4-148/1

4-148/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2007

10 AUGUSTUS 2007


Wetsvoorstel tot instelling van een filmclassificatiesysteem

(Ingediend door de heer Philippe Monfils)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van DOC 51-1206/001.

De classificatie van films, die nog steunt op een wet van 1920, was gebaseerd op een algemeen verbod voor minderjarigen om de bioscoop te bezoeken, uitgenomen voor die films waarvan een commissie oordeelde dat ze geschikt waren voor min-zestienjarigen. Om twee redenen is die werkwijze uit de tijd. Ten eerste stemt de classificatie « jonger of ouder dan 16 jaar » niet langer overeen met de evolutie waarbij jongeren almaar sneller volwassen worden. Jongens of meisjes van 13 of 14 jaar pikken het in hun dagdagelijkse leven niet langer dat ze als kinderen worden behandeld. Bovendien — en dat is de tweede reden van het oubollige karakter van de wet van 1920 —, is de leefwereld van de jongeren ingrijpend gewijzigd. Zo was er de enorme ontwikkeling van de media waarvan de diversiteit haast niet meer te overzien valt. Via de televisieomroepen en het internet krijgt de jongere toegang tot de wereldevenementen. De DVD verovert de markt. Op sommige televisieomroepen na, die een kijkwijzer hebben uitgewerkt waarbij zij via codes inhoudelijke informatie over de programma's verstrekken, vallen voormelde informatiebronnen buiten enige controle op het vlak van de toegankelijkheid ervan. Zo komt men tot de situatie waarbij jongeren de oorlog in Irak of het bloedbad van kinderen die bij zelfmoordaanslagen om het leven komen, praktisch live op het televisiescherm kunnen volgen, terwijl hen de toegang wordt ontzegd tot bioscopen waarin een film wordt vertoond die de commissie als « te gewelddadig » bestempelt. Tot slot zij gesteld dat het volstrekt onhaalbaar is gebleken de algemene verbodsregeling waarvan bij uitzondering kan worden afgeweken, in de praktijk toe te passen. De kleinere bioscopen met een of twee zalen hebben immers plaats moeten ruimen voor « megacomplexen », waar de biljetcontrole aan de ingang gebeurt. Zodra de toeschouwer binnen is, kan hij uiteraard een andere zaal kiezen dan die welke op zijn toegangsbewijs vermeld staat. Daarbij constateert men een veralgemening van de elektronische ticketing, waardoor de toegang tot de zalen hoegenaamd niet meer te controleren valt. Tenzij men een leger controleurs zou aanwerven, ziet men niet goed in hoe men die situatie zou kunnen verhelpen. Ook rijst de vraag in hoever het nog zin heeft het bekijken van een bepaalde film te verbieden, als men weet dat diezelfde film, soms kort nadat hij in roulatie werd gebracht, reeds als DVD of als videocassette wordt uitgebracht.

Al die elementen nopen tot een meer algemene denkoefening. De verbodsregeling stemt niet langer met de maatschappelijke evolutie overeen en de toepassing ervan is niet haalbaar gebleken. Gelet daarop, is het aangewezen de regeling te vervangen door een voorlichtingsprocedure waarbij eenieder scherper op zijn verantwoordelijkheid kan worden aangesproken. Voor de ouders, de opvoeders en ook voor de jongeren is het belangrijk te kunnen beschikken over een beoordeling van het filmprofiel. De televisieomroepen pogen dat te doen via waarschuwingstekens op het scherm. Ook tal van landen hanteren een soortgelijk systeem, waarbij ze door middel van waarschuwingstekens of pictogrammen dan wel via korte meldingen of een aantal « standaardzinnen » de kijker waarschuwen voor het gewelddadige, erotische of anderszins delicate karakter van de aangeboden werken.

Wij stellen voor een dergelijk systeem uit te werken.

Op grond van dit wetsvoorstel heeft de Filmkeuringscommissie niet langer tot taak films als « kinderen toegelaten » of als « kinderen niet toegelaten » aan te merken. Zij moet een reeks pictogrammen dan wel vermeldingen uitwerken die aangeven voor welke leeftijdscategorieën de films bedoeld zijn en, in voorkomend geval, de kenmerken ervan aangeven die erop wijzen dat ze uitsluitend voor meerderjarigen geschikt zijn.

De organisatie van die nieuwe Commissie steunt op die van de, krachtens een tussen de gemeenschappen gesloten samenwerkingsakkoord opgerichte Intergemeenschapscommissie voor de Filmkeuring.

Dit wetsvoorstel beperkt zich tot de essentiële bepalingen. Een koninklijk besluit zal de organisatie en de werking van de Commissie nader omschrijven. Bij het uitwerken van de uitvoeringsbesluiten lijkt het uiteraard absoluut noodzakelijk het advies terzake van de vakmensen uit de distributie- en exploitatiesector in te winnen.

Tot slot zij erop gewezen dat het sinds 4 maart 2004, de datum waarop de Raad van State advies nr. 34 416/VR heeft uitgebracht, buiten kijf staat dat de federale Staat — en niet de gemeenschappen — bevoegd is om een filmkeuringsprocedure uit te werken.

Philippe MONFILS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Er wordt een Filmkeuringscommissie — verder Commissie genoemd — opgericht.

De Commissie geeft voor elke film aan voor welke leeftijdscategorieën hij al dan niet bedoeld is.

Art. 3

De Commissie formuleert haar advies in de vorm van een specifiek pictogram of van een korte vermelding.

De Koning bepaalt, na terzake het advies van het bureau van de Commissie te hebben ingewonnen, welksoortige pictogrammen en vermeldingen in aanmerking zullen worden genomen.

Art. 4

Het pictogram of de vermelding wordt uitgehangen aan de ingang van de zalen waar de films zullen worden vertoond.

Art. 5

De Commissie bestaat uit een vaste voorzitter, een plaatsvervangend voorzitter, een vaste ondervoorzitter en een plaatsvervangend voorzitter alsmede uit een aantal vaste en een aantal plaatsvervangende leden, waarbij rekening wordt gehouden met de taalpariteit.

De Commissie is onderverdeeld in een afdeling eerste aanleg en een afdeling hoger beroep. Het geheel van de afdelingen eerste aanleg telt ten hoogste 100 leden.

De afdeling hoger beroep telt ten hoogste 20 leden.

Een vijfde van de leden van de afdelingen eerste aanleg en van de afdeling hoger beroep wordt benoemd op een dubbele lijst van kandidaten voorgedragen door de representatieve organisaties van de filmindustrie.

De leden worden door de Koning benoemd voor een hernieuwbare periode van 5 jaar.

Art. 6

De voor de filmindustrie bevoegde minister stelt het aantal afdelingen eerste aanleg vast.

Elke afdeling houdt zitting met een vast aantal van ten minste vijf leden, van wie een lid tot de in artikel 5, vijfde lid, bedoelde categorie behoort.

Art. 7

De voorzitter van de Commissie, de ondervoorzitter en de voorzitters van de afdelingen eerste aanleg stellen het bureau van de Commissie samen.

Art. 8

De afdeling hoger beroep wordt voorgezeten door een door de Koning, op voordracht van de minister van Justitie benoemde magistraat van het hof van beroep te Brussel.

De voorzitter en de leden van de afdeling hoger beroep mogen noch lid zijn van de afdelingen eerste instantie, noch aangewezen zijn als vast dan wel plaatsvervangend voorzitter of ondervoorzitter van de Commissie.

Art. 9

Binnen een termijn van 15 dagen volgend op de kennisgeving van de beslissing van de afdeling eerste aanleg kunnen de bewaargevers van de films beroep aantekenen tegen iedere, door de afdelingen eerste aanleg genomen beslissing.

Art. 10

De voorzitter van de Commissie brengt aan de voor de filmindustrie bevoegde minister jaarlijks verslag uit over de commissiewerkzaamheden.

Art. 11

De organisatie en de werking van de Commissie worden op advies van het bureau van de Commissie bij koninklijk besluit vastgesteld.

Art. 12

Iedere schending van de bepalingen van artikel 4 wordt gestraft met geldboete van 100 euro tot 1 000 euro.

12 juli 2007.

Philippe MONFILS.