3-1785/3

3-1785/3

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

28 MAART 2007


Achtste Europese interparlementaire Ruimtevaartconferentie

Colloquium over ruimtevaart, defensie en veiligheid, Kourou (Frans-Guyana), 19-22 september 2006


VERSLAG

NAMENS DE WERKGROEP « RUIMTEVAART » (FINANCIËN EN ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN) UITGEBRACHT DOOR

DE HEER ROELANTS DU VIVIER


I. INLEIDING

Het initiatief voor de Europese Interparlementaire Ruimtevaartconferentie (EIRC) past in het kader van een Europees samenwerkingsverband waarin de parlementaire ruimtevaartgroepen van België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk vertegenwoordigd zijn. Opgericht in 1999, komen deze groepen op geregelde tijdstippen en minstens één keer per jaar samen om het Europees ruimtevaartbeleid te bespreken.

In 2001 nam de Belgische Senaat een eerste keer het voorzitterschap van de EIRC op zich. In 2006 was de Belgische Senaat via de Werkgroep « Ruimtevaart » opnieuw voorzitter. In het kader van dit Belgische voorzitterschap werden drie evenementen georganiseerd :

— op 26 april 2006 : colloquium inzake ruimterecht, Belgische Senaat, Brussel,

— 12 tot 14 juni 2006 : 8e Europese Interparlementaire Ruimtevaartconferentie, Belgische Senaat, Brussel,

— 19 tot 22 september 2006 : colloquium aangaande ruimtevaart, veiligheid en defensie, European Space Port, Kourou (Frans-Guyana).

Bij deze gelegenheden werden parlementaire delegaties uit de lidstaten van de Europese Unie en ESA uitgenodigd, evenals delegaties uit de niet-Europese ruimtevaartlanden als de Verenigde Staten, Rusland, China, Japan, India, Israël en Brazilië.

Dit verslag geeft een beknopt overzicht van de werkzaamheden tijdens het colloquium aangaande ruimtevaart, defensie en veiligheid in Europa, dat gezamenlijk werd georganiseerd met de Assemblee van de West-Europese Unie (WEU) in september 2006 in Kourou. Het programma is toegevoegd als bijlage.

II. ZITTING VAN WOENSDAG 20 SEPTEMBER 2006 — OPENING VAN HET COLLOQUIUM

1. Openingstoespraak van de heer Jean-Pierre Masseret, voorzitter van de Assemblee van de WEU

Voor de Assemblee van de WEU, de zogenaamde Europese interparlementaire assemblee voor veiligheid en defensie, levert de ruimtevaart een essentiële bijdrage tot de defensiestrategie. Ruimtevaart is een machtsattribuut geworden, een instrument dat ten dienste moet worden gesteld van de fundamentele belangen van Europa, van een « machtig Europa ». De uitdrukking « machtig Europa » heeft in geen geval betrekking op een hegemoniale, imperialistische visie, maar op een visie met oog voor de transatlantische banden.

De Europese ruimtevaart moet vanuit een politiek project een gerespecteerde en respectabele speler op wereldniveau worden en ten dienste blijven van vooruitgang en veiligheid, met name voor de dag dat Europa niet meer kan terugvallen op zijn grote broer, de Verenigde Staten. Het is over dit Europa dat het gaat en, wat veiligheid en defensie betreft, over het dagelijkse leven van de Europese medeburgers over 25, 30 of 50 jaar.

Zonder beleidsproject en zonder de instrumenten van een beleidsproject inzake defensie en veiligheid, is Europa enkel een economische en financiële partner, maar in geen geval een politieke actor. Dat heeft onvermijdelijk gevolgen, ook voor de economische, culturele, democratische en sociale activiteiten van de Europese ruimtevaart.

Europa beschikt over verworvenheden waardoor het een ruimtevaartmacht is. Dit blijkt duidelijk uit de aanwezigheid van vertegenwoordigers uit de industrie en de ruimtevaartinstellingen op dit colloquium. De parlementsleden willen graag weten wat zij denken. Deze verworvenheden zijn tot stand gekomen dankzij mensen uit de politiek en de industrie met een visie die op een bepaald moment in de geschiedenis de juiste beslissingen hebben genomen.

Helaas is niets ooit definitief verworven. Alles kan op losse schroeven worden gezet als men niet de nodige inspanningen levert. Die inspanningen zijn noodzakelijk omdat het geheel van ruimtevaartmiddelen de kern vormt van de machtssystemen die een eminente rol in de verschillende crisissen spelen en het Europese defensie- en veiligheidsbeleid in staat stelt over een reële beslissings- en handelingsbevoegdheid te beschikken.

Indien men de alarmfase en de evaluatie van de crisissen bekijkt, hieraan het crisisbeheer toevoegt, vervolgens onderzoekt hoe men een einde maakt aan de crisissen en daartegenover de desbetreffende middelen plaatst waarover men kan beschikken op grond van de ruimtevaart, wat stelt men dan vast ? Men stelt vast dat optische herkenning en radarherkenning, telecom, navigatie, positionering, ruimtebewaking, meteorologische of oceanografische waarneming, systemen voor ballistische bewaking allemaal in min of meerdere mate een rol spelen zowel bij de anticipatie op en de evaluatie van de bedreigingen als bij het beheer en beëindigen van crisissen. Indien Europa bijgevolg deze autonome en bekwame speler wil worden, moet het die verschillende elementen kunnen gebruiken.

Op dat vlak kan men rekenen op een politieke wil van Europa, die ontstaan is in Helsinki en het vertrekpunt vormt om op autonome en verantwoordelijke wijze te kunnen handelen.

Wat ruimtevaart betreft, beschikt Europa over de werkzaamheden van de groep Ruimtevaart, het Actieplan over de capaciteiten, het Witboek van het Ruimtevaartagentschap, het STAR 21-verslag, het institutionele instrument van het Europees Defensieagentschap — ook al staat dit agentschap nog in de kinderschoenen, heeft het meer middelen nodig en zou het een « boost » moeten krijgen via een daadwerkelijke politieke wil samen met financiële middelen en personeel. Daarnaast is er het Ruimtecentrum dat voor het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) werkt, het Europees programma voor veiligheidsonderzoek in het kader van het Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek en Ontwikkeling (KPOO).

Er wordt twee miljard 800 miljoen euro besteed aan programma's voor interne en voor ruimteveiligheid, verdeeld in gelijke helften, dit wil zeggen elk 1,4 miljard euro. Desalniettemin maken de Europese verantwoordelijken en de Europese parlementsleden zich zorgen over het gebruik van dit geld, aangezien het in de Europese regelgeving gebruikelijk is dat 50 % met Europees geld wordt gefinancierd indien de overige 50 % uit aanvullende fondsen komt, maar in sommige situaties is de 50/50-regeling niet zinvol. Wat ruimtevaart betreft, staat het niet vast dat de Europese industriëlen in staat zijn om op dit moment de bijkomende 50 % te leveren. Om te vermijden dat kredieten worden goedgekeurd die niet worden gebruikt, moet de regelgeving worden aangepast zodat de industrie kan financieren wat ze kan en Europa voor de rest zorgt : dit is een essentiële zaak en geen administratieve kwestie met betrekking tot het beheer van de Europese financiën.

Wat zijn de kernbegrippen waarmee we de huidige verworvenheden kunnen behouden en uitbreiden ? Politieke wil uiteraard, want zonder politieke wil gebeurt er niets. De leiders moeten zich duidelijk van hun verantwoordelijkheden bewust zijn en meer Europees ingesteld zijn dan de burgers, die in principe voortvarender zijn dan de regeringen : die spreken veel over Europa, maar zijn vooral bang om een deel van hun bevoegdheden te verliezen.

De parlementsleden moeten bijgevolg optreden door dit Europese politieke project voldoende krachtig te steunen zodat er politieke wil aanwezig is en er dus personeel en financiële middelen ter beschikking worden gesteld. Binnen de ruimtevaart is dat mogelijk door de toegenomen duale inzet ervan. Er zijn zowel burgerlijke aspecten als militaire aspecten aan verbonden. Het is zeker niet de bedoeling dat defensie- en veiligheidskwesties worden gebruikt om de defensiebegrotingen op nationaal of Europees niveau in evenwicht te brengen. Dat zou een zware politieke vergissing zijn die negatief zou uitdraaien voor het toekomstige dagelijkse leven van iedereen.

Vervolgens moeten de middelen geloofwaardig zijn. Er is sprake geweest van autonomie. Als men autonomie wil, moeten de middelen geloofwaardig gemaakt worden. Deze middelen vormen de breuklijn tussen de politieke doelstelling, de noden van de legers (het zijn immers de militairen die te velde actief zijn en het best geplaatst zijn om te bepalen wat zij nodig hebben) en de voorstellen van de industrie, die de motor zijn van de technische en wetenschappelijke evolutie en produceren naar gelang van de vraag of de politieke doelstellingen.

Er moet dus een politieke wil zijn, dualiteit, geloofwaardigheid, en ook voldoende middelen, wat het tegengestelde is van verspilling en afwijzing. De samenwerking moet versterkt worden om nationale versnippering te voorkomen. Dat is niet altijd vanzelfsprekend, omdat elk land beschikt over zijn eigen industrie, werkgelegenheid en ruimtelijke ordening. Iedereen wil wel meewerken op voorwaarde dat hij er voordeel van ondervindt en de eigen activiteiten niet in het gedrang komen.

Samenwerken betekent de financiële en materiële middelen verdelen. De gemeenschappelijke behoeften moeten dus vastgesteld worden, en men moet de moed hebben om gemeenschappelijke behoeften, capaciteiten en inspanningen te bepalen.

Er bestaat een overvloed aan nationale programma's die perspectief bieden op een werkelijke samenwerking : Helios II, Pleiades, Sar Lupe, Cosmos Skymed, Tascar, enz. Iedereen werkt aan zijn eigen projecten, terwijl men beter zou gaan samenwerken. Ook inzake communicatiesatellieten als Skynet 5, Syracuse 3, Sicral, Spainsat, GMilSatcom, en niet in het minst de NAVO-instrumenten, moeten convergentieplannen ontwikkeld worden. Het mirakel is Galileo, dat goed werkt en een voorbeeld is van wat in de toekomst moet gebeuren.

Op het vlak van de draagraketten is er het Europees programma dat de toegang tot de ruimte waarborgt, en het programma voor de voorbereiding van de toekomstige draagraketten. Er bestaan nog vele onzekerheden wat de toekomst betreft. Wat willen de industriëlen ? Wat willen de Europese ruimtevaartinstellingen ? Welke zijn de behoeften van de militairen ?

Als er nu geen beslissingen op Europees vlak genomen worden, zal Europa een achterstand oplopen waardoor het zijn rol niet langer naar behoren zal kunnen vervullen. In ieder geval moet Europa meer zijn dan een loutere handelsmacht, het moet een speler zijn in de wereldorde. Daartoe moeten een aantal doelstellingen bepaald worden. Vervolgens moeten er middelen voorhanden zijn om die doelstellingen te bereiken, en de ruimtevaart is daar een van.

2. Openingstoespraak van de heer François Roelants du Vivier, voorzitter van de 8e Europese interparlementaire ruimtevaartconferentie (EIRC)

De heer Roelants du Vivier is verheugd te kunnen deelnemen aan dit colloquium in het « Centre spatial guyanais » in Kourou, dat de Europese poort tot de ruimte is en het uitstalraam bij uitstek van het Europese ruimtebeleid.

Hij herinnert eraan dat de Europese interparlementaire ruimtevaartconferentie (EIRC) onder Belgisch voorzitterschap reeds twee andere bijeenkomsten heeft georganiseerd. In april 2006 vond in de Belgische Senaat een colloquium plaats over het ruimterecht. Vervolgens was er van 12 tot 14 juni in Brussel de achtste Europese interparlementaire ruimtevaartconferentie, waaraan meer dan 120 personen hebben deelgenomen. Het stijgende aantal parlementen dat in de EIRC geïnteresseerd is, toont aan dat de Conferentie volwassen geworden is.

De heer Roelants du Vivier verwelkomt een afvaardiging van het Europees Parlement, dat een belangrijke rol te vervullen heeft inzake parlementaire controle op de ruimtevaart.

Hij heet ook de Poolse afvaardiging welkom, wier aanwezigheid eens te meer aantoont hoe belangrijk de ruimte is voor de nieuwe leden van de Unie. Hij hoopt dat het Poolse Parlement binnenkort de nodige stappen zal ondernemen om permanent lid te worden van de EIRC.

Hij verheugt zich over de aanwezigheid van een grote afvaardiging uit Tsjechië, waar het Parlement vastbesloten is om actief permanent lid te worden van de EIRC naast Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Italië, Spanje en België.

Hij herinnert er ten slotte aan dat dit colloquium niet had kunnen plaatsvinden zonder de steun van de Assemblee van de WEU, die begrepen heeft dat dit onderwerp een grondig debat tussen parlementsleden waard is. Hij dankt voorzitter Masseret voor zijn steun, die getuigt van de warme banden tussen de Assemblee van de WEU en de EIRC.

Er waren verschillende redenen om een colloquium over ruimtevaart, defensie en veiligheid te organiseren. Ten eerste is er veel belangstelling voor deze aangelegenheid. Het Europese ruimtebeleid is in volle ontwikkeling, en de aspecten veiligheid en defensie zullen onvermijdelijk aan de orde komen. Als parlementsleden moeten wij het debat nu reeds voeren om voorbereid te zijn op het ogenblik dat beslissing genomen worden.

Bovendien hebben de hoorzittingen in het Belgisch Parlement met de minister van Defensie en verantwoordelijken van de Europese Commissie de fundamentele rol aan het licht gebracht die de nationale, Europese en internationale assemblees moeten spelen in dit debat. Deze aangelegenheid, die bij uitstek intergouvernementeel is, wordt gedomineerd door gouvernementele initiatieven. Achter elke regering is er echter een Parlement. Het zijn dus de parlementsleden die de regeringen moeten overtuigen van bepaalde beleidsopties. Daarvoor moeten zij goed geïnformeerd zijn, wat meteen de voornaamste reden is voor de aanwezigheid van talrijke parlementsleden in Guyana, het ultieme voorbeeld van wat Europa in de ruimtevaart kan bereiken.

De heer Roelants du Vivier herinnert aan een aantal besluiten van de EIRC van juni jongstleden, die goedgekeurd werden door de Franse, Spaanse, Italiaanse, Duitse, Britse, Belgische en Tsjechische delegaties :

1. De leden van de EIRC nodigen de Europese Commissie en ESA uit om samen te werken met het Europees Defensieagentschap teneinde een gemeenschappelijk standpunt uit te werken over veiligheids- en defensiekwesties in verband met de Europese ruimteprogramma's, in het bijzonder Galileo en GMES;

2. De leden van de EIRC bevestigen dat Galileo de opmerkelijkste verwezenlijking van het Europese ruimtebeleid is, en dringen aan op een open en constructief debat over het mogelijke gebruik van Galileo voor veiligheids- en defensiedoeleinden. De EIRC draagt hiertoe bij door in september 2006 een colloquium over ruimtevaart, defensie en veiligheid te organiseren;

3. De leden van de EIRC menen dat een open en objectief debat over het mogelijke gebruik van het GMES-programma voor veiligheid en defensie nodig is.

3. Toespraak van de heer Edward O'Hara, voorzitter van de Technische en Lucht- en Ruimtevaartcommissie van de Assemblee van de WEU

De heer O'Hara legt uit dat dit colloquium voortkomt uit een voorstel van de Technische en Lucht- en Ruimtevaartcommissie van de Assemblee, dat onmiddellijk en enthousiast werd aangenomen door het Belgische voorzitterschap van de EIRC, en de steun genoot van ESA, Arianespace en de CNES. Op deze conferentie, die gezamenlijk wordt georganiseerd, moet een geanimeerde bespreking uitmonden in een reeks concrete voorstellen die de Europese leiders moeten helpen om pragmatische en gedurfde maatregelen te nemen opdat ruimtevaart een volwaardig onderdeel wordt van het Europees veiligheids- en defensiebeleid.

Beide voorzitters hebben de mogelijkheden van de Europese satellieten en hun belang voor het dagelijkse leven van de burgers onder de loep genomen. Voorzitter Masseret heeft de context verduidelijkt waarin de essentiële thema's veiligheid en defensie ten opzichte van de Assemblee van de WEU geplaatst moeten worden.

Deze kwesties moeten ook bekeken worden vanuit het perspectief van de Technische en Lucht- en Ruimtevaartcommissie van de Assemblee van de WEU. Die heeft in juni 2006 een verslag uitgebracht over het opstellen van wapens in de ruimte. De aandacht wordt gevestigd op het feit dat de EU niet onverschillig kan toekijken op een bewapening van de ruimte, in het bijzonder door de Verenigde Staten, en dat het maatregelen moet nemen om te anticiperen op het opstellen van wapens in de ruimte door dat land. De EU zou een grote stap in die richting doen indien het zijn eigen controle van de ruimte versterkt en de leefbaarheid van de satellieten verbetert.

Het opvoeren van de controlemogelijkheden in de ruimte betekent niet noodzakelijk dat de EU er zijn eigen wapens moet opstellen. Haar mogelijkheden om toezicht te houden op de ruimte en te weten wat er zich afspeelt zijn echter eerder beperkt en moeten verbeterd worden. De belangrijke inspanningen in die zin van de leden van de EU en ESA moeten gecoördineerd en versneld worden. Het doel is een geïntegreerd Europees netwerk voor ruimtetoezicht dat constant en onmiddellijk informatie doorgeeft over de positie van alle satellieten, ook die van de Verenigde Staten en andere landen. Een dergelijk systeem heeft een tweevoudig doel. Op burgerlijk vlak kan men op die manier het traject van een satelliet volgen en botsingen in de ruimte voorkomen. Op militair vlak kan men nagaan of de middelen van de EU goed werken, of er vijandelijke satellieten aankomen, en of er wapens in de ruimte worden geplaatst. In de toekomst, en alleen in laatste instantie, zou het ook coördinaten kunnen doorgeven om antisatellietwapens vanop de grond (ASAT) te sturen.

Dit verslag heeft een nuttige bijdrage geleverd tot het Europese debat in een aangelegenheid waarin Europa specifieke maatregelen moet nemen als het de uitdagingen van de komende jaren wil aangaan.

4. Toespraak van de heer Jean-Yves Le Gall, CEO Arianespace

Arianespace is het voorbeeld van een geslaagd partnerschap tussen regeringen en industriëlen. Het telt 23 aandeelhouders uit tien Europese landen (in het bijzonder CNES en EADS). Het is verbonden aan ESA door een overeenkomst en het EGAS-contract (gewaarborgde Europese toegang tot de ruimte) die het in staat stellen de draagraketten Ariane (en binnenkort Sojoez en Vega) te gebruiken. In 25 jaar heeft Arianespace 275 lanceercontracten ondertekend. Het heeft 171 lanceringen vanuit Guyana uitgevoerd en 235 satellieten de ruimte in gestuurd. Weinig mensen weten dat meer dan 60 % van de telecomsatellieten die nu rond de aarde draaien door Arianespace gelanceerd zijn. Momenteel zijn er bestellingen voor nog 38 satellieten, wat neerkomt op meer dan drie jaar activiteit en ongeveer 20 lanceringen van Ariane 5. De draagraket Ariane 5 werkt opmerkelijk goed. Zij heeft reeds vijf lanceringen uitgevoerd (van zes satellieten) sinds begin 2006 en andere zullen dit jaar volgen. Het is de bedoeling om in 2007 zes of zeven lanceringen uit te voeren, en acht in 2008-2009.

Voor de toekomst ontwikkelt Europa nieuwe systemen zoals Sojoez, dat 1713 geslaagde lanceringen op zijn actief heeft. Via zijn filiaal Starsem heeft Arianespace 15 geslaagde Sojoez-lanceringen vanuit Baikonoer achter de rug. Vanaf 2008 zal Sojoez evenwel worden gelanceeerd op de lanceerinstallatie die in Kourou wordt gebouwd. Tevens zullen met de kleine Vega-raket, die zich in de ontwikkelingsfase bevindt, institutionele satellieten worden gelanceerd (die steeds kleiner worden dankzij de miniaturisering). Ze zal in 2008 operationeel zijn. Dat betekent dat Arianespace rond 2010 op het ruimtevaartcentrum in Guyana drie verschillende raketten in gebruik zal hebben, waardoor het de beste lanceerbasis ter wereld wordt. Het doel van Arianespace is in 2010 tien lanceringen (het dubbele van 2005) uit te voeren met drie verschillende raketten. Dat is goed nieuws voor de industrie. In 2005 haalde Arianespace, met een omzet van twee miljard euro, voor het derde opeenvolgende jaar resultaten in evenwicht en die resultaten moeten nog verbeteren naarmate het aantal lanceringen toeneemt.

De markt in Europa is verdeeld tussen het commerciële segment (80 %) en het overheidssegment (20 %), terwijl bij de Russische en Amerikaanse concurrenten het grootste deel van de activiteiten door de staat worden gefinancierd. Aangezien het aantal militaire projecten in Europa toeneemt, is de algemene trend dat de militaire telecommunicatiemarkt zich ontwikkelt. Onlangs heeft Arianespace de militaire satellieten Syracuse 3a en 3b voor de Franse regering gelanceerd en een contract ondertekend met het Duitse ministerie van landsverdediging voor de lancering van zijn BW MilSatcom satelliet. Begin 2007 wordt Paradigm 5a de eerste militaire satelliet van de nieuwe generatie van het Verenigd Koninkrijk.

De gemiddelde massa van de commerciële satellieten stijgt en is soms hoger dan 6 ton. Dat is ondermeer het geval met de Spaceway 2-satelliet voor DIRECTV of met de Thaise IPStar, beide door Arianespace gelanceerd. De kleine satellieten (minder dan 3 ton) blijven echter op de commerciële markt aanwezig, terwijl de trend op de overheidsmarkt er een is van middelgrote of kleine satellieten. De vijf komende jaren zal de wereldwijde vraag naar lanceringen bestaan uit 20 tot 25 geostationaire telecommunicatiesatellieten en uit 3 à 5 niet-geostationaire satellieten. Arianespace is van plan het leeuwendeel van die markt in de wacht te slepen.

Arianespace moet opboksen tegen de concurrentie van Russische raketten die verkocht worden door Russisch-Amerikaanse joint-ventures. Zenit bijvoorbeeld wordt gecommercialiseerd door SeaLaunch en Landlaunch en Proton door ILS. Een aantal van die ondernemingen voeren een agressieve prijzenslag, maar ze hadden teveel ambitie en slagen er niet meer in hun lanceerverbintenissen na te komen. Vele klanten zijn komen aankloppen bij Arianespace, dat met de CNES en zijn industriële partners onderzoekt hoe ze op die vraag kunnen reageren, maar een aantal van hun satellieten zullen niet tijdig kunnen worden gelanceerd. De in de toekomst verwachte Vega raket moet eveneens optornen tegen de concurrentie, die momenteel weinig om het lijf heeft. De concurrenten hebben de verkeerde strategische keuzes gemaakt door voorrang te geven aan de prijs boven de kwaliteit, een weg die Arianespace nooit gevolgd heeft.

Vorig jaar heeft Arianespace meer satellieten in een baan rond de aarde gebracht dan al zijn concurrenten samen. Dankzij de wetenschappelijke satellieten die het hetzij met Ariane, hetzij met Sojoez gelanceerd heeft, munt Europa uit in de ruimtewetenschap. Arianespace heeft enorme inspanningen geleverd om de kosten te beperken en toch de kwaliteit op peil te houden. Zijn doelstellingen zijn permanent beschikbaar zijn, de lanceerplanning nauwgezet in acht nemen, flexibeler worden en zijn positie op de lanceermarkt consolideren. Zijn geïntegreerde operaties voor zijn drie lanceersystemen zullen zijn economische prestaties nog verbeteren.

De beslissingen die op de ministeriële conferentie in 2008 zullen worden genomen, zullen de toekomst voorbereiden. Het is immers belangrijk dat men twintig jaar vooruit kijkt opdat Europa zijn positie kan handhaven. Er moet aandacht worden besteed aan vijf speciale punten, rekening houdend met het verschijnen van nieuwe concurrenten zoals China :

— stevige en flexibele lanceerdiensten blijven bieden, rondom Ariane 5;

— de marktintroductie van Sojoez en Vega succesvol afronden;

— de steun blijven krijgen van de Europese overheden, die de goede beslissingen moeten nemen;

— ervoor zorgen dat de Europese institutionele satellieten met Europese raketten worden gelanceerd en niet door concurrenten;

— nieuwe systemen blijven ontwikkelen en de bestaande perfectioneren.

III. ZITTING VAN WOENSDAG 20 SEPTEMBER 2006 — DE VERSCHILLENDE ASPECTEN VAN EEN EUROPEES RUIMTEVAARTBELEID

Voorzitter : de heer François Roelants du Vivier, voorzitter van de 8e Europese Interparlementaire Ruimtevaartconferentie

1. Toespraak van de heer Jean-Jacques Dordain, Directeur generaal van het Europees Ruimteagentschap (ESA)

Historisch gezien kunnen de Europese ruimtevaartactiviteiten worden onderverdeeld in drie periodes. Tijdens de eerste periode, van 1964 tot 1973, lag het accent op de ontwikkeling van lanceerraketten binnen de « European Launcher Development Organisation » (ELDO) en de Nationale ruimteagentschappen, en op wetenschappelijke programma's in samenwerking met de NASA, waar de « European Space Research Organisation » (ESRO) zich mee bezighield. In de loop van de tweede periode (1975-2003) werden de regeringen zich bewust van het commerciële potentieel van al deze programma's en kregen de toepassingen, gebaseerd op het gebruik van satellieten voor telecommunicatie, meteorologie en navigatie, de overhand op het onderzoek. Maar als Europa zijn eigen satellieten in een baan wilde brengen, was een betrouwbare draagraket nodig, vandaar de beslissing om de Arianelanceerraketten te ontwikkelen. Vanaf 2003 is er een ommekeer gekomen aangezien de Europese Unie heeft beslist zich bezig te houden met ruimteactiviteiten en ook geïnteresseerd raakte in het aspect veiligheid en defensie via de ruimte, wat voordien het terrein van de nationale staten was.

Het Europees ruimteagentschap dat de activiteiten van ELDO en ESRO heeft overgenomen, werd in mei 1975 opgericht bij verdrag ondertekend door tien regeringen. De activiteiten van de ESA hebben betrekking op ruimtevaart, onderzoek en technologie, ontwikkeling van lanceerraketten en ruimtevaarttoepassingen voor wetenschappelijke doeleinden en voor operationele systemen in een baan om de aarde. 82 % van de programma's is ontwikkeld op optionele basis en de Europese ruimtevaartindustrie kent een groot succes op de wereldhandelsmarkt.

Na 30 jaar van investeringen hebben de ruimtetoepassingen al maar meer betrekking op het dagelijks leven van de Europese burgers. Andere landen voegen zich bij de ESA. Vandaag telt het Agentschap 17 leden. Het succes dat Europa heeft geboekt met de Ariane en met andere grote programma's is het duidelijke bewijs van wat kan worden gerealiseerd als landen de politieke wil hebben om hun middelen gezamenlijk in te zetten. Europa is een betrouwbare partner inzake internationale ruimtesamenwerking, zoals is gebleken uit de bijdrage aan het Internationaal ruimtestation. Dankzij de efficiëntie van de ruimtevaartindustrie is zij in staat competitieve commerciële diensten aan te bieden.

De eerste banden tussen de ESA en de Europese Unie werden gesmeed in 1998 en in 2000, toen de Raden van de beide organisaties een gezamenlijke resolutie over een Europees ruimtevaartstrategie hebben ontwikkeld. Maar de echte basis werd gelegd in 2004 met de inwerkingtreding van de kaderovereenkomst tussen de ESA en de Europese Gemeenschap waarbij een Ruimtevaartraad, dus een gezamenlijke vergadering van de Ministerraad van de ESA en van de Raad van de Europese Unie werd opgericht. Sedertdien neemt de ESA deel aan de besprekingen op het niveau van de Europese Unie inzake alle aspecten van een Europese ruimtevaartpolitiek, met inbegrip van het aspect ruimtevaart van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid, en heeft zij contacten gelegd met de Organisatie voor samenwerking inzake bewapening en het Europees Defensieagentschap.

Het Agentschap werkt aan de ontwikkeling van toepassingen en diensten inzake ruimtevaart voor de gebruiker, in het kader van initiatieven van de Europese Commissie. Een van de prioriteiten is de operationele werking van een wereldwijd systeem voor observatie van de aarde (GEOSS) dat de systemen integreert voor observatie van de aarde, voor telecommunicatie, navigatie en inlichtingen en de verschillende onderdelen van de systemen op aarde. Alle toepassingen en diensten die daaruit voortvloeien zullen voordelen hebben voor de Europese burger. Maar dit nieuwe initiatief kan slechts succesvol zijn als de Europese ruimtevaartindustrie sterk en competitief blijft op wereldvlak, en dat hangt af van de politieke wil van de regeringen om zorgvuldig een uitgebreide ruimtevaartpolitiek te ontwikkelen.

Geen van deze programma's kan in werking treden als Europa geen garanties krijgt voor toegang tot de ruimte. De Verenigde Staten geven de industrie van de lanceerraketten automatisch al de overheidsbestellingen voor de lancering van militaire satellieten, zodat de commerciële sector niet nodig is. Dat is in Europa niet het geval, daar hangt de industrie van de lanceerraketten voor een groot deel af van de commerciële markt.

De ruimte is een strategische component voor de toekomst als Europa een rol van betekenis wil spelen op planetair vlak, dus een grotere strategische invloed wil hebben en een dynamische maatschappij wil zijn die zich baseert op kennis. Het is belangrijk nieuwe technologieën te ontwikkelen en aan te tonen dat zij een factor zijn voor competitiviteit en een instrument voor industrieel beleid. Daarom moet de noodzakelijke synergie ontwikkeld worden tussen de burgerruimtevaartdiensten en defensie, dat is de enige manier waarop de gezamenlijke noden van beide sectoren kunnen worden gelenigd en waarbij adequaat kan worden ingegrepen in crisissituaties. De gebruikte technologie is dezelfde voor burger- als voor defensietoepassingen. Andere ruimtevaartmachten hebben deze keuze reeds gemaakt, zodat Europa niet anders kan dan volgen.

De ESA is klaar voor deze stap. De Europese ruimtevaart zal veranderen en in de komende jaren zullen de ESA en de Europese Unie hun relaties nog verdiepen. Bepaalde landen van Oost-Europa, die pas lid zijn van de Unie, zeggen geïnteresseerd te zijn om toe te treden tot de ESA. Hongarije is reeds officieel kandidaat en de Tsjechische Republiek heeft een aanvraag tot toetreding ingediend. Er wordt nagedacht over hoe de industriële politieke van het Agentschap kan worden aangepast, evenals het beslissingsproces, het financiële systeem en de financieringswijze, om het Agentschap efficiënter te maken en de lidstaten ertoe aan te zetten meer te investeren in de ruimte en samen te werken binnen het kader van de ESA. Daarom zal er een betere coördinatie komen tussen ESA en de nationale programma's en middelen.

Er werd een roadmap opgesteld : tijdens de vierde ruimtevaartraad, die zal gehouden worden op 22 mei 2007, zullen de raden van de ESA en de EU een Europees ruimtebeleid bekrachtigen en in de herfst van 2008 zal de raad van de ESA op het niveau van de ministers samenkomen, waar belangrijke beslissingen zullen worden genomen over de evolutie van het Agentschap en de nieuwe programma's die op basis van deze politiek zullen worden uitgevoerd.

De toekomst van het Europees ruimtevaartbeleid zal afhangen van de manier waarop voordelen kunnen worden gehaald uit de successen en ervaringen in het verleden, waarop wordt geluisterd naar gebruikers, waarop de industriële en technische capaciteit kan worden bevestigd, de flexibiliteit van programma's kan worden behouden, de coördinatie kan worden versterkt en de evolutie van de ESA in de hand kan worden gehouden, met evenwel een progressieve houding om de risico's te beperken. Men moet kunnen rekenen op het engagement van alle betrokken partijen, en met name van de lidstaten van de ESA.

2. Toespraak van de heer Yannick d'Escatha, voorzitter van het « Centre national d'Études Spatiales » (CNES — Frankrijk)

De ruimte is een belangrijke factor geworden voor de tenuitvoerlegging van belangrijke aspecten van het Europees beleid, zoals bijvoorbeeld milieu of transport. Veiligheid en defensie behoren tot de vijf strategische aspecten van een allesomvattend Europees ruimtebeleid. De vier andere elementen zijn : toegang tot de ruimte, toepassingen voor het grote publiek, duurzame ontwikkeling en ruimtewetenschappen.

Europa moet niet alleen de nodige middelen vrijmaken om de veiligheid van zijn grondgebied en zijn burgers te waarborgen, maar het moet ook andere uitdagingen aangaan, zoals de bestrijding van terrorisme, de proliferatie van massavernietigingswapens, de bescherming van de burgers binnen maar ook buiten de grenzen van de EU. Voor drie aspecten van de veiligheid kan de ruimte een belangrijke bijdrage leveren.

Ten eerste is er de veiligheid onder de verantwoordelijkheid van de Staten, vaak in het kader van de versterkte samenwerking.

Er moet worden gezorgd voor veilige bevoorrading, de bescherming van personen, van strategische sites, controle over de migratiestromen, de grenzen enz. De op het vlak van de veiligheid gebruikte of in te voeren systemen zijn meestal van duale aard.

Zo is maritieme veiligheid van prioritair belang voor Europa : meer dan 90 % van de bevoorrading wordt over zee vervoerd en ook de immigratie over zee neemt voortdurend toe. De Franse marine heeft de Europese partners het concept maritieme beveiliging voorgelegd, dat betrekking heeft op toezicht, opsporing en interventies. De verschillende met elkaar overeenstemmende systemen — op het land, op zee, in de lucht en via satelliet — moeten worden gestructureerd om te komen tot één overkoepelend systeem. De ruimte is van doorslaggevend belang voor de maritieme beveiliging omdat ze oplossingen biedt voor het lokaliseren, het verzamelen van gegevens, beveiligde telecommunicatie en permanente observatie maar ook, voor de toekomst, voor hyperspectrale beelden en hyperspectraal afluisteren.

Het Europees defensie-agentschap en het Europees Agentschap voor de veiligheid van de zeevaart en de betrokken burgerlijke partners kunnen de Europese inspanningen voor de invoering van dergelijk overkoepelend systeem coördineren. De nationale ruimtevaartagentschappen moeten ook bijdragen tot de ontwikkeling van duale capaciteiten en tot het onderzoek opdat die systemen de behoeften van de EU kunnen opvangen.

Er moeten nog enorme inspanningen worden gedaan op het vlak van de observatie met het oog op de veiligheid van de zeevaart. De optiek en de radar moeten beter op elkaar worden afgestemd en het gebruik van detectiemogelijkheden van de microsatellieten moet worden geoptimaliseerd. Bovendien moet onderzoek worden gevoerd op langere termijn om te komen tot een operationeel systeem van hyperspectrale afluistering en observatie in de ruimte.

De veiligheid van het transport is ook een prioriteit voor Europa. De middelen die de ruimte biedt en dan vooral de mogelijkheden van beveiligde radiocommunicatie worden al gebruikt om de verschillende transportmiddelen te beveiligen. De toepassingen moeten nog verder worden ontwikkeld, met name dankzij de diensten van Galileo.

De controle van mogelijk gevaarlijke sites vanuit de ruimte zal meer tijd vergen : daarvoor zijn immers permanente observatie en resolutie van minder dan een meter nodig, die momenteel nog in de onderzoeksfase zitten.

Ten tweede moeten op het vlak van de civiele veiligheid natuurrampen, industriële rampen of rampen veroorzaakt door een terroristische aanslag binnen of buiten Europa kunnen worden voorzien, voorkomen en beheerst. Op het vlak van de Europese instellingen is voorgesteld een Europese Raad voor de civiele bescherming op te richten, alsook een Europese taskforce voor civiele bescherming.

Met betrekking tot de capaciteiten inzake radiocommunicatie en observatie is het de bedoeling om de behoeften, die momenteel op Europees niveau versnipperd zijn, samen te brengen. Zo kunnen operatoren naar voren treden die gespecialiseerd zijn in veiligheid en kan een Europees netwerk van KMO's ontstaan die de gebruikers hoogwaardige producten kunnen aanbieden (bijvoorbeeld opsporen van bosbranden, overstromingen).

Aldus kan de « European Civil Security Council » voor rekening van de EU de behoeften bepalen inzake operationele ruimtediensten en ter plaatse de noodzaak bepalen om op te treden overeenkomstig het International Charter « Space and Major Disasters ». Hij kan ook de specificaties verhelderen van de geschikte geoptimaliseerde diensten in het raam van « Global Monitoring for Environment and Security (GMES) ». De onmiddellijke prioriteit van dat programma is dus de ontwikkeling van operationele diensten die gebruik maken van de ruimte-infrastructuur ter plaatse en vervolgens de vernieuwing van die infrastructuur om de continuïteit van de operationele diensten te waarborgen die door de gebruikers wordt geëist. Om de rollen en de verantwoordelijkheden beter te verdelen, kan de EU zijn inspanningen bij voorrang concentreren op het leveren van die diensten en kunnen de ESA en de nationale agentschappen de voorbereiding van de ruimtesystemen van de nieuwe generatie blijven voorbereiden.

Tot slot is er de veiligheid in de schoot van humanitaire organisaties (Verenigde Naties, NGO's).

Die behelst de preventie en de grootschalige gezondheidsbewaking (grote pandemieën bijvoorbeeld) en het vluchtelingenmanagement. De spelers zijn de Verenigde Naties, de NGO's en de betreffende staten. Europa kan een belangrijke rol spelen door hen te laten beschikken over een infrastructuur van GMES-diensten die aan hun behoeften is aangepast en door toegang te verschaffen tot de data die overeenstemmen met acquisitiecycli van drie tot vier dagen. Met de huidige mogelijkheden kan ruimtetechnologie een beslissende rol spelen. De EU moet dus voorrang geven aan het ontwikkelen van de GMES-diensten die aan die behoeften tegemoetkomen en aan het ter beschikking stellen ervan aan de internationale gemeenschap.

Tot besluit moet men onderstrepen dat het op het gebied van de ruimte en de veiligheid de rol van de EU moet zijn bij te dragen tot de identificatie en het samenbrengen van de behoeften inzake veiligheid, civiele veiligheid en defensie van de eindgebruikers op Europees niveau, met de klemtoon op de coördinatie van de inspanningen met de lidstaten en de ESA en, op internationaal gebied, op het organiseren van synergieën inzake civiele bescherming en defensie.

Het gemeenschappelijk onderzoek inzake veiligheid in het raam van het « European Security Research Programme (ESRP) » onder het Zevende Kaderprogramma, dat uitsluitend civiel georiënteerd is, concentreert zich overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel op de complementaire activiteiten van het onderzoek dat op nationaal niveau wordt verricht. Op het gebied van de duale technologie is vanzelfsprekend coördinatie vereist met de activiteiten van het Europees Defensieagentschap om ervoor te zorgen dat de inspanningen complementair zijn.

Het is duidelijk dat de verwezenlijking van het Europees radionavigatiesysteem per satelliet, Galileo, noodzakelijk is voor de soevereiniteit en de autonomie van Europa, alsook voor zijn eigen veiligheid en die van zijn leden.

Veiligheid en de politieke dimensie daarvan zijn uiteraard intrinsiek aanwezig in Galileo. In de mate van het mogelijke moet men een onderscheid maken tussen wat onder de civiele structuren valt en wat onder defensie valt, waarbij elke verspilling voorkomen dient te worden en men zich bewust dient te zijn van het feit dat de grens tussen het civiele en het militaire wazig is. Civiele systemen kunnen dus duaal worden gebruikt en onder het toezicht van de Hoge vertegenwoordiger voor buitenlands beleid en gemeenschappelijke veiligheid, worden aangewend in de opbouw van een Europese veiligheids- en defensiemacht.

Er zal dan behoefte zijn aan coördinatiemechanismen met het Europees ruimtevaartbeleid, enerzijds om voordeel te halen uit de intrinsieke dualiteit van de ruimtesector, anderzijds om de Europese ruimtevaartdeskundigheid die bij de ESA en in de nationale agentschappen of in Europese overheidsinstellingen zoals Eumetsat ontwikkeld is zo goed mogelijk aan te wenden.

3. Toespraak van de heer Janusz Onyskiewicz, Ondervoorzitter van het Europees Parlement

De voordelen van een Europees ruimtevaartprogramma voor de planeet, voor de bewustmaking van de bevolking, voor de industriële en economische ontwikkeling en voor onze veiligheid zijn de belangrijke punten van het debat over het Europese ruimtevaartbeleid.

De nuttige gevolgen van de relatie tussen het gemeenschappelijk Europees ruimtevaartbeleid en het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) verdienen nader te worden bekeken.

Waarom is een gemeenschappelijk Europees ruimtevaartbeleid nuttig voor de doelstellingen van het Europees veiligheids- en defensiebeleid, dat de burgers voor risico's wil behoeden ? Een gemeenschappelijk Europees ruimtevaartbeleid is van vitaal belang wegens de nauwe band tussen civiel en militair crisismanagement en de dualiteit van de technologieën.

Zowel militaire als civiele verantwoordelijke van de lidstaten en van de EU proberen bijvoorbeeld te voorkomen dat massavernietigingswapens worden verspreid en dat er terroristische aanslagen plaatsvinden. Europese politie-ambtenaren controleren de buitengrenzen van de EU en soldaten en civiele verantwoordelijken, zoals het personeel van humanitaire organisaties, zijn actief bij natuurrampen en postconflictuele situaties op de Balkan, in Centraal-Afrika en in het Midden-Oosten.

Al die spelers moeten worden voorzien van satelliettechnologie waardoor de inlichtingen, de navigatie, de communicatie en de vroegtijdige waarschuwing kunnen worden verbeterd.

Een gemeenschappelijk Europees ruimtevaartbeleid zou de mobiliteit en de interactie tussen verschillende internationale teams met verschillende diensten bevorderen en tevens interoperabiliteitsproblemen helpen op te lossen. Het kan bijdragen tot de bewaking van de grenzen en de territoriale wateren en informatie verstrekken tijdens alle fasen van de EVDB-operaties.

De banden tussen het Europees ruimtevaartbeleid en het EVDB bestonden al dankzij ontwikkelingen die in vier groepen kunnen worden onderverdeeld : inlichtingen/observatie, communicatie, navigatie en vroegtijdige waarschuwing.

Helaas staan diverse obstakels de synergie tussen het Europees ruimtevaartbeleid en het EVDB in de weg.

Ondanks onmiskenbare successen (verwezenlijkingen van ESA, Galileo, GMES), de ontwikkeling van de burgerlijke en militaire capaciteiten in bepaalde Europese landen, bestaat er nog geen coherent Europees ruimtevaartbeleid. Hierdoor heeft men vertraging opgelopen bij de exploitatie van de technologie voor het burgerlijke en militaire crisisbeheer.

Er is een duidelijk tekort aan financiële middelen voor het Europees ruimtevaartprogramma, hoewel er 1,4 miljard euro is toegekend in het 7e Kaderprogramma van de EU, wat overeenkomt met een stijging van 235 miljoen in vergelijking met het 6e Kaderprogramma. Aangezien er echter 1,2 miljard aan het GMES-project zal worden toegewezen, blijft er slechts 200 miljoen over voor draagraketten, onderzoek, technologische ontwikkelingen, wetenschappelijke projecten en internationale samenwerking.

Hoever wil Europa gaan met de revolutie in militaire zaken die door de ruimtevaarttechnologie is teweeggebracht ? Voortaan kunnen Amerikaanse bevelhebbers in verafgelegen hoofdkwartieren informatie uit de ruimte gebruiken om hun strijdkrachten en die van hun tegenstanders in real time te lokaliseren en hun munitie met precisie op hun doelwitten te richten. Door deze digitalisering van het slagveld zijn de Amerikaanse legerofficieren gaan denken in termen van communicatienetwerken tussen luchtmacht, zeemacht en landmacht in plaats van in termen van traditionele platforms zoals vliegtuigen, schepen en tanks. Dit is het concept van netwerkgeoriënteerde oorlogsvoering en de Europeanen moeten weten of ze dit concept aannemen met alle gevolgen op het vlak van militaire doctrine, legeruitgaven en delegatie van besluitvorming over militaire aangelegenheden op EU-niveau.

De ruimtevaartprogramma's moeten worden onderworpen aan een burgerlijke overheid en aan parlementaire controle. De Europese Ruimteraad wordt geacht als burgerlijke autoriteit op te treden volgens nog onduidelijke regels en op democratisch vlak moeten zijn beslissingen worden besproken en gesteund door het Europees Parlement en de nationale parlementen.

Het fysieke en ruimtelijke milieu is onvoldoende beschermd tegen risico's zoals brokstukken, opstopping en cyberterrorisme : er zijn waarschuwingsmogelijkheden nodig in geval van ruimtegevaren.

De Europese Commissie, de Raad, het Europees Defensieagentschap en de lidstaten moeten zich over deze moeilijkheden buigen en een pijleroverschrijdende dialoog lanceren om de algemene coherentie tussen alle betrokkenen in dit domein te versterken. Het Europees Parlement zal hiertoe bijdragen en wenst de unieke inspanningen van de EU-instellingen om de plaatsing van wapens in de ruimte te voorkomen, te onderstrepen.

De EU moet operaties in de ruimte verbieden die de internationale non-proliferatieregimes en de veiligheid op het land bedreigen, zoals de stationering van kernwapens of proeven op grote hoogte. Dergelijke operaties zouden moeten worden verboden via een gemeenschappelijk Europees ruimtevaartbeleid dat samen met het EVDB wordt geïmplementeerd en volledig verenigbaar is met de gemeenschappelijke normen en waarden van de lidstaten met betrekking tot de bevordering van vrede, veiligheid en economische en sociale ontwikkeling.

4. Toespraak van de heer Hans Bracquené, hoofd van de afdeling « Wetenschapsbeleid » van het kabinet van de heer Marc Verwilghen, Belgische minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid

De ruimtevaartsector is zijn kinderziekten ontgroeid. Niemand stelt de plaats van de sector binnen een algemeen defensiebeleid of een veiligheidsbeleid ter discussie. Er kan geen enkele beslissing worden genomen op beleidsniveau en op tactisch niveau zonder een beroep te doen op ruimtevaarttechnologie. De beleidsmakers zouden deze instrumenten ter beschikking van het militair personeel moeten stellen.

Europa wil zijn eigen onafhankelijke veiligheidsbeleid versterken op basis van een krachtigere strijdmacht. Een dergelijke strijdmacht op Europees niveau zonder een bijbehorende ruimtemacht is evenwel geen optie.

Het standpunt van de Belgische regering is duidelijk : er moeten investeringen worden gedaan op grond van de analyse van de operationele behoeften van de strijd- en veiligheidsmachten.

ESA en de EU hebben zich gebogen over de institutionele obstakels die moeten worden overwonnen om daadwerkelijk op Europees niveau beslissingen te kunnen nemen. Beide instellingen moeten een geïntegreerd beleid uitwerken voor de ontwikkeling, de exploitatie en het gebruik van de ruimte-infrastructuur. Wie definieert wat een bedreiging is ? Wie definieert wat de operationele behoeften zijn op Europees niveau ? Wie maakt de technologische keuzes ? Wie is verantwoordelijk voor de algehele uitvoering ? Tot op heden moesten er ad-hocoplossingen worden gevonden en werden er helaas ad-hocinstellingen opgericht.

Vanuit economisch oogpunt is de zelfvoorziening van Europa een voorbijgestreefd begrip, maar een Europa met zijn eigen onafhankelijke supranationale veiligheidsbeleid heeft efficiëntere supranationale structuren nodig. In dit stadium is het interessant om de geschiedenis van de Europese ruimtevaart in herinnering te brengen. Nationale initiatieven lagen aan de grondslag van de grote successen in de Europese ruimtevaart, maar de sleutel tot het succes was de openstelling voor supranationale samenwerking. Door de flexibiliteit van de ESA-procedures konden de lidstaten beslissen om al dan niet deel te nemen aan de meeste programma's van het Agentschap en kiezen op welk niveau. Binnen de regels van de EU is een dergelijke soepelheid niet mogelijk. Het Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling van de EU bevat een flexibiliteitsbepaling, maar die is veel te star. Een grotere flexibiliteit zou het EVDB een duwtje in de rug kunnen geven.

België is zoals steeds van plan de inspanningen in die zin te steunen, onder andere met geld van de belastingbetaler, hoe moeilijk dat ook is.

Er moet worden nagedacht over de oprichting van een overkoepelende instantie die het beleid uitstippelt en een antwoord kan bieden op de aangehaalde vraagstukken. Er zijn heel wat initiatieven gelanceerd, maar ze zouden moeten worden gerationaliseerd rond een model. Men moet het ook eens zijn over de voorwaarden. Welke soort wapens kunnen worden ingezet in de ruimte of is de ruimte voorbehouden om het landpersoneel te ondersteunen ? Met wie wordt de informatie gedeeld ? Waar begint de noodzaak van een onafhankelijke Europese ruimtemacht ?

De Europese parlementen en regeringen moeten op deze vragen antwoorden bieden die zich niet altijd op dezelfde golflengte bevinden.

Waarom is iedereen het eens over de noodzaak van een Europese defensie en zelfs een Europese ruimtevaartindustrie, maar terughoudender over een eigen Europese defensie en een veiligheidsbranche binnen de ruimtevaartindustrie ?

Men kan de zaken op twee manieren bekijken. Ten eerste : de militairen moeten binnen hun bevoegdheidsdomein blijven en hetzelfde geldt voor de politie. Ze moeten onder toezicht van de nationale parlementen en de supranationale assemblees hun echte behoeften bepalen, die prioritair moeten zijn.

Ten tweede : de bestaande ruimtevaarttechnologieën kunnen soms oplossingen aanreiken voor complexe operationele problemen. De bestaande telecommunicatiesystemen — GMES, Galileo, Ariane en de afgeleide producten ervan — spelen ook een rol op het vlak van defensie en veiligheid.

Het gebruik van ruimtevaart om de militaire capaciteiten en de veiligheid van een land te versterken betekent niet automatisch dat er hiervoor nieuwe systemen worden ontwikkeld. Men moet de dubbele toepassingen waartoe de industrie kan bijdragen voor ogen hebben.

De notie « industriële return » in welomschreven militaire en veiligheidsprogramma's hoeft niet de nachtmerrie van een militair-industrieel complex op te wekken. De beleidsmakers op het vlak van veiligheid en industrie kunnen onafhankelijke partners worden op Europees niveau. België, het grootste van de kleine landen die in de ruimtevaart in Europa investeren, is overtuigd van de noodzaak om toe te zien op de onafhankelijkheid van de ruimtevaartsector en zal verder zijn medewerking verlenen aan de pan-Europese inspanningen van ESA en de EU en daarbij zijn bijdrage in het kader van een Europees elan stroomlijnen.

5. Toespraak van Schout-bij-nacht Guy Poulain, adjunct-generaal ruimtevaart, generale staf van de legers van de Franse Republiek

Frankrijk heeft de ambitie om een ruimtevaartmacht te zijn en is vastbesloten de ontwikkeling te ondersteunen van het Europees proces inzake ruimtevaartbeleid. Er kan worden verwezen naar een verslag van een think tank bestaande uit vertegenwoordigers van de legerstaf, van de « direction générale de l'armement » en van de « direction des affaires stratégiques ». Dat verslag is door de militaire overheid goedgekeurd en wacht nu op het politiek groen licht.

Eerst en vooral dienen de operationele doelstellingen van de ruimtevaartdefensie te worden herhaald. De nagenoeg permanent over de wereld ontplooide Franse strijdkrachten bestaan gemiddeld uit 30 000 manschappen, waarvan momenteel 10 000 in nationale of internationale operaties en anderen in het management van natuurrampen en de beteugeling van illegale handel. Ruimtevaart is hierbij een onmisbare tool om de operationele informatie in te winnen die men nodig heeft bij de dialoog tussen civiele en militaire overheid en ook om de strijdkrachten aan te sturen.

De Franse minister van Landsverdediging, Michèle Alliot-Marie, bevestigde onlangs dat ze vastbesloten is het gebruik van de ruimte voor defensiedoeleinden te ontwikkelen : « De ruimte is een grote uitdaging voor de XXIe eeuw. (...) Ons land, dat momenteel een ambitieus beleid voert om zijn ruimtevaarttoepassingen te moderniseren, moet zijn Europese partners er blijven toe aanzetten het op die weg te volgen ».

Nadat het een nieuwe generatie observatie- en telecommunicatiesatellieten in een baan om de aarde heeft gebracht, zet Frankrijk zijn inspanningen voort inzake technologieresearch en bereidt het een aantal programma's voor, waarvan enkele in een samenwerkingsverband. Bovendien heeft de legerstaf in 2006 vier doelstellingen vooropgesteld die eigenlijk vooruitzichten zijn van bestellingen van uitrustingsgoederen voor de toekomst. De eerste is het observeren vanuit de ruimte met de nieuwe generatie satellieten. Het tweede project behelst de uitrusting voor radionavigatie per satelliet, waarvan het aantal moet worden verdubbeld. Het derde is de aanvulling van de satellieten Syracuse 3a en 3b. Het vierde ten slotte, behelst de afluistermogelijkheden per satelliet.

De Europese defensiemogelijkheden in de ruimte bestaan uit het geheel van de nationale initiatieven en de opbouw ervan heeft nog af te rekenen met heel wat struikelstenen, vooral inzake de keuze van de strategische domeinen die moeten worden gefinancierd. Sinds het verschijnen van het Witboek over defensie in 2003, de verspreiding van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid, de ontwikkeling van het Satellietcentrum van Torrejón, het aanvatten van twee belangrijke Europese projecten, Galileo en GMES, en de groeiende rol van het Europees Defensieagentschap, groeit er een nieuwe dynamiek.

Samenwerking inzake observatie vanuit de ruimte is er via partnerschappen, vooral tussen Frankrijk, Duitsland, Italië, Spanje, België en Griekenland, maar de aanpak blijft hoofdzakelijk nationaal. De ontwikkeling door bepaalde Europese landen van eigen radarcapaciteit en gemengde capaciteit op het gebied van de telecommunicatie moet de samenwerking tussen landen stimuleren.

Wat bijvoorbeeld de telecommunicatie per satelliet betreft, werden er in 2006 vrij heterogene nationale initiatieven genomen inzake satellieten, grondstations en hun interface met de diverse informatiesystemen. Er is geen globale visie op de architectuur van de informatie- en commandosystemen. Europa heeft wel een reële capaciteit inzake beveiligde militaire telecommunicatie per satelliet, die tussen de legers en bondgenoten werkzaam is, maar de 25 EU-lidstaten hebben geen gemeenschappelijke operationele capaciteit voor telecommunicatie per satelliet voor veiligheids- en defensiedoeleinden. Het NAVO-initiatief voor een dienst voor satelliettelecommunicatie via bestaande nationale satellieten is misschien een voorbeeld dat gevolgd moet worden.

Op het gebied van de observatie vanuit de ruimte beperkt de beslissingsautonomie van Europa zich tot de Helios- en Spotprogramma's. Binnenkort worden de optische mogelijkheden aangevuld met radarobservatie bij alle weer. In 2010 komt er een belangrijke Europese observatiedienst waardoor men regelmatig over betrouwbare gegevens zal beschikken voor crisismanagement op wereldschaal. Dankzij de defensieinfrastructuur in de ruimte moet het mogelijk worden de factoren die een crisis veroorzaken op te sporen en te identificeren, ze te bewaken, te neutraliseren en de toestand na de actie te controleren. Gezien de beperkingen, kan de militaire capaciteit in de ruimte slechts worden aangepast aan de moderne crisissen door een deel van de traditionele taken te laten verrichten met andere middelen, zoals onbemande vliegtuigjes en door gebruik te maken van producten die uit de civiele samenleving afkomstig zijn. Galileo en GMES zijn twee Europese civiele projecten van het grootste belang.

Precies bepalen waar spelers en doelwitten zich bevinden wordt steeds noodzakelijker. Daarom is de Franse defensie op zoek naar een krachtig permanent signaal voor radionavigatie per satelliet, ter aanvulling van andere navigatiemiddelen. Ze wil het beste signaal, door gebruik te maken van zowel GPS als Galileo.

Omdat kennis van de omgeving van het actieveld van essentieel belang blijft, moeten doelstellingen, financiering en agenda van het GMES-initiatief snel worden bepaald. Tevens kunnen crisispreventie en -management in een moderne aanpak niet zonder afluistermiddelen.

Het is misschien nuttig enkele aanbevelingen te doen. Enerzijds begrijpen alle Europese landen hoe groot het strategisch belang van de ruimte en het nut ervan is. Anderzijds moeten we vaststellen dat, waar ruimtedefensie in het verleden alleen voor enkele grote landen mogelijk was, in 2010 een dertigtal landen zullen beschikken over mogelijkheden voor telecommunicatie per satelliet en voor observatie uit de ruimte. Europa kan zich dus niet veroorloven afwezig te blijven op dat gebied, omdat het strategisch belang ervan groot is, maar ook omdat het er de bevoegdheden voor heeft.

Niettemin brengt de budgettaire realiteit met zich dat er keuzes moeten worden gemaakt. Misschien moet de financiële hoofdinspanning inzake de ruimte worden besteed voor het aansturen van de strijdkrachten, waarbij volop gebruik wordt gemaakt van de vier fundamentele operationele functies die de infrastructuur in de ruimte biedt : zien, luisteren, communiceren en lokaliseren. De civiele of duale projecten waarbij gebruik wordt gemaakt van milieudata moeten aandachtig worden gevolgd. De follow-up van de activiteiten in de ruimte en van de vroegtijdige waarschuwing blijven twee complexere gebieden, die op Europees niveau moeten worden aangepakt. Geen enkel Europees land kan op eigen houtje alle middelen hiertoe verwerven, want het tijdsschema is onverbiddelijk en de financiële middelen zijn beperkt. Nationale initiatieven dekken de behoeften die essentieel zijn voor de soevereiniteit, maar zijn een hinderpaal voor het vervullen van de bijkomende operationele behoeften tot 2015. Het nieuwe Europese initiatief kan niet voor die datum, bij het vernieuwen van een generatie, tot stand komen, maar het moet nu worden voorbereid.

Die voorbereiding is echter slechts mogelijk wanneer bepaalde culturele barrières worden opgeheven. De ruimte is één van de sleutels tot de controle over de informatie in een oorlog waar beslissers betrouwbare informatie in real time moeten krijgen, en de strijdkrachten in het veld de essentiële bevelen. Voor de opbouw van die Europese defensiemogelijkheden vanuit de ruimte moet men vier aanbevelingen onderstrepen : convergerende ontwikkelingen als antwoord op bijna identieke behoeften, een gemeenschappelijke aankoopmethode, het delen van de ruwe informatie, en de geleidelijke invoering van nieuwe generaties om voordeel te halen uit de technologische vooruitgang zonder dat zich in de industrie plotse schokken voordoen.

Het besluit is dat de uitbouw van defensiecapaciteit in de ruimte slechts mogelijk is in een Europa waar vertrouwen heerst. Die capaciteit in de ruimte moet voor alles worden bepaald met het oog op de behoeften van de strijdkrachten, die zich steeds meer zullen ontwikkelen in de context van op informatie gebaseerde operaties met verscheidene legers en bondgenoten.

De financiële last moet worden verdeeld om aan alle behoeften inzake de ruimte te voldoen in enkele als prioritair vooropgestelde gebieden, terwijl overlappingen worden voorkomen.

Maar omdat de ruimte niet aan alle operationele behoeften kan voldoen, is het beter het werkelijke aandeel ervan zo snel mogelijk te bepalen, als aanvulling van andere vectoren of informatiebronnen op Europees niveau.

6. Toespraak van korvetkapitein Guillaume Dandrieux, verantwoordelijk voor ruimtezaken bij de Militaire Staf van de Europese Unie

Het kan nuttig zijn een overzicht te geven van de diverse interacties tussen het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid en ruimtevaart, zowel inzake ontwikkeling van de mogelijkheden als wat de Europese ruimtevaartpolitiek betreft.

Eerst en vooral moeten we het over het proces hebben van het ontwikkelen van militaire capaciteit dat momenteel in de EU plaatsvindt en dat werd aangevat in de context van de « Headline Goal 2010 ».

Eerst moest men een catalogus maken van de behoeften rond die doelstelling. Die catalogus werd opgesteld aan de hand van vijf illustratieve scenario's voor de diverse operaties die in de Veiligheidsstrategie van de EU zijn opgenomen. De door de satellietsystemen geboden mogelijkheden overlappen een aantal van de mogelijkheden die in de behoeftecatalogus worden gevraagd. Ze hebben met de volgende domeinen te maken : optische observatie en radarobservatie, communicatie, analyse van numerieke en elektronische signalen en vroegtijdige waarschuwing.

Vervolgens moest van alle capaciteit die de lidstaten ter beschikking stellen een lijst worden gemaakt en worden opgenomen in een « Forces Catalogue ». De doelstelling van de huidige fase ten slotte is de bestaande leemten te identificeren door de behoeften met de beschikbare capaciteiten te vergelijken. Dankzij de kwalitatieve benadering zal men de leemten inzake capaciteit kunnen identificeren in plaats van alleen inzake militaire eenheden, en hun implicaties bepalen voor de operationele risico's. Het resultaat van die analyse zal een vooruitgangscatalogus zijn, die een hiërarchie zal opmaken van de Europese capaciteitsleemten naar gelang van hun operationele impact.

Een soortgelijk proces, dat evenwel minder op de kwalitatieve aspecten gericht was, werd ontwikkeld aan de hand van de Headline Goal die in 2003 werd vastgelegd. Daaruit was reeds gebleken dat er op ruimtevaartgebied capaciteitsleemten waren. Er is toen een specifieke werkgroep opgericht in het raam van het « European Capabilities Action Plan », om oplossingen te bedenken en voor te stellen. Helaas heeft dat werk niet tot concrete resultaten geleid.

Om een eenvoudige reden lijkt het huidige proces wel resultaat te zullen opleveren : met de oprichting van het Europees Defensie Agentschap heeft Europa zich duidelijk voorzien van het geschikte middel om voor efficiënte samenwerking te zorgen tussen de lidstaten om de capaciteitsleemten teniet te doen. Het Agentschap biedt vooral een omgeving die aangepast is aan de ontwikkeling van capaciteit waarvan het actieveld soms breder is dan alleen maar de militaire aspecten, zoals dat vaak het geval is voor systemen in de ruimte.

Wanneer we dat proces in de algemene context van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid situeren, heeft de EU strategische doelstellingen vastgelegd om zijn veiligheid te waarborgen en zijn waarden te promoten. Hiertoe moet ze zowel haar militaire als civiele capaciteit kunnen ontwikkelen.

In dat vooruitzicht heeft de Raad van de EU in november 2004 de toegevoegde waarde erkend van de ruimtesystemen voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid in het algemeen en voor het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid in het bijzonder. In het document waaruit die bewustwording blijkt en, dat aan het Europees ruimtevaartbeleid en meer bepaald aan het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid is gewijd, legt de Raad de volgende drie doelstellingen vast :

— de identificatie van alle civiel-militaire ruimtevaartbehoeften inzake het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid,

— de opname ervan in een algemeen ruimtevaartbeleid en in het daarbij horende Europees ruimtevaartprogramma,

— een betere onderlinge Europese samenwerking en een beter gebruik van de duale technologie of van de technologie met meervoudige toepassingen.

Vervolgens heeft het Comité voor Politieke en Veiligheidsvraagstukken zich in juni 2005 voorzien van een stappenplan om die doelstellingen te bereiken. Enkele belangrijke aspecten ervan zijn :

— de behoeften van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid inzake ruimtecapaciteit werden in de Raad bepaald. De Commissie zal ze daarom opnemen in de ontwikkeling van het algemene ruimtevaartbeleid en van het Europees Ruimtevaartprogramma;

— tegelijk heeft de Militaire Staf de definitie verfijnd van de militaire behoeften inzake ruimtevaart zodat ze verder reikt dan de systeembegrippen zoals ze in de Behoeftecatalogus zijn opgenomen. In een bijhorend document bepaalt de Militaire Staf aldus de militaire behoeften waarbij vooral aandacht wordt besteed aan de vereiste data en diensten

— een ander belangrijk aspect is dat men zich door de analyse van de ruimtevaartbehoeften voor het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid bewust is geworden van de convergentie in de civiele en militaire behoeften. Uit dat stappenplan blijkt ook duidelijk de wil van de Europese Unie om ervoor te zorgen dat zijn behoeften inzake middelen in de ruimte op een algemeen coherente manier tot uiting worden gebracht, alsook de wil om daaraan bij voorkeur tegemoet te komen aan de hand van systemen met meervoudige toepassingen. Dat komt onder andere tot uiting in een dialoog tussen pijlers, dat wil zeggen tussen de Raad en de Commissie, die voortaan regelmatig plaatsvindt.

De Commissie en de ESA hebben van de Ruimtevaartraad de opdracht gekregen een Ruimtevaartpolitiek voor de EU en een bijhorend Ruimtevaartprogramma voor te bereiden. De ruimtevaartpolitiek zal strategische doelen vooropstellen en hierbij prioriteiten vastleggen, waarbij de veiligheidsaspecten prominent aanwezig moeten zijn, vooral op het gebied van de toepassingen. Het Programma daarentegen zal in detail ingaan op de economische en financiële aspecten. Officieel lijkt nog niets beslist over de procedure en de regeling van goedkeuring van de Ruimtevaartpolitiek. Men blijft er evenwel bij dat men dat wil goedgekeurd zien tijdens het Duitse voorzitterschap, dat wil zeggen in de eerste helft van 2007.

In een recente mededeling van de commissie wordt een volledige stand van zaken opgemaakt inzake het Galileo-programma. Momenteel wordt een beleid van toegang tot de regeringsdienst uitgewerkt op basis van de werkzaamheden in de Raad voor de veiligheid van Galileo. Het einddoel blijft dat vanaf einde 2010 van deze dienst gebruik kan worden gemaakt.

— GMES moet tegemoetkomen aan uiteenlopende behoeften in verband met de krachtlijnen van het Europese beleid inzake milieu en veiligheid, waarvan het EVDB volwaardig deel uitmaakt. Dat betekent dat bij de huidige en toekomstige ontwikkeling van de GMES rekening moet worden gehouden met de noden van het EVDB. Dat betekent ook dat binnen GMES werk wordt gemaakt van de samenhang en van de multifunctionele aspecten.

7. Toespraak van de heer Tomaz Lovrencic, adjunct-directeur van het Sallietcentrum van de Europese Unie

De vorige sprekers hebben het uitvoerig gehad over de versterking van de instellingen. Het satellietcentrum is een van de weinige instellingen op het vlak van het EVDB en de ruimte en heeft als taak satellietbeelden te analyseren. Het is tien jaar geleden opgericht als agentschap van de WEU. Na de overdracht aan de EU in 2002 werd het een van de drie onder de Raad ressorterende gedecentraliseerde agentschappen. Het feit dat het afhangt van de Raad en niet van de Commissie is belangrijk want dat betekent dat een lidstaat zich kan verzetten tegen een van zijn activiteiten, ook als de 24 andere het er wel mee eens zijn. Dit heeft uiterst belangrijke gevolgen voor de werking van de EVDB in het algemeen. Over deze kwestie wordt momenteel gedebatteerd. Het feit dat het Centrum ressorteert onder de Raad betekent ook dat zijn budget beperkt is — slechts 10,3 miljoen euro en minder dan 100 ambtenaren — en dat hierover jaarlijks strijd moet worden geleverd met alle lidstaten, wat rechtstreekse gevolgen heeft voor de activiteiten van het Centrum.

Als EU-orgaan heeft het Centrum het voordeel dat het een autonome en neutrale analyse van de satellietbeelden kan aanbieden. De gebruikers waarderen deze aanpak van de EU ten zeerste. Het Centrum stelt zich niet op als rivaal van de nationale instellingen maar als aanvulling ervan. Het Centrum kan voorrang geven aan de criteria van de EU boven die van de lidstaten, wat bijzonder belangrijk is gebleken in 2004-2005 bij de ontwikkeling van het EVDB. Het hecht veel belang aan het beginsel van de gedeelde informatie bij de gemeenschappelijke besluitvorming, een beginsel dat is geërfd van de WEU en dat een groot methodologisch voordeel biedt in vergelijking met de 25 individuele methodes.

Deze positieve ervaring is ook nuttig gebleken voor andere programma's. Het satellietcentrum houdt zich voornamelijk bezig met de kwesties die deel uitmaken van de Europese veiligheidsstrategie van 2003. Het aantal opdrachten — van de lidstaten maar ook van de internationale instellingen — is de laatste tijd toegenomen. Het Centrum biedt dus een essentiële bijdrage aan een component van het buitenlands beleid van de EU, namelijk een efficiënte multilaterale aanpak. Zijn rol bij humanitaire opdrachten is evenmin te verwaarlozen.

Het inlichtingenproces binnen de EU werkt tamelijk goed. Als men het vergelijkt met de nationale systemen, is het duidelijk dat verbeteringen nog mogelijk zijn. De trage besluitvorming, een alomtegenwoordig probleem in de EU, treft ook het satellietcentrum. De recente ervaringen zijn echter in het algemeen positief. Het Centrum is betrokken bij een groot aantal projecten in samenwerking met andere instellingen, zoals het GMES-programma. In samenwerking met Frontex is een bescheiden project aangaande ongeoorloofde migratiestromen gelanceerd, waarbij het de bedoeling is om aan te tonen wat met de bestaande middelen mogelijk is en hoe deze in de toekomst verder kunnen worden ontwikkeld.

Er zijn grenzen op het vlak van de veiligheid van informatienetwerken die bepaalde projecten in de weg kunnen staan. De gemeenschappelijke operaties van de EU hebben een enorm groeipotentieel en het satellietcentrum bewijst dat een consensus tussen een groot aantal lidstaten mogelijk is. De behoeften van de gebruikers nemen toe. Daar ligt een enorme kans die moet worden gegrepen. De bestaande instellingen van de EU kunnen deze noden opvangen en hun ervaring kan worden gebruikt om het Europees veiligheids- en defensiebeleid te verbeteren.

8. Gedachtewisseling

Hoewel in de toespraken wordt benadrukt dat het Europees ruimtebeleid wordt beïnvloed door de vraag en de markteconomie, stelt de heer Walter (Verenigd Koninkrijk, voorzitter van de Commissie Defensie van de Assemblee van de WEU) zich vragen bij het louter wetenschappelijk aspect en het onderzoek, die door de regeringen moeten worden gesteund. Heeft Europa een duidelijke opvatting van het niet-commercieel onderzoek en van de drijfveer erachter ? Als men de site van de lanceerraket Vega bezoekt krijgt men de indruk dat er nog niet veel vraag is omdat het programma nog niet bestaat.

De heer Onyszkiewicz (Polen, Ondervoorzitter van het Europees Parlement) wijst erop dat de EU samenwerkt met Rusland op vier vlakken, waaronder wetenschap en technologie. Verloopt die samenwerking goed ? Sojoez en het gebruik van de lanceerbasis van Baikonoer zijn veeleer commerciële ondernemingen, maar wordt er ook gedacht aan nieuwe, zuiver wetenschappelijke samenwerkingsprojecten ? Hoe staan de zaken in Oekraïne, dat over een zeker potentieel op ruimtevlak beschikt ?

De heer Dordain (Directeur-generaal van ESA) merkt op dat hij inderdaad de nadruk heeft gelegd op de toepassingen waar de gebruikers om vragen, omdat dit het nieuwe element van het ruimtebeleid vormt. Voor het wetenschappelijk aspect bestaan er reeds geschikte mechanismen : de wetenschappelijke activiteiten worden gefinancierd door de regeringen en de wetenschappers kunnen hun projecten verdedigen. Om de drie jaar stellen de lidstaten een vijfjarige limiet vast voor de middelen zodat de stabiliteit van de wetenschappelijke programma's gewaarborgd is, terwijl de wetenschappers de ESA-taken binnen het financiële kader vaststellen. Het wetenschappelijk programma is erg succesvol : met een budget dat slechts een vijfde bedraagt van dat van andere ruimtevaartagentschappen zoals NASA, heeft het toch een aantal doorbraken gerealiseerd en de wetenschappelijke kennis vergroot. De samenwerking tussen ESA en de lidstaten verloopt bijzonder vlot binnen het wetenschappelijk programma : ESA biedt het forum en de missie, en de nationale programma's leveren de instrumenten aan. Op die manier kon Europa overal in de ruimte aanwezig zijn. Men kan natuurlijk altijd nog extra fondsen zoeken, maar de bestaande mechanismen werken goed.

Op het vlak van toepassingen voor de gebruikers moet nog vooruitgang worden geboekt. Het Vega-programma is noodzakelijk om het gamma van lanceerraketten te vervolledigen dat ESA nodig heeft voor zijn opdrachten. De lanceerraketten Sojoez en Vega zijn beter geschikt voor kleine satellieten, bijvoorbeeld voor de observatie van de aarde.

De lanceerinstallaties van Sojoez in Frans Guyana zijn de meest zichtbare uiting van de samenwerking met Rusland en dienen het gemeenschappelijk belang van beide protagonisten, dat wil zeggen toegang tot de geostationaire banen voor Rusland en de mogelijkheid om Sojoez te gebruiken voor de lancering van kleine satellieten vanuit Kourou. Maar Europa is ook partner van Rusland op het internationale ruimtestation, waarbij Rusland de lanceerraketten levert als het ruimteveer aan de grond moet blijven. Op het wetenschappelijk vlak is het Integral-programma het belangrijkste voorbeeld van samenwerking. Ook op het vlak van de observatie van de aarde, de navigatie per satelliet en de toekomstige lanceerraketten wordt samengewerkt. Er is een dialoog opgestart met Oekraïne, dat ooit lid wil worden van ESA, maar er is nog geen concreet akkoord gesloten.

De heer Kristovskis (Letland, Ondervoorzitter van de subcommissie « Veiligheid en Defensie » van het Europees Parlement) merkt op dat de leden van de subcommissie Veiligheid en Defensie van het Europees Parlement Galileo en GMES steunen. Galileo maakt een onbeperkte verzending van informatie mogelijk. Maar wie is het meest in deze gegevens geïnteresseerd ? De generale staf van de EU of die van de lidstaten ? En wie staat binnen de EU in voor de coördinatie ? Het satellietcentrum of het Europees Defensieagentschap ?

De heer Evans (Verenigd Koninkrijk, Assemblee van de WEU) is enthousiast over de verwezenlijkingen van ESA. ESA verschilt duidelijk van de NASA : wil zij projecten met 25 ? Niet-EU-lidstaten zoals Noorwegen en Zwitserland nemen deel aan de projecten van ESA. Europa reikt verder dan de grenzen van de Europese Unie. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat zoveel mogelijk Europese landen deelnemen aan het Europese ruimtebeleid, wat waarschijnlijk een voorwaarde is voor de uitbreiding van de beschikbare middelen ?

De heer O'Hara (Verenigd Koninkrijk, voorzitter van de Commissie technologie en lucht- en ruimtevaart van de Assemblee van de WEU) benadrukt dat tot nog toe niet is gesproken over de Verenigde Staten. De Verenigde Staten zijn nochtans de belangrijkste pion in het spel, om strategische redenen (antiraketverdediging en debat over het gebruik van wapens in de ruimte) maar ook om technologische redenen : de aanwezigheid van Amerikaanse technologische componenten in de satelliettechnologieën en de aarzelende houding van de Verenigde Staten inzake technologische overdracht. De heer Dordain heeft gesproken over de samenwerking met Rusland en de mogelijkheden van een samenwerking met Oekraïne. Hoe staan de zaken met China en India, twee landen die enorme vooruitgang boeken op het vlak van de ruimte ? Een samenwerking met hen kan erg veel opleveren, vooral vanwege hun handelspotentieel. Wat China betreft, welke oplossing is mogelijk voor de problemen inzake de technologische overdracht die onvermijdelijk zouden rijzen in de betrekkingen met de Verenigde Staten ?

De heer Pflüger (Duitsland, lid van het Europees Parlement) stelt de directeur van het Satellietcentrum vragen over de toegang tot hun gegevens. Het Europees Parlement heeft bepaalde gegevens nodig maar heeft geen officiële toegang omdat het Centrum een orgaan is van de Raad.

De heer Dordain (Directeur generaal van ESA) bevestigt de verschillen tussen ESA en NASA maar preciseert dat reeds ten tijde van ESRO intens werd samengewerkt. ESA heeft vijf keer minder middelen dan NASA maar verricht meer uiteenlopende activiteiten. ESA zou zijn betrekkingen met de EU moeten versterken maar Europa heeft er geen belang bij om er een EU-orgaan van te maken.

ESA staat open voor alle geïnteresseerde landen. Het ruimtebudget voor de periode tot 2013 bedraagt 250 miljoen euro, wat minder is dan de totale som van de bijdragen van de lidstaten aan ESA (ongeveer 3 miljard euro per jaar en per lidstaat). Het zal nog lang duren voor de EU de uitgaven van de lidstaten op dit vlak kan evenaren. De bestaande soepelheid, die het gevolg is van de brede waaier van programma's — van de lidstaten, van ESA en van de Gemeenschap —, alsook van de verschillende soorten van middelen, vormt een troef en geen handicap.

In het kader van zijn samenwerking met NASA heeft ESA veel problemen ondervonden op het vlak van de technologische overdracht, die moesten worden geregeld. Maar dat was ook het geval voor de samenwerking met Rusland en andere landen. ESA heeft een kaderovereenkomst gesloten met China en beide partijen werken samen in wetenschappelijke programma's en programma's van observatie van de aarde. China neemt ook deel aan Galileo. Ten slotte werkt ESA ook samen met India en Japan, vooral in wetenschappelijke programma's.

Schout-bij-nacht Poulain (« Général adjoint Espace », Generale Staf, Frankrijk) verklaart waarom de Franse strijdkrachten de ruimtecapaciteiten van Europa moeten gebruiken. In geval van nood is het, met name voor de beoordeling van de situatie, van doorslaggevend belang dat heel snel een groot aantal gegevens van hoge kwaliteit kan worden geleverd.

De heer Lovrencic (Adjunct directeur van het Satellietcentrum van de EU) verklaart dat de toegang tot de beelden van het Satellietcentrum heel duidelijk geregeld is : de EU-lidstaten, de Europese Commissie, de internationale organisaties en derden zijn de betrokken partijen. Als het Europees Parlement beelden wil hebben, moet het een aanvraag richten tot de Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, die een beslissing zal nemen.

De heer Bracquené (Hoofd van de Eenheid « Wetenschapsbeleid » van het ministerie van Economie, Energie, buitenlandse handel en wetenschapsbeleid, België) antwoordt de heer O'Hara dat vanwege de vertraging die is opgelopen met betrekking tot het EVDB, er geen gemeenschappelijk Europees antwoord is voor het probleem dat hij heeft aangekaart. Voor het ogenblik zijn er dus alleen de reacties van de lidstaten.

De heer Czarnecki (Polen, lid van het Europees Parlement) stelt een vraag over de betrekkingen van Europa met Canada en de Verenigde Staten wat de ruimtevaartactiviteiten betreft.

De heer Gubert (Italië, assemblee van de WEU) vraagt hoe het staat met de deelname van het Verenigde Koninkrijk aan ESA.

De heer Dordain (Directeur generaal van ESA) verklaart dat de ruimtevaartbudgetten van Canada en de Verenigde Staten enorm van elkaar verschillen. Canada is betrokken bij verschillende programma's van ESA, maar de samenwerking tussen het Agentschap en de Verenigde Staten verloopt op een ander niveau.

Wat de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan de activiteiten van ESA betreft : het is een lid zoals de andere en het levert een belangrijke bijdrage aan ESA. Het Verenigd Koninkrijk wilde niet deelnemen aan de ontwikkeling van lanceerraketten of van het Internationaal Ruimtestation maar gaf er de voorkeur aan zich te concentreren op wetenschappelijke en andere programma's zoals Galileo, waar zijn knowhow opzien baart.

IV. ZITTING VAN DONDERDAG 21 SEPTEMBER 2006 — TECHNOLOGISCHE EN INDUSTRIËLE CAPACITEITEN

Voorzitter : De heer Alain Gaubert, secretaris-generaal van Eurospace

1. Inleiding door de heer Alain Gaubert, secretaris-generaal van Eurospace

De ruimtevaartindustrie is het ultieme centrum van knowhow in Europa. Ruimtevaart functioneert niet als een arsenaal, maar binnen een markteconomie. Eurospace, dat in 1961 werd opgericht, is een vereniging van Europese ruimtevaartondernemingen met als voorzitster Pascale Sourisse (CEO van Alcatel Alenia Space). Eurospace maakt deel uit van het consortium ASD (« Aerospace and Defense Industry »).

Men dient in de eerste plaats de tegenslagen van de ruimtevaartsector in herinnering te brengen : de geconsolideerde omzet van de Europese ruimtevaartindustrie is sinds het jaar 2000 met 20 % gedaald, net zoals de werkgelegenheid. De bestellingen zijn afkomstig van institutionele programma's (ESA, nationale ruimtevaartagentschappen) en privéklanten. Tot 2000 was het aantal commerciële bestellingen groter dan het aantal bestellingen van staatsinstellingen. Vervolgens hebben de satellietoperatoren hun bestellingen verminderd. Ook al is de Europese ruimtevaartindustrie competitief gebleven, ze heeft hoe dan ook terrein verloren. Voor de markt van de draagraketten stelt men hetzelfde vast.

Het is natuurlijk onmogelijk de financiële middelen te vergelijken met die van de Verenigde Staten, maar Europa is desalniettemin competitief. Europa heeft zijn marktaandeel kunnen behouden dankzij zijn unieke situatie op wereldvlak : twee markten, die als het ware twee pijlers vormen. Indien er echter misstappen worden begaan, wordt het moeilijk om de capaciteiten te behouden zonder te investeren in onderzoek en innovatie. Ook de euro/dollar-pariteit zorgt voor problemen. De Europese ruimtevaartindustrie heeft de steun van Europa en de parlementsleden nodig om haar technologische ontwikkeling veilig te stellen.

2. Uiteenzetting van de heer Alain Charmeau, algemeen directeur van Astrium Space Transportation

EADS waardeert de verslagen van de parlementsleden van de Assemblee van de WEU, met name de verslagen van 2003 met betrekking tot de verdediging in de ruimte tegen raketten, die van 2005 over de controle op massavernietigingswapens dankzij satellietbewaking en het recente verslag over de bewapening van de ruimte.

EADS is een systeemintegrator en de hoofdaannemer bij de ontwikkeling van de Ariane-draagraket voor ESA. EADS levert aan Arianespace de geïntegreerde draagraketten vóór de eindafwerking met de nuttige lading en is tevens leverancier van ballistische raketten voor de afschrikkingskrachten van de Franse zeemacht. Het bedrijf is tevens de belangrijkste speler op het vlak van satellieten voor communicatie, navigatie en strategisch onderzoek, interplanetair onderzoek en ruimte-infrastructuur. EADS heeft met trots aan het Kennedy Space Center het laboratorium Columbus geleverd, dat in 2007 op het ruimteveer zou moeten worden ingescheept en dat een belangrijke Europese bijdrage tot het internationaal ruimtestation vormt. EADS ontwikkelt voor ESA ATV, het voertuig voor automatische bevoorrading van goederen voor het internationaal ruimtestation dat zou moeten worden gelanceerd door Ariane 5 en het station na 2010-2015 in leven kan houden.

Op het vlak van ruimtevaart bestaat er een dualiteit tussen de defensie- en veiligheidstoepassingen en de burgerlijke toepassingen. Dit is het geval voor de draagraketten, de technologie en de uitrusting. De studiebureaus zijn verdeeld tussen de burgerlijke toepassingen en de raketten of de afweerraketten van de raketafweer. Er is tevens sprake van dualiteit met betrekking tot de programma's inzake communicatie-, navigatie- en observatiesatellieten. Op het gebied van diensten heeft Arianespace twee maanden geleden twee satellieten in een omloopbaan geplaatst : een militaire satelliet en een niet-Europese commerciële satelliet. Tot slot zijn ook de markten van tweeërlei aard, met institutionele en commerciële klanten. Arianespace is een partnerschap tussen de overheid en de privésector geworden, waarbij de kosten voor de autonome toegang tot de ruimte worden gedeeld tussen privéoperatoren en overheid dankzij de regelmatigheid van de lanceringen en het behoud van de industriële productiesnelheid die vereist is voor de betrouwbaarheid van de draagraketten. Arianespace heeft een marktaandeel van meer dan 50 %. De defensie- en veiligheidssectoren profiteren hiervan en ook de wetenschappelijke gemeenschap, want de verhoging van de veiligheid in de wereld is ook het resultaat van de burgerlijke en commerciële activiteiten.

Op politiek en industrieel niveau was internationale samenwerking van bij het begin het waarmerk van de ruimtevaartindustrie. ESA kan als instelling bogen op een indrukwekkende lijst van geslaagde programma's, maar er zijn altijd verbeteringen nodig. Toch is ESA een referentie.

Op industrieel vlak kunnen door de oprichting van EADS en de ontwikkeling van EADS Space de industriële capaciteiten in vijf landen (Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Spanje en Nederland) worden geïntegreerd. EADS werkt tevens samen met andere landen zoals België, Italië, Zweden, Zwitserland en Canada. Voor EADS zijn de grote Europese uitdagingen de uitbreiding, de samenwerking met de nieuwe Europese landen en de toekomstige leden alsook het opzetten van een Europese samenwerking binnen de ruimtevaart op het vlak van defensie en veiligheid. De industrie is klaar, maar ze heeft de steun van de Assemblee van de WEU en de EIRC nodig.

Europa werkt met de Verenigde Staten samen voor ruimtesystemen, het internationaal ruimtestation, maar de Amerikaanse politieke ambities belemmeren de mogelijkheden op het gebied van draagraketten. Raketafweer is een uitgelezen optie voor trans-Atlantische samenwerking en Europa moet hierbij een belangrijke rol spelen.

Met Rusland bestaat er reeds een traditie van samenwerking : met het bedrijf Starsem voor Sojoez, Eurockot voor de Sojoez-raketten die in Kourou zullen worden gelanceerd, en andere ondernemingen. De samenwerking met Rusland is dus een succes. Rusland start met een programma van nieuwe draagraketten waaraan Europa best zou deelnemen.

Aangezien de ruimtevaart een nieuwe sector is, was ze van bij het begin betrokken bij diensten zoals beelden, lanceringen, training van astronauten, exploitatie van het internationaal ruimtestation. EADS is leider op het gebied van diensten : een van de meest recente en veelbelovende voorbeelden is het Britse programma Paradigm. Op het vlak van navigatie bestaan er reeds toepassingen en moeten er nog andere worden ontdekt. Er worden andere ontwikkelingen verwacht voor de grondstructuren. Er moet een dialoog worden aangegaan over Europese defensie, met name vanuit het oogpunt van de overdracht van verantwoordelijkheden tussen legers, regeringen en industriële entiteiten. Voor de observatie van de aarde, de bewaking van de ruimte of de algemene veiligheid is er aan ideeën geen tekort.

De pioniersgeest is er nog steeds, de verkenning van de ruimte biedt oneindig veel mogelijkheden, maar de concurrentie gaat er sinds 2000 hard aan toe. Door de moeilijkheden met de draagraket Ariane 5 en de concurrentie van de afgeleide producten van de Russische ballistische raketten hebben bepaalde ondernemingen hun activiteiten stopgezet. Europa heeft echter kunnen reageren, niet alleen dankzij het partnerschap tussen overheid en industrie, maar ook door parlementaire steun. EADS heeft zich geherstructureerd en industriële en financiële risico's aangenomen voor Ariane 5 met een daling van zijn kosten met 30 %. Met zeven geslaagde lanceringen op een jaar tijd heeft Arianespace zich opnieuw gepositioneerd. Arianespace is back, en dat is uitstekend voor Europa ! De keerzijde van de medaille is evenwel een vermindering van het aantal werknemers met 30 % sinds 2002 en een geplande bijkomende vermindering van 15 %, waarbij erop wordt toegezien dat de knowhow behouden blijft. Op het vlak van de begroting werden de kredieten sinds 2002 gericht op Ariane 5, wat een nuttige beslissing was om de markt te heroveren.

Ruimtevaart heeft bij uitstek teams van ingenieurs en technici, toekomstprojecten en nieuwe uitdagingen nodig. Zonder geavanceerde technologie bestaat de kans om te mislukken. Wat de toekomst betreft, zijn de grootmachten zich ervan bewust dat ruimtevaart een domein van politiek leiderschap is dat een steeds belangrijkere rol zal spelen op het vlak van defensie en veiligheid. Ook al heeft Europa de trein van de autonome bemande vlucht gemist, het heeft toch zijn plaats binnen de ruimtevaart dankzij een competitieve industrie die borg staat voor autonome toegang tot de ruimte. Dankzij Kourou en Ariane 5 vormen de zware draagraketten de hoeksteen voor de toegang tot de ruimte, zoals de vier ruimtegrootmachten bewijzen : China met bemande vluchten, de Verenigde Staten met de Orion-draagraket, Rusland met de Clipper-draagraket en India.

De ontwikkeling van draagraketten werd stopgezet in het belang van Ariane 5. Hierdoor kan knowhow verloren gaan, een risico waartegen moet worden opgetreden. Met het CNES en ESA worden twee opties afgewogen : de verbetering van Ariane 5, die meer dan tien jaar meegaat, en de evolutie naar nieuwe modellen om Ariane 5 op te volgen.

3. Gedachtewisseling

De heer Evans (Verenigd Koninkrijk, Assemblee van de WEU) vraagt wat de meerwaarde is van de versie Ariane 6, die in 2008 zou verschijnen.

De heer Charmeau (algemeen directeur van Astrium Space Transportation) kan deze vraag op dit moment niet beantwoorden, maar wijst erop dat er verschillende onderzoeksprogramma's lopen, met name over de motoren die krachtiger en minder duur dan de huidige draagraket zullen moeten zijn. We leven in een wereld met een sterke concurrentie. Op het gebied van aandrijving, structuren, geleiding en navigatie worden er onderzoekssporen onderzocht met het CNES en ESA in het kader van het Future Launcher Preparatory Programme, waarvoor de technologie tegen 2015-2020 klaar zou moeten zijn.

Mevrouw Brasseur (Luxemburg, Assemblee van de WEU) benadrukt de rol van vrouwen. In vergelijking met andere sectoren werken er in de ruimtevaartindustrie vrij veel vrouwen.

De heer Gaubert (secretaris-generaal van Eurospace) en de heer Charmeau (algemeen Directeur van Astrium Space Transportation) bevestigen dat het ruimtevaartmilieu inderdaad zeer veel vrouwen telt in vergelijking met andere sectoren.

De heer Gubert (Italië, Assemblee van de WEU) vraagt hoe Europa in het licht van de concurrentie zijn afhankelijkheid van de Verenigde Staten kan verminderen.

De heer Charmeau (algemeen directeur van Astrium Space Transportation) antwoordt dat Europa dankzij zijn inspanningen in zeer beperkte mate afhankelijk is van de Amerikaanse technologie en ernaar streeft volledig onafhankelijk te worden op het gebied van satellieten. Zo is de Ariane-draagraket volledig Europees.

De heer Onyszkiewicz (Polen, ondervoorzitter van het Europees Parlement) zegt dat er vaak gesproken wordt over de technologische kloof tussen Europa en de Verenigde Staten en vraagt of dit het geval is op het gebied van ruimtevaart.

De heer Charmeau (algemeen directeur van Astrium Space Transportation) antwoordt dat dit inderdaad het geval is voor bemande vluchten. De mislukking van het Hermes-project om politieke, economische en technologische redenen tien jaar geleden is een gemiste kans, maar er bestaat geen technologische kloof op het gebied van draagraketten. Europa heeft minder programma's (verhouding van 1 op 15 ten opzichte van de budgetten van de Verenigde Staten), maar heeft zich weten te concentreren op toepassingen zoals Ariane 5 en de lidstaten van ESA hebben begrepen dat het noodzakelijk is tot compromissen te komen tussen nationale ontwikkeling en technologische vooruitgang op Europees niveau.

4. Uiteenzetting van de heer Jean-Paul Herteman, algemeen directeur van Groupe Safran — Branche Propulsion

De situatie van de ruimtevaartindustrie op het gebied van aandrijving staat ver verwijderd van het eindgebruik, is minder zichtbaar, maar is essentieel voor de toegang tot de ruimte. Door de wetten van de fysica is er geen marge of redundantie; de nuttige lading van Ariane vertegenwoordigt 1,5 % van de massa. Het is bijgevolg werken op het scherp van de snee.

De omstandigheden zijn kritiek door het extreme karakter ervan. De Vulcain-motor moet functioneren in extreme omstandigheden met temperaturen van het absolute nulpunt tot 3 500 graden bij het opstijgen, wat overeenstemt met de kracht van een kernreactor, terwijl de vier vaste-stuwstof aanjaagraketten van de tweede trap evenveel energie produceren als vier kerncentrales. Het gaat om een kritische technologie, aangezien het een aanzienlijke bijdrage levert tot de kosten voor de ontwikkeling en productie van een draagraket.

Heeft Europa een competitieve industriële en technologische basis op het gebied van aandrijving in de ruimte ? Er kunnen enkele voorbeelden worden aangehaald. In de eerste plaats zijn er de uiterst krachtige motoren van de bovenste trap die zeer belangrijk zijn om zware of energetisch veeleisende satellieten in een omloopbaan te brengen. Als we de resultaten sinds de eerste stappen in de verovering van de ruimte vergelijken, kunnen we het volgende vaststellen :

— de Verenigde Staten hebben sinds 1960 bijna 400 geslaagde vluchten uitgevoerd;

— Rusland zit met minder gesofisticeerde technologie de Verenigde Staten op de hielen sinds het midden van de jaren 60;

— Europa heeft sinds het einde van de jaren 70 142 geslaagde vluchten achter de rug;

— bij de andere concurrenten vinden we Japan sinds begin 2000, China sinds tien jaar met 15 geslaagde vluchten en binnenkort waarschijnlijk India.

Tweede voorbeeld : de draagraket Delta 4 van Boeing voor de plaatsing van militaire observatiesatellieten, uitgerust met lange straalpijpen. De prestaties zijn beter, maar voor zware draagraketten gebruikt men opvouwbare rokken in een aangepast materiaal dat in Bordeaux wordt vervaardigd en dat de Amerikanen hebben besteld.

Laatste voorbeeld : het succes van het ESA-programma Smart 1, dat dankzij een elektrische aandrijving het traject van de aarde naar de maan heeft afgelegd met 75 kg xenon, wat overeenstemt met de brandstoftank van een grote berlinewagen.

Bij de verkenning van de ruimte is commerciële exploitatie nooit veraf. De satellieten van Alcatel en Astrium profiteren van de technologie van elektrische motoren die de levensduur in de ruimte verlengen en van de bijkomende mogelijkheden inzake verzendingskanalen. Door de internationale samenwerking tussen ondernemingen zoals Snecma (Frankrijk) en Fakel (Rusland) in plaats van tussen nationale ruimtevaartagentschappen is Europa van elke vorm van afhankelijkheid gespaard gebleven.

De technologische basis is goed, maar de situatie blijft niet eeuwig zo. Door de kleinschaligheid van zijn industrie flirt Europa met de kritieke drempel van technische ontwikkeling waaronder het niet zou kunnen overleven en is het bovendien te sterk gefragmenteerd. De omzetcijfers illustreren dit : in de Verenigde Staten bestaat er een sterke concentratie, terwijl men bij Safran grote verschillen vaststelt tussen vaste stuwstoffen en vloeibare stuwstoffen.

Wat het personeel betreft, heeft men het bestand sinds het begin van de jaren 90 moeten inkrimpen, moest men zich aanpassen en productiviteitswinst maken. Desalniettemin bestaat nog steeds het risico dat men onder de kritieke drempel valt.

Op de Conferentie van Berlijn werd de situatie grondig geanalyseerd door deskundigen van wereldniveau. Wat de fragmentatie van de industrie betreft, kan men het voorbeeld aanhalen van de caleidoscoop Vulcain waar 20 partners bij betrokken zijn. Dat is een sterk punt voor Europa, maar ook een zwakte voor het economisch beheer en de betrouwbaarheid. De invoering van een contractuele keten heeft de situatie verbeterd, maar blijkt zeer complex te zijn, met veel tussenschakels die moeten worden beheerd.

Dat geldt ook voor aandrijving met vaste stuwstof : de motoren met vaste stuwstof ontstonden in de regio's Aquitaine en Beieren, gingen vervolgens naar Centraal-Italië alvorens te eindigen in Kourou. De ingenieurs die de Sint-Gotthard-tunnel hebben ontworpen, konden zich geen rekenschap geven van de gevolgen van de grootte van de tunnel voor de teams van Ariane 5.

Wat moet er in de toekomst gebeuren ? Twee actiepunten moeten in overweging worden genomen. Ten eerste herstructurering : de ruimtevaartindustrie is geen gewone economische sector, politieke wil speelt hierin mee. Ten tweede een verhoging van de financiering, wat de zaak van de overheid is, die tevens verplichtingen heeft inzake tweeërlei gebruik.

In de loop van de afgelopen dertig jaar hebben Frankrijk en Duitsland raketmotoren vervaardigd, waarbij ze elk hun individuele capaciteiten behielden, maar de volgende stap impliceert verlies van onafhankelijkheid. Op het vlak van financiering moet men ongeveer een half miljard tot een miljard euro rekenen voor een raket- of vliegtuigmotor. Het grote verschil zit in de hoeveelheid eenheden van vliegtuig- en raketmotoren die moeten worden geproduceerd — de verhouding ligt bij 1 op 10. Er is bijgevolg een politieke beslissing nodig.

De commerciële activiteiten van Ariane 5 zorgen voor het fabricagevolume dat nodig is om verder toegang tot de ruimte te kunnen blijven hebben, maar er is geen sprake van rendement op de investeringen. Waarom pleiten voor overheidsfinanciering ? Het domein rond aandrijving is beperkt. Het was gedoemd om te verdwijnen, maar dankzij de politieke verbintenissen van de ESA-Raad werd het programma voor een bedrag van 60 miljoen euro in evenwicht gebracht, wat zeker aanzienlijk is voor de overheidsfinanciën, maar niet exorbitant is voor de industrie.

Wat zijn de oplossingen ? Een van de mogelijkheden bestaat erin de ontwikkeling van de Vinci-motor voor de bovenste trap, die twee keer met succes is getest, af te ronden. Vinci zou 10 tot 15 % nuttige lading extra leveren voor dezelfde kostprijs. Herontsteking is ook een techniek die kan worden ontwikkeld om veel flexibeler omloopbanen te verkrijgen. Het is immers belangrijk om mee te zijn en zelfs tot de koplopers te behoren door ingenieurs en specialisten te motiveren.

Men dient de nadruk te leggen op de verplichting om de dubbele terugvloei van de overheidssteun aan burgerlijke en militaire ruimtevaart te maximaliseren. Men kan lessen trekken uit de opinie van de heer Marc Reymann, volksvertegenwoordiger van het Franse departement Bas-Rhin, volgens wie de Messier-Bugatti-fabriek van Molsheim niet zou bestaan indien de groep geen marktleider op het gebied van remsystemen in de luchtvaart was dankzij koolstof-koolstofcomposieten die voor ballistische raketten worden ontwikkeld. Men moet zich aanpassen om te verkopen op grote schaal; dergelijke verbeteringen komen de burgerlijke en militaire basistoepassingen ten goede.

Een ander voorbeeld is de overdracht van knowhow inzake cryogene systemen zoals het transport van vloeibaar methaan of grootschalige toepassingen van brandstofcellen. De Europese Unie kan via haar Kaderprogramma voor Onderzoek en Ontwikkeling bijdragen tot de algemene verspreiding van de technologie voor tweeërlei gebruik.

5. Gedachtewisseling

Mevrouw McCafferty (Verenigd Koninkrijk, Assemblee van de WEU) heeft de opmerkingen genoteerd in verband met het evenwicht tussen de noodzaak om op technologisch vlak een voortrekkersrol te spelen en de winst voor de deelnemende landen en citeert het voorbeeld van Bordeaux door een dia te tonen waarop een Amerikaanse draagraket deze composiet gebruikt. Is deze nieuwe technologie verkocht aan of gedeeld met de Verenigde Staten en beschikt Amerika over een informatierecht op grond van verdragen, zoals bij de NAVO het geval is ?

De heer Herteman (algemeen directeur van Groupe Safran — Branche Propulsion) antwoordt dat de eerste toepassing is uitgevoerd op een Amerikaanse draagraket, maar indien Europa beslist om er Ariane 5 of kleine draagraketten mee uit te rusten, het over geavanceerde technologie beschikt. Deze composiet is reeds met succes getest op straalpijpen in Duitsland. Er heeft geen overdracht van technologie naar de Verenigde Staten plaatsgehad. Er was toegang nodig tot geklasseerde specificaties, een moeilijke oefening waarin Europa is geslaagd. Europa heeft zijn positie versterkt door deze zaak met de Verenigde Staten af te sluiten en hopelijk doen er zich nog andere gelegenheden voor, waarschijnlijk niet op het vlak van satellietsystemen maar op dat van onderdelen van subsystemen.

6. Toespraak van de heer Miguel Llopis, Directeur Internationale Betrekkingen, Indra Espacio

De ruimtevaartsector is een belangrijk instrument voor het volgen en uitvoeren van het Europees beleid in diverse domeinen. De sector neemt deel aan de strategie van Lissabon, die van de Europese Unie de meest geavanceerde kennismaatschappij ter wereld wil maken.

De ruimtevaartsystemen spelen ook een belangrijke rol bij de dagelijkse activiteiten van de Europese burgers (televisie, reizen, transport, meteo, telefoon). Ze moet dus niet beschouwd worden als een besloten gebied, maar als een domein met implicaties voor alle Europese burgers.

De Europese ruimtevaartindustrie moet competitief blijven op wereldvlak, en zij heeft daarvoor de capaciteiten. Zij is van levensbelang voor de onafhankelijkheid van Europa in een erg strategische sector, maar zij werkt slechts met kleine marges, die een verklaring zijn voor de daling van de omzet en het verminderd aantal personeelsleden sedert het jaar 2000.

Om politieke redenen moet Europa reageren. De Verenigde Staten investeren drie keer meer dan Europa in civiele en « dual use » technologie, zonder de militaire budgetten gerekend. Bovendien krijgt Europa te maken met concurrentie van China, India en andere lageloonlanden. Om haar positie als leider te behouden, moet Europa haar technologische voorsprong in de ruimte behouden, wat meer investeringen inzake research en development vereist, evenals het ontwikkelen van technologische innovaties in andere sectoren en het zoeken van synergieën door het ontwikkelen van duale technologie.

Noch de particuliere ondernemingen, noch de Europese economieën kunnen de uitdaging alleen aan, maar de industriële samenwerking inzake ruimtevaart op het niveau van de Europse Unie heeft reeds goede resultaten opgeleverd dankzij programma's als Galileo of GMS. De Europese Unie heeft een solide basis voor technologische samenwerking tussen de protagonisten, industrieën en laboratoria. Het technologisch ruimtevaartplatform in Europa bestaat dankzij de bijdrage van de leden, aan de ontwikkeling van ruimtevaartsystemen en aan hun uitbouw in het komende decennium De dialoog tussen de verschillende actoren — ESA, nationale agentschappen, regeringen en particuliere sector — is essentieel voor de Europese ruimtevaartstrategie.

Vier ideeën moeten hier worden onthouden.

Ten eerste heeft de ruimtevaartsector een strategisch belang. Hij draagt bij tot de geostrategische politiek van Europa, met de ontwikkeling van Europese beslissingen, en maakt deel uit van het dagelijks leven van burgers.

Ten tweede moet Europa, om de onafhankelijkheid te garanderen, de investeringen opvoeren inzake research en development om het verschil met de Verenigde Staten te verkleinen en het hoofd te bieden aan de nieuwe landen.

Bovendien vermenigvuldigen inspanningen inzake onderzoek en ontwikkeling de export en importcapaciteiten en de resultaten voor andere sectoren.

Ten slotte kan met een grote harmonisering tussen de instellingen van de Europese Unie en de lidstaten beter gebruik worden gemaakt van de financiële middelen.

7. Toespraak van de heer M. Remo Pellichero, Algemeen Directeur SABCA

De lanceerraketten zijn een garantie voor toegang tot de ruimte en zijn prioritair in alle beslissingen van Europa inzake de nodige capaciteit voor technologische vooruitgang. De lanceerraketten moeten competitief zijn, aan acceptabele prijzen. Toegang tot de commerciële markt is nodig om te kunnen wedijveren met de Verenigde Staten, en zowel de steun van de kleine als van de grote staten is wenselijk.

Wat is de huidige situatie van de deelnemers aan Ariane 5 ? Arianespace zorgt voor de commercialisering, Astrium is bouwmeester en meerdere leveranciers en aandeelhouders (Avio, CNES, REGULUS, Safran, etc.) vormen de « Club », die 16 % van het kapitaal in handen heeft en toeziet op de goede samenwerking tussen de hoofdrolspelers.

De « Club » is gespecialiseerd in de ontwikkeling van straalpijpen en turbines, van hydraulische en mechanische vijzels, van uitrusting voor vermogenscontrole, van schokdempers, drijfraketten enz. De specialisaties zijn verdeeld over verschillende landen. België, Denemarken, Zwitserland, Zweden en Duitsland. De activiteiten zijn verdeeld over Europa, volgens motiverende criteria voor de regeringen.

Hoever staat het met het programma Vega, tussen een belangrijke contractant en tal van leveranciers (Astrium, SABCA, Stork, Snecma, Dutch Space, Europropulsion, enz.) ? Verschillende specialisaties zijn opgezet, met name in het domein van de elektromechanische servobediening. De situatie in het Vegaprogramma is vergelijkbaar met die van Ariane 5 : er bestaat een groot vooruitgangspotentieel, maar op voorwaarde dat in de toekomst industriële ontwikkeling kan plaatsvinden aan aanvaardbare prijzen en met de steun van de staten. Aangezien er geen enkel nieuw programma voor het behoud van competenties is vastgelegd, valt te vrezen dat, als wordt gewacht tot 2008, tal van ondernemingen die lid zijn van de « Club » competenties verliezen.

Sommige productiemiddelen waarover de ESA beschikt zijn weldra verouderd en moeten dringend gemoderniseerd worden. Het probleem is hetzelfde bij EADS en Snecma.

Om een aanvaardbare lanceringskost te hebben, is een innovatief akkoord gesloten over 30 lanceerraketten. De levering moet plaatsvinden tussen 2006 en 2010, en andere leveranciers van de « Club » zullen moeten deelnemen aan de inspanningen om de prijs van de lanceerraketten naar beneden te krijgen en zich moeten uitspreken over een volgend lot van 30 lanceerraketten.

Het evenwicht tussen de ontwikkeling en het status quo om de uitdagingen van morgen aan te gaan moet worden gevonden. De markt is veranderd : er zijn 20 tot 25 satellieten die moeten gelanceerd worden, tegenover 10 tot 15, 20 jaar geleden. De concurrenten lijden, Arianespace is veel gevraagd, en krijgt te maken met een hogere vraag. Dit lijkt op de situatie van Ariane 4. Deze grote kans moet worden gegrepen.

De specialisaties moeten worden voortgezet, niet op exclusieve basis. Zij zullen moeten worden gecoördineerd tussen Astrium en Arianespace, tussen bouwheer en leverancier. De onderaannemers moeten hun verantwoordelijkheid opnemen, de ontwikkelingen voorzien en bijdragen tot een kostendaling. De Verenigde Staten moeten de specialisatie steunen, wat een normaal proces is bij herstructurering.

De constructeurs van lanceerraketten dragen bij tot het garanderen van een onafhankelijke toegang tot de ruimte, zijn begrijpen almaar beter de risico's en beheersen de lanceringen. Zij hebben getoond dat zij in staat zijn tot vooruitgang binnen de familie Ariane, en willen deelnemen aan de ontwikkeling van de Europese kennis economie met de voortzetting van de technologische evolutie. ESA, Arianespace en de bouwheer moeten een rol spelen van scheidsrechter in het domein van de evolutie van lanceerraketten en als er voor de ministerconferentie van 2008 geen maatregelen en beslissingen worden genomen, zullen de capaciteiten van deze industriële sector eronder lijden.

8. Gedachtewisseling

De heer Henderson (Verenigd Koninkrijk, Assemblee van de WEU) wenst te vernemen of een bedrijf als SABCA om zijn competitiviteit te waarborgen en te verhogen, van plan is andere partnerships aan te gaan, met China en andere Oosterse landen, niet alleen op commercieel vlak maar ook door deel te nemen aan de ontwikkeling van een lanceerraket die gefabriceerd is door een Indisch consortium als onderaannemer, ondanks de moeilijkheden die inherent zijn aan deze oefening.

De heer Pellichero (Algemeen Directeur van SABCA) antwoordt dat er reeds een poging tot samenwerking met Rusland is geweest maar zonder veel succes. Bepaalde technologieën van de toekomst kunnen met de Verenigde Staten en China worden besproken, maar er moet rekening worden gehouden met de familie Ariane om problemen voor onze Europese partners te vermijden. De onderhandelingen zijn begonnen, maar er moet vooraf een akkoord zijn met iedereen.

De heer Herteman (Algemeen Directeur, Tak van de aeronautische en ruimtevaartaandrijving van de Groep Safran) voegt eraan toe dat men is begonnen met samenwerking met China, maar dat hier een probleem rijst aangezien China, noch India zijn toegetreden tot het non-proliferatieverdrag.

Een voorbeeld van wat de ruimtevaartsector de economie in het algemeen kan bijbrengen, is de overname, met waarborgen voor de behoeften op militair en ruimtevaartgebied, van een kleine onderneming in de buurt van Mulhouse die speciale rubbers maakt, waarvoor nieuwe toepassingsmogelijkheden zijn ontstaan op het gebied van offshore olieplatforms. Aangezien die rubbers gebruikt worden voor de aansluitingen van de pompinstallaties, is de onderneming nu lid van een oliegroep en is haar omzet vervijfvoudigd.

9. Toespraak van mevrouw Pascale Sourisse, voorzitter en CEO van Alcatel Alenia Space

Alcatel Alenia Space, een groep die in juli 2005 is ontstaan uit de fusie van Alcatel Space met Alenia Spazio, is leidinggevend inzake satellietsystemen en -oplossingen. Hij heeft ook activiteiten inzake infrastructuur en lanceerinstallaties en het zusterbedrijf Telespazio verleent diensten.

De ruimtevaartsector kan niet worden vergeleken met andere industriële sectoren, want hij heeft strategische aspecten die met de soevereiniteit te maken hebben. president Chirac en mevrouw Michèle Alliot-Marie hebben onlangs nog onderstreept dat ruimtevaart van strategisch en groot politiek belang is voor Europa en een van de prioriteiten van de Franse defensiepolitiek moet zijn. De boodschap over het belang van ruimtevaart is duidelijk, maar hetzelfde kan niet worden gezegd over de financiële middelen die worden ingezet om een aantal programma's te verwezenlijken.

Ruimtevaart is een centraal gegeven van de defensiesystemen en maakt deel uit van moderne militaire operaties. De sector biedt heel wat mogelijkheden inzake communicatie, inlichtingen, observatie, informatie, dankzij de satellieten voor communicatie, optische observatie en radarobservatie, navigatie en plaatsbepaling. Hij draagt aanzienlijk bij tot de vier strategische functies van defensie : ontrading, preventie, inzetten van strijdkrachten en een betere bescherming.

Hij helpt ook de snelheid en de kwaliteit te verbeteren van de vier fasen in het nemen van kritieke beslissingen voor alle militaire operaties, met name het verwerven, inzamelen, aanwenden en overdragen van informatie, wat uiteindelijk tot de eindbeslissing leidt.

Ruimtevaart draagt bij tot een beter informatiemanagement en tot de daaruit voortvloeiende grotere operationele efficiëntie voor de legers. De aspecten communicatie en controle over de informatie zijn belangrijk. De ontwikkelingen inzake passband zijn aanzienlijk, met een enorme toename van de behoeften aan real time communicatie. Er zijn nieuwe behoeften ontstaan inzake de relatie met onbemande vliegtuigjes. Het is nu mogelijk de soldaten op het slagveld onmiddellijk uit te rusten. Bekijken we de ontwikkeling van 1990 tot 2004 van de militaire behoeften inzake passband in de Verenigde Staten, dan zien we dat die per speler verhonderdvoudigd is en dat is vergelijkbaar met de ontwikkeling van de behoeften in de civiele sector.

Indien de ministers van defensie de investeringen in communicatiemiddelen weigeren, dreigt er een digitale kloof te ontstaan tussen de militaire en de civiele sector. De bandbreedte is een doorslaggevend gegeven voor de efficiëntie van de informatiemiddelen. De ruimtetechnologie is niet alleen noodzakelijk voor militaire operaties, maar ook voor opdrachten inzake civiele veiligheid en bescherming. Er zijn verschillende soorten satellieten : observatie- en meteorologische satellieten, telecommunicatiesatellieten, positionerings- en navigatiesatellieten, die in vier stappen — preventie, prognose, waarschuwing en 3D-crisismanagement — kunnen worden aangewend, wat nuttig is voor het ramen van schade en het maken van simulaties.

Satellietsystemen ondervinden geen hinder van slecht weer op aarde en er is in de ruimte geen saturatie. Met plaatsbepalings- of navigatiesystemen kan men ook interventieteams managen bij rampen.

Alcatel Alenia Space sluit duidelijk aan bij de logica van de duale toepassingen. Het is gespecialiseerd in satellieten en de bijhorende installatie op de grond en is de belangrijkste industriële onderneming voor ruimtedefensiesystemen. Het levert een bijdrage aan bijna alle Europese defensiesystemen als hoofdaannemer of als partner.

Het belangrijkste aspect van communicatie is de interoperabiliteit, aangezien militaire operaties niet beperkt blijven tot een land of een leger. Satellieten bieden bovendien mobiliteitsoplossingen in vijandelijk gebied, flexibele oplossingen om de behoeften te herconfigureren naar gelang van de operatie, alsook breedbandcapaciteit en ze garanderen de veiligheid van de communicatie. Tweede interventiesector is die van de systemen voor herkenning en inlichtingen. De troeven ervan zijn extra-territorialiteit, dat wil zeggen de mogelijkheid om te observeren zonder op een nationaal grondgebied binnen te dringen, een hoge of zelfs zeer hoge resolutie, weerbestendigheid, interoperabiliteit en de mogelijkheid om informatie onder gebruikers, landen en ministeries van landsverdediging te delen.

Inzake navigatie geven satellieten, die gezamenlijk de hele wereld bestrijken, zeer nauwkeurige en sterk geïntegreerde positionele informatie. Het Europees EGNOS-systeem, een voorbereidend programma voor Galileo, moet het mogelijk maken de GPS-prestaties te verbeteren.

Europa is omgeven van landen die ruimtevaartmogendheden zijn of willen worden. In de Verenigde Staten waar ruimtedominantie voorop staat, is ruimtevaart prioritair. Het Amerikaanse budget was 15 maal groter dan alle Europese budgetten op militair gebied samen. In de rest van de wereld moet men rekening houden met de BRICK-landen : Brazilië, Rusland, India, China en Korea. Rusland voert zijn inspanning op, er werden elf satellieten gemaakt in samenwerking met dat land, maar ook de andere landen ontwikkelen civiele en militaire systemen : Korea heeft zich voorzien van een militaire communicatiesatelliet met duale toepassingen; China levert aanzienlijke inspanningen en ook Japan toont belangstelling voor militaire toepassingen.

Aangezien er in Europa geen algemene politieke wil aanwezig is, is er geen budget voor een Europees ruimtevaartbeleid. Europa heeft de ruimte nochtans nodig voor zijn defensie, veiligheid en buitenlandse operaties.

Het kan op een degelijke industrie steunen, maar er wordt duidelijk onvoldoende gebruik gemaakt van de mogelijkheden van de Europese programma's. Er bestaat geen enkel Europees ruimtedefensieprogramma, er zijn alleen nationale programma's of programma's in bilaterale samenwerking of met een leidinggevend land.

Hoe kunnen we vorderingen boeken ? De multilaterale programma's en de duale programma's zoals Galileo en het GMES-milieubewakingsprogramma zijn oplossingen.

De Europese ruimtevaartsector is kwetsbaar. Hij wordt bedreigd door de verzwakking van zijn industriële capaciteit en wordt geconfronteerd met nieuwe uitdagingen.

Hinkt Europa technologisch achterop bij de Verenigde Staten ? Neen, maar het risico bestaat dat dit morgen wel het geval is. Europa heeft de jongste 20 jaar de vereiste investeringen kunnen doen in grote programma's, maar om zijn kennis in de toekomst op peil te houden, moeten er dringende en belangrijke keuzes worden gemaakt.

Er moet actie worden ondernomen : eerst en vooral op politiek gebied, omdat er slechts budgetten worden vrijgemaakt wanneer de politieke wil daartoe aanwezig is. Er is nog onvoldoende begrip voor wat de ruimte te bieden heeft.

Gedachtewisselingen met parlementsleden zijn belangrijk om de budgetten voor een Europees beleid dat die naam waardig is goedgekeurd te krijgen, maar de publieke opinie is slecht geïnformeerd. Om zijn burgers en industrie te beschermen moet Europa de ruimte gebruiken voor civiele en militaire doeleinden; het moet verzekerd zijn van autonome toegang tot de ruimte, vooral op het gebied van de raketten en de satellieten.

Europa moet reageren op het gevaar van het industrieel verval, het multinationale gebruik van ruimtetoepassingen aanmoedigen en de nieuwkomers erbij betrekken op grond van hun competentie. Wachten is geen oplossing, want de tijd dringt.

In die context heeft Alcatel de ambitie zijn bijdrage te leveren tot het versterken van het Europees ruimtevaartbeleid, want dat is eenieders zaak (regeringen, parlementen, industriëlen), zijn multi-binnenlands aanbod in Frankrijk, Italië, Spanje en België op te voeren en de pan-Europese toepassingen en diensten waarbij gebruik wordt gemaakt van de ruimte, te promoten.

Tot slot moeten drie boodschappen overgebracht worden : Europa heeft de ruimtevaart nodig voor zijn defensie en veiligheid; het mag niet het risico lopen zijn capaciteit te verzwakken en moet de beslissing nemen om in de toekomst meer inspanningen te leveren.

10. Gedachtewisseling

De heer Gaubert (secretaris-generaal Eurospace) stelt de volgende besluiten voor :

— vandaag is de industrie in staat om in alle behoeften te voorzien : zij is competitief en genereert economische activiteit;

— zij zal zich kunnen aanpassen en herstructureren, wat niet belet dat de nationale entiteiten zullen blijven bestaan. Er ontwikkelt zich een wederzijdse afhankelijkheid;

— het behoud van deskundigheid kan een groot probleem worden, vooral op het vlak van de draagraketten, als er geen steun voor de productie komt. Er moet dus voldoende gelet worden op de financiering om technologische vooruitgang mogelijk te maken.

De laatste 15 jaar zijn de budgetten voor ruimtevaart wereldwijd gestegen met 30 % behalve in Europa, dat achterop hinkt. Er moeten middelen komen om de toekomst veilig te stellen. Hij doet hiertoe een oproep tot de parlementsleden die onomkeerbare budgettaire keuzes zullen moeten maken.

De heer Lovrencic (adjunct-directeur van het Satellietcentrum van de EU) merkt op dat de industriëlen Europa vermeld hebben, maar niet de EU-instellingen waarvan de programma's belangrijk zijn voor de ontwikkeling van de capaciteit. Zijn de EU-programma's belangrijk voor het ontwikkelen van de ruimtecapaciteit ?

Mevrouw Sourisse (CEO van Alcatel Alenia Space) herinnert eraan dat het budget van de EU een tiende bedraagt van dat van ESA. De middelen van de EU zijn dus nog beperkt, hoewel er sprake is van een lichte verbetering. Het is moeilijk om technologische ontwikkelingen met zo'n beperkte middelen te financieren. De overeenkomst tussen de EU en ESA is goed, maar het budget vormt een probleem.

De heer Kristovskis (Letland, vice-voorzitter van de subcommissie « Veiligheid en Defensie » van het Europees Parlement) brengt de integratie van de nieuwe lidstaten in de EU ter sprake. Deze landen waren betrokken bij Sovjet-programma's. Hoe kan men hen heroriënteren zodat zij makkelijker kunnen aansluiten bij ESA of andere instellingen ?

Mevrouw Sourisse (CEO van Alcatel Alenia Space) herinnert eraan dat de heer Dorain verklaard heeft dat ESA open staat voor nieuwe leden. Deze landen moeten contact opnemen met ESA en onderhandelen. Als hun bedrijven competitief zijn en zij interessante producten kunnen aanbieden, kunnen zij contact opnemen met Europese industrieën die op zoek zijn naar producten met lage productiekosten.

De heer Onyszkiewicz (Polen, vice-voorzitter van het Europees Parlement) stelt vast dat twee landen afwezig waren bij de voorstellingen die zopas gemaakt zijn : het Verenigd Koninkrijk en Oekraïne. Waarom ? Het Galileo-programma is niet alleen commercieel maar betreft ook onze veiligheid. Rusland en China nemen er wel aan deel. Over welke mate van autonomie zal Europa beschikken om het te gebruiken en om het systeem te controleren ?

De heer Gaubert (secretaris-generaal Eurospace) verklaart dat het Verenigd Koninkrijk uitvoerig vermeld werd, in het bijzonder inzake EADS, Astrium, en het Paradigm-programma dat een referentie kan worden. Maar het is evident dat het niet heeft willen deelnemen aan de ballistische raketten en Europese draagraketten, en daarin dus ook geen financiële of industriële inbreng heeft. Oekraïne is aanwezig als concurrent met de lanceerraket Zenith, is partner in het Vega-programma en is binnen EADS voorafgaande besprekingen met Yousnoï begonnen.

Mevrouw Sourisse (CEO van Alcatel Alenia Space) antwoordt dat wat Galileo betreft, het vooral betrekking heeft op de EU en ESA. De industriëlen zijn bereid landen als Oekraïne en Rusland op te nemen. Het is duidelijk dat wat Galileo betreft de bescherming van gevoelige informatie gewaarborgd zal zijn voor de beschermde dienst (gouvernementele toepassingen en defensie). Het moet mogelijk zijn het programma zo te organiseren dat niet alles toegankelijk is, maar de regels daarvoor moeten opgesteld worden door de EU met steun van het ESA.

Mevrouw Ergma (vice-voorzitter van het Estse Parlement, EIRC) pleit voor wijzigingen in het gemeenschappelijke landbouwbeleid, dat teveel geld opslokt, ten voordele van de ontwikkeling van ruimteprojecten.

Mevrouw Sourisse (CEO van Alcatel Alenia Space) antwoordt dat het de rol van de parlementsleden en Europese instellingen is om budgettaire beslissingen te nemen.

De heer Walter (Verenigd Koninkrijk, Assemblee van de WEU) stelt vast dat Europa de concurrentie moet aangaan met de Verenigde Staten, die een centrale regering hebben met een groot budget, vooral het ministerie van Defensie dat veel geld uitgeeft aan ruimteprojecten. In Europa moeten wij roeien met de riemen die wij hebben, maar over welke institutionele middelen beschikken wij om de uitgaven inzake onderzoek en ontwikkeling in de ruimtevaart te verhogen ? De EU heeft andere prioriteiten. Moet men het budget van het Europese defensieagentschap, dat nog helemaal in zijn kinderschoenen staat, verhogen, of dat van ESA ? En hoe zal men die boodschap verkopen ?

De heer Herteman (directeur-generaal Safran Group, afdeling Propulsie) antwoordt dat ESA het gepaste kader is voor technologische ontwikkeling of ruimteverkenning en dat het mogelijk is zijn budget te verhogen, maar dat de EU ook over doeltreffende instrumenten beschikt : het 7e kaderprogramma, dat meer gericht is op toepassingen en de eindgebruiker. Deze instrumenten kunnen verbeterd worden, bijvoorbeeld dank zij een gezamenlijk beheer van onderzoeksprogramma's door de industrie en de Europese instellingen. Het federale defensieagentschap is echter nog niet voor morgen.

De heer Dordain (directeur-generaal ESA) voegt hieraan toe dat de moeilijkheid erin bestaat de lidstaten aan te zetten om meer te investeren in onderzoek en technologie. Er bestaan echter vele budgetten. De respectieve rollen en verantwoordelijkheden van ESA en de EU zijn duidelijk afgebakend. De EU legt zich toe op het ontwikkelen van diensten en toepassingen, terwijl ESA zich toelegt op ontwikkeling.

11. Toespraak van de heer François Auque, voorzitter EADS SPACE

Astrium verenigt alle ruimtevaartactiviteiten van EADS. Zij is de eerste geïntegreerde Europese ruimtevennootschap. Zij heeft ook de grootste omzet van alle Europese ruimtevennootschappen, en verenigt vijf landen : bijna de hele Britse en Duitse ruimtevaartindustrie, en een groot deel van de Franse, Spaanse en Nederlandse ruimtevaartindustrie.

De omzet bedraagt drie miljard euro. Astrium is het vierde ruimtevaartbedrijf ter wereld met 12 000 werknemers in vijf landen. Het is een concreet voorbeeld van Europese integratie.

Het is terecht dat de ruimtevaartindustrie zich verantwoordt ten opzichte van de volksvertegenwoordigers en dus de Europese belastingbetaler. Wat doet de Europese ruimtevaartindustrie met haar talenten en met het geld van de Europese belastingbetaler ?

Zoals de vorige sprekers hebben uitgelegd is de Europese ruimtevaartindustrie geen industrie als een ander. Ze kan niet leven zonder de steun van de regeringen; ze is slechts voor een deel een commerciële industrie.

Men mag trots zijn op wat de Europese ruimtevaartindustrie heeft verwezenlijkt, op het werk van de agentschappen, en in het bijzonder ESA. Als men de zaken concreet bekijkt, zijn zij tot het uiterste gegaan inzake dualiteit. De dualiteit, die deze morgen reeds ter sprake is gekomen, is een middel om te besparen. Ariane, en weldra Sojoez en Vega zijn hiervan voorbeelden bij uitstek. Dit duale karakter vindt men ook terug bij de observatiesatellieten, die zowel voor burgerlijke als militaire toepassingen gebruikt worden, de meteorologische satellieten, Galileo, GMES.

Ten opzichte van de Verenigde Staten is Europa bijzonder succesvol geweest op commercieel vlak. Als men de zeer moeilijke markt van de commerciële telecommunicatiesatellieten onder de loep neemt, merkt men dat de Europeanen hierin een aanzienlijk aandeel hebben.

Er is nog een reden om trots te zijn : het technologisch niveau. Europa heeft enkele technologieën waarin het excelleert. Er moet ook op worden gewezen hoezeer we alle mogelijke samenwerkingsschema's hebben uitgetest om te werken : zuiver nationale samenwerking, samenwerking tussen landen, samenwerking tussen regeringen via de ESA, samenwerking in de Europese Commissie, samenwerking buiten Europa met Rusland, met de Verenigde Staten, enz.

We hebben ook het maximum gedaan inzake dienstverlening met Paradigm, de enige operator ter wereld die beveiligde militaire telecommunicatie levert, dankzij de inzet van de Britse regering. We zijn zover mogelijk gegaan inzake efficiënte en dan zwijg ik nog over het verdwijnen van banen.

De toestand die we vandaag kennen is het resultaat van de aanzienlijke investeringen in het verleden en Europa heeft vandaag heel weinig nagedacht over de toestand van morgen, zoals die voortvloeit uit de investeringen van vandaag. We moeten ons om twee redenen zorgen maken.

Eerst en vooral gaat Europa er relatief op achteruit. Het principe geldt voor elke competitiesport : wanneer men ter plaatse trappelt terwijl de anderen versnellen, loopt men achterstand op. Dat is de mathematische toestand waarin Europa zich bevindt, want de Amerikaanse ruimtevaartbudgetten stijgen duizelingwekkend en een hele reeks landen investeren. Indien Europa niets doet, zal het worden ingehaald.

Vandaag wordt er niets concreets gedaan om Ariane 6 voor te bereiden. De 200 miljoen euro die uit het ontwikkelingsbudget werd gehaald om Ariane te redden werden niet aangevuld. 200 miljoen euro per jaar gedurende vijf jaar, dat is een miljard euro, en de tijd verstrijkt ... Aangezien de industrie verslag moet uitbrengen bij de Europese burger en belastingplichtige, moet ze ook uit intellectuele eerlijkheid, alarm slaan.

Het belangrijkste onderwerp van deze conferentie is veiligheid en defensie. Met brio is aangetoond hoezeer ruimtevaart een vitaal instrument is voor veiligheid en defensie. Er moet eerst en vooral worden herinnerd aan enkele vaststaande hoofdzaken.

De eerste reeks hoofdzaken behelst de capaciteiten :

— de capaciteit om 24 uur op 24, 365 dagen per jaar, een beeld te hebben van alles wat er in de wereld gebeurt. Dat is van vitaal belang en in Torrejón gebeurt het al;

— de capaciteit om van om het even welk punt naar om het even welk punt ter wereld beveiligd te communiceren is eveneens van vitaal belang;

— de capaciteit om de vijand af te luisteren, zijn radars op te sporen;

— de capaciteit om een zowel civiele als militaire wereldwijde bewaking te hebben, zoals beklemtoond in de rapporten van de WEU en de ESA;

— de bescherming wapens, zoals beschreven door de heer Charmeau.

De ruimte is dus onweerlegbaar van levensbelang voor veiligheid en defensie. Het is geen toeval dat men dat in de Verenigde Staten, Rusland, China, India, Japan, Korea en morgen in Brazilië inziet. Waarom zou Europa de uitzondering zijn ?

De tweede reeks hoofdzaken behelst de cijfers :

We hebben belangrijke inspanningen geleverd om een doctrine tot stand te brengen. De Europese Unie, de Commissie, er is een hele reeks nationale rapporten gepubliceerd, het ene al interessanter dan het andere, er zijn instellingen of embryonale instellingen opgericht, zoals de militaire staf van de EU. We brengen enkele cijfers in herinnering : Frankrijk besteedt momenteel 1,4 % van zijn defensiebegroting aan ruimtevaart, Spanje 0,8 %, Italië 0,74 %, Groot-Brittannië 0,64 %, België 0,57 %, Duitsland 0,45 %. Deze cijfers zijn laag. Mochten die vijf laatste landen hetzelfde peil halen als Frankrijk, dan komen we tot een resultaat van 1,6 miljard euro, in plaats van de huidige 800 miljoen — de behoefte werd geraamd op 2 miljard — en mochten de 25 Europese landen het peil van Frankrijk halen, dan komen we precies tot de 2 miljard euro die we nodig hebben. De ruimte is van levensbelang voor de veiligheid en de defensie, het is een haalbare doelstelling : vijf euro per persoon en per jaar.

De vertegenwoordigers van de Europese burgers zijn eveneens een van de motoren van de Europese opbouw en van een Europa dat vooruitgang boekt. Wat betekent dat ? Boekt Europa vandaag vooruitgang ? Mevrouw Catherine Colonna, Frans minister van Europese Zaken, heeft onlangs een Europa beschreven met zeer lange beslissingsprocessen, die in jaren worden uitgedrukt, een neiging om steeds maar verslagen te schrijven — op het gebied van de ruimtevaart heeft men de bossen van de wereld de afgelopen drie jaar aanzienlijk schade toegebracht — en om compromissen te vragen die particuliere belangen verzoenen in plaats van zich op het algemeen belang te concentreren.

Welk Europa willen we ? Welke ambitie willen we voor Europa ? Tot dusver is Europa gebouwd op democratie en vrede en dat is een belangrijke factor geweest voor het evenwicht in de wereld. De vrede en ook de democratie hebben een prijs. Indien we die niet willen betalen, bedriegen we onszelf en op een dag betalen we hem toch.

Het kan precies een ambitie voor Europa zijn bij te dragen tot het evenwicht in de wereld, tot de vrede in de wereld, door machtiger te worden en ruimtevaart is een onvervangbaar middel om dat te bereiken, omdat het de sleutel is tot het beheersen van het milieu, het transport, de informatiemaatschappij, de veiligheid en de defensie.

Vandaag heeft Europa een formidabel erfgoed inzake ruimtevaart, het is de vrucht van een veertigjarig beleid van voluntarisme en investeringen. Dat erfgoed is echter aan erosie onderhevig, we moeten blijven investeren indien we het in stand willen houden en de relatieve, mechanische erosie willen voorkomen.

Ruimtevaart kan een kans zijn voor Europa. Maar door op dat kapitaal voort te bouwen, kunnen we rond Europa een steviger ruimtevaartconstructie voor veiligheid en defensie optrekken, die Europa weer in beweging brengt.

V. ALGEMEEN DEBAT

Lord Russell-Johnston (Verenigd Koninkrijk, WEU-Assemblee) vond het debat heel interessant. In verband met het idee om vijf euro per inwoner en per jaar aan research te besteden en het probleem van de landbouwuitgaven in Europa in overwegend nemend, verklaart hij volledig overtuigd te zijn door het pleidooi voor meer investeringen in ruimtevaart. De betrokkenen zouden het voorbeeld moeten volgen van de pressiegroepen van landbouwers en zich politiek moeten inzetten om hun zaak te verdedigen en te verkrijgen dat de EU-prioriteiten inzake uitgaven opnieuw worden bekeken.

Hij stelt vast dat veel van zijn landgenoten beschaamd zijn over het onvermogen van de opeenvolgende Britse regeringen om zich ernstig voor de EU en het voortzetten van de integratie ervan in te zetten. De terugtrekking van BAE uit Airbus, zogezegd om economische redenen, maar in werkelijkheid om meer te investeren in defensieprojecten van de Verenigde Staten, is een slecht teken en een politieke vergissing.

Mevrouw Brasseur (Luxemburg, WEU-Assemblee) zegt gefascineerd te zijn door de ruimte, niet alleen wat de technologie betreft, maar ook inzake de economische en financiële aspecten. Ze heeft de boodschap duidelijk ontvangen : indien er niet onmiddellijk een beslissing volgt, staat het verval vast. Maar tot dusver is er nog niets gezegd over het menselijk aspect. We hebben het over de digitale kloof gehad, maar men moet voorkomen dat de kloof tussen hen die het tempo in deze kennismaatschappij kunnen volgen en hen die aan de kant blijven staan, nog groter wordt. De ondernemingen moeten samenwerken om hun eigen ontwikkeling en die van elk individu te waarborgen.

De heer Etherington (Verenigd Koninkrijk, WEU-Assemblee) stelt vast dat de krachtsverhouding tussen Europa en de Verenigde Staten inzake de verovering van de ruimte nauwelijks is veranderd. Er is onvoldoende financiering voor onderzoek en ontwikkeling. De industrie verwacht dat de regeringen meer doen om de concurrentie met de Verenigde Staten aan te gaan. Wat zal daar echter tegenover staan ? Zal ze meer controle door de regeringen accepteren ?

De heer Onyszkiewicz (Polen, ondervoorzitter van het Europees Parlement) stelt vast dat de beschikbare middelen niet volstaan om de behoeften te vervullen. Indien er geen nieuwe initiatieven komen, komt er stagnatie of zelfs achteruitgang. In alle uiteenzettingen ging het over een gemeenschappelijke ruimtevaartpolitiek. Uit de crisis van Oekraïne is gebleken dat er nood is aan een gemeenschappelijk energiebeleid en het mag niet zo zijn dat een dergelijke bewustwording op het gebied van de ruimtevaart tot stand komt als gevolg van even dramatische gebeurtenissen. Een gemeenschappelijk ruimtevaartbeleid moet deel uitmaken van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid. De huidige juridische toestand is een hinderpaal voor vooruitgang en de EU heeft nieuwe werkingsregels nodig : dankzij het Constitutioneel Verdrag kan de besluitvorming worden vereenvoudigd, maar het zal vooral een opening bieden voor gestructureerde samenwerking, wat in het huidige systeem volstrekt onmogelijk was. Zonder vorderingen rond het Verdrag, wordt het moeilijk duurzame oplossingen te vinden voor problemen die volgens iedereen moeten worden opgelost.

De heer Dornseifer (Duitsland, Secretaris van de CDU/CSU-fractie in de Bundestag) pleit voor realisme. Aangezien de kredieten beperkt zijn, kunnen de regeringen niet zoveel blijven uitgeven voor het landbouwbeleid. Indien ze willen voorkomen dat Europa achterstand oploopt, moeten ze het landbouwbeleid anders aanpakken en meer investeren in de technologieën van de toekomst.

De heer Gubert (Italië, WEU-Assemblee) is het ermee eens dat er meer in ruimtevaart moet worden geïnvesteerd, wat betekent dat de institutionele problemen moeten worden opgelost. De uitgaven moeten meer door de Commissie worden gecoördineerd en minder door de regeringen onderling. Indien iedereen het erover eens is dat de Commissie meer macht moet krijgen, dan moet men het hardop zeggen. De nationale regeringen besteden 30 tot 40 % van het BBP aan overheidsuitgaven en de Commissie amper 1 %. Men moet een hoger percentage van het BBP aan het Europees niveau toekennen en de rol van de regeringen beperken. Als het buitenlands beleid en het defensiebeleid zo gevoelig liggen, waarom brengen we de ruimtevaartpolitiek dan niet in een andere categorie onder ? Een groot project van ruimtevaartinfrastructuur zonder gevolgen voor de defensie zou beter worden aanvaard en mogelijkheden tot vooruitgang bieden.

Mevrouw McCafferty (Verenigd Koninkrijk, WEU-Assemblee) heeft veel geleerd, onder andere dat het nodig is meer in ruimtevaarttechnologie te investeren. Parlementsleden moeten hun argumenten verdedigen en hun respectieve regeringen overtuigen van hun gelijk. Indien de WEU-Assemblee een zeer volledig informatiedocument kon voorbereiden, met een organogram van de diverse ondernemingen, hun onderlinge relaties, hun handelspartners, enz., dan zouden de parlementsleden beter gewapend zijn om bij hun regering te pleiten voor meer investeringen in ruimtevaarttechnologie.

De heer Jelinçiç (Slovenië, WEU-Assemblee) stelt vast dat er op heel wat vragen geen antwoord komt. Wat doen we, nu alles bewaakt wordt, met de bergen aan gegevens bijvoorbeeld over de migratiebewegingen per boot van Afrika naar Europa : is dat niet veeleer een humanitair probleem in plaats van een defensie- en veiligheidsprobleem ? Een andere vraag is of we bang zijn van de Amerikanen. Europa moet meer op zichzelf vertrouwen. Gelukkig worden agentschappen zoals de ESA niet alleen met een stevige inbreng van de regeringen beheerd, maar ook op commerciële basis.

De heer Hojda (Tsjechische Republiek, EIRC) legt uit dat zijn delegatie bestaat uit vier parlementsleden, een deskundige van het Tsjechische ruimtevaartagentschap en een senator die ook deel uitmaakt van de Tsjechische delegatie in de WEU-Assemblee. Alle informatie die bij het bezoek aan Kourou verzameld werd, zal nuttig zijn bij het besluitvormingsproces in zijn parlement en zal het helpen om meer in de ruimtevaartsector te investeren. De Tsjechische Republiek is permanent lid van de European Interparliamentery Space Conference geworden op de 8e meeting ervan in België.

Haar kandidaatstelling bij ESA moet nog door de regering goedgekeurd worden (jammer genoeg is de beslissing om electorale redenen uitgesteld). De Tsjechische vertegenwoordiging bestaat uit parlementsleden van alle politieke partijen, die in de ruimtevaart geïnteresseerd zijn en hun steun zullen blijven verlenen ongeacht de keuze die de regering maakt. Iedereen vraagt echter om geld en er zullen compromissen gemaakt moeten worden. Hij verwondert zich over het feit dat de heer Dordain verklaard heeft dat men een wijziging van het stemrecht op grond van de bijdragen van de lidstaten overweegt. Het huidige stelsel bij ESA is volgens hem evenwichtig en aangepast aan de realiteit, vooral voor de kleinere landen en de nieuwkomers in de EU. Zij mogen niet uitgesloten worden en er mag geen kloof ontstaan tussen hen en de grotere deelnemers. De Tsjechische Republiek heeft onlangs een overeenkomst gesloten met ESA om deel te nemen aan een Europees project van drie miljoen euro. Hij hoopt dat er in de toekomst nog dergelijke samenwerkingsverbanden zullen komen.

De heer Arlovic (vice-voorzitter van het Kroatische Parlement, Assemblee van de WEU) stelt het erg op prijs dat dit colloquium financiële, juridische en organisatorische kwesties behandelt. Men mag echter niet vergeten dat de ruimte ons gezamenlijk erfdeel is, en dat de exploitatie ervan een gemeenschappelijke aangelegenheid is. Iedereen moet de mogelijkheden ervan inzake communicatie en navigatie kunnen benutten. Samenwerking is dus onontbeerlijk. De Verenigde Staten zijn geen vijanden, maar partners met wie wij moeten samenwerken. In Europa wordt echter onvoldoende geïnvesteerd in de ontwikkeling van ruimtetechnologieën en dat belet ons om op gelijke voet met de Amerikanen te onderhandelen. Bovendien is de ruimte belangrijk voor de vredeshandhaving en de veiligheid van iedereen en mag zij niet ontaarden in een militaire conflictzone. De vice-voorzitter van het Europees Parlement heeft gelijk wanneer hij nieuwe regels eist voor het gebruik van de ruimte. De EU zou hierin het voortouw moeten nemen.

De heer Kristovskis (Letland, lid van het Europees Parlement) merkt op dat de politieke aspecten meer tot uiting komen in een bespreking tussen parlementsleden. Sommige aspecten stemmen tot tevredenheid, andere leiden tot misverstanden. Steeds meer dringt zich de vraag op of een Europees ruimtebeleid een politieke dan wel een economische aangelegenheid is. Wat betreft de betrekkingen met de Verenigde Staten en Rusland, hamert men steeds op de onafhankelijkheid ten opzichte van de Verenigde Staten, terwijl Europa met de Sojoez-draagraket bereid is zijn afhankelijkheid ten opzichte van Rusland te vergroten. De heer Mikhail Khodorkovsky, vriend en partner van vele Europese en internationale bankiers, zit nu vast in een gevangenis ten noorden van de Poolcirkel waar niemand nog met hem kan communiceren. Als men onafhankelijk wil zijn ten opzichte van de Verenigde Staten, moet Europa daarvoor de prijs betalen. Maar hoeveel, en wie zal dat bedrag bepalen ? Dit zijn bij uitstek politieke vragen. Als burger van een klein land dat pas tot de EU is toegetreden, en fervent voorstander van de Unie, meent spreker dat Europa steun nodig heeft : volgens de Agenda van Lissabon moet de EU competitiever worden. Om dit te bereiken moet het kader van alle inspanningen die Europa op dit vlak levert, geformaliseerd worden.

De heer O'Hara (Verenigd Koninkrijk, Assemblee van de WEU) is het ermee eens dat Europa met de Verenigde Staten moet samenwerken. Het moet echter waakzaam blijven voor de politieke evolutie in dat land : er overheerst momenteel een stroming die een bewapening van de ruimte wil, wat een nieuwe wapenwedloop zou betekenen. Wij moeten dus niet alleen samenwerken, maar nauwkeurig bepalen welke onze noden zijn en tot waar wij kunnen samenwerken. De bijdrage van onze Tsjechische collega heeft veel bijval geoogst : het Parlement van dat land levert lovenswaardige inspanningen om investeringen in de ruimte aan te moedigen. De ruimte kan veel praktisch nut hebben voor iedereen. Wat de uitspraken over de financiering van het landbouwbeleid betreft, vond de heer Dordain het simplistisch om het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de investeringen in de ruimte als concurrenten voor te stellen. Alle EU-programma's zullen de voordelen ondervinden van investeringen in ruimtesystemen. Wij moeten dus een subtielere analyse maken om na te gaan waar men in de EU-begroting geld kan vinden om in de ruimte te investeren. De besluitvormingsprocessen zijn natuurlijk heel belangrijk, zoals een aantal sprekers heeft aangegeven. De Assemblee van de WEU heeft reeds nuttige verslagen hierover bekendgemaakt, en er zal ook een samenvatting van de werkzaamheden van dit colloquium worden gemaakt. Leden van de nationale Parlementen zullen er argumenten uit kunnen putten om investeringen aan te moedigen.

VI. BESLUITEN

De heer Edward O'Hara (Verenigd Koninkrijk, voorzitter van de technische commissie Lucht- en Ruimtevaart van de Assemblee van de WEU) stipt aan dat de WEU reeds verschillende verslagen over de ruimte voorgesteld heeft. Hij heeft reeds verwezen naar het verslag van de heer Alan Meale over het plaatsen van wapens in de ruimte. Hij citeert verschillende aanbevelingen uit deze verslagen, die reeds aankondigden wat tijdens dit colloquium ter sprake is gekomen.

In 2001 schreef de heer Maas het volgende in zijn verslag « A joint European space strategy : security and defence aspects » :

« the EU must have independent decision-making procedures; (...) the EU must decide whether to participate in a multilateral European space-based observation system under development; (...) care must be taken to avoid an excessive time lag between a declaration of intent to carry out a space programme and its actual completion, as this does nothing to promote industrial competitiveness and also makes it difficult to match projects to actual needs ».

In 2002 schreven de heren O'Hara en Cherribi in « Developing a European space observation capability to meet Europe's security requirements » :

[The Council should] « Request the EU member states and all other countries participating in the Satellite Centre's activities to envisage extending its missions with a view to developing a battlefield management capability that will require :

— the use of remote-sensing, communication, meteorological, electronic surveillance and, in the longer term, early warning systems;

— an increased number of civil and military staff;

— recourse to all commercial satellites and the use of military satellites on a case-by-case basis;

— the creation of an intelligence capability in conjunction with a future European intelligence agency. »

In 2003 benadrukte het verslag van de Heer Etherington, « European defence-related space activities and the development of launcher autonomy » de volgende aspecten :

« the EU should have an independent strategic capability in view of the importance of space for European defence; (...) institutions with responsibility for space, i.e. the Commission, ESA and national agencies, need to adapt to the new situation in the same way as industry has had to do (...); close cooperation between industry and governments is necessary to enable both sides to make progress together towards a rational space policy;

In 2006 ten slotte stelde de heer Meale in zijn verslag « Weapons in Space » dat :

« A space surveillance system is the prerequisite for the deployment of any space asset in the security field;

Surveillance of space is at least as important for security reasons as surveillance from it;

The acquisition of such a system by the EU would in no way be intended to compete with the US in this area; such a system should rather be seen as complementary to its American counterpart, in much the same way as the Galileo constellation operates alongside the GPS;

(...) Russia and China could even be invited from the outset to participate in the European programme in order to allay their fears that the United States might take advantage of its current monopolistic position in order to discriminate against them when it comes to disseminating the relevant information; »

Het is dus belangrijk de hand uit te steken naar de Verenigde Staten en met hen samen te werken, maar op onze hoede te blijven.

De debatten van het colloquium hebben duidelijk gemaakt dat de budgetten voor de ruimtevaart op nationaal en Europees niveau moeten worden verhoogd en dat de samenwerking tussen de veiligheidsinstellingen en de ESA moet worden uitgebreid.

Uit tal van rapporten blijkt duidelijk dat de assemblee van de WEU deze vraag al enige tijd volgt. De assemblee en de organisatoren van het colloquium zullen de deelnemers veel stof tot nadenken kunnen bieden.

De heer Roelants du Vivier (België, voorzitter van de 8e Europese Interparlementaire ruimtevaartconferentie) heeft dit overzicht van de werkzaamheden van de Assemblee van de WEU inzake ruimtevaartbeleid en van de Unie erg geapprecieerd. Het Europees Parlement en tal van nationale parlementen zijn op dit domein ook erg actief geweest.

Uiteraard moeten de sprekers bedankt worden voor hun interessante en actuele uiteenzettingen, maar zeker ook iedereen die heeft deelgenomen aan de organisatie van dit evenement : Assemblee van de WEU, de voorzitter, de voorzitter van de Technische en Ruimtevaartcommissie, het secretariaat van de Assemblee, het secretariaat van de EIRC, de ESA, het CNES en Arianespace.

Het was een genoegen zoveel parlementsleden van zoveel verschillende Europese landen te ontvangen : een colloquium over de ruimte heeft nog nooit zoveel parlementsleden bijeengebracht (van de EIRC, de Assemblee van de WEU en het Europees Parlement). Alle deelnemers hebben voortaan dezelfde kennis. De komst naar Kourou op zich was belangrijk : er werden vragen gesteld, een diagnose gesteld en ideeën geopperd voor de toekomst. Maar dat zijn slechts de eerste stappen. Er is nog veel te doen om de beweging gaande te houden, een rol die toekomt aan de parlementsleden.

President Chirac heeft verklaard dat « l'espace est un enjeu politique et stratégique ». Andere politici hebben hetzelfde gezegd. Wij moeten ervoor zorgen de middelen te krijgen om dit beleid te realiseren. Het heeft geen zin de beste leerlingen van de klas te beschuldigen. Men kan beter werken aan een betere positie voor Europa. Er is duidelijk gezegd dat elke dag die voorbijgaat, Europa voordelen verliest. Alle ruimtemachten die Europa omringen hebben de middelen om hun beleid te realiseren, zij hebben immers begrepen dat ruimtevaarttechnologie de kern is van defensiesystemen. Als er wordt gesproken over veiligheid en defensie, moet veiligheid in de meest brede zin worden begrepen. Europa is wellicht de grootste wereldmacht inzake ontwikkelingshulp; zij heeft nood aan betere observatiesystemen, navigatie, positionering en telecommunicatie, om nog efficiënter te zijn en onze Europese waarden beter uit te dragen. Heel wat sprekers hebben betreurd dat de inspanningen niet gebundeld worden. Het moment is gekomen om te handelen, zoals heel wat sprekers hebben opgemerkt. Deze groep, samengesteld uit parlementsleden, industriëlen en militairen (voor het eerst samengebracht binnen een publieke ruimte) moet inspanningen leveren om Europa beter te beschermen, zowel aan de binnen- als aan de buitenkant, en om ervoor te zorgen dat Europa zijn rol inzake ontwikkelingshulp ten volle kan spelen.

Beaumarchais heeft gezegd : « sans la liberté de blâmer, il n'est point d'éloge flatteur ». Met andere woorden, het is belangrijk de aandacht van de verschillende groepen te vestigen op de domeinen waarin inspanningen kunnen worden geleverd. Het is nu noodzakelijk dat de parlementsleden minder rapporten en resoluties schrijven, maar meer handelen. De militairen moeten beter samenwerken. De strijdmachten van de 25 lidstaten hebben voldoende generaals om een Mexicaans leger te vormen ! Er is nood aan meer samenwerking, meer integratie en een nieuwe houding. Ook al bestaat er binnen het leger nog een zekere terughoudendheid tegenover satellieten, de parlementsleden moeten de weg wijzen naar een Europees systeem van defensie met satellieten. Ten slotte moet ook de industrie een inspanning leveren : heel wat van de vertegenwoordigers hebben blijk gegeven van een spreektalent dat niet misstaat in de politiek ! Maar ook al wensen zij persoonlijk deze weg niet te kiezen, zij hebben steeds de mogelijkheid, en zelfs de plicht om druk uit te oefenen op de regeringen en de parlementsleden en om actie te ondernemen. Zij moeten contact blijven houden met politici om hen in te lichten en moeten heel duidelijk met hen zijn over alles wat veiligheid en defensie aangaat.

Dat zijn de conclusies die voorlopig uit dit colloquium kunnen worden getrokken. Het feit alleen al dat het colloquium heeft plaats gehad is een veelbelovend begin, niet alleen voor de ruimtevaart maar ook in verband met het idee dat wij hebben over Europa en de waarden. Om die redenen zijn wij samengekomen en zullen wij dat in de toekomst blijven doen.

Le président — rapporteur,
François ROELANTS DU VIVIER.

ANNEXE — BIJLAGE

Colloquy on European Space, Defence and Security

18-22 September 2006, Kourou (French Guyana)

PROGRAMME

Monday, September 18th 2006

1st Group EISC and WEU

2.45 pm Arrival of the participants

Transfer to the hotels

7.00 pm Welcome Cocktail hosted by CNES

Tuesday, September 19th 2006

8.00 am Departure from the hotels to Kourou

1st group EISC and WEU

9.00 am Visit of Building S5

9.45 am Departure to Europropulsion

10.00 am Visit of Europropulsion

11.00 am Departure to the Galilée Building

11.15 am Contacts with representatives of CNES, ESA and Arianespace

1.00 pm Departure to Sinnamary

Lunch at Pakira offered by CNES

3.30 pm Pirogue trip on the Sinnamary river and visit of the city

6.00 pm Departure to Hotel des Roches

2nd Group EISC and WEU

2.45 pm Arrival in Cayenne and transfert to the hotels

6.00 pm Departure to Hotel des Roches

7.00 pm Welcome dinner in restaurant Le Creolia in Hotel des Roches, hosted by CNES

10.00 pm Return to the hotels

Wednesday, September 20th 2006

7.15 am Departure from the hotels to the Centre Spatial Guyanais

8.00 am Group photo in front of the Ariane 5 mock-up

8.20 am Departure to the Jupiter Room

8.30 am Welcome by Mr Jean-Pierre Laflaquière, Préfet de Guyane

8.40 am Welcome by the local space authorities (Movie)

Mr Jean-Louis Marcé, Director of the Centre spatial guyanais of CNES

Mr Michel Bartolomey, Arianespace Director in French Guyana

Mr Jörn Tjaden, ESA representative in French Guyana

9.00 am Opening of the colloquy

Mr Jean-Pierre Masseret, President of the WEU Assembly

Mr François Roelants du Vivier, Chairman of the European Interparliamentary Space Conference

Mr Edward O'Hara, MP, Chairman of the Technical and Aerospace Committee of the WEU Assembly

9.45 am Coffee Break

10.15 am Introduction to the visit of the launch facilities

Mr Jean-Yves Le Gall, Arianespace Director General

10.40 am Departure for the Ariane 5 and Vega launch facilities

1.00 pm Lunch hosted by Arainespace in the Mercure Ariatel Hotel

3.00 pm First Session: Differents aspects of a European Space Policy

Chair: Mr François Roelants du Vivier, Chairman of the European Interparliamentary Space Conference

Mr Jean-Jacques Dordain, ESA Director General,

Mr Yannick d'Escatha, President of CNES,

Mr Janusz Onyszkiewicz, Vice-Chairman of the Security and Defence Subcommitee of the European Parliament,

Mr Hans Bracquené, Head of the Science Policy Unit of the Cabinet of Mr Marc Verwilghen, Belgian minister of Economy, Energy, International Trade and Scientific Policy,

Contre-Amiral Guy Poulain, French General Staff, Space Affairs,

Capitaine de corvette Guillaume Dandrieux, EU General Staff, Space Affairs Specialist

Mr Tomaz Lovrencic, Deputy Director of the EU satellite Centre

Debate

7.30 pm Dinner hosted by ESA in restaurant « Instant Café » in Kourou

Thursday September 21st 2006

7.15 am Departure from the hotels to the Soyuz Construction Site

8.00 am Visite of the Soyuz construction site

9.00 am Departure from the construction site to the Centre spatial guyanais, Jupiter Building

9.30 am Coffee break

10.00 am Second session: Technological and industrial capacities

Chair: Mr Alain Gaubert, Eurospace Director General

Mr Alain Charmeau, Director general of ASTRIUM Transportation

Mr Jean-Paul Herteman, Director general of the Aeronautical and Space Branch, Safran Group

Mr Miguel Llopis, International Business Manager INDRA ESPACIO

Mr Remo Pellichero, Director general of SABCA

Mrs Pascale Sourisse, Director general of Alcatel-Alenia Space

Debate

1.00 pm Lunch hosted by EADS Space in the Jupiter Building, with speech by Mr François Auque, President Director general

3.00 pm General Debate:

Chair: Mr Edward O'Hara, MP, Chairman of the Technical and Aerospace Committee of the WEU Assembly

Coffee Break

6.00 pm Conclusions:

Mr Edward O'Hara, MP, Chairman of the Technical and Aerospace Committee of the WEU Assembly

Mr François Roelants du Vivier, Chairman of the European Interparliamentary Space Conference

7.30 pm Dinner hosted by CNES in restaurant « Le Creolia » in Hotel des Roches

Friday September 22nd 2006

6.50 am — 7.00 am Observation of the solar eclipse in the hotels

8.30 am Check-out of the hotels

10.30 am Visit of Cayenne — market and shopping

Meeting with the local authorities

1.00 pm Lunch at Novotel Cayenne