Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-90

ZITTING 2006-2007

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers (Art. 70 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Vice-eersteminister en minister van Justitie

Vraag nr. 3-7915 van mevrouw De Schamphelaere d.d. 24 april 2007 (N.) :
Eredienstenbeleid. — Samenwerkingsakkoorden. — Nieuwe erkenningen.

Het eredienstenbeleid is sedert 2002 deels toevertrouwd aan de gewestelijke overheden. De bijzondere wet van 2001 legde de gewesten op een verplicht samenwerkingsakkoord te sluiten, dat voorzover bekend nog niet tot stand kwam. Wel werd het facultatieve samenwerkingsakkoord van 27 mei 2004 gesloten, een akkoord waaraan ook de federale overheid deelneemt (Samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de erkenning van de erediensten, de wedden en pensioenen van de bedienaars der erediensten, de kerkfabrieken en de instellingen belast met het beheer van de temporaliën van de erkende erediensten.).

1. Ligt het in het voornemen van de geachte minister het samenwerkingsakkoord van 27 mei 2004 ter goedkeuring voor te leggen aan het Federale Parlement ?

Momenteel zijn diverse aanvragen voor erkenning van erediensten hangende (boeddhisme, Syrische orthodoxe kerk) of werden aanvragen in het vooruitzicht gesteld (dat laatste betreft het hindoeïsme — zie berichtgeving De Standaard 13 maart 2007 in verband met het Hindoeforum België). Er zal een groeiend beroep op de overheidsmiddelen gedaan worden, met name op het punt van de bedienarenbezoldigingen. Dit maakt het voor de federale overheid van groot belang te beschikken over zuivere en toetsbare criteria bij het al dan niet erkennen van nieuwe stromingen en, vervolgens, over even degelijke criteria bij het verdelen van de middelen. Het samenwerkingsakkoord bevat op dit punt enkele duidelijke aanknopingspunten in de vorm van engagementen tot het uitwerken van federale wetgeving (zie artikel 1, 1º, tweede lid, van het bovenvermelde samenwerkingsakkoord).

2. Welke initiatieven heeft de geachte minister de afgelopen drie jaar ontwikkeld om de in het samenwerkingsakkoord opgenomen wetgevingsagenda uit te voeren :

a) inzake de erkenningcriteria voor erediensten;

b) de vaststelling van financiële kaders;

c) het mogelijk maken van het erkennen van representatieve organen ?

3. Vormt de huidige afwezigheid van duidelijke wetgeving op het punt van het verlenen van erkenningen aan nieuwe stromingen een bezwaar tegen een spoedig erkennen van bijvoorbeeld het boeddhisme op grond van de oude criteria, ontwikkeld in de administratieve praktijk ?

4. Zal het boeddhisme, dat erkenning vraagt onder de hoofding van artikel 181, § 2, van de Grondwet, erkend worden via een wetgeving die vergelijkbaar is met of geïnspireerd is op de wet die in 2002 werd tot stand gebracht ten behoeve van de erkende vrijzinnige gemeenschappen ?

5. Uit berichtgeving in De Standaard (bericht « Boeddhisten stap dichter bij erkenning », 31 maart-1 april 2007) kan worden opgemaakt dat de federale overheid in een eerste fase de werkingskosten van het nationale secretariaat van de boeddhistische unie zal dekken. Welke criteria is zij zinnens te hanteren bij het bepalen van deze subsidie ?

6. Wanneer zal een wetsontwerp in verband met de erkenning van het boeddhisme worden ingediend bij het Parlement ?

Antwoord : Het samenwerkingsakkoord van 27 mei 2004 was noodzakelijk, omdat rekening moest worden gehouden met de hervorming van de bijzondere wet op 13 juli 2001. Zoals u weet heeft deze hervorming de materie van de erediensten verdeeld tussen de federale overheid en de gedefedereerde entiteiten.

Het erkenningsproces van een nieuwe eredienst bleef een zaak van de federale overheid, maar de gewesten zijn daarentegen bevoegd voor het beheer van de temporalieën van de lokale inrichtingen van de erediensten.

De verdeling van deze bevoegdheden bracht bepaalde problemen met zich mee en het was dus nodig dat het beheer van deze dossiers tussen de Federale Staat en de gewesten gecoördineerd werd. Dit samenwerkingsakkoord brengt geen uitgaven met zich mee en verbindt de Belgen individueel niet. Er is derhalve geen wettelijke goedkeuring nodig.

Tijdens deze regeerperiode heb ik een dialoog op gang gebracht tussen de erkende erediensten en de vrijzinnigen. Het was mijn bedoeling om het statuut van de bedienaars van de erediensten en van de vrijzinnige afgevaardigden te verduidelijken, Om de problemen te objectiveren en om er een precies beeld van te hebben, besloot ik om de Commissie van Wijzen op te richten die, voor het eerst, een volledige diagnose van de situatie kon verstrekken.

De twee voornaamste aanbevelingen van de Commissie zijn het verbeteren van de discriminaties die vastgesteld werden bij de verschillende statuten door het opmaken van een specifieke wet, evenals het aanpassen van de financiering van deze erediensten.

De Commissie is geen voorstander van een wetgevend initiatief die de erkenningscriteria zou bepalen.

Aan de representatieve organen van de erkende erediensten en van de vrijzinnigheid werd gevraagd me hun standpunt kenbaar te maken over deze verschillende aanbevelingen van de Commissie.

Uit de antwoorden die ik tot op heden ontving, blijkt dat ze niet wensen dat er fundamenteel iets veranderd wordt aan het bestaande systeem. De volgende regering zal beschikken over het rapport van de Commissie van Wijzen en over de adviezen van de representatieve organen van de erkende erediensten en van de vrijzinnigheid en zal de oriënteringen bepalen waarmee in het kader van een hervorming rekening zal moeten worden gehouden.

Inzake de erkenning van het boeddhisme, werden we reeds meer dan een jaar met deze aanvraag gevat. Onze administratie heeft nagezien of de verschillende erkenningscriteria wel degelijk vervuld waren en heeft ons een erkenning voorgesteld via een wetsontwerp dat in eerste instantie het Boeddhisme erkent als een niet-confessionele gemeenschap, op basis van artikel 181, § 2, van de Grondwet, door aan de Boeddhistische Unie van België een subsidie toe te kennen, waarmee ze haar structuur kan organiseren.

Pas later zal een wet afgewerkt worden die de hele structuur van het Boeddhisme in België zal organiseren. Deze stap is dezelfde als die welke gevolgd werd tijdens het erkenningsproces van de vrijzinnigheid,

Het voorontwerp van wet tot erkenning van het Boeddhisme werd op 30 maart 2007 voorgelegd aan de Ministerraad en zal op 25 april eerstkomend onderzocht worden door het Overlegcomité. De Vlaamse Gemeenschap wenst inderdaad verduidelijking over de aanwending van artikel 24 van de Grondwet, dat bepaalt dat de Gemeenschappen aan de leerlingen lessen verstrekken voor de erkende erediensten en voor de niet-confessionele moraal. Deze problematiek zal dus behandeld worden in het Overlegcomité.