3-2463/1

3-2463/1

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

30 APRIL 2007


Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 18 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 3 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering teneinde collectieve vorderingen toe te laten

(Ingediend door de heer Bart Martens c.s.)


TOELICHTING


I. Het begrip « eigen belang » : probleemstelling en uitgangspunt

Artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat een rechtsvordering niet kan worden toegelaten indien de eiser geen hoedanigheid en geen belang heeft om ze in te dienen.

Krachtens artikel 18, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek is een rechtsvordering enkel ontvankelijk indien de eiser doet blijken van een reeds verkregen en dadelijk belang. De rechtspraak en de rechtsleer voegden hieraan toe dat het belang persoonlijk moet zijn, dat wil zeggen dat het om een eigen belang van een natuurlijke persoon of rechtspersoon moet gaan (1) .

De huidige versie van het Gerechtelijk Wetboek werd opgevat vanuit een atomistische en individualistische visie. Mede door de evolutie van de techniek komt het « één-tegen-één » proceduremodel onder druk te staan. Vandaag kunnen immers steeds meer handelingen een weerslag hebben op een grote(re) groep mensen. Hun effect beperkt zich niet meer tot één of enkele individuen, in tegenstelling tot wat een halve eeuw geleden het geval was. De complexiteit van de moderne samenleving en van de economie doet situaties ontstaan waarbij bepaalde handelingen schade kunnen toebrengen aan een grote groep mensen. Die schade kan voor elk individu afzonderlijk beschouwd, zo gering zijn dat het niet redelijk verantwoord is een vordering in te stellen of dat zelfs geen enkel individu over het vereiste belang beschikt om in rechte op te treden (2) . In dergelijk geval zou een vereniging voor de collectiviteit kunnen optreden.

Voor bepaalde bevolkingsgroepen in onze samenleving is het zeer moeilijk om vandaag toegang tot de rechter te verkrijgen. Zo wordt rechtstoegang vaak geweigerd aan groepen die aan de rand van onze maatschappij leven, waardoor zij riskeren om nog meer gemarginaliseerd te worden. Het zijn net diegenen die de grootste nood hebben aan gerechtigheid waarvoor de drempel tot rechtstoegang het hoogst is (3) . Gemarginaliseerde groepen beschikken nu eenmaal niet over voldoende financiële middelen en mogelijkheden tot lobbyen om toegang tot de rechter te kunnen afdwingen.

Verenigingen spelen een belangrijke rol in een democratie. Verenigingen die opkomen voor een algemeen of collectief belang vormen een belangrijk onderdeel van ons maatschappelijk bestel. Zij zorgen voor een grotere betrokkenheid van de bevolking bij allerhande maatschappelijke ontwikkelingen en voor een breder draagvlak binnen de samenleving voor allerlei maatschappij relevante doelstellingen, zoals het tegengaan van racisme, het verbeteren van het milieu, het tegengaan van maatschappelijke uitsluiting van achtergestelde groepen, ... (4) .

Voor de democratie is het gunstig dat burgers collectieve verantwoordelijkheid kunnen opnemen via verenigingen door deze toe te laten in rechte op te komen voor belangen die het individueel belang overstijgen (5) .

Dit wetsvoorstel wil een einde stellen aan de verschillende behandeling van groepen in onze samenleving en de toegang tot de rechtbank voor alle verenigingen laagdrempelig maken. Vandaag is er nood aan een algemene regeling waarop alle verenigingen een beroep kunnen doen, mits zij beantwoorden aan een aantal voorwaarden (cf. infra). Daartoe dient artikel 18 van het Gerechtelijk Wetboek, dat tot het gemeen gerechtelijk recht behoort, te worden aangepast (6) . De keuze voor een aanpassing van het gemeen recht in plaats van de invoering van een wet ad hoc, komt bovendien de eenheid en de coherentie van het recht ten goede.

Dit wetsvoorstel wil het collectief vorderingsrecht niet beperken tot bepaalde verenigingen, zoals bijvoorbeeld milieugroeperingen. Milieuverenigingen zijn één van de meest ondernemende groepen in het debat over de rechtstoegang voor verenigingen. Zij deden meermaals een oproep om werk te maken van de omzetting in intern recht van het Verdrag van Aarhus, dat door de Europese Gemeenschap en haar lidstaten werd ondertekend in juni 1998 en door België werd geratificeerd. Door de ondertekening van het Verdrag van Aarhus engageerde de hele Europese Gemeenschap zich tot het verbeteren van de effectiviteit van haar milieubeleid. Om dit doel te bereiken, moeten ook voorwaarden gecreëerd worden om te verzekeren dat het acquis communautaire op milieugebied ook daadwerkelijk wordt toegepast. Daartoe moet het milieurecht beter gehandhaafd worden en moeten representatieve groepen die voor milieubescherming opkomen, een betere toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden krijgen (7) . De Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen diende op 3 januari 2005 een mededeling (8) in bij het Comité voor toezicht op de naleving van de bepalingen van het Aarhus-Verdrag met de vraag of de Belgische wetgeving en rechtspraak in overeenstemming is met de eisen van het Verdrag van Aarhus. In de draft findings and recommendations van 26 april 2006 stelde het Comité : « ... the Committee is not convinced that Belgium fails to comply with the Convention . ». Van belang zijn wel de aanbevelingen die het Comité formuleert :

« Therefore, the Committee, pursuant to paragraph 36 (b) of the annex to decision I/7, recommends the Party concerned to :

undertake practical and legislative measures to overcome the previous shortcomings reflected in the jurisprudence of the Council of State in providing environmental organisations with access to justice in cases concerning town planning permits as well as in cases concerning area plans; and promote the awareness of the Convention, and in particular the provisions concerning access to justice, in the Belgian judiciary. ».

Met dit wetsvoorstel willen we opvolging geven aan de aanbevelingen van het Comité voor toezicht op de naleving van de bepalingen van het Aarhus-Verdrag.

II. Het begrip « eigen belang » : disparate rechtspraak

Het huidige recht wordt gekenmerkt door disparate rechtspraak, waarop de wetgever op een weinig samenhangende en eenheidsbevorderende manier reageerde (cf. infra). De rechtspraak van de Raad van State en van het Arbitragehof is over het algemeen minder streng dan die van het Hof van Cassatie. Dit is te wijten aan de vereiste van een « dadelijk en reeds verkregen » belang die wordt opgelegd door artikel 18 Gerechtelijk Wetboek en van toepassing is op rechtsvorderingen ingeleid voor gewone hoven en rechtbanken. De wetgeving die van toepassing is op het Arbitragehof (9) en de Raad van State (10) maakt geen melding van dergelijk belang.

Vanaf 1982 begon het Hof van Cassatie zich steeds meer af te zetten tegen de rechtspraak van lagere rechtbanken, die vaker rechtstoegang verleenden aan verenigingen die collectieve belangen wensten te verdedigen. Het Hof nam hierbij een duidelijk standpunt in, dat als strikt en atomistisch bestempeld kan worden. Zo weigerde het Hof in het zogenaamde Eikendaelarrest om rechtstoegang te verlenen aan een rechtspersoon, in casu een vereniging die ijverde voor de bescherming van het milieu, indien zij louter een statutair doel of een algemeen belang nastreefde (zoals de bescherming van het milieu). Het Hof eiste dat de vereniging het bestaan van een persoonlijk en rechtstreeks — dit wil zeggen « eigen » — belang zou aantonen. Volgens het Hof is het eigen belang van een rechtspersoon « alleen datgene (...) wat zijn bestaan of zijn materiële of morele goederen raakt, inzonderheid zijn vermogen, eer en goede naam » (11) . In 1985 bevestigde het Hof in het zogenaamde Neerpede-arrest zijn rechtspraak die door de rechtsleer herhaaldelijk betwist werd (12) . De wetgever kwam de rechtspraak van het Hof tegemoet door de invoering van de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu.

Diezelfde vereniging die in 1982 ijverde voor de bescherming van het milieu voor het Hof van Cassatie, stelde in 1981 een beroep tot annulatie in bij de Raad van State. Deze vordering werd wél ontvankelijk verklaard. De Raad van State oordeelde dat de erkenning van het bestaan van collectieve belangen die worden onderscheiden van individualiseerbare belangen van de leden van een groep, leidt tot het erkennen van het recht van die groep om via een organisatie die hem vertegenwoordigt, collectieve belangen voor de rechter te verdedigen. Verenigingen die zich voor de bescherming van het milieu inzetten en die gemotiveerd zijn door ideële, collectieve belangen eerder dan door eigen belangen, kunnen optreden voor het algemeen belang, in casu de zorg voor het leefmilieu (13) .

Bij arrest van 7 juni 2000 sprak de Raad van State zich niet uit over het bestaan van een voldoende belang, maar oordeelde zij dat de verzoekende partijen onvoldoende duidelijke en concrete gegevens uiteenzetten waaruit kon blijken dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing, de eisers in de realisatie van hun maatschappelijk doel een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kon berokkenen. De vordering werd zodoende afgewezen (14) .

Op 28 maart 2003 oordeelde de Raad van State dat een federatie van verenigingen die volgens haar statuten is samengesteld uit not-for-profit verenigingen, instellingen met rechtspersoonlijkheid en natuurlijke personen die een feitelijke vereniging vertegenwoordigen waarvan hun doelstellingen stroken met het verenigingsdoel van de federatie, niet kan optreden voor de belangen die specifiek zijn voor één van de bij de federatie aangesloten verenigingen. Ze oordeelde voorts dat de bestreden beslissingen op het eerste gezicht louter plaatselijke belangen raakten die niet door een overkoepelende vereniging van natuur- en milieuverenigingen op ontvankelijke wijze kunnen worden bestreden (15) .

In haar arrest van 18 februari 1993 somde het Arbitragehof de vereisten op waaraan een vereniging zonder winstoogmerk moet voldoen om voor de rechter een collectief belang te verdedigen : het maatschappelijk doel van de vereniging moet van bijzondere aard zijn en te onderscheiden zijn van het algemeen belang, het collectief belang mag zich niet beperken tot de individuele belangen van haar leden, het maatschappelijk doel moet door de bestreden norm geraakt kunnen worden, dit maatschappelijk doel moet werkelijk worden nagestreefd (wat moet blijken uit de concrete activiteiten van de vereniging), en de vereniging moet zowel in het heden als in het verleden een duurzame werking hebben. In casu werd de vordering ontvankelijk verklaard (16) .

Op 4 maart 1996 oordeelde het Arbitragehof dat de VZW « Mouvement contre le racisme, l'antisémitisme et la xénophobie », de VZW « Ligue des droits de l'homme » en de VZW « Syndicat des avocats pour la démocratie » een doelstelling nastreefden die noch met het individuele belang van hun leden, noch met het algemeen belang samenvalt. Het Arbitragehof verklaarde de vordering tot vernietiging ontvankelijk, aangezien het maatschappelijk doel van de verenigingen werkelijk werd nageleefd (17) .

In 2001 oordeelde het Arbitragehof dat het bewijs van « een voldoende band tussen dat maatschappelijk doel en de aangevochten bepalingen om haar belang bij het behoud van die bepalingen aannemelijk te maken », kon volstaan voor de ontvankelijkheid van de vordering (18) .

Uit de voorbeelden die hierboven werden aangehaald uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie, de Raad van State en het Arbitragehof blijkt dat coherentie in de rechtspraak van hogere rechtbanken zoek is. Ook voor lagere rechtbanken is dit het geval (19) .

Tegengestelde rechtspraak raakt verenigingen in hun eigenheid en dus ook de democratische principes die onze rechtstaat zo hoog in het vaandel draagt. Verenigingen zijn ontstaan uit de behoefte van de mens om zich samen met anderen in te zetten voor de verdediging van gemeenschappelijke belangen. Door het nauwe contact met hun leden blijven zij op de hoogte van wat leeft in de maatschappij en kunnen zij snel inspelen op maatschappelijke tendensen. Ten aanzien van hun achterban hebben zij de democratische plicht om onrechtvaardige toestanden aan te kaarten. De broze democratische rol die zij spelen in onze maatschappij, mag geen dode letter blijven. Het is onaanvaardbaar dat het recht van een vereniging om op te komen voor een collectief belang dat zij nastreeft, niet kan hardgemaakt worden voor de rechtbank.

Waar komt die argwaan van de rechter vandaan ? Enerzijds getuigt weigerachtige rechtspraak van de vrees voor een stroom aan malafide vorderingen ten gevolge van het toekennen van een vorderingsrecht aan verenigingen. Dit blijkt echter niet het geval te zijn, zo bewijst onder andere de Franse ervaring. Het aantal vorderingen door milieuverenigingen is er beperkt gebleven. Anderzijds vreest men dat de rol van het openbaar ministerie uitgehold zou worden. Het is echter niet de bedoeling om via collectieve vorderingen de rol van het openbaar ministerie over te nemen, aangezien verenigingen geen algemeen belang willen nastreven, maar wel een belang dat raakpunten heeft met privé- en algemene belangen. Bovendien zijn verenigingen, in tegenstelling tot het openbaar ministerie, meer geschikt om op een dynamische manier belangen van groeperingen te verdedigen, aangezien zij niet zelden meer vertrouwd zijn met wat leeft in de maatschappij (20) .

III. Het collectief vorderingsrecht : versnipperde wetgeving

Ook de wetgeving wordt gekenmerkt door een gebrek aan samenhang. Om een antwoord te bieden op de vraag van bepaalde groepen uit de samenleving naar een collectief vorderingsrecht, zag een resem aan ad hoc wetten het licht, waaronder de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenofobie ingegeven daden, die verenigingen die tenminste vijf jaar een rechtspersoonlijkheid hebben en de verdediging van de mensenrechten of het bestrijden van discriminatie als doelstelling hebben, de mogelijkheid geeft om voor de rechter de naleving van de wet af te dwingen; de wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument van 14 juli 1991 die aan verenigingen van handelaars een vorderingsrecht toekent tot staking van handelingen die strijdig zijn met de voornoemde wet; de wet op het consumentenkrediet van 12 juni 1991 die een collectief actierecht invoert ten voordele van consumentenverenigingen waarbij zij eveneens aan de rechter kunnen vragen om met voornoemde wet strijdige handelingen te staken; en de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het milieu die een gelijkaardige stakingsvordering toekende aan milieuorganisaties.

Elke wet bepaalt zelf de criteria waaraan verenigingen moeten voldoen om rechtstoegang te verkrijgen. Een allesomvattende en eenduidige regeling met betrekking tot het vorderingsrecht van verenigingen is in het huidige Belgische recht onbestaande. De invoering van bijzondere wetten die collectief vorderingsrechten regelen, leidt tot de versnippering van het recht en doet bijgevolg afbreuk aan de eenheid en de overzichtelijkheid ervan. Dit wetsvoorstel wil door het gemeen gerechtelijk recht aan te passen, deze evolutie een halt toeroepen.

IV. Het collectief vorderingsrecht in andere landen

Een aantal landen staat een eind verder dan België in het toekennen van een collectief vorderingsrecht aan verenigingen, zij het meestal nog beperkt tot bepaalde groeperingen.

In het Nederlandse procesrecht trad op 1 april 2003 een wet in werking die de Belastingdienst de mogelijkheid geeft om massaal bezwaar collectief af te handelen (21) . Op 1 juli 1994 trad de wet van 6 april 1994 tot regeling van de bevoegdheid van bepaalde rechtspersonen om ter bescherming van de belangen van andere personen een rechtsvordering in te stellen (22) , inwerking. Krachtens art. 3 :305a e.v. NBW kan een stichting of een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voorzover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt en degene die door de aangevallen gedraging is getroffen daartegen geen bezwaar maakt. Dit recht strekt zich uit tot alle zowel contractuele als buitencontractuele vorderingen, met uitzondering van de vordering tot schadevergoeding in geld en de vordering tot nakoming door betaling van een geldsom. De actie is subsidiair : ze mag enkel worden ingesteld indien via de collectieve actie een meer effectieve en/of efficiënte rechtsvordering kan bekomen worden. De vordering is ontvankelijk indien de belangen voor bundeling vatbaar zijn. De werkingssfeer van de rechterlijke uitspraak strekt zich uit tot de personen wier belang de rechtsvordering wil beschermen, tenzij dezen zich verzetten. Zij kunnen zich echter niet verzetten indien de aard van de uitspraak ertoe leidt dat de werking niet ten opzichte van slechts enkele personen kan worden uitgesloten.

Nederland heeft één van de ruimste en algemeenste regelingen in Europa. Toch stuit zij op kritiek. Zo gaat zij al te gemakkelijk uit van een solidaire houding van alle gedupeerden die hun belangen vrijwillig bundelen in een rechtspersoon. De onmogelijkheid van schadevergoeding in geld wordt eveneens door sommigen negatief beoordeeld. De regeling zou ook te vrijblijvend zijn, aangezien de betrokkenen vrij zijn om een eigen procedure op te starten. Ingeval van een groot aantal schadelijders die mogelijkerwijze niet allemaal geïdentificeerd kunnen worden of indien de medewerking van allen noodzakelijk is voor de vaststelling van de schade, schiet de rechtsfiguur tekort (23) . Onderhavig wetsvoorstel beperkt echter de toegang tot de rechter niet tot mensen die over voldoende middelen beschikken om dit doel te bereiken en geeft de rechter de mogelijkheid om op basis van de concrete omstandigheden van de zaak een passende sanctie op te leggen.

In Frankrijk pleitte voormalig president Jacques Chirac in 2005 voor de invoering van een hardere versie van de collectieve gerechtelijke vordering voor consumentenverenigingen, opdat deze op een meer effectieve manier zouden kunnen optreden tegen oneerlijke praktijken van bedrijven (24) . In het Franse recht bestaan verschillende vorderingsmogelijkheden, doch vooralsnog is haar versie van de class action erg zacht te noemen. Via de « action en représentation conjointe » kunnen consumentenverenigingen optreden in naam en voor rekening van geïdentificeerde consumenten. Het betreft een collectieve vordering in aansprakelijkheid waarbij het herstel van schade wordt gevorderd die door bepaalde individuele consumenten werd geleden ten gevolge van feiten gepleegd door eenzelfde professioneel en met dezelfde oorsprong. De consumentenorganisatie moet wel van minstens twee consumenten schriftelijk een mandaat krijgen en alle individuele consumenten die schade leden, dienen uiteindelijk een schriftelijke volmacht te verlenen.

In vergelijking met wat geldt in andere landen, evolueerde het collectieve vorderingsrecht in Frankrijk in een ongunstige zin. Consumentenverenigingen kregen wel een recht toegekend om schadevergoeding te vorderen voor schade aan het collectieve belang van de consument, maar de definiëring van het collectieve belang en het bewijs van schade aan dit collectief belang, leidden tot kritische bedenkingen. Pas in 1988 werd aan consumentenverenigingen de mogelijkheid gegeven om een stakingsvordering in te stellen (25) . Onderhavig wetgevend initiatief trekt ook lessen uit de ervaringen in Frankrijk. Het wetsvoorstel wil effectief rechtstoegang mogelijk maken, zonder het te beperken tot stakingsvorderingen. Bovendien stelt het voor om aan de rechter een bredere beoordelingsmarge te geven, zodat hij op basis van de concrete omstandigheden van de zaak een passende herstelmaatregel kan uitspreken.

In Zweden trad op 1 januari 2003 de wet voor de groepsacties in werking (26) . Deze wet bevat ook een individuele class action, waardoor Zweden in Europa een voortrekkersrol vervult. In Zwitserland bevat de Bundesgesetz über den Gerichtsstand in Zivilsachen van 24 maart 2000 een specifieke bepaling voor massaschade. In het Engelse recht werd op 1 april 2000 een specifieke regeling ingevoerd, namelijk de Group Litigation Order.

Ook buiten Europa zagen verschillende regelingen het licht. Drie provincies in Canada kennen een class action-regeling. In andere provincies wordt hier werk van gemaakt (27) . Québec kent niet alleen een collectief vorderingsrecht, maar ook een fonds dat collectieve vorderingen financiert (28) . Aan de Amerikaanse class action-regeling wordt voortdurend gewerkt in de vorm van voorstellen tot aanpassing en verfijning. In het draaiboek « Manual for complex litigation » worden richtlijnen gegeven over het omgaan met massaschade, waarbij geput wordt uit zowel praktische als technisch-juridische ervaringen.

Naar aanleiding van het Groenboek Wettelijke aansprakelijkheid voor producten met gebreken (1999), kondigde de Europese Commissie maatregelen aan om het instellen van collectieve vorderingen door consumenten gemakkelijker te maken. Meer nog : zij is er zich van bewust dat maatregelen best niet beperkt worden tot enkel het consumentenrecht, maar in een breder kader geplaatst dienen te worden. Een Europese regelgeving op het gebied van massaschade zal echter nog een tijd op zich laten wachten (29) .

V. Het vorderingsrecht voor verenigingen ter verdediging van collectieve belangen

Omwille van de hierboven aangehaalde argumenten met betrekking tot rechtszekerheid en vrijwaring van democratische principes van onze rechtstaat, wil dit wetsvoorstel werk maken van een vorderingsrecht voor verenigingen ter verdediging van collectieve belangen. Een collectief belang is een belang dat het persoonlijke belang van de leden van de vereniging overstijgt. Het wetsvoorstel ontwikkelt een aantal criteria in die in combinatie met elkaar voldoende waarborgen bieden om de uitholling van het belangvereiste tegen te gaan en om malafide of onzinnige vorderingen te beletten. Bovendien wordt een halt toegeroepen aan het in rechte optreden van verenigingen die kort voor de aanvang van de procedure worden opgericht zonder dat zij structureel een belangenbehartiging voor ogen hebben.

De criteria zijn de volgende :

verenigingen die wensen op te treden voor een collectief belang, dienen over rechtspersoonlijkheid te beschikken. Rechtspersoonlijkheid geldt immers nog steeds als een waarborg voor een bepaalde mate van organisatie en stabiliteit. Bovendien kunnen normaliter enkel groeperingen of verenigingen met rechtspersoonlijkheid in rechte optreden. Een feitelijke vereniging beschikt niet over de vereiste hoedanigheid om in rechte op te treden. Indien zij dit wél zou wensen, moet elk lid afzonderlijk optreden en zijn belang aantonen (waarbij de feitelijke vereniging niet als partij geldt);

de rechtspersoon dient op het ogenblik van de inleiding van de eis sedert een aantal jaren rechtspersoonlijkheid te hebben. Dit wetsvoorstel stelt één jaar voor;

de rechtspersoon die in rechte optreedt, kan hiertoe slechts overgaan wanneer zijn optreden een werkelijke nastreving van zijn statutair doel oplevert. Het statutaire doel van de rechtspersoon kan niet de enige maatstaf zijn om te beoordelen of een rechtspersoon een bepaald belang in rechte kan verdedigen. De feitelijke werkzaamheden zijn nodig om inhoud te geven aan de statutaire doelomschrijving van de rechtspersoon;

het statutaire doel van de rechtspersoon moet geoorloofd zijn;

de werkelijke bedrijvigheid van de rechtspersoon moet in overeenstemming zijn met zijn statutair doel en betrekking hebben op het collectief belang dat hij beoogt te beschermen. De daadwerkelijke bedrijvigheid kan blijken uit activiteitenverslagen, notulen van vergaderingen, brieven aan leden, publicaties, informatie- en contactbladen, persknipsels, ... De voorwaarde van daadwerkelijke bedrijvigheid moet ruim en soepel worden opgevat.

Artikel 2 beoogt om artikel 18 van het Gerechtelijk Wetboek aan te vullen, dat thans als volgt luidt :

« Het belang moet een reeds verkregen en dadelijk belang zijn.

De rechtsvordering moet worden toegelaten, indien zij, zelfs tot verkrijging van een verklaring van recht, is ingesteld om schending van een ernstig bedreigd recht te voorkomen. »

Het wetsvoorstel ontwikkelt een aantal criteria die in combinatie met elkaar voldoende waarborgen bieden om de uitholling van het belangvereiste tegen te gaan en om malafide of onzinnige vorderingen uit te sluiten.

Zo kan een vereniging die in rechte optreedt hiertoe slechts overgaan wanneer haar optreden een werkelijke nastreving van haar statutair doel oplevert. De feitelijke werkzaamheden zijn nodig om inhoud te geven van de statutaire doelomschrijving van een vereniging.

Verenigingen die wensen op te treden voor een collectief belang dienen over rechtspersoonlijkheid te beschikken. Zij dienen op het ogenblik van de inleiding van de eis sedert één jaar rechtspersoonlijkheid te hebben, een geoorloofd statutair doel te hebben en blijk te geven van een werkelijke bedrijvigheid in overeenstemming met het statutair doel.

Tevens wordt door artikel 3 het artikel 18 van het Gerechtelijk Wetboek in overeenstemming gebracht met artikel 3 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering.

Bart MARTENS
Ludwig VANDENHOVE
Fauzaya TALHAOUI.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 18 van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid :

« De eiser wordt geacht een belang te hebben bij de rechtsvordering ter verdediging van een collectief belang indien hij een rechtspersoon is die op het ogenblik van de inleiding van de vordering sedert ten minste één jaar rechtspersoonlijkheid heeft, hij optreedt ter behartiging van zijn geoorloofd statutair doel en hij blijk geeft van een werkelijke bedrijvigheid in overeenstemming met zijn statutair doel. »

Art. 3

Artikel 3 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering wordt aangevuld met het volgende lid :

« Een rechtspersoon wordt geacht schade te hebben geleden wanneer de uit het misdrijf voortvloeiende schade strijdig is met het door die persoon nagestreefde doel. De rechtspersoon dient tevens te voldoen aan artikel 18 van het Gerechtelijk Wetboek »

20 april 2007.

Bart MARTENS
Ludwig VANDENHOVE
Fauzaya TALHAOUI.

(1) Cass. 19 november 1982, Arr. Cass., 1982-83, 372, concl. E. Krings, Pas. 1983, I, 338 en R.W. 1983-84, 2029, noot J. Laenens.

(2) Lemmens, P., « Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen », R.W., 1984, 2002-2026.

(3) Moreau, T., « L'action d'intérêt collectif dans la lutte contre la pauvreté », J.T., 1994, 493.

(4) Platformtekst « Recht op recht », oproep voor een betere rechtstoegang voor NGO's, augustus 2000.

(5) Tavernier, J., gewezen minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu in het Syntheseverslag « Toegang tot de rechter in milieuzaken : een balans 10 jaar na de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake de bescherming van het leefmilieu », georganiseerd door de Belgische Vereniging voor Milieurecht en de (toenmalige) minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Gent, oktober 2003.

(6) Het wetsvoorstel is gebaseerd op het artikel WAGNER, K., « Collectieve acties in het Belgisch recht », Tijdschrift voor Procesrecht en Bewijsrecht, 2001-4, 150-182. Ook deze toelichting bevat enkele elementen uit dit artikel.

(7) Zie de Toelichting bij het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, door de Commissie ingediend op 24 oktober 2003, COM(2003) 624 definitief, 2003/0246 (COD).

(8) Mededeling van de Bond Beter Leefmilieu ACCC/C/2005/11.

(9) Art. 142, derde lid, van de Grondwet en art. 2, 2o, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

(10) Art. 19, eerste lid, Raad van State-wet.

(11) Cass. 19 november 1982, Arr. Cass., 1982-83, concl. E. Krings, Pas., 1983, I, 338 en R.W., 1983-84, 2029, noot J. Laenens.

(12) Cass. 25 oktober 1985, R.W. 1985-86, 2429, concl. E. Krings.

(13) Raad van State 11 september 1981, VZW Werkgroep voor milieubeheer Brasschaat, R.W. 1981-82, 1876, noot W. Lambrechts.

(14) Raad van State 7 juni 2000, nr. 87 879, zaak A. 80.375/X-8447.

(15) Raad van State 28 maart 2003, nr. 117 681, zaak A. 125.960/X11 094.

(16) Arbitragehof 18 februari 1993, Belgisch Staatsblad van 3 maart 1993.

(17) Arbitragehof 4 maart 1993, Belgisch Staatsblad van 25 maart 1993.

(18) Arbitragehof 7 februari 2001, VZW Vlaamse Concentratie, nr. 10/2001, Belgisch Staatsblad van 1 maart 2001.

(19) Op 17 februari 2005 sprak de rechtbank van Antwerpen zich uit over de zaak die was ingeleid door De Ploeg, een samenwerkingsverband van zeven buurtcomités, samen met Staten-Generaal, tegen de bouwwerken op het Kievitplein in Antwerpen. De eisers wierpen op dat zij bij de bouwwerken op het Kievitplein geen inspraak hadden gekregen en dat het kantoorproject waaraan gewerkt werd een gezonde mix van wonen en werken onmogelijk maakte. Tot een oordeel over de grond van de zaak kwam het echter niet. De rechter verklaarde de vordering van de bewonerscomités onontvankelijk bij gebrek aan voldoende belang. Het vonnis werd nog niet gepubliceerd.

(20) Moreau, T., « L'action d'intérêt collectif dans la lutte contre la pauvreté », JT 1994, 490.

(21) rt. II Wet van 19 december 2002 tot invoering in de algemene wet inzake rijksbelastingen van de mogelijkheid tot het doen van een collectieve uitspraak op massaal bezwaar, Stb. 2003, 10.

(22) Stb., jaargang 1994, uitgegeven op 19 april 2004.

(23) Tzankova, I.N., Afwikkeling van massaschade. Een functioneel onderzoek naar de afdoening van massale claims in het civiele recht, dissertatie in voorbereiding, 2000-2005, Schoordijk Instituut, Universiteit van Tilburg, 179-180.

(24) Maussion, C., « Clients mécontants unis au tribunal », in Libération.fr, http://www.liberation.fr, geraadpleegd op 11 februari 2005.

(25) Demuynck, I., « Rechtshandhaving door de stakingsrechter », R .W., 2001-2002, nr. 34, 1253-1256.

(26) Lagen om grupprättegung 2001/02 :107, wetsvoorstel SOU 1994 :151.

(27) Tzankova, I.N., Afwikkeling van massaschade. Een functioneel onderzoek naar de afdoening van massale claims in het civiele recht, dissertatie in voorbereiding, 2000-2005, Schoordijk Instituut, Universiteit van Tilburg, 183-184.

(28) Demuynck, I., « Rechtshandhaving door de stakingsrechter in milieuaangelegenheden », R.W. 2001-2002, nr. 40, 1495.

(29) Tzankova, I.N., Afwikkeling van massaschade. Een functioneel onderzoek naar de afdoening van massale claims in het civiele recht, dissertatie in voorbereiding, 2000-2005, Schoordijk Instituut, Universiteit van Tilburg, 185.