4-246/1

4-246/1

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

9 OKTOBER 2007


HERZIENING VAN DE GRONDWET


Herziening van artikel 10, tweede lid, tweede zinsdeel, van de Grondwet

(Verklaring van de wetgevende macht, zie « Belgisch Staatsblad » nr. 131 — Ed. 2 van 2 mei 2007)


VOORSTEL VAN MEVROUW ISABELLE DURANT C.S.


TOELICHTING


Dit voorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 17 juli 2003 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 3-81/1 — BZ 2003).

Het beoogt de aanwerving van niet-Belgen in overheidsdiensten te bevorderen.

Deze vraag om herziening van de Grondwet is niet nieuw. Reeds in 1995 (Belgisch Staatsblad van 12 april 1995) werd artikel 10 van de Grondwet voor herziening vatbaar verklaard om het in overeenstemming te brengen met het Verdrag tot instelling van de Europese Gemeenschap. In artikel 48, § 4, (thans artikel 39.4) van dat verdrag wordt weliswaar een uitzondering gesteld op het verbod van discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers van de lidstaten voor betrekkingen in overheidsdienst, maar het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen geeft daaraan een strikte, functionele interpretatie. Volgens het Hof van Justitie slaat die uitzondering immers slechts op betrekkingen die een « rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden en werkzaamheden omvatten ter bescherming van de algemene belangen van de Staat of van andere openbare lichamen ».

In het licht van die rechtspraak heeft de Raad van State, afdeling Wetgeving, aanbevolen artikel 10, tweede lid, te wijzigen. De afdeling administratie van dezelfde Raad heeft reeds in 1996 geoordeeld dat de interpretatie van het Hof van Justitie, krachtens de hiërarchie van de normen en artikel 34 van de Grondwet, gewoon rechtstreekse werking heeft in de nationale rechtsorde en daarmee dus voorrang heeft op het ermee strijdige artikel 10, tweede lid, van de Grondwet. België werd in juli 1996 reeds veroordeeld door het Europese Hof van Justitie wegens de moeilijke toegang van niet-Belgische EU-onderdanen tot de overheidsdiensten. Sedertdien zijn er reeds verschillende positieve initiatieven genomen, uitzonderingen gemaakt voor bepaalde beroepsgroepen en zelfs aanpassingen en verduidelijkingen aangebracht in het statuut voor het rijkspersoneel, maar de hoofdmoot zijnde de aanpassing van de Grondwet bleef achterwege.

Dat dit voor heel wat verwarring zorgt, zowel bij de overheidsdiensten als bij de allochtonen in ons land, moge blijken uit de manifeste ondervertegenwoordiging van niet-Belgen in het openbaar ambt, zowel bij contractuelen als bij statutairen. In 1996 wees een bevraging uit dat op 58 103 ambtenaren van de federale departementen en instellingen, slechts 116 allochtonen tewerkgesteld waren, waarvan slechts 9 afkomstig van buiten de Europese Unie. Dat er sedertdien maar met mondjesmaat verbetering komt, bewijzen de jaarlijkse rapporten van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. Dat centrum stelt in elk jaarrapport dat de ongelijkheid onder de niet-Belgen weggewerkt dient te worden door artikel 10, tweede lid, tweede zinsdeel, van de Grondwet aan te passen. Ook Belgen van vreemde afkomst zijn relatief ondervertegenwoordigd in de openbare sector.

Dat de overheid als werkgever voor allochtonen zo slecht uit de verf komt, is dubbel jammer. Zij schiet tekort in het vervullen van haar voorbeeldfunctie, als voorvechtster van maatschappelijke integratie en als verantwoordelijke overheid voor al haar inwoners. Op het moment dat de regering de allochtonen tot doelgroep benoemt waarvan zij de participatie op de arbeidsmarkt wil verhogen, dat zij een globale politiek voert om het actieve deel van de bevolking zoveel mogelijk en zo lang mogelijk in te schakelen in het arbeidscircuit en dat zij moeite ondervindt om concurrentieel te zijn met de privésector bij het aantrekken van mensen, betekent de blijvende ondervertegenwoordiging van niet-Belgen in overheidsdienst een gemiste kans.

Door de bepalingen van de Grondwet te verduidelijken, geeft België een onmiskenbaar signaal dat het een andere koers wil varen, dat de overheden in dit land als overheid en als werkgever rekening houden met de blijvende aanwezigheid van mensen van vreemde afkomst en dat zij, voor de vervulling van de meeste overheidsfuncties, afzien van de nationaliteitsvoorwaarde. Voor de afbakening van de criteria die verantwoorden dat een functie voorbehouden moet blijven aan nationale onderdanen, kunnen we ons baseren op de richtlijnen van het Europees Hof van Justitie.

Isabelle DURANT.
Vera DUA.
Marcel CHERON.
Freya PIRYNS.
Josy DUBIÉ.
Carine RUSSO.

VOORSTEL


Enig Artikel

Artikel 10, tweede lid, tweede zinsdeel, van de Grondwet wordt vervangen als volgt :

« ; zij alleen zijn benoembaar tot openbare ambten die een rechtstreekse uitoefening van het openbaar gezag inhouden en werkzaamheden omvatten ter bescherming van de algemene belangen van de Staat of van andere openbare organen, in die zin dat zij een beslissingsmacht ten opzichte van privé-personen en een deelname aan het beheer van de Staat behelzen. »

12 juli 2007.

Isabelle DURANT.
Vera DUA.
Marcel CHERON.
Freya PIRYNS.
Josy DUBIÉ.
Carine RUSSO.