3-1342/6

3-1342/6

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

30 JANUARI 2007


Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 1018, 6ŗ, en 1022 van het Gerechtelijk Wetboek


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT

DOOR DE HEER WILLEMS


I. Inleiding

Zie Stuk Senaat, nr. 3-1686/5.

II. Algemene bespreking

Zie Stuk Senaat, nr. 3-1686/5.

III. Artikelsgewijze bespreking

Artikelen 1 en 2

Over deze artikelen worden geen opmerkingen gemaakt.

Artikel 3

Mevrouw Nyssens dient op dit artikel een amendement in (stuk Senaat nr. 3-1342/5, amendement nr. 4), dat strekt om het tweede lid van het voorgestelde artikel 1022 te vervangen als volgt : « De rechtsplegingsvergoeding dekt de kosten en het ereloon van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij op gedeeltelijke, maar betekenisvolle wijze. ».

Volgens de indiener is het belangrijk dat de rechtsplegingsvergoedingen worden hervormd tot volwaardige verdedigingsvergoedingen, wat een substantiėle stijging van die vergoedingen impliceert.

De heer Cheffert dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-1342/2, amendement nr. 3), dat ertoe strekt het laatste lid van het voorgestelde artikel 1022 te doen vervallen.

De indiener meent dat de bevoegdheid van de rechter om de door de Koning vastgestelde bedragen te verdubbelen of te verminderen aanleiding geeft tot verwarring. De rechtzoekende weet nog steeds niet welk bedrag hij zal moeten betalen als zijn vordering faalt, aangezien dat bedrag kan worden verdubbeld/verminderd in kennelijk onredelijke situaties.

Door de rechter zo'n beoordelingsbevoegdheid toe te staan, verliest men het oorspronkelijke doel, namelijk de betere toegankelijkheid van het gerecht, uit het oog. De advocaat kan zijn cliėnt niet duidelijk meedelen welke risico's hij loopt als hij zijn zaak verliest. Daardoor zullen veel mensen ervoor terugschrikken om een gerechtelijke procedure op te starten.

Bovendien kan het concept « kennelijk onredelijke situatie » in de verschillende gerechtelijke arrondissementen en in de verschillende rechtbanken anders worden geļnterpreteerd.

Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-1342/2, amendement nr. 1), dat beoogt het laatste lid van het voorgestelde artikel 1022 te vervangen als volgt : « Op verzoek van een van de partijen en bij speciaal gemotiveerde beslissing kan de rechter op grond van duidelijke billijkheidsoverwegingen deze vergoeding hetzij verlagen, hetzij verhogen. De vergoeding kan evenwel niet meer bedragen dan het dubbele van het basisbedrag en niet minder dan het door de Koning vastgestelde bedrag. »

De indiener onderstreept dat de toegankelijkheid van het gerecht veronderstelt dat het maximumbedrag van de rechtsplegingsvergoeding dat verschuldigd is, als forfaitaire bijdrage in de advocatenrekening, op een voorzienbare manier kan worden vastgesteld.

De beginselen van de behoorlijke rechtspleging eisen evenwel dat altijd naar billijkheid wordt gestreefd.

In bepaalde omstandigheden kan het onbillijk zijn om een schuldenaar die ongelukkig en te goeder trouw is, een rechtsplegingsvergoeding op te leggen — zelfs als die tot de helft is herleid. Er moet rekening worden gehouden met de kennelijke wanverhouding tussen de respectieve sociaal-economische situaties van de partijen bij het geding. Als men daarmee geen rekening houdt en de rechtzoekende te goeder trouw het risico laat lopen dat hij wordt veroordeeld tot een substantiėle rechtsplegingsvergoeding, los van de specifieke omstandigheden van de zaak, kan de toegang van de zwaksten uit onze samenleving tot het gerecht in het gedrang komen.

Het voorgestelde amendement stemt in dit opzicht overeen met het standpunt van de Ordre des barreaux francophones et germanophone.

De heer Collas en mevrouw Defraigne dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-1342/2, amendement nr. 2), dat beoogt het laatste lid van het voorgestelde artikel 1022 te vervangen als volgt :

« Op verzoek van een van de partijen en bij speciaal gemotiveerde beslissing kan de rechter op grond van duidelijke billijkheidsoverwegingen deze vergoeding hetzij verlagen, hetzij verhogen. De vergoeding kan evenwel niet meer bedragen dan het dubbele van het oorspronkelijke bedrag en niet minder dan het door de Koning vast te stellen bedrag. ».

De indieners vermelden dat dit het tekstvoorstel is van de Ordre des barreaux francophones et germanophone (OBFG). De bedoeling is de rechter een ruimere bevoegdheid te laten en zijn optreden niet te beperken tot het halveren of verdubbelen van de oorspronkelijke bedragen. In dat opzicht is dit voorstel dus liberaler dan dat van de Orde van Vlaamse Balies (OVB).

Dit systeem biedt de rechter meer bewegingsvrijheid omdat hij op verzoek van een van de partijen bij speciaal gemotiveerde beslissing en op grond van duidelijke billijkheidsoverwegingen, het basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding kan verlagen of verhogen.

De vergoeding mag niet meer bedragen dan het dubbele van het oorspronkelijke bedrag en niet minder dan het door de Koning vastgestelde bedrag.

De rechter kan de rechtsplegingsvergoeding dus halveren maar is niet verplicht om zover te gaan.

Hij kan dus een rechtsplegingsvergoeding vaststellen die tussen de basisvergoeding en de dubbele rechtsplegingsvergoeding in zit. Hij kan de basisvergoeding ook verlagen tot een door de Koning vastgesteld bedrag.

Volgens de indieners, en dus ook volgens het OBFG, veronderstelt de toegankelijkheid van het gerecht dat het maximumbedrag van de rechtsplegingsvergoeding dat verschuldigd is als forfaitaire bijdrage in de advocatenrekening, op een voorzienbare manier kan worden vastgesteld.

De beginselen van een behoorlijke rechtspleging eisen evenwel ook dat altijd naar billijkheid wordt gestreefd.

Zo kan het in bepaalde omstandigheden onbillijk zijn om een schuldenaar, die ongelukkig en te goeder trouw is, een rechtsplegingsvergoeding op te leggen zelfs als die tot de helft is teruggebracht.

Men moet ook rekening kunnen houden met de kennelijke wanverhouding tussen de respectieve sociaaleconomische situaties van de partijen bij het geding.

Als men daarmee geen rekening houdt en de rechtzoekende te goeder trouw het risico laat lopen dat hij wordt veroordeeld tot een substantiėle rechtsplegingsvergoeding, los van de specifieke omstandigheden van de zaak, kan de toegang van de zwaksten uit onze samenleving tot het gerecht in het gedrang komen.


Wetsvoorstel nr. 3-1342 vervalt ingevolge de aanneming van wetsvoorstel nr. 3-1686.


Dit verslag is goedgekeurd bij eenparigheid van de 9 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Luc WILLEMS. Hugo VANDENBERGHE.