4-62/1

4-62/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2007

12 JULI 2007


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van de persoonsgegevens met het oog op het instellen van een Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bij de federale wetgevende Kamers

(Ingediend door de heer François Roelants du Vivier)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 8 juli 2003 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 3-40/1 — BZ 2003).

De spectaculaire ontwikkeling van de informatie- en communicatietechnologieën biedt grote mogelijkheden en talrijke voordelen. De computer en de telecommunicatienetwerken (Internet) voeren de efficiëntie van de dienstverlening op en vergemakkelijken ons vaak het leven. Het gebruik van die technologieën levert echter ook nieuwe gevaren op voor eenieders privé-leven en vrijheden.

Vaak gaat de informatie die rondgaat over personen. Databases of bestanden met persoonlijke gegevens worden samengesteld, gebruikt, doorgespeeld, verkocht. Voortaan is het moeilijk te weten wie wat over je weet en wie er wat mee doet. Het individu heeft geen controle meer over de informatie over zijn persoon. Dat betekent dat het risico op misbruik steeds groter wordt.

Sedert 8 december 1992 zorgt een wet in België voor de bescherming van personen tegen het gebruik van hun persoonsgegevens. De wet stelt een transparantieplicht in voor het gebruik van persoonsgegevens : men moet de mensen verwittigen wanneer men informatie over hen verwerkt, bekendmaken wie men is en waarom men die informatie verwerkt. De wet legt ook de regels vast voor het gebruik van de persoonsgegevens : wat men kan en wat men moet doen met de ingezamelde gegevens. De wet stelt ook nieuwe rechten in voor personen die zijn opgenomen in registers of in databases : recht van toegang tot de geregistreerde data, van verbetering, verzet, enz.

Door de wet van 8 december 1992 is een onafhankelijke autoriteit voor de bescherming van de gegevens in het leven geroepen : de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Meer dan tien jaar later wordt de maatschappij en dus ook de commissie geconfronteerd met zeer snelle ontwikkelingen op een gebied dat nauw samenhangt met bepaalde grondrechten van de persoon en met de snelle groei van de informatie- en kennismaatschappij.

Dit blijkt ook uit het laatste activiteitenverslag van de commissie. Ze verklaart het volgende : « de commissie, noch haar secretariaat beschikken over de nodige organisationele middelen en personeel, om al hun opdrachten degelijk uit te voeren en voornoemde ontwikkelingen het hoofd te kunnen bieden ». Over welke ontwikkelingen gaat het ?

De bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de opdrachten die aan de autoriteiten tot bescherming van de gegevens werden toevertrouwd, werden uitgewerkt in de jaren '70, toen er grote bezorgdheid heerste wegens de centralisering van de informatica.

Het landschap is fundamenteel veranderd door de ruime verspreiding van de microinformatica en telecommunicatiemiddelen, alsook door de technologische veelzijdigheid (Internet dat drager is van tekst, beeld en geluid is het beste bewijs hiervan), door de ontwikkeling van netwerkstructuren, door videotoezicht (eventueel door middel van webcam), door het gebruik van smartcards, enz. Zelfs de federale overheid evolueert onomkeerbaar naar een « e-government ».

De vrijheidsrechten moeten, ongeacht de gebruikte technieken, worden beschermd. De commissie moet, binnen de grenzen van de bevoegdheden die de wetgever haar heeft toevertrouwd, in dat verband een essentiële rol spelen door van nabij de technologische ontwikkeling te volgen en door de aandacht van de bestuurders en de administraties te vestigen op de mogelijke impact van deze technologieën inzake de eerbied voor de persoonlijke levenssfeer van de burger.

Om deze doelstelling te realiseren, moet de commissie haar activiteiten concentreren op de feitelijke toestand en er met kennis van zaken handelen. De aanwezigheid in de commissie van personen met technische kennis (informatici maar ook juristen, sociologen, economisten en artsen met een goede kennis van de technologische aspecten), ontmoetingen met de beroepsmilieus, de organisatie van en deelname aan conferenties met alle betrokken actoren (zowel op nationaal als op internationaal niveau) zijn allemaal middelen om die technologische evolutie af te bakenen en indien nodig terzake voor een follow-up te zorgen. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer kan zich, met betrekking tot de overheid verantwoordelijk voor gegevensbescherming, dan ook niet langer beperken tot het houden van besloten vergaderingen onder insiders.

De tweede uitdaging volgt uit een groeiende bewustwording van het publiek en dat is heuglijk nieuws ten opzichte van de bescherming van zijn rechten bij gegevensverwerking.

De bediende van wie de hiërarchische meerdere, zonder noodzaak voor de arbeidsbehoeften, de e-mails controleert, de particulier die overspoeld wordt met reclame op zijn naam en de patiënt die te weten komt dat gegevens over zijn gezondheidstoestand aan een privé-firma zijn meegedeeld, wenden zich tot de commissie om haar te vragen als bemiddelaar op te treden.

Deze bemiddeling is des te noodzakelijker omdat een gerechtelijke procedure lang duurt, duur is en dikwijls niet aangepast is aan dit soort geschillen. De toe te passen regelgeving is bovendien heel specifiek, ook voor de gerechtelijke wereld.

Gelijktijdig wenden de verantwoordelijken voor de verwerking, alsook bedrijven, administraties en particulieren zich tot de commissie om te weten hoe zij moeten handelen.

De derde uitdaging ten slotte vloeit voort uit de internationalisering, die uiteraard ook betrekking heeft op de gegevensbescherming.

In het tijdperk van het Internet en van internationale uitwisselingen van informaticabestanden volstaat de toepassing van de nationale wetten niet meer : deze materie wordt meer en meer geregeld door supranationale regels, onder meer op Europees vlak. Het betreft in eerste instantie de richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van de persoonsgegevens (de Belgische wet tot omzetting ervan is op 1 september 2001 in werking getreden) maar ook de richtlijn 97/66/EG betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de telecommunicatiesector, de Overeenkomst ter uitvoering van de akkoorden van Schengen, de Europol-overeenkomst, enz.

Enerzijds moeten die internationale regels en de gevolgen ervan worden geïntegreerd in het geheel van de opdrachten uitgevoerd door de commissie en anderzijds wordt het steeds belangrijker aanwezig te zijn op internationale fora waar de gegevensbescherming wordt voorbereid, geëvalueerd en behandeld.

De commissie geeft toe dat ze in het licht van deze uitdagingen niet in staat is haar rol efficiënt te spelen. Wat zijn de belangrijkste oorzaken hiervan ? Thans bedraagt de personeelsbezetting van het secretariaat 18,5 personen : dat aantal is sedert 1997 voortdurend gedaald (34 personen destijds). Het is misschien interessant erop te wijzen dat de Nederlandse en Zweedse commissie (om landen te noemen waarvan het bevolkingsaantal vergelijkbaar is met het onze) elk beschikken over een team van een vijftigtal personen.

Naast de onderbezetting is er het grote verloop onder de personeelsleden : de gemiddelde diensttijd van een ambtenaar bij het secretariaat van de commissie bedraagt een jaar. Er zijn hiervoor verschillende redenen : de meest voor de hand liggende zijn de vereisten die niet overeenstemmen met de loopbaanmogelijkheden en het gegeven dat de bekwaamheid van de juristen van het secretariaat snel wordt opgemerkt door de diensten waarmee zij in contact staan. De Europese instellingen, gespecialiseerde advocatenkantoren en privé-ondernemingen bieden hun al heel vlug betrekkingen (en salarissen) aan die niet te vergelijken zijn met die bij de commissie.

Toen de indiener van dit voorstel hierover een vraag stelde aan de minister van Justitie, heeft hij het volgende geantwoord : « De Ministerraad van 9 oktober 2001 heeft beslist dat de overheid om budgettaire redenen geen personeel meer in dienst mag nemen. Contractuelen die weggaan, worden dus niet vervangen ». De minister heeft er evenwel aan toegevoegd « dat hij bereid is naar oplossingen te zoeken, zodat de commissie haar taken kan vervullen met alle nodige waarborgen inzake transparantie en democratie ».

Wat dat betreft, heeft de Commissie voor de bescherming van het privé-leven, na hierover te hebben beraadslaagd, op het einde van 2001 meegedeeld dat ze aan het Parlement verbonden wenst te worden. Met die suggestie heeft de indiener van dit voorstel rekening gehouden. Het voorstel wijzigt hiertoe verscheidene artikelen van de wet van 8 december 1992. Commentaar bij de artikelen is overbodig, maar de algemene opzet van het voorstel verdient meer toelichting.

De vraag die ons wordt gesteld is immers die van de onafhankelijkheid van een autoriteit die door het Parlement tot stand werd gebracht en die, los van de verwikkelingen met regeringen, moet toezien op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van alle burgers. Wie kan er beter borg staan voor de volledige autonomie van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, ook wat haar middelen inzake personeel betreft, dan de wetgevende macht ?

Verscheidene landen hebben dit begrepen en hebben dit orgaan onder de jurisdictie van de wetgevende macht geplaatst. In Canada bijvoorbeeld, is de commissaris voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer een hoge ambtenaar van het Parlement, die rechtstreeks afhankelijk is van het House of Commons en van de Senaat.

De commissie die moet toezien op onze vrijheidsrechten onder het bestuur brengen van het Parlement is een terechte maatregel. De volledige waarborg van onafhankelijkheid die ze op die manier krijgt, zal ongetwijfeld bijdragen tot de vereiste nieuwe politieke cultuur bij de aanvang van de XXIe eeuw.

François ROELANTS du VIVIER.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 23, eerste lid, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, gewijzigd bij de wet van 11 december 1998, worden de woorden « het ministerie van Justitie » vervangen door de woorden « de wetgevende Kamers ».

Art. 3

Artikel 29, § 5, tweede lid, van dezelfde wet, wordt aangevuld met de woorden : « en aan de wetgevende Kamers ».

Art. 4

Artikel 30, § 3, tweede volzin, van dezelfde wet, wordt aangevuld als volgt : « en aan de wetgevende Kamers ».

Art. 5

In artikel 34, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden « de begroting van het ministerie van Justitie » vervangen door de woorden « de dotatie van de Senaat en van de Kamer van volksvertegenwoordigers ».

Art. 6

Artikel 35 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepalingen :

« Art. 35. De wetgevende Kamers stellen de commissie een secretariaat ter beschikking.

Ze plegen overleg over de verdeling van de kosten over beide vergaderingen. »

Art. 7

Artikel 36 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1993, wordt vervangen door de volgende bepalingen :

« Art. 36. De wetgevende Kamers bepalen in hun reglement, na onderling overleg, het administratief en bezoldigingsstatuut van de voorzitter en van de plaatsvervangende voorzitter, van de vaste en de plaatsvervangende leden, alsook van het personeel van het secretariaat van de commissie.

Op dezelfde wijze bepalen ze de vergoedingswijze van de deskundigen wier medewerking door de commissie wordt gevorderd of die de leden bijstaan die belast zijn met een onderzoek ter plaatse. »

12 juli 2007.

François ROELANTS du VIVIER.