4-483/3

4-483/3

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

20 DECEMBER 2007


Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (I)


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW SCHELFHOUT


I. INLEIDING

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 52-517/1).

Het werd op 19 december 2007 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 103 tegen 17 stemmen bij 17 onthoudingen.

Het werd op 19 december 2007 overgezonden aan de Senaat en op diezelfde dag geëvoceerd.

De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 18 en 20 december 2007, in aanwezigheid van de heer Vanvelthoven, minister van Werk, de heer Tobback, minister van Leefmilieu en Pensioenen, de heet Donfut, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en mevrouw Laruelle, minister van Landbouw en Middenstand in de ontslagnemende regering.

II.

III. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN

III.1. Inleidende uiteenzetting van de minister van Leefmilieu en Pensioenen

De heer Tobback, minister van Pensioenen, licht toe dat de artikelen 17 en 18 een bevestiging bevatten van reeds genomen koninklijke besluiten. Om van kracht te blijven moeten zij bij wet bekrachtigd worden.

De artikelen 17 en 18 betreffen besluiten aangaande het systeem en de bepalingen over het pensioen van het personeel van de NMBS. De programmawet van 27 december 2005 regelde de overname van deze pensioenen. Daarna volgden verschillende koninklijke besluiten die de praktische afhandeling van deze overname regelden. Volgens de afdeling Wetgeving van de Raad van State zijn deze drie besluiten gebaseerd op artikel 161 van de programmawet van 27 december 2005. Zij moeten derhalve noodzakelijkerwijs binnen de twaalf maanden na de datum van hun inwerkingtreding bij wet bekrachtigd worden, omdat zij anders vanaf 1 januari 2008 geen uitwerking zouden hebben en zij de bepalingen van het bekrachtigd koninklijk besluit van 28 december 2005 onuitvoerbaar zouden maken.

Het artikel 19 betreft de overgangsregeling voor de pensioenen van de DOSZ. Naar aanleiding van een audit van het Rekenhof bleek dat het DOSZ-pensioenstelsel de voordelen combineerde van een pensioen van het type privé-verzekering (intrest toegepast op de uitgevoerde stortingen) en van een overheidspensioen met opeenvolgende indexeringen. Het gewijzigde systeem van de pensioenen van de DOSZ is in werking getreden en een overgangsregeling werd in het koninklijk besluit van 28 december 2006 ingevoegd, met als verplichting dat het besluit zou moeten bekrachtigd worden door het Parlement vóór 31 januari 2008. De niet-bekrachtiging van het besluit zou tot een aanzienlijke vermindering leiden van het vanaf 2007 toegekende pensioenbedrag, wegens het gebrek aan herwaardering en omdat die pensioenen niet geïndexeerd kunnen worden.

De artikelen 20 en 21 bevatten bepalingen die de overname regelen van de verplichting van het wettelijk kapitalisatiestelsel voor de pensioenen door de RSZ en het Globaal Beheer van de sociale zekerheid. Op 1 januari 2008 zal de RSZ-Globaal Beheer derhalve de rechten en de verplichtingen van het wettelijk kapitalisatiestelsel overnemen.

III.2. Inleidende uiteenzetting van de minister van Werk

De heer Vanvelthoven, minister van Werk, licht toe dat artikel 22 enkel betrekking heeft op de start- en stagebonus, die werd ingevoerd sinds het schooljaar 2006-2007. De maatregel komt erop neer dat aan stage-jongeren die slagen een startbonus wordt toegekend van 500 euro in het eerste en tweede jaar en van 750 euro in het derde jaar. Voor de werkgever is een stagebonus voorzien voor eenzelfde bedrag.

De kosten van de maatregel werden geraamd op 10,172 miljoen euro in 2007, 20,343 miljoen in 2008 en 35,6 miljoen in 2009 (kruissnelheid). Ter financiering werd een transfert van deze middelen voorzien vanuit het RSZ-globaal beheer naar de RVA. Deze bedragen zijn ingeschreven in de begrotingen van zowel RVA als van RSZ-globaal beheer.

Voor het jaar 2007 wordt de wettelijke basis voor de transfert van middelen voorzien in de programmawet van 27 april 2007. Deze wettelijke basis was enkel ingevoegd voor 2007. Voor 2008 dient een nieuwe wettelijke basis gemaakt te worden en dit artikel is opgenomen in het voorliggende ontwerp van wet houdende diverse bepalingen.

Voor 2008 is hetzelfde bedrag uitgetrokken als voor 2007, namelijk 10,172 miljoen euro. Voorts wordt een wettelijke grondslag gecreëerd, wat het mogelijk maakt dat bedrag aan de hand van een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit te verhogen. In dat opzicht wordt de mogelijkheid opengelaten om zo nodig de alternatieve financiering op te trekken. Die noodzaak zal blijken uit een actualisatie van de prognoses voor 2008 op grond van de concrete uitgaven voor het schooljaar 2006-2007.

III.3. Inleidende uiteenzetting van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

III.3.1. Sociale Zaken

De heer Donfut, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, licht de artikelen die onder zijn bevoegdheid inzake sociale zaken vallen, toe.

Hoofdstuk 1 van Titel IX gaat over het identificeren van de bron van de verschillende alternatieve financieringen. Meer bepaald diegene in verband met het « betaald educatief verlof » en diegene bestemd voor de gezondheidszorg ten gevolge van de toepassing van het nieuwe financieringssysteem.

Ter herinnering : het gedeelte « betaald educatief verlof » is een gevolg van het laatste interprofessioneel akkoord en datgene betreffende de gezondheidszorg komt voort uit het « Generatiepact ».

Dit is een aanzienlijke vooruitgang, aangezien dit voor evenwicht in de sociale zekerheid zorgt wanneer men beslist om een bedrag in de gezondheidszorg te investeren dat hoger is dan de groei van de inkomsten van de sociale zekerheid.

Om de doelstellingen van Lissabon inzake opleiding te bereiken, is meer concreet beslist om het budget voor betaald educatief verlof op te trekken. Het gedeelte van de werkgeversbijdragen voor deze verhoging werd reeds behandeld in de wet van 17 mei 2007 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2007-2008. Hier wordt de staatsinbreng geregeld.

Bovendien bepaalt het nieuwe mechanisme voor de financiering van de gezondheidszorg dat het verschil tussen de voortaan begrensde bijdrage van het « globaal beheer » en de uitgavenbegroting wordt goedgemaakt door een financiering van de Staat die afkomstig is uit diens ontvangsten.

De administratie van Financiën en het Rekenhof hebben evenwel aangegeven dat het, om deze betaling daadwerkelijk uit te voeren, absoluut noodzakelijk was om de bron hiervan duidelijker aan te geven. Deze bron wordt in deze bepaling aangegeven.

Hoofdstuk II heeft betrekking op de financiering van het Schadeloosstellingsfonds voor asbestslachtoffers.

De financieringsregeling van dit fonds, dat in december 2006 werd opgericht, wordt jaarlijks bepaald bij een in de Ministerraad koninklijk besluit vastgesteld na overleg.

De huidige periode van lopende zaken maakt het onmogelijk om de genoemde besluiten goed te keuren. Er wordt hierbij bijgevolg voorgesteld om de wet te wijzigen teneinde hierin de financieringsregeling voor 2008 op te nemen.

Bijgevolg zal de Staatssteun afkomstig zijn van de BTW en zal de tegemoetkoming van de sociale zekerheid van zelfstandigen tussen de 100 000 en 250 000 euro liggen, volgens de behoeften die in de loop van het jaar worden vastgesteld.

III.3.2. Volksgezondheid

Het eerste Hoofdstuk van Titel X inzake Volksgezondheid heeft betrekking tot het farmaceutische sector.

De artikels die de eerste twee delen vormen van dit hoofdstuk zijn noodzakelijk om de bijdragen te hernieuwen op de omzet van de geneesmiddelen die een niet te verwaarlozen inkomst vertegenwoordigen voor de sociale zekerheid op federaal niveau (ongeveer 230 miljoen). De wettelijke basis moet vóór begin 2008 worden vastgesteld om iedere vorm van retro-activiteit te vermijden.

Het bijdragepercentage is identiek aan dat van verleden jaar, vermindert met 1 %, in overeenstemming met de akkoorden met de sector.

Het laatste onderdeel wil trouwens de uiterlijke datum voor terugbetaling verlengen, die voorzien is in de wet van 10 juni 2006 tot hervorming van de bijdragen op de omzet van de terugbetaalbare farmaceutische specialiteiten.

Wij wachten namelijk nog steeds op een definitieve beslissing van de Europese Commissie met betrekking tot de vernoemde wet, die — zoals de minister reeds zei — een kader wil scheppen dat de farmaceutische nijverheid aanspoort tot investeringen en tot onderzoek en ontwikkeling.

In afwachting van een definitief antwoord en om geen afbreuk te doen aan de aanvragers, wordt de voorziene periode met één jaar verlengd.

Hoofdstuk II heeft betrekking op het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

Deze afdeling beoogt de verdubbeling van het jaarlijkse heffingsbedrag voor operatoren die niet over een gevalideerd autocontrolesysteem beschikken, met zes maand uit te stellen.

Op het moment van de goedkeuring van het businessplan 2005-2008 van het Agentschap werd immers aangenomen dat ongeveer 50 % van de operatoren actief in de voedselketen in staat zouden zijn om op 1 januari 2008 over een gevalideerd autocontrolesysteem te beschikken. De landbouw- en distributiesector alsook de horeca hebben deze doelstelling echter nog lang niet bereikt.

De Koning zal overigens wel, teneinde het financieel en budgettair evenwicht van het FAVV te verzekeren, opnieuw de bijdragen en/of de dotatie van de instelling in de loop van 2008 kunnen verhogen.

Zoals de Raad van State in zijn advies opmerkt, is het belangrijk dat de besluiten genomen met toepassing van deze bepaling binnen twaalf maanden bij wet bekrachtigd worden. Bovendien kan de wetgever zich op dit ogenblik niet uitspreken over de betrokken bedragen, aangezien men daarvoor over precieze gegevens moet beschikken omtrent de uitvoering van de begroting 2007 teneinde duidelijk het budgettaire en financiële onevenwicht en de redenen ervan te kunnen nagaan. Aldus wordt ook rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State.

Om de coherentie met 2006 en 2008 te bewaren, wordt de verhogingscoëfficiënt van 15 % ook voor 2007 afgeschaft.

De tweede afdeling heeft meer bepaald tot doel de wet van 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen te actualiseren en aan te vullen zodat ook de operatoren die hun aangifte niet hebben ingediend onder deze wet vallen. Deze juridische leemte wordt dus voortaan aangevuld door het mogelijk te maken deze operatoren een aanslag van ambtswege op te leggen.

Deze wijzigingen zullen het mogelijk maken de inning van de bijdragen te verbeteren.

Hoofdstuk III heeft betrekking tot het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten.

Het eerste onderdeel wil dat de bijdrage op de verpakkingen van geneesmiddelen, die dient om de controle ervan te financieren, zonder discriminatie wordt geïnd. Het feit of de persoon die ze op de markt brengt een apotheker of een dierenarts is, heeft geen gevolgen.

In het verleden werden verpakkingen voor dierenartsen geleverd door apothekers en waren ze onderworpen aan een bijdrage die de controle van het geneesmiddel financierde.

Recente wettelijke en reglementaire wijzigingen zorgen ervoor dat de dierenartsen zich rechtstreeks kunnen bevoorraden bij groothandels-verdelers.

De huidige wettelijke en reglementaire basis van de bijdrage op de verpakkingen zijn enkel van toepassing op de apothekers en niet op de dierenartsen.

Er wordt nu voorzien deze situatie te wijzigen, waardoor deze bijdrage opnieuw kan worden geïnd en waardoor alle geneesmiddelen opnieuw kunnen worden gecontroleerd.

Het tweede onderdeel wil de bevoegdheden van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten uitbreiden in toepassing van de wet betreffende de bescherming van de gezondheid van de consumenten op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten. Omdat de producten in kwestie, de voedings supplementen, baby voeding, ... bij apothekers worden verkocht is het logisch dat het personeel van het FAGG, waarvan één van de hoofddoelstellingen de inspectie van apothekers is, gebruik maakt van deze inspecties om zich ook te buigen over deze producten. Gelieve op te merken dat — vermits het FAVV deze controles niet uitvoert — het onontbeerlijk is dat het FAGG deze kan uitvoeren.

Het derde onderdeel betreft het innen van een bijdrage van 50 euro per jaar voor de controle vermeld in het voorafgaande deel.

Het principe van deze bijdrage is niet nieuw, vermits we ze reeds terugvonden in artikel 154 van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen.

Het derde onderdeel wil het automatische indexatiemechanisme van de bijdragen en belastingen verduidelijken.

Men zou de reeds bestaande bepaling namelijk kunnen interpreteren als de indexatie vandaag, van de bijdragen vanaf de datum van het Koninklijk Besluit dat deze vaststelt. De Besluiten in kwestie dateren echter soms van de jaren '70.

Het zou niet redelijk zijn een indexering toe te passen die betrekking heeft op een periode van ruim dertig jaar.

De in deze afdeling opgenomen bepaling stipuleert dat voor de berekening wordt uitgegaan van het indexcijfer van de maand waarop voormelde bijdragen het laatst werden gewijzigd.

Tot slot heeft de laatste afdeling betrekking op de retributies voor de registraties en de vergunningen voor het in de handel brengen.

Het bedrag van die retributies wordt vastgelegd in artikel 25 van het koninklijk besluit van 3 juli 1969.

De terzake geldende procedures zijn onlangs gewijzigd en zijn terug te vinden in de wet van 1 mei 2006, alsook in het koninklijk besluit van 14 december 2006.

Deze bepaling strekt ertoe het verband tussen het retributietarief en de procedure duidelijk te maken bij koninklijk besluit. Bedoeling is rechtsonzekerheid terzake volledig uit te sluiten.

Hoofdstuk V, ten slotte, betreft de thuisverpleging.

De bepaling behelst meer in het bijzonder het aandeel van de ziekteverzekering in de kostprijs van de honoraria, de zogenaamde « Forfaits B en C », voor de verzorging van de zwaarst hulpbehoevende patiënten.

Voortaan betaalt de ziekteverzekering 85 %.

Voor de patiënten betekent dat een grote stap vooruit. Zeker in het licht van de vergrijzing is het van groot belang dat het beleid inzake gezondheidszorg een patiënt in staat stelt thuis te blijven wonen zolang hij dat kan of wil. Met de ontworpen bepaling wordt de financiële last voor de patiënt heel wat lichter. Deze zeer gunstige maatregel komt nog bovenop de inspanningen die vorig jaar al zijn geleverd.

III.4. Inleidende uiteenzetting van de minister van Middenstand en Landbouw

Mevrouw Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, legt uit dat artikel 26 van het wetsontwerp de Koning machtigt om het bedrag van de alternatieve financiering van de minimumpensioenen van de zelfstandigen te verhogen tot op dezelfde hoogte als de reeds besloten verhoging van de pensioenen, namelijk 64 miljoen euro.

IV. ALGEMENE BESPREKING

Wat de overname van de pensioenfondsen betreft, zou de heer Beke graag zijn fundamentele bezwaren herhalen over deze overname, die geregeld werd in de vorige legislatuur. Hij betwijfelt immers dat het getuigt van goed bestuur om pensioenfondsen over te nemen enkel en alleen omwille van budgettaire redenen, wat in de vorige legislatuur wel degelijk het geval is geweest. Wat hem vooral zorgen baart is het ontbreken van een inschatting van de impact op langere termijn.

Zijn tweede opmerking betreft de DOSZ. Ook daar herinnert hij zich dat vooral de vraag werd gesteld over het aantal personen waarop deze regeling betrekking heeft. Vermits hij daar nooit een duidelijk en niet betwist antwoord op heeft gekregen, zou hij de minister vandaag graag opnieuw dezelfde vraag stellen. Verder zou hij ook de voorkeur geven aan een duurzame oplossing, in plaats van het constante blussen van brandjes dat hij in het verleden heeft vastgesteld. Uiteraard is hij het wel eens met de minister dat de personen die in dit stelsel zitten en vaak in het verre buitenland wonen, zich moeten kunnen beroepen op bepaalde rechten en op rechtszekerheid.

De heer Tobback, minister van Pensioenen, merkt op dat de voorliggende bepaling niet gaat over de overname van een pensioenfonds, maar het behoud van rechten voor de betrokkenen wil garanderen door het bestaande koninklijk besluit te bekrachtigen.

Wat de DOSZ betreft, garandeert de minister dat de betrokken organisaties van in het begin werden betrokken bij de hervorming. Het koninklijk besluit dat door de voorliggende tekst zal worden bekrachtigd, is op hun uitdrukkelijke vraag opgesteld. Dit koninklijk besluit houdt enerzijds rekening met de vragen en verzuchtingen van de gerechtigden, die bepaalde rechten hadden opgebouwd, en anderzijds met de opmerkingen van het Rekenhof, dat heel duidelijk heeft gesteld dat het bestaande systeem van de DOSZ eigenlijk een combinatie is van de meest voordelige elementen van twee systemen. Ten slotte wijst hij er op dat het huidige systeem wel degelijk de bedoeling heeft duurzaam te zijn. Het is absoluut niet wenselijk hier jaarlijks op terug te komen.

De bevestiging van het koninklijk besluit zoals het hier voorligt heeft een invloed zowel op de lopende pensioenen, ongeveer 44 000, als op de personen die rechten hebben verworven, ongeveer 45 000. Grosso modo kan dus worden gesteld dat het gaat om ongeveer 100 000 personen, vermits er nog 8 à 9 000 verzekerden actief bijdragen betalen. Indien het huidige koninklijk besluit niet bekrachtigd wordt, is de aanpassing aan de index van de lopende pensioenen (dus van ongeveer 44 000 personen) niet mogelijk en zouden zij vanaf 1 januari 2008, wanneer er een indexaanpassing van 2 % zal plaatsvinden, een achterstand opbouwen. Het totale budget bevat ongeveer 300 miljoen euro uitgaven, 50 miljoen euro inkomsten en 250 miljoen euro rijkstegemoetkoming.

V. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 20

Mevrouw Durant dient amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 4-483/2), dat er toe strekt het artikel aan te vullen met een tweede en derde paragraaf.

De senator legt uit dat haar amendement beoogt de belegging in duurzame sectoren op significante wijze te bevorderen binnen het bestek van het kapitalisatiestelsel in het raam van de wettelijke pensioenstelsels. Die sectoren zorgen immers voor werkgelegenheid, wat op zijn beurt de mogelijkheid zal bieden de financiering van de sociale zekerheid te steunen. Hoe deze kapitalisatiefondsen worden aangewend is dus van groot belang.

De heer Tobback, minister van Leefmilieu, vindt het standpunt van senator Durant absoluut lovenswaardig. Hij meent echter dat haar amendement niet thuishoort in het voorliggende wetsontwerp. Het lijkt hem ook geen goed idee deze bepalingen op te nemen in het Globaal Beheer. Hij zal graag met haar overleggen over de fundamentele idee achter haar amendement, dat zeker een discussie waard is.

Artikel 22

Mevrouw Lanjri dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 4-483/2), dat er toe strekt dat de regering in de Kamer en de Senaat een evaluatierapport moet voorstellen, zodat het ter bespreking voorliggende artikel in overeenstemming is met de memorie van toelichting. Deze evaluatie zou ook de regionale verschillen in werkgelegenheid voor jongeren in kaart moeten brengen.

De heer Vanvelthoven, minister van Werk, bevestigt dat het effect van de start- en stagebonus moet worden gemeten, net zoals andere maatregelen overigens. Cijfers van enkele maanden gelden tonen aan dat er wel degelijk gebruik wordt gemaakt van de start- en stagebonus. Het is echter nog te vroeg om duidelijk te stellen dat dit concrete gevolgen heeft voor de tewerkstelling van jongeren. Het is wel een feit dat de jongerenwerkloosheid de afgelopen 12 maanden gedaald is.

Hij vraagt echter het amendement niet aan te nemen omdat hij twijfelt aan het nut om deze evaluatie te hechten aan de financiering van het systeem.

Tengevolge van het standpunt van de minister, die een evaluatie eveneens noodzakelijk vindt, trekt mevrouw Lanjri haar amendement in.

VI. STEMMINGEN

Het amendement nr. 2 wordt verworpen met 11 stemmen.

Het geheel van de aan de commissie toegewezen artikelen van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen (I) wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Els SCHELFHOUT. Nahima LANJRI.