4-893/1

4-893/1

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

1 AUGUSTUS 2008


Voorstel tot het instellen van een bijzondere commissie belast met het voorbereiden van de algehele ontbinding van de Belgische Staat met het oog op de verlening van onafhankelijkheid aan het soevereine Vlaamse en Waalse volk

(Ingediend door de heer Joris van Hauthem c.s.)


TOELICHTING


Dit voorstel strekt ertoe een bijzondere commissie op te richten in de zin van artikel 31 van het Reglement. Tenzij de Senaat anders beslist, zijn de artikelen 21 tot 29 van het Reglement van overeenkomstige toepassing op de bijzondere commissie.

De bijzondere parlementaire commissie zal worden belast met het voorbereiden van de algehele ontbinding van de Belgische Staat met het oog op de verlening van onafhankelijkheid aan het soevereine Vlaamse en Waalse volk.

Op die wijze kan de Senaat nog een nuttige rol vervullen. Volgens de indieners van dit voorstel is het immers een feit dat de huidige Senaat, met de huidige invulling van zijn functies in het Belgische bestuurlijke model, bewezen heeft dat zijn toegevoegde waarde en dus zijn nut op bestuurlijk vlak erg klein of onbestaande is.

Geruime tijd heeft de Belgische Senaat, in het kader van een volwaardig tweekamerstelsel, dezelfde bevoegdheden gehad als de Kamer van volksvertegenwoordigers. Dit tweekamerstelsel werd door zijn voorstanders gerechtvaardigd met het argument dat ook de wetgever enige controle nodig heeft en dat het zodoende past dat de tweede kamer zich eventueel nog eens uitspreekt over de door de eerste kamer gestemde wetten. Tegenstanders verwijzen naar de hoge kostprijs van dit stelsel, naar de vertragingen op wetgevend vlak en naar het feit dat niet bewezen is dat een tweekamerstelsel beter zou functioneren dan een eenkamerstelsel.

Met de staatshervorming en de grondwetsherziening van 1993 is de rol van de Senaat grondwettelijk beperkt tot een echte tweede kamer, in grote mate ondergeschikt aan de Kamer van volksvertegenwoordigers. De grote debatten gebeuren in de Kamer van volksvertegenwoordigers en de regering is niet meer verantwoordelijk voor de Senaat en kan door de Senaat dus niet ten val worden gebracht. De regering laat dit trouwens zeer duidelijk blijken uit de manier waarop ze de Senaat behandelt. Zowel de twee regeringen-Verhofstadt als de eerste regering-Leterme sturen bij zogenaamde vragen om uitleg telkens een staatssecretaris van dienst om het antwoord af te lezen. De Senaat is niet meer bevoegd voor de begroting wat opnieuw een belangrijke minderwaarde voor de parlementaire assemblee vertegenwoordigt. Bovendien blijkt zeer duidelijk uit de artikelen 77 en 78 van de Grondwet — waarbij wordt bepaald dat het de Kamer van volksvertegenwoordigers is die het laatste woord heeft ingeval van verschil tussen de uitkomst van een debat in de Kamer en de Senaat — dat het die kamer is die de bovenhand heeft gekregen.

Om de Senaat toch nog enige zin te geven, kreeg hij onder meer een communautaire pacificatierol toegemeten. Door zijn samenstelling zou de Senaat bij voorkeur geschikt zijn om problemen tussen de verschillende gemeenschappen op te lossen. De Senaat is immers voor een deel samengesteld uit volksvertegenwoordigers die niet verkozen zijn als senator maar die verkozen zijn in hun regionaal parlement. In de praktijk is echter gebleken dat de Senaat deze pacificerende communautaire rol omzeggens nooit heeft kunnen waarmaken. Wanneer adviezen moeten worden gegeven om zogenaamde belangenconflicten tussen Vlamingen en Franstaligen op te lossen, dan beperkt de Senaat zich ofwel tot een verwijzing naar één of andere nietszeggende tekst, ofwel doodgewoon tot de vaststelling dat hij geen advies kan geven bij gebrek aan eensgezindheid tussen Vlaamse en Franstalige senatoren. De opdracht om als verzoener op te treden is dan ook manifest mislukt.

Een andere opdracht die de Senaat bij de meest recente staatshervorming meekreeg, was die van reflectiekamer. Ook wat dit betreft is de productie erg mager gebleken. Er zijn weliswaar in de Senaat debatten geweest die enige weerklank konden vinden, bijvoorbeeld het debat over het stemrecht voor niet-Belgen die de Belgische nationaliteit weigeren, het euthanasiedebat, en zo meer. Maar al deze debatten werden ook steeds opnieuw overgedaan in de Kamer van volksvertegenwoordigers. De maatschappelijke relevantie van de herhaling van deze debatten in beide kamers kan ten zeerste worden betwijfeld omdat zij in beide kamers volgens dezelfde lijnen verlopen vermits het de partijen en niet de parlementsleden van Kamer of Senaat zijn die de vormgeving en de inhoud van de debatten bepalen.

In het huidige België is een tweekamerstelsel dan ook een loutere verspilling van overheidsgelden aangezien zowel qua kwaliteit als qua kwantiteit aan het wetgevende werk en de controleopdracht van de wetgever niets wordt toegevoegd. Het beste is dan ook dat de Senaat wordt opgeheven.

Alvorens het zover komt, kan de Senaat evenwel nog op één vlak een nuttige rol vervullen. De politieke toestand van het laatste jaar heeft duidelijk gemaakt dat de Belgische federatie geen lang leven meer beschoren is. Rekening houdend met de evolutie in België, dat zeer duidelijk van een strikt unitaire Staat evolueerde naar een federale/confederale Staat, is het ontbindingsproces van deze Staat definitief ingezet en zal dit op korte termijn wellicht uitmonden in een onafhankelijk Vlaanderen en een onafhankelijk Wallonië. In het licht van dit ontbindingsproces kan de Senaat zich nog nuttig maken door de ontbinding van België voor te bereiden.

Zonder inbreuk te plegen op de bevoegdheid die het onafhankelijke Vlaanderen en het onafhankelijke Wallonië zelf zullen hebben om hun toekomst uit te tekenen, is het mogelijk dat de Belgische Senaat een aantal scheidingsproblemen voorbereidt en waar mogelijk oplost, teneinde de overgang van het voorbijgestreefde België naar een modern en dynamisch Vlaanderen en Wallonië zo goed mogelijk voor te bereiden.

De senatoren zouden bijvoorbeeld technisch-communautaire problemen kunnen oplossen, hierbij inspiratie puttend uit recente voorbeelden van de scheiding tussen Tsjechië en Slowakije, Servië, Kroatië, Slovenië, Macedonië, Bosnië-Herzegovina, en Servië-Montenegro.

Aan de Senaat, inzonderheid aan de bijzondere commissie, zou een exclusieve maar tijdelijke bevoegdheid moeten worden toebedeeld om uit te spitten op welke manier België best kan worden ontbonden. Zo dienen onder meer volgende handelingen te worden verricht en vragen te worden gesteld waarop het antwoord moet worden gezocht :

Aangezien wellicht de nieuwe Staten republieken zullen zijn, quid met de monarchie en de bezittingen van de Koninklijke Schenking ?

— De overgang van een unitair sociaalzekerheidsstelsel naar de socialezekerheidstelsels van de nieuwe Staten, quid met de verworven rechten bijvoorbeeld in het kader van het pensioenstelsel ?

— De splitsing van de nationale schuldenlast, inventaris van deze schulden vooral met betrekking tot de binnenlandse of buitenlandse schuldeisers en de verdeling ervan.

— De inventarisering van de roerende en onroerende goederen eigendom van de Belgische Staat en de toebedeling van die goederen welke zich op dit ogenblik niet territoriaal in Vlaanderen of Wallonië bevinden.

— Voorbereiding van de overgang van de internationale vertegenwoordigingen van België naar de nieuwe Staten, waarbij de Vlaamse senatoren ook de samenwerking met Nederland kunnen onderzoeken.

— Voorbereiding van de overgang van het personeel en de ambtenaren van de Senaat en de Kamer van volksvertegenwoordigers naar de instellingen van de nieuwe Staten.

— De overgang van de Belgische naar een Vlaamse en een Waalse nationaliteit.

— Elk ander probleem dat zich in deze context aandient en dat de commissie nuttig acht te bestuderen.

Het komt de bijzondere commissie toe hierover het nodige studiewerk te verrichten, de nodige inventarissen op te stellen en de verschillende mogelijke oplossingen op een rij te zetten, zonder evenwel politieke keuzes te bepalen. Die laatste komen immers toe aan de onderhandelaars van de respectieve Vlaamse en Waalse soevereine Staten in wording.

Joris VAN HAUTHEM
Yves BUYSSE
Jurgen CEDER
Hugo COVELIERS
Nele JANSEGERS
Anke VAN DERMEERSCH
Karim VAN OVERMEIRE
Freddy VAN GAEVER.

VOORSTEL


Artikel 1

Overeenkomstig artikel 31 van het Reglement wordt er een bijzondere commissie Ontbinding van de Belgische Staat ingesteld, hierna « de bijzondere commissie » genoemd. De artikelen 21 tot 29 van het Reglement zijn van overeenkomstige toepassing op de bijzondere commissie.

Art. 2

De bijzondere commissie wordt belast met het bestuderen van de volgende vraagstukken :

— Aangezien wellicht de nieuwe Staten republieken zullen zijn, quid met de monarchie en de bezittingen van de Koninklijke Schenking ?

— De overgang van een unitair sociaalzekerheidsstelsel naar de socialezekerheidstelsels van de nieuwe Staten, quid met de verworven rechten bijvoorbeeld in het kader van het pensioenstelsel ?

— De splitsing van de nationale schuldenlast, inventaris van deze schulden vooral met betrekking tot de binnenlandse of buitenlandse schuldeisers en de verdeling ervan.

— De inventarisering van de roerende en onroerende goederen eigendom van de Belgische Staat en de toebedeling van deze goederen die zich op dit ogenblik niet territoriaal in Vlaanderen of Wallonië bevinden.

— Voorbereiding van de overgang van de internationale vertegenwoordigingen van België naar de nieuwe Staten.

— Voorbereiding van de overgang van het personeel en de ambtenaren van de Senaat en de Kamer van volksvertegenwoordigers naar de instellingen van de nieuwe Staten.

— De overgang van de Belgische naar een Vlaamse en een Waalse nationaliteit.

— Elk ander probleem dat zich in deze context aandient en dat de commissie nuttig acht te bestuderen.

Art. 3

De bijzondere commissie bestaat uit zeventien vaste leden en zeventien plaatsvervangers die de Senaat aanwijst onder zijn leden overeenkomstig de regels van de evenredige vertegenwoordiging van de fracties.

Art. 4

De bijzondere commissie stelt alle werkingsregels vast die niet bepaald zijn in de in artikel 1 van dit voorstel vernoemde artikelen uit het Reglement.

Art. 5

De bijzondere commissie kan, binnen de budgettaire beperkingen die door het Bureau zijn bepaald, alle maatregelen nemen die zij nodig acht voor het vervullen van haar opdrachten.

Art. 6

De bijzondere commissie zal haar verslag neerleggen binnen een termijn van zes maanden na haar oprichting.

3 juli 2008.

Joris VAN HAUTHEM
Yves BUYSSE
Jurgen CEDER
Hugo COVELIERS
Nele JANSEGERS
Anke VAN DERMEERSCH
Karim VAN OVERMEIRE
Freddy VAN GAEVER.