is het wenselijk dat ook voor de inlichtingendiensten voorzien wordt in een gedeelde politieke verantwoordelijkheid voor de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie.

Nr. 50 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 8

In het voorgestelde artikel 13ter, derde lid, na de zin « De commissie brengt het Vast Comité I op de hoogte van zijn beslissing. » de volgende zin invoegen « Het Vast Comité I kan binnen de maand na overleg met de Commissie de beslissing herroepen of de voorwaarden ervan herbekijken. ».

Verantwoording

De loutere mededeling van een beslissing door de Commissie aan het Vast Comité I biedt te weinig garanties. Daarom wordt voorgesteld dat indien nodig wordt nagegaan of de door de Commissie genomen beslissing en de wijze waarop wordt voorgesteld dat het onderzoek wordt uitgevoerd, opportuun is.

Nr. 51 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 10

In het 3º, het voorgestelde derde lid vervangen door wat volgt :

« Wanneer de gerechtelijke overheden, de ambtenaren en de agenten van de openbare diensten, en die van de politiediensten inbegrepen, van oordeel zijn dat het meedelen van de informatie als bedoeld in het tweede lid van aard is afbreuk te doen aan een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek, of aan de verzameling van gegevens overeenkomstig de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen van geld en de financiering van terrorisme, iemand in zijn persoonlijke fysieke integriteit kan schaden, kunnen zij binnen de vijf werkdagen na ontvangst van de aanvraag deze mededeling weigeren en delen zij de reden hiervan schriftelijk mee. ».

Verantwoording

Dit amendement heeft tot doel de medewerking van openbare besturen te versterken, en alsdusdanig de bepalingen zoals weergegeven in artikel 10 aanzienlijk te verbeteren. Artikel 10, 3º bepaalt : « Wanneer de gerechtelijke overheden, de ambtenaren en de agenten van de openbare diensten, en die van de politiediensten inbegrepen, van oordeel zijn dat het meedelen van de informatie als bedoeld in het tweede lid van aard is afbreuk te doen aan een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek, of aan de verzameling van gegevens overeenkomstig de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen van geld en de financiering van terrorisme, iemand gevaar te doen lopen, of ernstige schade aan de betrokken persoon te berokkenen, kunnen zij binnen een maand na ontvangst van de aanvraag deze mededeling weigeren en delen zij de reden hiervan schriftelijk mee. »;

Hoewel de intentie van dit nieuwe derde lid drieledig en in se juist is, namelijk de vrijwaring van persoonlijke levenssfeer, gerechtelijke onderzoeken en de fysieke integriteit van personen, gaat het voorstel voorbij aan het belang van het bevestigen van een nauwere samenwerking tussen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Aangezien de rede van « ernstige schade aan de persoonlijke levenssfeer van de betrokken persoon te berokken » een te gemakkelijke rede lijkt, bijzonder evident in te roepen valt door bovengenoemde minder welwillende openbare besturen, lijkt het ons onzinnig deze passage in de wet te schrijven. De informatie die ze vrijgeven kan inderdaad, en zal vrij systematisch een inbreuk vormen op de privacy, de geciteerde levenssfeer van de betrokkenen. Bovendien moeten de openbare besturen beseffen dat ze in essentie samenwerken met andere overheidsdiensten aan wie ze deze gegevens vrijgeven. De finaliteit van deze diensten, de veiligheid van de Belgische staat en zijn burgers, is nu eenmaal volledig gebaseerd op de vergaring van inlichtingen. Het lijkt dan ook opportuun om deze passage te schrappen als mogelijke rede tot weigering van gegevensoverdracht.

De passage « iemand gevaar te doen lopen » is te vaag. In plaats is de bescherming van de fysieke integriteit een beter en meer helder criterium.

Bovendien is de termijn van een maand veel te lang. Als er volgens de genoemde besturen een reden duidelijk aanwezig is om te weigeren de gegevens mee te delen, dan moeten ze in staat zijn dit vlugger te staven. De termijn van 5 werkdagen is minder tijdrovend en geeft de besturen ruimschoots de tijd om hun reden tot weigering te formuleren en mee te delen.

Nr. 52 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 14

In het voorgestelde artikel 18/3, § 1, het tweede lid aanvullen met de volgende zin :

« De specifieke methoden die betrekking hebben op een advocaat, een arts of een journalist worden onmiddellijk gestaakt zodra er concrete aanwijzingen zijn dat de persoonlijke betrokkenheid ongegrond is. »

Verantwoording

Het tweede lid is zeer duidelijk in het feit dat specifieke methoden mogen worden aangewend wanneer er concrete aanwijzingen zijn van persoonlijke betrokkenheid van een advocaat, een arts of een journalist. Het zegt echter niets over de gevallen waarin, dankzij het gebruik van de specifieke methoden, snel duidelijk zou worden dat er geen persoonlijke betrokkenheid is. Men zou verkeerdelijk kunnen interpreteren dat de specifieke methoden zouden mogen voortduren, omdat er voorafgaandelijk wel concrete aanwijzingen waren. Dit amendement strekt ertoe om de specifieke methoden onmiddellijk te laten ophouden zodra duidelijk wordt dat er geen persoonlijke betrokkenheid is.

Nr. 53 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 14

In het voorgestelde artikel 18/4, § 2, eerste lid, de woorden « Op het einde van elke maand » vervangen door de woorden « Op het einde van elke week ».

Verantwoording

In § 2, tweede lid wordt gesteld dat de leden van de commissie op elk ogenblik een controle kunnen uitoefenen op de wettelijkheid van de maatregelen. De indieners zijn er dan ook van overtuigd dat de lijst met uitgevoerde maatregelen, die de commissie toegestuurd krijgt, beter aan het einde van de week geschied dan aan het einde van de maand. Zo kan zij sneller en efficiënter toezien op de naleving van de principes van subsidiariteit en proportionaliteit.

Nr. 54 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 14

In het voorgestelde artikel 18/5, § 2, eerste lid, de woorden « Op het einde van elke maand » vervangen door de woorden « Op het einde van elke week ».

Verantwoording

Zie amendement nr. 53.

Nr. 55 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 14

In het voorgestelde artikel 18/6, § 2, eerste lid, de woorden « Op het einde van elke maand » vervangen door de woorden « Op het einde van elke week ».

Verantwoording

Zie amendement nr. 53.

Nr. 56 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 14

In het voorgestelde artikel 18/7, § 4, eerste lid, de woorden « Op het einde van elke maand »vervangen door de woorden « Op het einde van elke week ».

Verantwoording

Zie amendement nr. 53.

Nr. 57 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 14

In het voorgestelde artikel 18/6, § 1, het tweede lid aanvullen met de volgende zin :

« De Koning legt de tarieven vast voor de in het eerste lid bedoelde medewerking, waarbij Hij rekening houdt met de werkelijke kostprijs van deze medewerking door de postoperator. »

Verantwoording

Het spreekt voor zich dat de medewerking door de postoperator aan hen vergoed zal worden. Doordat hier geen sprake kan zijn van correcte prijszetting aan de hand van vraag en aanbod, is het de Koning die de tarieven vastlegt. Hij moet hierbij rekening houden met de werkelijke kostprijs van de, door de postoperator geleverde, dienstverlening.

Nr. 58 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 14

In het voorgestelde artikel 18/10, § 3, de volgende wijzigingen aanbrengen :

1º in het eerste en in het derde lid, het woord « werkdagen » vervangen door het woord « kalenderdagen »;

2º in het vierde lid, de woorden « op regelmatige tijdstippen » vervangen door het woord « wekelijks ».

Verantwoording

1º De termijn van drie werkdagen kan in de praktijk vijf kalenderdag betekenen. Dit is te lang. Drie kalenderdagen omvatten steeds minstens één werkdag.

2º Het is onduidelijk wat bedoeld wordt met « regelmatige tijdstippen ». Het dient dan ook de voorkeur hierop een duidelijke termijn te kleven van een week.

Nr. 59 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 14

In het voorgestelde artikel 18/12, vierde lid, de woorden « drie maanden » vervangen door de woorden « twee maanden ».

Verantwoording

Het hanteren van een uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens mag niet langer duren dan twee maanden eventueel verlengbaar maar met één termijn van evenveel maanden. Om echter in overeenstemming te zijn met deze regel wordt voorgesteld dat de inlichtingendienst om de twee in plaats van om de drie maanden verslag uitbrengt bij de commissie.

Nr. 60 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 14

In het voorgestelde artikel 18/13, § 2, in de laatste zin volgend zinsdeel doen vervallen :

« , tenzij het goede verloop van de opdracht van de dienst dit in de weg staat. »

Verantwoording

In de tweede paragraaf wordt drie wijzen het direct terugplaatsen voorwerp na gebruik geregeld. Het gebruik van « voor een strikt beperkt duur » en « zo spoedig mogelijk teruggeplaatst » lijken als garantie voldoende. Hieraan nog eens het zinsdeel « tenzij het goede verloop van de opdracht van de dienst dit in de weg staat » is dan ook overbodig.

Nr. 61 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 14

Het voorgestelde artikel 18/17, § 3, aanvullen met een nieuw lid, luidende :

« De Koning legt de tarieven voor deze technische medewerking vast, waarbij Hij rekening houdt met de werkelijke kostprijs van deze medewerking door de operatoren. »

Verantwoording

Het spreekt voor zich dat de technische medewerking door de operatoren aan hen vergoed zal worden. Doordat hier geen sprake kan zijn van correcte prijszetting aan de hand van vraag en aanbod, is het de Koning die de tarieven vastlegt. Hij moet hierbij rekening houden met de werkelijke kostprijs van de, door de operatoren geleverde, dienstverlening.

Nr. 62 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 14

In het voorgestelde artikel 18/17, § 4, tweede lid, tussen de woorden « die door het diensthoofd » en de woorden « , of, naargelang het geval, in zijn opdracht » de woorden « of zijn afgevaardigde » invoegen.

Verantwoording

Dit amendement heeft tot doel de werkbaarheid en efficiëntie op de overschrijving bij afluistering van communicatie. De BIM-wet wijst inzake de overschrijving een belangrijke rol toe aan de diensthoofden van de bevoegde diensten die in het kader van hun opdracht tot afluistering, tot de zogenaamde tap zijn overgegaan. Om te voorkomen dat enkel en alleen het diensthoofd moet uitmaken welke opnames relevant zijn, en om zo te voorkomen dat enkel en alleen het diensthoofd de hele opname(s) moet beluisteren, wat praktisch onmogelijk zou zijn gezien de werkdruk, breiden we deze bevoegdheid uit tot zijn plaatsvervangers.

Nr. 63 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 14

In het voorgestelde artikel 18/17, § 7, eerste lid, de laatste zin vervangen door wat volgt :

« De exploitatie door de inlichtingendiensten is beperkt tot een termijn van ten hoogste één jaar die aanvangt op de dag van de opname. »

Verantwoording

De bestaande zin spreekt over de exploitatie van de opnamen « tout court ». Het moet echter gaan over de exploitatie van de opnamen door de inlichtingendiensten, zoniet zouden deze opnamen in een eventueel later gerechtelijk onderzoek niet kunnen aangewend worden.

Nr. 64 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 16

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Met dit artikel kan op de inlichtingen — en veiligheidsdiensten een beroep worden gedaan in het kader van een opsporingsonderzoek of gerechtelijke enquête. Dit strookt niet met de finaliteit van de opdrachten van de staatsveiligheid, namelijk inlichtingenwerk.

Nr. 65 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 19

In het voorgestelde artikel 43/5, tweede lid, de woorden « negentig dagen » vervangen door de woorden « één maand ».

Verantwoording

Negentig dagen om te beslissen of een toepassing van een specifieke of uitzonderlijke methode terecht of onterecht is, is veel te lang, zeker gezien de belangen die op het spel staan.

Nr. 66 VAN DE HEREN WILLE EN VANKRUNKELSVEN

Art. 24

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 24. — In artikel 33 van dezelfde wet, zoals gewijzigd door de wetten van 1 april 1999, 20 juli 2000 en 10 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º het tweede lid, eerste zin, wordt aangevuld met het volgende zinsdeel : « , ook al gaan deze reglementen, richtlijnen en documenten uit van andere overheidsorganen. »;

2º in het laatste lid, in de eerste en tweede zin de woorden « artikel 35, 3º » telkens vervangen door de woorden « artikel 35, § 1, 3º ».

Verantwoording

Dit amendement heeft tot doel het wettelijk toezichtskader verder aan te scherpen om een einde te maken aan de actuele situatie waarbij het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (hierna het Vast Comité I genoemd) moeilijkheden kan ondervinden bij zijn controle op de werking van de inlichtingendiensten, specifiek voor die opdrachten opgelegd of uitgewerkt door de richtlijnen van het ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid.

Probleemstelling

De twee diensten kregen door de wet van 30 november 1998 houdende de regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst, een pak opdrachten toegewezen om ons land en zijn burgers behoorlijk te kunnen beschermen. Het is tevens deze wet die duidelijk stipuleert wie de verdere invulling van hun opdrachten bepaalt. Artikel 4 van deze wet definieert de opdrachtgever van de Veiligheid van de Staat expliciet : « De Veiligheid van de Staat vervult haar opdrachten door de tussenkomst van de minister van Justitie, overeenkomstig de richtlijnen van het ministerieel Comité ». Hierbij wordt het Comité een tweede maal duidelijk bevestigd als de belangrijkste gezagsstructuur in de opdrachtomschrijving van de Veiligheid van de Staat. Artikel 3 van het koninklijk besluit van 21 juni 1996 houdende oprichting van een ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid maakte namelijk een eerste maal duidelijk wie de Veiligheid van de Staat en ADIV stuurt :

« Het Comité stelt de algemene politiek inzake inlichting vast, bepaalt de prioriteiten van de Veiligheid van de Staat en van de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht, en coördineert hun activiteiten (...). ».

Bij de verdere definiëring van de opdrachten van de Veiligheid van de Staat lezen we in artikel 7 van de wet van 30 november 1998 :

« De Veiligheid van de Staat heeft als opdracht :

1º het inwinnen, analyseren en verwerken van inlichtingen die betrekking hebben op elke activiteit die de inwendige veiligheid van de Staat en het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde, de uitwendige veiligheid van de Staat en de internationale betrekkingen, het wetenschappelijk of economisch potentieel, zoals gedefinieerd door het ministerieel Comité, of elk ander fundamenteel belang van het land, zoals gedefinieerd door de Koning op voorstel van het ministerieel Comité, bedreigt of zou kunnen bedreigen;

2º het uitvoeren van de veiligheidsonderzoeken die haar overeenkomstig de richtlijnen van het ministerieel Comité worden toevertrouwd (...). ».

Naast deze sleutelartikelen blijkt uit een hele resem andere bepalingen in de wet van 30 november 1998 hoe belangrijk de rol van het ministerieel Comité inzake de taakverdeling en prioriteiten van de verschillende diensten wel is. In de praktijk zijn het dus voornamelijk haar richtlijnen die naast de wettelijke bepalingen de diensten hun afgebakende taken meegeven.

Het mag dus duidelijk zijn dat de richtlijnen van dit ministerieel Comité essentieel zijn voor de dagelijkse werking en actieradius van de Veiligheid van de Staat. Nemen we het voorbeeld van het Belgisch wetenschappelijk en economisch potentieel (WEP) dat in de wet duidelijk als een kerntaak van de Veiligheid van de Staat wordt beschouwd. Het is op basis van de definitie van het ministerieel comité dat de Veiligheid van de Staat zijn beschermende functie over het WEP organiseert. Het spreekt voor zich dat dergelijke definiëringen en richtlijnen een significante, pragmatische afbakening vormen van de verschillende primordiale opdrachten van de Veiligheid van de Staat.

Het Vast Comité I, dat onder meer verantwoordelijk is voor de controle op de werking van de twee inlichtingendiensten, dient en moet bij wet dergelijke richtlijnen kennen als ijkpunten om op toetsbare, professionele wijze de inspanningen van de verschillende diensten te controleren.

De wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, bepaalt in artikel 33, eerste en tweede lid, het volgende :

« Binnen het kader van de in artikel 1 vermelde doelstellingen, stelt het Vast Comité I onderzoeken in naar de activiteiten en de werkwijze van de inlichtingendiensten, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten, naar hun interne reglementen en richtlijnen, alsmede naar alle documenten die de handelwijze van de leden van die diensten regelen.

De inlichtingendiensten, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten zenden uit eigen beweging aan het Vast Comité I de interne reglementen en richtlijnen over, alsook alle documenten die de handelwijze van de leden van die diensten regelen. Het Vast Comité I en de Dienst enquêtes voor de inlichtingendiensten zijn ertoe gerechtigd alle teksten die zij noodzakelijk achten voor het vervullen van hun opdracht, te laten overleggen. ».

Hier komen we tot de kern van de zaak : de toegangsproblematiek, welke dit amendement eens en voor altijd wil uitklaren. Sinds vele jaren kampt het Vast Comité I met de onmacht om zijn wettelijke opdracht ten volle uit te oefenen indien het geen kennis heeft van de richtlijnen van het ministerieel Comité. Hier knelt het schoentje tot grote en uitermate terechte frustratie van het Comité I. Het ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid weigert deze richtlijnen vrij te geven aan het Vast Comité. Zowel de voorzitter van dit Comité, zijnde de eerste minister, als de twee voogdijministers van Defensie en Justitie, alsook de Veiligheid van de Staat en de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht weigeren pertinent deze richtlijnen systematisch aan het Comité I mee te delen. De twee laatstgenoemde diensten zijn van oordeel dat het niet gaat om interne documenten, maar documenten afkomstig van andere diensten, waarbij ze zich blijkbaar foutief niet verplicht voelen om deze ten aanzien van het Comité I vrij te geven, ondanks de reeds bijzonder duidelijke libellering van artikel 33 (cf. supra).

Ook in het jaarrapport 2007 stelt het Comité I dit deficit opnieuw aan de kaak : « Het Vast Comité I kan zijn wettelijke opdracht niet ten volle uitoefenen indien het geen kennis heeft van de richtlijnen van het ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid die betrekking hebben op of relevant zijn voor de werking van de inlichtingendiensten en het OCAD. Ook al is het Vast Comité I van oordeel dat artikel 33 van de wet van 18 juli 1991 hem in zijn huidige libellering een voldoende duidelijk recht verleent op kennisname van deze richtlijnen, toch blijkt deze zienswijze niet door iedereen te worden gedeeld. » (Vast Comité I, jaarrapport 2007, p. 78). Bovendien hebben de begeleidingscommissies van Kamer en Senaat op 17 juli 2008 eenparig een aantal aanbevelingen goedgekeurd op basis van het Gemeenschappelijk toezichtsverslag van het Vast Comité P en het Vast Comité I betreffende het coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (OCAD). In deze aanbeveling stellen beide begeleidingscommissies uitdrukkelijk dat een wetgevend initiatief noodzakelijk is opdat de Vaste Comités I en P in kennis worden gesteld van de richtlijnen van het ministerieel Comité. Bovendien lijkt het ons nu meer dan ooit noodzakelijk gezien de extra mogelijkheden, en een duidelijk substantieel gegroeide slagkracht van de inlichtingendiensten door de nakende goedkeuring van het BIM-wetsvoorstel, dat de controleorganen eindelijk toegang krijgen tot de operationele taakomschrijving vanwege het comité.

Diensten en hun leden als taakgevende opdracht (kunnen) beschouwen, wat hun oorsprong zij. Het mag duidelijk zijn dat hierbij de belangrijkste bron de richtlijnen en definiëringen van het ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid zijn, waarvan het Comité I tot nog toe geen kennis mocht nemen. Het volstaat hier om in het BIM-wetvoorstel de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, artikel 33 te wijzigen door na de woorden « alle documenten die de handelwijze van de leden van die diensten regelen » de volgende woorden toe te voegen : « , ook al gaan deze reglementen, richtlijnen en documenten uit van andere overheidsorganen. ».

Paul WILLE
Patrik VANKRUNKELSVEN.

Nr. 67 VAN DE HEER MAHOUX EN MEVROUW DEFRAIGNE

(Subamendement op amendement nr. 3)

Art. 2

De volgende wijzigingen aanbrengen :

a) in het 1º, in het voorgestelde tweede lid, de woorden « Nationale Raad van de Orde van Geneesheren » vervangen door de woorden « Provinciale Raad van de Orde van Geneesheren »;

b) het 2º aanvullen met de woorden : en de woorden « Nationale Raad van de Orde van Geneesheren » vervangen door de woorden « Provinciale Raad van de Orde van Geneesheren ».

Verantwoording

Het lijkt logischer de informatie toe te vertrouwen aan de lokale orde-instantie, die beter in staat is om de situatie te beoordelen, naar het voorbeeld van de oplossing die voor de advocaten werd gekozen.

Philippe MAHOUX.
Christine DEFRAIGNE.

Nr. 68 VAN DE HEER VANKRUNKELSVEN

Art. 2

In het 2º, in de voorgestelde § 2, het eerste lid aanvullen met de woorden :

« of tenzij de betrokkenen met respect voor de regelen van het beroeps- of bronnengeheim informatie ter beschikking stellen die wijst op de ontwikkeling van een potentiële bedreiging zoals bedoeld in artikel 8, 1º, b en d, en 2º. »

Verantwoording

Dit amendement houdt rekening met de opmerking van het Vast Comité I. De indiener is zich bewust van het uitzonderlijk karakter vandaar dat het passief verkrijgen van deze informatie beperkt moet blijven tot gevallen waarbij de informatie aanwijst dat er een potentiële dreiging is op het vlak van terrorisme, proliferatie, of een potentiële bedreiging van de democratie en haar instellingen alsook de fysieke integriteit van personen.

Deze uitzondering op de onschendbaarheid van het beroepsgeheim is niet nieuw. Zo voorziet ook artikel 458bis SW dat het beroepsgeheim kan geschonden worden voor kennis over misdrijven als aanranding van de eerbaarheid en verkrachting, opzettelijk toebrengen van letsels, verschillende soorten van doodslag, verminking en ontbering van minderjarigen.

De rechtspraak van het Hof van Cassatie volgt hetzelfde spoor en stelt dat het doorbreken van het beroepsgeheim een noodtoestand is indien het de enige mogelijkheid tot vrijwaring van een hogere waarde (is) die bedreigd wordt door actueel en ernstig gevaar. Het Hof van Cassatie acht hiermee de bescherming van de fysieke en seksuele integriteit hoger dan de bescherming van het beroepsgeheim. (Cass. 13 mei 1987, Arr. Cass, 1986-87, 1203)

Het moet dus gaan om een noodtoestand. Noodtoestand is een situatie waarin het overtreden van de strafrechtsbepaling en het schenden van strafrechtelijk beschermde rechtsgoederen en rechtsbelangen het enige middel is om een ander belangrijk rechtsgoed of rechtsbelang te vrijwaren. Bij noodtoestand staat men voor de keuze, hetzij de strafwet respecteren en te dulden dat iemands rechtsgoederen of rechtsbelangen geschonden worden; hetzij de strafwet overtreden om een rechtsgoed van een lagere orde op te offeren voor een rechtsgoed of een rechtsbelang van een hogere orde.

Noodtoestand in de juridische beoordeling, die in alle West-Europese rechtsstelsels wordt erkend, onderstelt dat iemand met een ernstig gewetensprobleem wordt geconfronteerd : bijzondere omstandigheden plaatsen hem in een conflict van waarden, rechten en plichten : de plicht het leven van anderen veilig te stellen tegenover de plicht van beroeps- of bronnengeheim. Wegens de bijzondere omstandigheden, zoals omschreven met dit amendement, moet de advocaat of journalist de geheimen verbonden aan de uitoefening van zijn beroep kunnen overstijgen indien hij acht dat dit in een hoger belang is.

Twee plichten kunnen bij het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten dus met elkaar in conflict komen, hetgeen een noodtoestand verwekt.

Patrik VANKRUNKELSVEN.