Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-90

ZITTING 2006-2007

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers (Art. 70 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

Vraag nr. 3-7950 van de heer Vandenhove d.d. 27 april 2007 (N.) :
Civiele veiligheid. — Kenniscentrum. — Risicobeheer.

Het wetsontwerp betreffende de civiele veiligheid geeft de opdrachten van het kenniscentrum voor civiele veiligheid aan (zie stuk Senaat nr. 3-2403).

In verband daarmee zou ik de geachte minister de volgende vragen willen voorleggen :

1. De nadruk ligt duidelijk op het ondersteunen van interventies.

Wordt er ook ondersteuning en opleiding voorzien op het gebied van brandpreventie ?

2. Volgens het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk moeten alle bedrijven over een dynamisch risicobeheersingsysteem beschikken. Dit geldt in het bijzonder voor bedrijven met hogere risico's op arbeidsongevallen. De brandweerdiensten vallen dus zeker onder de toepassing ervan.

In hoeverre zal het kenniscentrum voor civiele veiligheid een bijdrage leveren tot het systematisch uitwisselen van gegevens over ongevallen en « bijna-ongevallen », zodat een incident in één brandweerdienst kan leiden tot gepaste maatregelen in de andere brandweerdiensten ? Zal het kenniscentrum civiele veiligheid ook deze informatie gebruiken bij de opmaak van de operationele procedure ?

3. Zullen de statistische gegevens van het kenniscentrum voldoende gedetailleerd zijn om het risico op brand en de evolutie ervan wetenschappelijk te kunnen vaststellen ?

Zullen deze statistieken waarden opgeven per regio, per sector (particulieren, kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's), industrietakken, ...) ?

Zullen de resultaten vrij te raadplegen zijn ? Met andere woorden, zullen deze gegevens gebruikt kunnen worden voor het toepassen van Fire Safety Engineering ?

Antwoord : Het geachte lid kan hieronder het antwoord vinden op zijn vraag.

Als voorafgaande opmerking, heeft de wet van 22 januari 2007 tot oprichting van het Federaal Kenniscentrum voor de civiele veiligheid als enig doel het bijzonder statuut van Staatsdienst met afzonderlijk beheer toe te kennen aan een door de Koning op te richten orgaan.

In dat opzicht werd elke verwijzing naar de opdrachten en de werking van het orgaan dus geschrapt in de wettekst, overeenkomstig het advies van de Raad van State.

Het is raadzaam om voortaan te verwijzen naar het koninklijk besluit van 28 maart 2007 betreffende een Kenniscentrum voor de civiele veiligheid dat zowel de opdrachten van de dienst als de aard en de werkwijze van de organen ervan vastlegt.

1. De oprichting van een Kenniscentrum beantwoordt aan de dringende vraag van de hulpdiensten om te beschikken over een centrum voor expertise en ondersteuning dat een meerwaarde moet bieden op operationeel niveau.

De algemene doelstelling van de structuur is immers de verzameling en de behandeling van allerlei informatie betreffende de civiele veiligheid en dit om de hulpverlening te verbeteren.

Deze doelstelling is met opzet zo ruim mogelijk teneinde alle opdrachten van de operationele eenheden van de civiele veiligheid te omvatten, met inbegrip van brandpreventie.

De opdrachten van het Kenniscentrum zijn bovendien opgesomd in artikel 3 van het voornoemde koninklijk besluit.

2. Een van de opdrachten van het Kenniscentrum zal de analyse en de evaluatie van incidenten zijn om er de nodige lessen uit te trekken, om eventueel de bestaande procedures te wijzigen, of nog, om de aanpassing voor te stellen van de van toepassing zijnde juridische normen. Het Kenniscentrum zal daarenboven belast zijn met de opstelling van een reglement inzake de manoeuvres.

3. Alle door het koninklijk besluit van 28 maart 2007 opgesomde opdrachten sluiten aan bij de logica van de algemene doelstelling die door Kenniscentrum nagestreefd wordt. De verzameling en de analyse van statistische gegevens zullen uitgevoerd worden met de bedoeling dat de kwaliteit van de hulpverlening en van de bescherming van de burger constant verbeterd wordt. Het is aan te raden om, in voorkomend geval, de gevraagde procedures en gegevens aan te passen om deze bijzondere opdracht nuttig effect te geven.