3-1147/8

3-1147/8

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

18 APRIL 2007


Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren


AMENDEMENTEN


Nr. 4 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 1 tot 2

Deze artikelen vervangen door de art. 1 tot 37, luidend als volgt :

« HOOFDSTUK I. — algemene bepaling

Artikel 1. — Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK II. — Definities

Art. 2.— Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :

1º inrichting : naargelang het geval hondenkwekerij, kattenkwekerij, dierenasiel, dierenpension of handelszaak voor dieren, met uitzondering van de inrichtingen die, wat levende dieren betreft, uitsluitend ongewervelden of vissen verkopen die als visaas dienen of levende vissen gehouden in bassins en bestemd om in vijvers te leven;

Indien op hetzelfde adres jaarlijks ten minste drie nesten honden of katten geboren worden, wordt dit als één hondenkwekerij of kattenkwekerij beschouwd, onafhankelijk van het aantal verantwoordelijken voor de dieren;

2º dierenasiel : al dan niet openbare instelling die beschikt over de gepaste inrichting om onderdak en nodige zorgen te verschaffen aan verloren, achtergelaten, verwaarloosde, in beslag genomen of verbeurdverklaarde dieren met uitzondering van de inrichtingen die door de bevoegde overheid erkend zijn voor opvang van uitsluitend dieren die tot de inheemse fauna behoren;

3º beheerder : de eigenaar of de zaakvoerder van de inrichting;

4º verantwoordelijke : de persoon die in de inrichting aanwezig is en er een direct toezicht uitoefent op de dieren;

5º verantwoordelijke van een dier : de persoon, eigenaar of houder van een dier die er gewoonlijk een onmiddellijk beheer of toezicht op uitoefent;

6º de dienst : de federale overheidsdienst belast met de dierenbescherming;

7º identificatiegegevens : het ras, het geslacht, de geboortedatum, de haarkleur en de vachtsoort en, in voorkomend geval, het identificatieteken;

8º contractdierenarts : de dierenarts erkend overeenkomstig artikel 4, vierde lid van de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde die met de verantwoordelijke van een inrichting een contract heeft afgesloten overeenkomstig artikel 5 van dit besluit;

9º paspoort : officieel document waarin alle gegevens betreffende de identiteit van een hond en zijn verantwoordelijke worden opgenomen en waarin tevens de gegevens betreffende het gezondheidsstatuut van het dier vermeld worden.

HOOFDSTUK III. — Procedure voor de erkenning van inrichtingen

Art. 3. — § 1. Voor de uitbating van een inrichting is de voorafgaande erkenning, bedoeld in artikel 5, § 1 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, vereist. De aanvraag tot erkenning moet, volledig ingevuld en ondertekend door de beheerder, ingediend worden bij het gemeentebestuur van de plaats waar de inrichting zich bevindt, door middel van het formulier waarvan het model zal bepaald worden door de Koning.

De aanvrager dient de kosten voortvloeiend uit de erkenning te betalen door overschrijving op een rekening die door de Koning wordt aangewezen. Het bedrag hangt af van de soort en de grootte van de inrichting :

1º hondenkwekerij met :

— tot 10 vrouwelijke fokdieren : 75 euro;

— meer dan 10 vrouwelijke fokdieren : 250 euro;

2º kattenkwekerij met

— tot 10 vrouwelijke fokdieren : 75 euro;

— meer dan 10 vrouwelijke fokdieren : 250 euro;

3º dierenpension : 75 euro;

4º dierenhandelszaak voor dieren : 75 euro;

De betaling van deze kosten is niet vereist voor de erkenningsaanvraag voor een dierenasiel.

Indien zich op hetzelfde adres meerdere erkenningsplichtige inrichtingen bevinden, moeten afzonderlijke aanvragen worden ingediend.

§ 2. De aanvraag dient te bevatten :

1º een schematisch plan van de inrichting met aanduiding van de bestemming van de verschillende lokalen;

2º een beschrijving van de verblijfsruimten van de dieren met vermelding van :

— het aantal en de soorten beschikbare verblijfsruimten alsmede hun afmetingen;

— het aantal en de soorten dieren die er gehouden kunnen worden;

3º een kopie van het contract als bedoeld in artikel 5;

4º een bewijs van betaling van de kosten als bedoeld in § 1.

§ 3. Elke wijziging van de capaciteit of van de soorten dieren die gehouden wordt, deelt de beheerder zo snel mogelijk mee aan de dienst. Bij ingrijpende wijzigingen van de punten als bedoeld in het 1º en 2º van § 2 kan de dienst eisen dat een nieuwe aanvraag wordt ingediend.

Elke wijziging van beheerder van de inrichting moet binnen twee maanden bij aangetekend schrijven worden gemeld aan de Dienst.

Wanneer de inrichting langer dan twee maanden zonder beheerder blijft, moet een nieuwe erkenningsaanvraag ingediend worden. Elke stopzetting van activiteit moet binnen een maand aan de dienst gemeld worden.

§ 4. Na het verlenen van zijn advies in het bijzonder met betrekking tot de eerbiediging van de voorwaarden van de milieuvergunning, maakt het gemeentebestuur het dossier binnen 30 dagen na ontvangst over voor onderzoek aan de dienst.

§ 5. De Koning verleent de erkenning op advies van de dienst binnen zes maanden nadat hij de volledige aanvraag ontving indien aan de voorwaarden gesteld in de wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan. De erkenning is geldig voor een periode van tien jaar en uitsluitend voor de op een bepaald adres uit te voeren activiteit en voor de diersoorten, vermeld in de erkenning. Aan de erkenning kunnen beperkingen met betrekking tot de soorten, rassen en het aantal dieren verbonden worden.

§ 6. Bij erkenning van een inrichting wordt een « erkenningscertificaat » afgeleverd.

§ 7. De Koning kan op ieder ogenblik de erkenning intrekken van een inrichting die niet langer voldoet aan de in de wet en haar uitvoeringsbesluiten gestelde voorwaarden.

De erkenning wordt van ambtswege ingetrokken indien de beheerder of de verantwoordelijke zich verzet tegen de controle, zelfs als deze onaangekondigd plaatsvindt gedurende de openingstijden. Dit geldt ook voor de lokalen die tot woning dienen indien deze in de erkenningsaanvraag als verblijfplaats voor de inrichting werden opgegeven.

HOOFDSTUK IV. —Voorwaarden voor de erkenning van inrichtingen

Afdeling 1. — Algemene voorwaarden

Onderafdeling 1. — Uitrusting

Art. 4. — § 1. De dieren worden op passende wijze gehuisvest. Ze hebben voldoende bewegingsruimte. Bij het ontwerpen en inrichten van de huisvesting wordt rekening gehouden met het soortspecifieke gedrag. Een monotone omgeving wordt vermeden.

De constructie van de dierenverblijven is stevig en maakt ontsnappen onmogelijk. Indien de dierenverblijven zich buiten bevinden, zijn ze bestand tegen slechte weersomstandigheden.

De gebruikte materialen zijn zo gekozen en onderhouden dat de dieren er zich niet aan kunnen verwonden of zich er niet door vergiftigen.

§ 2. Indien de dieren voortdurend binnen gehuisvest worden, worden de temperatuur en de luchtvochtigheid aangepast aan de behoeften van de aanwezige dieren.

§ 3. Het voeder wordt op hygiënische wijze opgeslagen. Voor de opslag van vers vlees, vis of andere bederfbare voedingsmiddelen is een koelinstallatie nodig.

§ 4. Kadavers, afval, strooisel en uitwerpselen worden niet opgeslagen op plaatsen waar levende dieren of voedermiddelen worden ondergebracht. Bovendien worden ze opgeslagen en verwijderd op de wijze bepaald door de bevoegde overheid.

§ 5. Voldoende blusapparatuur dient aanwezig te zijn, behalve wanneer de dieren in privéwoningen worden gehouden.

Het gemeentebestuur kan bij de aanvraag tot erkenning de installatie van een branddetectie- en alarmsysteem opleggen indien de inrichting niet gelegen is op dezelfde plaats als het woonhuis van de verantwoordelijke of als er geen permanent toezicht is. Bovendien wordt in dat geval ofwel een degelijk noodplan voorgelegd aan het gemeentebestuur, ofwel naam, adres en telefoonnummer van de persoon die in geval van nood buiten de openingsuren gecontacteerd kan worden op leesbare wijze aangebracht aan de ingang van de inrichting.

Onderafdeling 2. — Verzorging van de dieren

Art. 5. — § 1. Voor de verzorging van de dieren is voldoende en bekwaam personeel ter beschikking. De Koning kan voorwaarden stellen wat aantal en opleiding van dit personeel betreft. Voor de honden- en kattenkwekerijen wordt het personeelsaantal vastgesteld in artikel 7.

§ 2. Aan de dieren behorende tot soorten die het behoeven, wordt voldoende drinkbaar water ter beschikking gesteld. Zij krijgen voldoende voeder dat aangepast is aan hun leeftijd, gewicht en activiteitsniveau, evenals aan hun specifieke behoeften. Niet opgenomen en bevuild voeder wordt regelmatig verwijderd en drinkwater wordt geregeld ververst.

§ 3. De dieren worden niet voortdurend in de duisternis of in het licht gehouden. Het natuurlijke dag- en nachtritme wordt gerespecteerd zelfs op de sluitingsdagen van de inrichting. Daartoe wordt er voor passend dag- of kunstlicht gezorgd.

§ 4. De dieren worden tenminste tweemaal per dag gecontroleerd. Indien de dieren niet gezond lijken te zijn of gedragsstoornissen vertonen, onderneemt de verantwoordelijke onmiddellijk de nodige stappen om de oorzaak vast te stellen en dit te verhelpen. Indien nodig doet hij een beroep op de contractdierenarts of bij afwezigheid op diens plaatsvervanger.

§ 5. De verantwoordelijke treft de nodige voorzorgen en schikkingen om een goede gezondheid van de dieren te waarborgen. Deze omvatten in het bijzonder :

1º het op passende wijze isoleren van zieke dieren;

2º een adequaat toezicht op de nieuw binnengekomen dieren die, indien nodig, afgezonderd gehouden worden;

3º de regelmatige reiniging en ontsmetting van de dierenverblijven en lokalen en van de materialen waarmee de dieren in contact komen;

4º maatregelen tegen het binnendringen van dieren die ongewenst zijn en ziekten overbrengen;

5º de bestrijding van inwendige en uitwendige parasieten;

6º het van elkaar gescheiden houden van soorten of dieren die elkaar, al dan niet van nature, vijandig gezind zijn.

Art. 6. — § 1. De beheerder sluit een contract af met een erkende dierenarts waarin deze wordt belast met de regelmatige controle op het welzijn, de gezondheidstoestand, de verzorging en de huisvesting van de dieren en de vaccinaties moet uitvoeren. De Koning bepaalt een model van contract.

De verantwoordelijke ontbiedt de contractdierenarts voor de controlebezoeken waarvan de minimumfrequentie als volgt is vastgesteld :

1º in honden- en kattenkwekerijen :

— tot en met 10 vrouwelijke fokdieren : één bezoek per jaar;

— van 11 tot 20 vrouwelijke dieren : één bezoek per semester;

— van 21 tot 50 vrouwelijke fokdieren : één bezoek per kwartaal;

— meer dan 50 vrouwelijke fokdieren : één bezoek per maand.

2º in handelszaken voor dieren en in asielen :

— één bezoek per jaar (ongeacht de soorten die er worden gehouden);

— één bezoek per kwartaal indien er honden of katten worden gehouden of verkocht.

3º in pensions voor honden/katten :

— één bezoek per zomervakantie;

— één bezoek per kwartaal tijdens de perioden van activiteit indien er meer dan twintig plaatsen voor honden en katten zijn.

4º indien de dienst gezondheids- of welzijnsproblemen vaststelt, kan deze een hogere frequentie van bezoeken opleggen. Bovendien kan de dienst de nodige maatregelen treffen om de verspreiding van besmettelijke ziekten te beperken, met inbegrip van een opschorting van de handel.

§ 2. De contractdierenarts schrijft in een register bij elk van deze bezoeken :

1º de datum van het controlebezoek en zijn handtekening;

2º zijn waarnemingen en opmerkingen;

3º zijn eventuele aanbevelingen.

Dit register moet in de inrichting worden bewaard en ter beschikking zijn van de controlerende overheid gedurende tenminste twee jaar.

§ 3. Wanneer de beheerder of de verantwoordelijke geen gepast gevolg geven aan de opmerkingen en adviezen van de contractdierenarts of als hij niet wordt ontboden voor de regelmatige controle van de inrichting, meldt de contractdierenarts dit schriftelijk aan de dienst.

§ 4. De erelonen van de contractdierenarts zijn ten laste van de beheerder.

§ 5. Bij verbreking van het in § 1 bedoelde contract wordt de andere partij hiervan bij aangetekend schrijven op de hoogte gebracht met een kopie aan de Dienst. Het lopende contract blijft gelden tot aan de ondertekening van een nieuw contract en ten hoogste dertig dagen na de verbreking. Een kopie van het nieuwe contract wordt binnen de acht dagen na zijn sluiting gezonden aan de dienst.

Afdeling 2. — Bijzondere voorwaarden voor het houden van honden en katten

Onderafdeling 1. — Uitrusting

Art. 7. — § 1. De afmetingen van de verblijven voor honden en katten zijn aangepast aan de grootte van dieren. De vereiste minimumnormen worden bepaald door de Koning. Voor de berekening van de afmetingen van de werphokken, wordt alleen het moederdier in aanmerking genomen tenzij de jongen de leeftijd van acht weken overschrijden.

In dierenasielen mag in uitzonderlijke gevallen van overbevolking tijdelijk afgeweken worden van de in het koninklijk besluit vastgestelde minimumnormen, op voorwaarde dat de dieren niet in hun welzijn geschaad worden en hen dagelijks voldoende lichaamsbeweging gegeven wordt. Deze periode mag in elk geval niet meer dan twee maanden per jaar bedragen.

In afwijking van het eerste lid mogen in de winkelruimte van een handelszaak voor dieren, honden en katten die niet ouder zijn dan vier maanden tijdelijk gehouden worden in een hok of kooi dat beantwoordt aan de minimumafmetingen bepaald bij koninklijk besluit.

§ 2. De vloer van het hok is effen, goed gedraineerd en makkelijk schoon te maken. Hij zuigt geen water op. Een houten vloer is verboden behalve op de rustplaats.

Het gebruik van roostervloeren is slechts toegestaan voor een beperkt gedeelte van de hokoppervlakte en slechts mits ze voldoende steun geven aan de poten. Het strooisel wordt geregeld ververst. Na gunstig advies van de dienst, kan een bijkomende ruimte bedekt met gras, grind of een ander adequaat materiaal toegelaten worden. De dieren beschikken over een droge en comfortabele rustplaats.

§ 3. Met uitzondering van de hokken waar de dieren werpen, laat tenminste één zijde van het hok het dier toe naar buiten te kijken. Deze oppervlakteopening bedraagt minstens 1/4 van de oppervlakte van deze kant en bevindt zich op ooghoogte van de dieren. De afscheiding tussen de hokken is zodanig dat de dieren elkaar niet kunnen verwonden.

§ 4. Hoogdrachtige dieren en vrouwelijke dieren met niet-gespeende jongen beschikken over geschikt nestmateriaal. Tevens is hun verblijf uitgerust met een gepaste verwarmingsbron.

Bovendien hebben pups manipuleerbare voorwerpen ter beschikking teneinde hun omgeving te verrijken.

§ 5. Voor katten zijn, behalve in handelszaken, voorwerpen aanwezig waarop zij kunnen klimmen en waaraan zij hun nagels kunnen scherpen. Er zijn op meerdere niveaus rustplaatsen aanwezig. Katten in hokken beschikken steeds over een kattenbak met voldoende absorberende vulling.

§ 6. In de inrichtingen waar de dieren binnen gehouden worden is er voldoende natuurlijke lichtinval voor de ontwikkeling van een normaal dag — en nachtritme. De lokalen worden voldoende verlucht en geventileerd om condensatie, te hoge luchtvochtigheid en te hoge concentratie van schadelijke gassen te vermijden.

§ 7. Dieren die buiten gehouden worden, beschikken over een beschaduwde plek gedurende periodes van hoge temperaturen en volle zon, evenals over een tochtvrij schuilhok dat beschutting biedt tegen koude, neerslag en vochtigheid van de bodem. Het schuilhok is voldoende groot opdat het dier er zich vlot in kan bewegen. De opening is voldoende groot opdat het dier er ongehinderd door kan.

§ 8. Inrichtingen voor meer dan vijftig volwassen dieren beschikken over een lokaal voor onderzoek, verzorging, en kleinere diergeneeskundige ingrepen dat tevens indien nodig afzondering van bepaalde dieren toelaat.

§ 9. Indien op hetzelfde adres verschillende erkenningsplichtige inrichtingen zijn gelegen, is er een dusdanige scheiding tussen de inrichtingen dat er geen enkel rechtstreeks contact is tussen de dieren van de verschillende inrichtingen.

Onderafdeling 2. — Verzorging van honden en katten

Art. 8. — Het personeel behandelt de dieren met zachtheid en bekwaamheid.

Tussen zonsopgang en zonsondergang moet een minimale interactieve aanwezigheid verzekerd zijn om gewenning van de dieren aan mensen te bevorderen. In honden- en kattenkwekerijen waar tien tot twintig vrouwelijke fokdieren worden gehouden, is een persoon ten minste 4 uur per dag bezig met de verzorging van de dieren. Van 21 tot en met 50 vrouwelijke fokdieren is een persoon ten minste 8 uur per dag bezig met de verzorging van de dieren.

Vanaf 51 vrouwelijke fokdieren wordt per schijf van 50 vrouwelijke fokdieren, vier uur extra uitgetrokken voor het verzorgen van de dieren.

Art. 9. — § 1. Indien meerdere dieren in eenzelfde hok zitten, kunnen ze gelijktijdig eten. Het voeder wordt verstrekt in een aangepast en schoon recipiënt. Behalve in geval van droogvoeder wordt niet opgenomen voeder uit het hok verwijderd alvorens nieuw voeder te verstrekken. Er is steeds drinkbaar water ter beschikking.

§ 2. Volwassen honden beschikken permanent over een geschikt voorwerp om op te knagen. Wanneer ze in groep gehouden worden, wordt dergelijk voorwerp regelmatig, maar enkel onder toezicht, verstrekt.

§ 3. Vanaf het einde van hun derde levensweek hebben de dieren toegang tot niet-vloeibaar voeder. Het volledige spenen van de dieren mag niet gebeuren voor de leeftijd van zes weken, tenzij de contractdierenarts een tegengesteld advies geeft.

Art. 10. — § 1. De contractdierenarts noteert de door hem uitgevoerde vaccinaties in het officiële paspoort voor die dieren die daarover moeten beschikken of in het gepersonaliseerd vaccinatieboekje voor de andere dieren, met vermelding van de naam van het vaccin, het lotnummer en de datum van toediening en dit na verificatie of aanvulling van de identificatiegegevens van het dier. Hij brengt er zijn naam en handtekening in aan.

§ 2. De Koning kan de vaccinatie van honden en katten tegen bepaalde ziekten opleggen.

§ 3. De Koning kan maatregelen nemen om bepaalde ziekten in de inrichtingen op te sporen en uit te roeien. Hij kan de methoden en de diagnostische tests om deze ziekten aan te tonen, vaststellen.

Art. 11. — Wanneer dieren samen in een hok geplaatst worden, worden de nodige voorzorgen genomen om agressie te vermijden.

Art. 12. — § 1. De nagels van honden worden regelmatig gecontroleerd en indien nodig geknipt.

§ 2. De vacht van de dieren moet onderhouden worden en, indien nodig, getrimd, geknipt of geschoren.

Afdeling 3. — Bijzondere voorwaarden voor het houden van andere dieren

Onderafdeling 1. — Kleine zoogdieren

Art. 13. — § 1. De kooien zijn voorzien van voldoende strooisel aangepast aan de gehouden diersoort. Het strooisel wordt geregeld ververst teneinde voldoende droog te zijn.

§ 2. De Koning bepaalt minimumnormen voor kooien voor kleine knaagdieren en konijnen.

§ 3. Voor fretten bepaalt de Koning de minimumnormen voor kooien. Het personeel behandelt de dieren met zachtheid en bekwaamheid om gewenning van de dieren aan mensen te bevorderen.

Onderafdeling 2. —Vogels

Art. 14. — § 1. Kooien hebben tenminste dusdanige afmetingen dat de vogels ongehinderd met de vleugels kunnen klappen en hun veren kunnen verzorgen. De minimumnormen die gelden voor het houden van sommige kooi- en volièrevogels worden door de Koning bepaald. Deze normen gelden niet voor jonge vogels die nog afhankelijk zijn van hun ouders.

§ 2. Kooien en volières zijn voorzien van zitstokken waarvan de diameter aangepast is aan de soort en de lengte aan het aantal vogels en die hen toelaten gelijktijdig te zitten. Deze zitstokken mogen niet boven het drinkwater of het voeder aangebracht worden.

§ 3. Aan de vogels wordt de mogelijkheid geboden om een zand — of een waterbad te nemen. Watervogels beschikken over water om in te baden.

Onderafdeling 3. — Reptielen en Amfibieën

Art. 15. — § 1. Vivaria voor amfibieën en reptielen worden, naargelang de behoeften van de soort, ingericht met rotspartijen, takken, planten, en een waterpartij. Zij worden goed geventileerd en zijn uitgerust met een adequaat bevochtigings- en verwarmingssysteem naargelang de behoeften van de soort. Voor hagedissen is er een UV-verlichting en voor slangen een schuilplaats. Waterschildpadden beschikken over een landoppervlakte. Alle vivaria voor landdieren beschikken over een permanent droog landsgedeelte. Het water van de drinkbakjes wordt minstens dagelijks vervangen en de drinkbakjes worden minstens eens per week ontsmet.

§ 2. De dieren beschikken over een gepast substraat dat schoon en vrij van parasieten gehouden wordt. Het substraat wordt minstens één keer per maand volledig vervangen alsmede bij elke vervanging van de soort in terrarium.

§ 3. Een drinkwatervoorziening per druppelaar wordt systematisch geplaatst in vivaria voor kameleons.

§ 4. Nutteloze stress bij de dieren wordt vermeden, in het bijzonder bij het schoonmaken van vivaria.

§ 5. De soorten die verschillende ecologische voorwaarden vereisen, mogen niet samen gehouden worden.

§ 6. Het lokaal waarin de vivaria staan, is schoon en goed geventileerd.

§ 7. Het verstrekte voedsel is aangepast aan de behoeften van de soort. Met uitzondering van ongewervelden en van vissen mag geen enkel dier levend als voedsel aan reptielen gegeven worden.

§ 8. Als het nodig is om dieren in winterslaap te laten gaan, gebeurt dit in een aangepaste plaats weg van het publiek.

§ 9. Mannetjes van territoriale soorten worden afzonderlijk gehouden teneinde conflicten te vermijden.

§ 10. De Koning bepaalt de minimumnormen voor vivaria voor hagedissen, schildpadden, slangen en amfibieën.

Onderafdeling 4. — Aquariumvissen

Art. 16. — § 1. De Koning bepaalt de minimumnormen voor aquaria.

§ 2. Behalve voor aquaria met de mannelijke Betta splendens, wordt het water van elk aquarium gezuiverd door een individueel of gecentraliseerd filtersysteem en is het aquarium tevens uitgerust met een individuele luchtvoorziening of een andere efficiënt verluchtingssysteem. Het gehalte aan nitrieten (NO2-) is steeds lager dan 0,3 mg per liter.

Het niveau van filtratie en verluchting houdt rekening met het aantal vissen in het aquarium.

§ 3. Het materiaal gebruikt voor de manipulatie van de vissen behoort specifiek tot één aquarium of tot een geheel van aquaria in serie of wordt na elk gebruik schoongemaakt en in een ontsmettingsvloeistof bewaard.

Onderafdeling 5. — Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 17. — De Koning kan nadere regels vaststellen wat betreft de voorwaarden voor het houden en de verzorging van de verschillende diersoorten bedoeld in onderafdelingen 1, 2, 3 en 4.

Hij kan eveneens normen vaststellen voor het houden van dieren die niet vermeld zijn in deze onderafdelingen.

Afdeling 4. — Bijzondere uitbatingvoorwaarden

Onderafdeling 1. — Honden- en kattenkwekerijen

Art. 18. — § 1. De verantwoordelijke houdt een inventaris bij waarin de gegevens van alle voor het fokken bestemde vrouwelijke dieren zijn opgenomen. Al deze vrouwelijke dieren worden binnen een termijn van ten hoogste één jaar vanaf de datum van bekendmaking van deze wet geïdentificeerd en geregistreerd in overeenstemming met de wettelijke procedure voorzien voor identificatie en registratie van honden. De Koning bepaalt het model van deze inventaris.

§ 2. Daarnaast houdt de verantwoordelijke voor elke worp een foksteekkaart bij waarvan de Koning het model bepaalt. De verwerver van een dier kan de gegevens over de worp raadplegen, met uitzondering van de gegevens van de andere verwervers.

§ 3. De gegevens vermeld in § 1 en 2 worden binnen de 48 uren na een eventuele wijziging van de toestand aangepast. Ze worden op elk moment ter beschikking gehouden van de controlerende overheid. Ze worden bewaard tot ten minste twee jaar nadat het vrouwelijke dier, of het laatste vermelde vrouwelijke dier, de kwekerij heeft verlaten. Deze documenten mogen op geïnformatiseerde wijze worden bijgehouden, op voorwaarde dat de gegevens integraal bewaard worden tot de laatste dag van de maand voorafgaand aan de lopende maand.

Art. 19. — § 1. Het is verboden vrouwelijke dieren meer dan tweemaal per jaar te laten werpen.

§ 2. Het fokken met dieren die een erfelijke aandoening vertonen, waarvan de lijst bepaald is door de Koning, is er verboden.

§ 3. De Koning kan er het kweken van bepaalde rassen of types van honden of katten verbieden.

§ 4. Het fokken door het kruisen van verschillende rassen is er verboden behoudens uitzonderingen die schriftelijk toegestaan werden door de Koning op advies van de Raad voor Dierenwelzijn of van de maatschappijen ter verbetering van de honden — en kattenrassen.

Onderafdeling 2. — Dierenasielen

Art. 20. — § 1. De hoofdactiviteit van een dierenasiel is de opvang van verloren, achtergelaten, verwaarloosde, in beslag genomen of verbeurdverklaarde dieren of van dieren waarvan de eigenaar niet in staat is voor hen te zorgen. Het asiel tracht, in de mate van het mogelijke, de dieren die hiervoor in aanmerking komen te plaatsen en waakt erover het verblijf van de opgevangen dieren niet nodeloos te verlengen. Het fokken en het verkopen van dieren door een asiel zijn verboden.

§ 2. Voor soorten waarvoor geen huisvestingsnormen zijn vastgesteld, gaat de dienst, vooraleer een erkenning wordt afgeleverd, na of de omstandigheden geschikt zijn om de op te vangen dieren te huisvesten.

§ 3. Diersoorten die meer gespecialiseerde kennis vereisen worden volgens beschikbaarheid, opgenomen in een dierenasiel erkend voor deze soorten.

Art. 21. — § 1. Onverminderd een eventuele verbintenis met het gemeentebestuur en met inachtneming van de geldende gewestelijke verordeningen neemt de verantwoordelijke de hem aangeboden dieren op voor zover hij over de gepaste opvangruimte en kennis en ervaring beschikt.

§ 2. Bij de aankomst van een dier gaat de verantwoordelijke na of dit een identificatieteken draagt.

Voor de dieren die een identificatieteken dragen :

1º in geval van verloren of zwervende dieren is de verantwoordelijke verplicht onverwijld de nodige stappen te ondernemen voor het terugvinden van de eigenaar van het dier en deze onmiddellijk te verwittigen;

2º wanneer het gaat om dieren die spontaan werden afgestaan, verzekert de verantwoordelijke van het asiel er zich van, bij de ontvangst of in ieder geval alvorens het dier uit de inrichting te verwijderen, dat de verantwoordelijke van het dier dit dier inderdaad wenst af te staan aan het asiel.

§ 3. Wanneer de gezondheidstoestand of het gedrag van het dier adoptie ernstig bemoeilijkt, kan het dier gedood worden met inachtneming van zijn welzijn en in overleg met de contractdierenarts die zelf de nodige euthanasie zal uitvoeren en deze in het register zal vermelden.

§ 4. De verantwoordelijke houdt een overzichtsregister bij overeenkomstig het model bepaald door de Koning waarin wijzigingen binnen de 48 uren worden vermeld.

§ 5. Naast het register houdt de verantwoordelijke voor elke hond een individueel dossier bij dat bestaat uit drie documenten :

1º een opnameformulier overeenkomstig het model bepaald door de Koning;

2º een beoordelingsfiche van het gedrag in het asiel overeenkomstig het model bepaald door de Koning;

3º een adoptiecontract overeenkomstig het model bepaald door de Koning.

Het document als bedoeld in het eerste lid, 1º bevat gegevens over de voorgeschiedenis met betrekking tot gezondheid, gedrag en omgeving van de hond die wordt afgestaan aan het asiel.

Het document als bedoeld in het eerste lid, 2º bevat de waarnemingen over het gedrag van de hond tijdens het verblijf van de hond in het asiel.

Het document als bedoeld in het eerste lid, 3º bestaat uit het contract dat wordt afgesloten tussen het asiel en de adoptant van de hond. Het model omvat de rubrieken die minimaal in het contract vermeld moeten worden.

Met uitzondering van de identiteit van de vorige eigenaars, worden de gegevens die voorkomen op de verklaring van afstand van een hond en de beoordelingsfiche van het gedrag in het asiel meegedeeld aan de personen die het dier willen adopteren. Het paspoort of het vaccinatieboekje wordt aan de nieuwe verantwoordelijke van het dier meegegeven.

§ 6. De verantwoordelijke vergewist er zich van door het stellen van de gepaste vragen dat de kandidaatadoptant de nodige omgeving en verzorging kan bieden aan het dier. De Koning stelt een lijst van vragen vast die in elk geval gesteld worden vóór de adoptie van een hond. Dat document wordt ter beschikking gesteld van iedere bezoeker van het dierenasiel.

§ 7. De documenten als bedoeld in § 4 en 5 worden minstens twee jaar na het vertrek van het dier of het laatste dier, bewaard. Ze mogen op geïnformatiseerde wijze worden bijgehouden, op voorwaarde dat de gegevens integraal bewaard worden tot de laatste dag van de maand voorafgaand aan de lopende maand. Ze zijn op elk moment ter beschikking van de controlerende overheid.

Art. 22. — De bepalingen van deze onderafdeling zijn niet van toepassing op de hokken die in sommige gemeenten bestaan voor een eerste opvang in afwachting van overbrenging naar een erkend asiel.

Onderafdeling 3. — Dierenpensions

Art. 23. — § 1. De verantwoordelijke ziet er aan de hand van het paspoort of het vaccinatieboekje dat wordt voorgelegd op toe dat de aan de inrichting toevertrouwde honden en katten in orde zijn met de vaccinatie tegen de volgende ziekten :

1º voor honden : de ziekte van Carré, parvovirose, hepatitis contagiosa canis, bordetellose en influenza (kennelhoest);

2º voor katten : panleucopenie (typhus), rhinotracheitis (coryza), leucose.

§ 2. Het vaccinatieboekje of het paspoort vergezelt het dier tijdens zijn verblijf in de inrichting.

Art. 24. — § 1. Bij het in pension nemen van een dier sluit de verantwoordelijke met de eigenaar een overeenkomst, in tweevoud opgemaakt en waarvan elke partij een exemplaar bewaart.

De overeenkomst vermeldt :

1º een volgnummer;

2º de naam, adres en het ondernemingsnummer van de inrichting;

3º de naam, adres en telefoonnummer van de eigenaar van het dier;

4º de verblijfsduur van het dier met datum van aankomst en voorziene vertrek;

5º de verbintenis van de verantwoordelijke van het pension om het dier afzonderlijk dan wel in groep te huisvesten, om het dier op een vooraf overeengekomen manier te voederen en om een bepaalde dierenarts te raadplegen indien nodig;

6º de naam, adres en telefoonnummer van een persoon gemandateerd door de eigenaar indien deze niet bereikbaar is;

7º de naam van het dier;

8º het identificatieteken van het dier of bij gebrek daaraan, het signalement;

9º de belangrijke eigenschappen van het dier;

10º de gewoonten van het dier (eetgewoonten, gedrag, enz.);

11º eventuele ziekten of aandoeningen, de te verstrekken behandelingen en, eventueel, de laatst ontvangen behandelingen;

12º de naam van de behandelende dierenarts.

In de overeenkomst kan tevens overeengekomen worden dat het dier onaangekondigd bezocht kan worden door de eigenaar of een door deze aangewezen persoon.

De overeenkomsten worden door de verantwoordelijke van de inrichting gedurende ten minste twee jaren na het vertrek ven het dier bewaard en zijn op elk moment ter beschikking van de controlerende overheid. De Koning kan het model voor de overeenkomst vaststellen.

§ 2. Rekening houdend met het feit dat de dieren zich in een niet-vertrouwde omgeving bevinden, schenken de verantwoordelijke of zijn personeel hen bijzondere aandacht, eventueel door hen vertrouwde voorwerpen zoals deken, mand of speelgoed ter beschikking te stellen.

Onderafdeling 4. — Handelszaken voor dieren

Art. 25. — § 1. De verantwoordelijke van een handelszaak voor dieren waar honden of kattenverhandeld worden, houdt voor elk van deze diersoorten een register bij volgens het model, bepaald door de Koning.

§ 2. De gegevens vermeld in § 1 worden binnen de 48 uren na een eventuele wijziging van de toestand aangepast. Het register is op elk moment ter beschikking van de controlerende overheid en wordt ten minste twee jaar bewaard. Het mag op geïnformatiseerde wijze worden bijgehouden, op voorwaarde dat de gegevens integraal bewaard worden tot de laatste dag van de maand voorafgaand aan de lopende maand.

Art. 26. — § 1. In de handelszaken die open zijn voor het publiek wordt voor andere dieren dan honden, katten, fretten, konijnen, cavia's, hamsters, muizen en ratten, de correcte wetenschappelijke naam op leesbare wijze aangebracht op de verblijven waarin ze worden gehouden. Wanneer een gewone naam bestaat, wordt deze eveneens vermeld minstens in de taal van het gebied waar het dier op de markt wordt gebracht. De Koning kan de te hanteren taxonomische lijsten of referentiewerken aanduiden.

§ 2. In de handelszaken die open zijn voor het publiek mogen geen dieren worden tentoongesteld die niet verkocht mogen worden.

§ 3. Honden en katten mogen niet in het uitstalraam van de winkel of op het voetpad vóór de winkel worden tentoongesteld.

§ 4. Elke soort van reptielen of amfibieën wordt tenminste door zijn wetenschappelijke naam geïdentificeerd. Verder staat voor elke soort een beschrijving van de aanbevolen huisvestingsvoorwaarden ter beschikking met betrekking tot :

1º dag- en nachttemperatuur;

2º vochtigheidsgraad overdag en 's nachts;

3º type van vivarium en minimumafmetingen ervan in functie van de gehouden soort.

§ 5. Voor elke soort reptielen en amfibieën wordt ook vermeld :

1º de voeding van adult en juveniel;

2º de maximumgrootte van het adult.

§ 6. Elke vissoort wordt ten minste door zijn wetenschappelijke naam geïdentificeerd.

Verder staat voor elke vissoort een beschrijving van de aanbevolen huisvestingsvoorwaarden ter beschikking met betrekking tot :

1º het zoutgehalte of de dichtheid in geval van zeewater;

2º de pH in geval van zoet water;

3º de hardheid (gH en kH) of geleidbaarheid voor zoet water;

4º de temperatuur van het water.

Een dichtheidsmeter, een systeem om de pH te meten, een thermometer en een geleidbaarheidsmeter staan ter beschikking van de klanten en de controlerende overheid.

§ 7. Geen enkele vis uit een aquarium dat zieke vissen bevat of in serie verbonden is met een aquarium waarin zich zieke vissen bevinden, mag worden verkocht. De Koning kan nadere regels vaststellen wat betreft de voorwaarden voor de tentoonstelling van verschillenden soorten van dieren in handelszaken voor dieren.

HOOFDSTUK V. — Voorwaarden voor het verhandelen van dieren

Afdeling 1. — algemene voorwaarden voor het verhandelen van dieren

Art. 27. — § 1. Verboden is de verhandeling van :

1º dieren met duidelijke ziektesymptomen of aangeboren zichtbare gebreken;

2º frauduleus ingevoerde dieren en illegaal gehouden dieren;

3º niet of te vroeg gespeende zoogdieren;

4º dieren die een niet toegelaten ingreep hebben ondergaan, behalve indien de ingreep werd verricht vóór het verbod van kracht werd.

§ 2. De verkoop van zwervende, verloren of achtergelaten dieren is verboden.

§ 3. De verantwoordelijke van een dier mag geen valse informatie verstrekken over onder meer de leeftijd, de afkomst of de benaming van een te koop aangeboden dier, noch mag hij bedrieglijke publiciteit voeren om de verkoop van een dier te bevorderen.

Art. 28. — Het is verboden om dieren op markten, beurzen en kermissen te verhandelen zonder over een erkenning als dierenhandelszaak overeenkomstig deze wet te beschikken.

Art. 29. — Het is verboden om honden of katten te verhandelen :

1º die jonger zijn dan zeven weken;

2º die niet overeenkomstig de wettelijke voorschriften werden geïdentificeerd en geregistreerd;

3º zonder overeenstemmend wettelijk voorgeschreven identificatie- en registratiedocument.

Afdeling 2. — Bijzondere voorwaarden voor verhandeling van dieren door de inrichtingen

Onderafdeling 1. — algemene voorwaarden

Art. 30. — § 1. De verantwoordelijke van een kwekerij of een handelszaak geeft aan de particuliere koper de nodige richtlijnen met betrekking tot voeding, huisvesting en verzorging van het dier. Aan de koper wordt op zijn verzoek een gedateerd overdrachtsbewijs overhandigd waarop datum, naam van de verkoper, soort en aantal dieren vermeld zijn.

§ 2. De Koning kan de soorten, taxa of categorieën van dieren aanduiden waarvoor de richtlijnen, als bedoeld in § 1 schriftelijk verstrekt worden en de inhoud of uitwerkingsvoorwaarden van deze richtlijnen vaststellen.

§ 3. De verantwoordelijke van een erkende inrichting hangt het in artikel 2, § 6 bedoelde erkenningscertificaat op zichtbare wijze uit in zijn inrichting.

Onderafdeling 2. — Bijzondere voorwaarden voor het verhandelen van honden en katten

Art. 31. — De verantwoordelijke van de kwekerij of handelszaak geeft bij de verkoop van een hond of een kat een waarborg over de gezondheid van het dier. Daartoe overhandigt hij de koper een behoorlijk ingevuld garantiecertificaat dat overeenstemt met het model bepaald door de Koning. Een exemplaar van dit certificaat wordt gedurende ten minste één jaar door de verkoper bewaard. Onverminderd de rechten die de koper zou kunnen laten gelden overeenkomstig de geldende wettelijke rechtsmiddelen, en meer bepaald de artikelen 1641 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, laat de garantie aan de koper de keuze tussen de terugbetaling van de verkoopprijs, en de vervanging van het dier of de gedeeltelijke terugbetaling van het dier volgens de voorwaarden uiteengezet in het certificaat.

Bij aankoop van een hond of kat door de beheerder van een erkende handelszaak voor dieren, kan deze de verkoper ontheffen van de verplichting om aan hem een garantiecertificaat af te leveren.

Art. 32. — Wanneer het om de verhandeling van een hond gaat, worden de richtlijnen als bedoeld in artikel 29, § 1, schriftelijk meegegeven aan de koper, vergezeld van gepaste schriftelijke richtlijnen met betrekking tot de opvoeding van de hond, goedgekeurd door de contractdierenarts.

Art. 33. — De Koning kan de vaccinatie van honden en katten verplichten tegen de ziekten die Hij bepaalt.

Art. 34. — § 1. In alle publiciteit voor de verhandeling van honden of katten in een ander dan een gespecialiseerd tijdschrift laat de verantwoordelijke van een erkende inrichting zijn ondernemingsnummer daarin vermelden.

§ 2. Voor de aankondigingen die gepubliceerd worden op internet gelden dezelfde voorwaarden als voor deze die geplaatst worden in tijdschriften, al naargelang het gaat om niet-gespecialiseerde dan wel om gespecialiseerde sites.

§ 3. Onder gespecialiseerd tijdschrift of gespecialiseerde website wordt begrepen, een tijdschrift of een website die een gewaarborgd minimum aan regelmatig aangepaste redactionele inhoud omvat in verband met het houden, het kweken of het verhandelen van dieren en waarvan de aankondigingen uitsluitend de verkoop betreffen van dieren of van voorwerpen die hiermee rechtstreeks verband houden.

Onderafdeling 3. — Bijzondere voorwaarden voor het verhandelen van andere dieren

Art. 35. — De Koning kan bijzondere voorwaarden vaststellen voor de verhandeling van andere dieren dan honden en katten.

HOOFDSTUK VI. — Overgangsbepalingen

Art. 36. — De erkenningen verleend met toepassing van het koninklijk besluit van 17 februari 1997 houdende erkenningvoorwaarden voor hondenkwekerijen, kattenkwekerijen, dierenasielen, dierenpensions en handelszaken voor dieren, en de voorwaarden inzake de verhandeling van dieren, blijven geldig tot hun vervaldatum.

Art. 37. — § 1. De inrichtingen die in activiteit zijn op het ogenblik van de publicatie van deze wet en die nog niet voldoen aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 5, sluiten een contract af met een erkende dierenarts en zenden binnen negentig dagen na de publicatie van deze wet een kopie hiervan aan de dienst.

§ 2. In afwijking van artikel 2, § 2, 5º, kan de dienst een voorlopige erkenning afleveren. De voorlopige erkenning vervalt zodra de minister de beslissing aangaande de erkenningaanvraag genomen heeft overeenkomstig artikel 2, § 5. ».

Verantwoording

De wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn van dieren bevat een aantal bepalingen over het houden van, de handel in en het vervoer van dieren.

Artikel 5 met betrekking tot het uitbaten van honden- en kattenkwekerijen, dierenasielen en pensions (inrichtingen) en artikel 10 met betrekking tot het verhandelen van dieren geven een machtiging aan de Koning om normen en voorwaarden verder uit te werken.

Gezien de wet dateert van 1986 en de Koning ruim 20 jaar later nog steeds geen besluiten heeft uitgevaardigd op basis van de genoemde artikels, zijn wij van oordeel dat de wetgever regulerend moet optreden.

Gezien het maatschappelijk belang dat vandaag gehecht wordt aan het welzijn van dieren, meer bepaald aan gezelschapdieren, moeten de vele erkende inrichtingen die dieren houden of verhandelen aan goed controleerbare normen blijven voldoen.

Sinds de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 17 februari 1997 (Belgisch Staatsblad van 24 mei 1997) houdende de erkenningsvoorwaarden voor hondenkwekerijen, kattenkwekerijen, dierenasielen, dierenpensions en handelszaken voor dieren en de voorwaarden inzake de verhandeling van dieren werden immers meer dan 2000 inrichtingen erkend.

Dit amendement heeft eveneens tot doel :

1. het verbeteren van het dierenwelzijn

2. het verbeteren van het verantwoordelijkheidsbesef van de beroepsmensen

3. het verbeteren van het verantwoordelijkheidsbesef en het informeren van de kopers van dieren

4. de wetgeving makkelijker toepasbaar en controleerbaar maken.

De belangrijkste wijzigingen van dit wetsvoorstel ten opzichte van het koninklijk besluit van 17 februari 1997 dat momenteel nog van kracht is, zijn :

1. voortaan zullen alle inrichtingen verplicht zijn om een contract af te sluiten met een erkend dierenarts, waarvan de frequentie van de verplichte bezoeken vastligt. Deze dierenarts is belast met het controleren van het welzijn en de gezondheidstoestand van de dieren en de noodzakelijke vaccinaties. Bij koninklijk besluit van 28 mei 2004 betreffende de identificatie en registratie van honden is deze dierenarts bovendien verplicht om zelf de identificatie van de honden in de erkende instellingen uit te voeren. Het is ook hij die verantwoordelijk is voor de euthanasie in de dierenasielen;

2. in de honden- en kattenkwekerijen moet vanaf 10 vrouwelijke fokdieren overdag een minimale aanwezigheid van personeel verzekerd zijn voor de verzorging van de honden en katten om de socialisering te bevorderen;

3. de registers van binnenkomst en vertrek van de dieren, die reeds verplicht waren, worden uniform maar op een soepele manier vastgelegd om de zichtbaarheid te verbeteren en de controle te vergemakkelijken;

4. ook het waarborgcertificaat, dat reeds verplicht was voor honden en katten, wordt door middel van een model vastgelegd om elk misverstand te vermijden en het toepassingsveld ervan wordt verruimd tot sommige aangeboren afwijkingen;

5. in de asielen moet elke hond over een individueel dossier beschikken dat gegevens bevat over vroeger gedrag, gedragswaarnemingen tijdens het verblijf in het asiel en het adoptiecontract gesloten met de persoon die de zorg voor de hond op zich wil nemen. Alle nuttige informatie moet worden meegedeeld aan de adoptie-kandidaat die samen met de verantwoordelijke van het asiel, aan de hand van een reeks pertinente vragen, zal nagaan welk type van hond het best bij hem past;

6. het hoofdstuk dat handelt over de voorwaarden voor het verhandelen van dieren verduidelijkt de aparte verantwoordelijkheden van eenieder die een dier verhandelt en die een minimaal aantal voorwaarden dient in acht te nemen en van de verantwoordelijke van een handelszaak voor dieren of een kwekerij die uiteraard meer verplichtingen heeft. Deze laatste moet bijvoorbeeld aan de koper relevante gegevens verstrekken over de voorwaarden voor het houden van de dieren die hij verkoopt. Voor honden zijn schriftelijke richtlijnen in verband met de opvoeding vereist. Ten slotte is er voortaan een erkenning vereist voor het verhandelen van dieren op markten, beurzen en kermissen.

Een duidelijke en goed controleerbare wet zal immers een verbod op de verkoop van gezelschapsdieren in handelszaken overbodig maken.

Nr. 5 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 4

Dit artikel schrappen.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 4.

Mia DE SCHAMPHELAERE.