4-12/6

4-12/6

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

26 JUNI 2008


Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van artikel 26 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof


AMENDEMENT ingediend na de goedkeuring van het verslag


Nr. 5 VAN DE HEER MAHOUX

Art. 2

In de voorgestelde § 4 van artikel 26 de woorden « tenzij het oordeelt dat deze bepaling klaarblijkelijk niet geschonden is of » doen vervallen.

Verantwoording

Krachtens artikel 142 van de Grondwet beschikt alleen het Grondwettelijk Hof over de bevoegdheid de wetgeving te toetsen aan de Grondwet, eventueel gelezen in combinatie met de verdragsbepalingen.

Door de « acte clair »-theorie uit te breiden tot de rechtscolleges die in laatste aanleg oordelen, en dus het Hof van Cassatie (of de Raad van State) toe te staan geen prejudiciėle vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof als het meent dat het recht waarvan sprake is, klaarblijkelijk niet wordt geschonden, verleent de voorgestelde tekst het Hof van Cassatie een bevoegdheid die krachtens artikel 142 van de Grondwet toekomt aan het Grondwettelijk Hof.

Dit amendement strekt er dan ook toe deze mogelijkheid voor de rechtscolleges die in laatste aanleg oordelen om een beroep te doen op de « acte clair »-theorie, op te heffen, zodat het niet aan het Hof van Cassatie is om de Grondwet te interpreteren en te oordelen dat de vraag niet pertinent is.

Aangezien de tekst van het wetsvoorstel echter al expliciet verwijst naar de uitzonderingen op de verplichting een prejudiciėle vraag te stellen, bedoeld in artikel 26 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 en meer in het bijzonder in § 2, derde lid, dat bepaalt dat de rechtscolleges er niet toe gehouden zijn een prejudiciėle vraag te stellen wanneer zij menen dat de Grondwet klaarblijkelijk niet wordt geschonden, stelt dit amendement dit principe, dat bedoeld is om onnodige vertragingen van het proces te voorkomen, voor de lagere rechtscolleges geenszins ter discussie.

Philippe MAHOUX.