3-1988/4

3-1988/4

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

22 DECEMBER 2006


Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (I)


Evocatieprocedure


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 22 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het beginsel in te voeren van de dubbele nationaliteit voor Belgische burgers die vrijwillig een vreemde nationaliteit verkrijgen

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 22 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het beginsel in te voeren van de dubbele nationaliteit voor de Belgische onderdanen die een vreemde nationaliteit aannemen

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 22 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 22 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het beginsel in te voeren van de dubbele nationaliteit voor de Belgische onderdanen die een vreemde nationaliteit aannemen

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 22 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit

Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit met het oog op vereenvoudiging en de invoering van een dubbele nationaliteit voor Belgen die een vreemde nationaliteit aannemen


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR

DE HEER MAHOUX


I. Inleiding

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers op 21 november 2006 ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 51-2760/1). Het werd door de Kamer aangenomen op 20 december 2006 en op diezelfde dag overgezonden aan de Senaat, die het wetsontwerp op 21 december 2006 heeft geëvoceerd.

De commissie voor de Justitie, die bevoegd was voor de artikelen 367 tot 391, heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 13, 19, 21 en 22 december 2006 in aanwezigheid van de minister voor de Justitie.

Met toepassing van artikel 27, 1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie de bespreking van dit wetsontwerp aangevat vóór de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

II. Inleidende uiteenzetting door de minister van Justitie

Titel XVII

Justitie

Hoofdstuk 1

Wijzigingen van de bepalingen van het burgerlijk wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming

Art. 367 tot 374

Deze afdeling strekt ertoe dringend wijzigingen aan te brengen aan zekere bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake de afstamming. Deze materie is bevat in een wet afgekondigd op 1 juli 2006, die nog niet werd bekendgemaakt.

Een van de doelstellingen van deze wet van 2006 is rekening te houden met de arresten van de Raad van State, die meerdere malen de wet van 31 maart 1987 met betrekking tot de afstamming heeft terechtgewezen, wegens strijdigheid met de gelijkheids- en non-discriminatieprincipes.

Maar nu blijkt dat zekere bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, in combinatie met de wet van 1 juli 2006 op hun beurt als discriminerend zouden kunnen worden beschouwd.

Artikel 367 wijzigt in de eerste plaats artikel 312 van het Burgerlijk Wetboek inzake het betwisten van het moederschap. De wet van 1 juli 2006 schept immers een discriminatie ten aanzien van de andere betwistingen door in geen enkele termijn en geen enkele beperking te voorzien inzake de hoedanigheid om te vorderen in het kader van het betwisten van het moederschap, ontstaan uit de geboorteakte.

Zoals voor de betwisting van het vaderschap is eveneens vastgesteld dat de vordering ingediend moet worden tijdens het jaar van het ontdekken van de geboorte.

De artikelen 368 en 370 van het ontwerp verbeteren een discriminatie die voorkwam in de artikelen 318, § 2, en 330, § 1, van het Burgerlijk Wetboek zoals gewijzigd bij de wet van 2006. die legt bepaalde termijnen op voor de vaderschapsbetwistingen. Voor de diverse betrokkenen kan het startpunt van de termijn worden uitgesteld, aangezien de datum die in aanmerking moet worden genomen die is van de kennisname van het onjuiste karakter van de band van afstamming. Alleen de vordering van het kind genoot niet van deze mogelijkheid

Artikel 369 van het ontwerp is één van de belangrijkste. Krachtens de wet van 1987 is de betwisting van het vaderschap niet mogelijk voor de geboorte. De erkenning kan daarentegen voor de geboorte gebeuren. De tekst van 1987 maakt het voor een man dus mogelijk de toestemming tot erkenning te vorderen voor de geboorte van het kind. Dat is belangrijk voor de burgers.

De wet van 2006 schaft deze mogelijkheid zonder enige rechtvaardiging af. Ze moet weer ingesteld worden.

De vordering van de man die het vaderschap opeist zal dus kunnen aanhangig worden gemaakt en er zal uitspraak over kunnen worden gedaan voor de geboorte.

Artikel 372 van het ontwerp heeft betrekking op de overgangsbepalingen. De wet van 1 juli 2006 heft de artikelen 320 en 323 van het Burgerlijk Wetboek op.

Degenen die de rechten bezitten die voortvloeien uit deze bepalingen zullen dus niet meer van het voordeel ervan kunnen genieten, zonder dat ze een termijn krijgen om een vordering in te stellen.

Artikel 373 van het ontwerp werd aanzienlijk geamendeerd in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Het blijkt dat bepaalde gemeentelijke administraties belangrijke praktische problemen zouden kunnen hebben indien de wet van 1 juli 2006 (die tegelijk met deze wet zal gepubliceerd worden) vanaf januari 2007 in werking treedt.

De wet zal dus uiterlijk op 1 juli 2007 in werking treden.

Hoofdstuk 2

Wijzigingen van de wetten van 8 april 1965 en 15 mei 2006 inzake jeugddelinquentie

Art. 375 tot 378

De voorgestelde wijzigingen aan de wetgeving betreffende de jeugdcriminaliteit zijn van louter wetgevingstechnische aard (afschaffen van verwijzingen naar artikelen die inmiddels zijn opgeheven, vernummering).

Verder verwijst de minister naar de toelichting (stuk Kamer, nr. 51-2761/1).

Hoofdstuk 3

Wijzigingen van het Wetboek van de Belgische nationaliteit

Art. 379 tot 389

De wet van 1 maart 2000 voorzag in een reeks belangrijke wijzigingen aan het Wetboek van de Belgische nationaliteit. De inwerkingtreding van deze wet bracht aan het licht dat sommige van deze bepalingen tegenstrijdig waren met de intentie van de wetgever of dat ze dienden te worden verbeterd om de algemene samenhang van het huidige Wetboek te behouden.

Dit is de doelstelling van dit hoofdstuk dat de keuzes die in 2000 gemaakt werden niet in het gedrang brengt.

Artikel 379

Definitie van het wettig verblijf

Het artikel bepaalt dat het indienen van een verzoek tot het verkrijgen van de Belgische nationaliteit slechts door een vreemdeling kan gebeuren die wettig in België verblijft op het ogenblik dat hij deze aanvraag doet.

Dat is logisch. Het is paradoxaal om het een persoon mogelijk te maken een aanvraag van Belgische nationaliteit in te dienen als deze — op het ogenblik van deze aanvraag — niet wettig verblijft op ons grondgebied.

Er werd trouwens een definitie van het begrip wettig verblijf bepaald voor de toepassing van het Wetboek van de Belgische Nationaliteit om komaf te maken met de interpretatieverschillen omtrent dit begrip.

Artikel 380

Het geval van buitenlandse personen die in België bevallen en die hun kind niet aangeven aan hun ambassade

Deze bepaling komt tegemoet aan een problematiek die niet nieuw is. Artikel 10 van het huidige Wetboek van de Belgische nationaliteit wordt — in bepaalde geïsoleerde gevallen — op een oneigenlijke manier gebruikt door de onderdanen van vreemde landen die in België aankomen in het kader van een beperkt verblijf, die in ons land bevallen en geen kind aangeven bij hun ambassade terwijl hun nationaal recht dit als een noodzakelijke voorwaarde bestempelt opdat het kind de nationaliteit van zijn land kan verkrijgen. Het niet naleven van deze formaliteit brengt de staatloosheid van het kind teweeg dat Belg wordt door de toepassing van artikel 10 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.

Om een einde te stellen aan deze praktijk stelt de minister voor een lid toe te voegen aan dit artikel dat bepaalt dat het kind geen Belg wordt als het de nationaliteit van zijn ouders kan verkrijgen door het vervullen van een administratieve formaliteit bij hun ambassade.

Artikel 381

Artikel 11bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit

Op dit ogenblik kent artikel 11bis automatisch de Belgische nationaliteit toe aan een vreemd kind dat van bij de geboorte zijn hoofdverblijfplaats in België heeft, ook wanneer de ouders slechts genieten van een beperkte verblijfsvergunning in België.

Artikel 381, 1º, van het ontwerp bepaalt de draagwijdte van dit artikel in het Wetboek van de Belgische nationaliteit door de Belgische nationaliteit slechts aan het vreemd kind toe te kennen van wie ten minste één ouder voor onbeperkte tijd in België mag verblijven.

Artikelen 382 en 383

Artikel 12bis, § 1, 2º, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit

Krachtens artikel 12bis, § 1, 2º, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit kunnen de vreemdelingen die in het buitenland geboren zijn de Belgische nationaliteit verkrijgen als één van hun verwekkers de Belgische nationaliteit heeft op het ogenblik dat ze de nationaliteitsverklaring afleggen.

In combinatie met de vroegere versie van artikel 10 van de wet van 15 december 1980 bood deze bepaling deze vreemdelingen de mogelijkheid te genieten van een verblijfsvergunning zonder dat dit verblijfsrecht gepaard diende te gaan met het indienen van een verzoek tot het verkrijgen van de Belgische nationaliteit, noch met het bewijs dat de betrokkene effectieve banden met zijn verwekker behouden had.

In het kader van de hervorming van de gezinshereniging die afgelopen september werd goedgekeurd, is artikel 10 van de wet van 15 december 1980 gewijzigd door het afschaffen van de automatische toekenning van een verblijfsvergunning aan de vreemdeling die in aanmerking komt voor de toepassing van artikel 12bis, § 1, 2º, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit. Voortaan wordt bepaald dat dit recht op verblijf slechts door de betrokkene kan worden verworven als deze de Belgische nationaliteit aanvraagt en krijgt.

In concreto werd artikel 12bis, § 1, 2º, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit op drie punten gewijzigd :

(1) De vreemdeling die in het buitenland verblijft kan zijn nationaliteitsverklaring indienen vanuit zijn land van herkomst bij de Belgische diplomatieke post waaronder hij ressorteert. Het huidige artikel 12 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit legt inderdaad op dat de nationaliteitsverklaring wordt gedaan bij een ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar de vreemdeling zijn hoofdverblijfplaats heeft, wat een hoofdverblijfplaats in België verplicht veronderstelt. Nu geniet de vreemdeling niet meer automatisch van een verblijfsrecht in België waardoor deze zijn hoofdverblijfplaats in België kan vastleggen om zijn verklaring te kunnen indienen. De wet moest dus gewijzigd worden om aan de betrokkene de mogelijkheid te bieden zijn verzoek vanuit het buitenland te doen.

(2) Voor de aangever die in het buitenland resideert zijn er ook twee bijzondere voorwaarden vastgesteld : 1º hij moet effectieve banden hebben behouden met zijn Belgische verwekker; 2º de verwekker moet zijn hoofdverblijfplaats in België hebben.

Dit is gerechtvaardigd door het feit dat de betrokkene wiens hoofdverblijfplaats niet in België is, geen banden kan hebben met België louter wegens de Belgische nationaliteit van zijn verwekker of adoptant. Men stelt dus duidelijk dat hij effectieve banden moet hebben met zijn Belgische verwekker.

(3) In de huidige versie stelt artikel 12bis, § 1, 2º twee verschillen van onterechte behandeling in. Het is noch van toepassing op de vreemdeling die geadopteerd werd door een persoon die in het bezit is van de Belgische nationaliteit op het moment van de aangifte, noch op de vreemdeling die in België geboren is uit een verwekker die in het bezit was van de Belgische nationaliteit op het moment van de aangifte. Artikel 382 komt hieraan tegemoet.

De termijn voor de controle door het parket

De termijn die het parket toebedeeld krijgt om het bestaan aan te geven van ernstige persoonlijke feiten die het verkrijgen van de Belgische nationaliteit kan verhinderen en die oorspronkelijk 4 maanden bedroeg, werd door de wet van 1 maart 2000 gebracht tot een maand.

Wij stelden al snel vast dat deze termijn moeilijk na te leven was rekening houdend met de werkoverlast waaraan de parketten het hoofd moeten bieden. De term « onverwijld » die thans gehanteerd wordt in het Wetboek van de Belgische Nationaliteit wordt anders geïnterpreteerd met hetzelfde gevolg : de wettelijke termijn wordt in de praktijk haast nooit nageleefd.

Wij stellen dus enerzijds voor de termijn die de verschillende instanties toebedeeld krijgen om het bestaan aan te geven — in het kader van het verkrijgen van de nationaliteit — van een ernstig persoonlijk feit naar 4 maanden te brengen en om anderzijds deze termijn om te vormen tot een strikte termijn die ingaat op de datum dat de aangifte gedaan werd bij of gericht aan de ambtenaar van de burgerlijke stand of van de diplomatieke missie of de consulaire carrièrepost.

Er werden tevens twee bijzondere regels ingevoerd die tot doel hebben de twee bijzondere theoretische situaties te omkaderen die zich kunnen voordoen in de veronderstelling dat de ambtenaar van de burgerlijke stand het dossier niet aan het parket zou overzenden binnen 5 werkdagen van de aangifte.

Deze nieuwe procedure zal toepasselijk zijn op de verklaringen van nationaliteit en van keuze respectievelijk op de artikels 11bis, 12bis en 13 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.

Artikel 384

De wettige verblijfsvoorwaarde voor het indienen van een geldige naturalisatieaanvraag bij het Parlement

In 2000 kortte het Parlement de vereiste verblijfstermijn in van vijf jaar naar drie jaar en naar twee jaar voor de vluchtelingen en staatlozen. De kandidaat Belg kan deze periode bewijzen met een inschrijving in de registers of nog aan de hand van elk ander document van officieel verblijf dat werd afgeleverd door een federale, regionale of lokale overheid.

De vaste jurisprudentie van de Naturalisatiecommissie van de Kamer van volksvertegenwoordigers vereist dat de kandidaat voor de Belgische nationaliteit het bewijs levert van wettige verblijfsvergunning die de vereiste periode dekt van drie jaar voor de ontvankelijkheid van zijn aanvraag. Om te beletten dat de instanties die belast zijn met het signaleren van het bestaan van een ernstig persoonlijk feit betreffende van de aanvrager onnodig onderzoeksdossiers behandelen die de Kamer automatisch verwerpt, wordt voorgesteld expliciet te bepalen dat de hoofdverblijfplaats moet gedekt zijn door een wettige verblijfsvergunning, in overeenstemming met de praktijk van de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Artikel 385

Het verdagen van de naturalisatieaanvragen als er andere gevallen zijn, gebaseerd op het Wetboek van de Belgische nationaliteit

Dit artikel 492 voegt onder meer een nieuw lid in in artikel 21, § 2, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, dat bepaalt dat de naturalisatieaanvragen verdaagd worden als een vreemdeling een aanvraag indiende voor het verkrijgen van de Belgische nationaliteit op een andere grond dan artikel 19 van het Wetboek. Het is de bedoeling te verhinderen dat de parketten en de Kamer van volksvertegenwoordigers niet onnodig de dossiers onderzoeken die door dezelfde personen zijn ingediend op grond van meerdere beschikkingen van het Wetboek van de Belgische Nationaliteit.

Artikel 386

De opheffing van het verbod in het Belgisch recht op de dubbele nationaliteit

De minister is bijzonder verheugd eindelijk de opheffing aan het Parlement te kunnen voorstellen van het verbod — in het Belgisch recht — op de dubbele nationaliteit.

Dit verbod vloeide voort uit de uitvoering van Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963 betreffende de beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit. Dit verdrag ging uit van het concept dat het niet wenselijk was meerdere nationaliteiten te bezitten en dat de gevallen van meervoudige nationaliteit zoveel mogelijk beperkt dienden te worden.

De mobiliteit van de burgers is sterk toegenomen, de toename van het aantal zogeheten « gemengde » huwelijken, de bevestiging van het egaliteitsbeginsel « man-vrouw » in het overbrengen van de nationaliteit in vele Staten zorgden ervoor dat dit verbod door de feiten achterhaald is.

Artikel 386 heft dit verbod dus op.

Er werd trouwens ook voorgesteld de verplichting van de tienjaarlijkse nationaliteitsverklaring op te heffen die bestaat ten aanzien van de Belgen die in het buitenland zijn geboren en die doorlopend hun hoofdverblijfplaats in het buitenland hadden van 18 tot 28 jaar. Deze schijnbaar overbodige formaliteit wordt door onze medeburgers vaak vergeten met het niet onbelangrijk gevolg dat de Belgische nationaliteit verloren gaat.

Artikel 387

Het vervallen van de nationaliteit wegens fraude

Op dit ogenblik bevat het Wetboek van de Belgische nationaliteit geen enkele bepaling die a posteriori toelaat om een persoon de Belgische nationaliteit te ontnemen als deze frauduleus verkregen werd.

Wij stellen voor om dit juridisch vacuüm op te vullen. Hierbij worden toestanden geviseerd als bijvoorbeeld : valse verklaringen om de nationaliteit te verkrijgen, bijvoorbeeld door zich onder een valse identiteit kenbaar te maken of het geval waarbij een vreemdeling een ander statuut op frauduleuze wijze heeft verkregen dat hem toegang verstrekt tot de Belgische nationaliteit (een valse vluchteling die zijn statuut verliest om redenen die verband houden met fraude).

Deze maatregel wordt omkaderd door twee belangrijke nadere regels :

(1) de vervallenverklaring zal slechts uitgesproken worden in de gevallen waarbij de fraude opzettelijk was en bepalend voor het verkrijgen van de nationaliteit.

(2) de vordering tot vervallenverklaring moet beperkt worden in de tijd : zij kan ingesteld worden binnen de vijf jaar die volgt op het verkrijgen van de nationaliteit.

Hoofdstuk 4

Wijzigingen van artikel 43quater van het Strafwetboek met het oog op de omzetting van het kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen

Art. 390 en 391

Het kaderbesluit van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen moet uiterlijk op 15 maart 2007 in ons recht zijn omgezet.

De bepalingen van artikel 43quater van het Strafwetboek inzake de verruimde verbeurdverklaring komen reeds ruim tegemoet aan de vereisten gesteld in dit kaderbesluit, te weten : effectieve regels hebben om te bepalen wanneer opbrengsten van misdrijven kunnen worden verbeurd verklaard, onder meer inzake de bewijslast van de herkomst van vermogensbestanddelen in het bezit van een persoon die is veroordeeld voor een misdrijf dat te maken heeft met georganiseerde criminaliteit.

Opdat ons recht volkomen in overeenstemming zou zijn met voornoemd kaderbesluit, volstaat het om de lijst met misdrijven die aanleiding kunnen geven tot de verruimde verbeurdverklaring aan te vullen.

Bijgevolg worden terrorisme, bescherming tegen valsemunterij in verband met het in omloop brengen van de euro, kinderpornografie en handel in verdovende middelen toegevoegd.

Dat is het doel van dit technisch hoofdstuk van het ontwerp van wet houdende diverse bepalingen.

III. Algemene bespreking

De heer Hugo Vandenberghe wijst erop dat de Raad van State terecht opmerkt dat een regeling inzake de afstamming in dit soort wetsontwerp niet op zijn plaats is. Deze materie moet apart worden besproken. Spreker kan alleen maar betreuren dat dit wetsontwerp opnieuw wordt gebruikt om snel correcties aan te brengen in de vroegere tekst, zeker omdat het bij de afstamming de correctie van een wet betreft van 1 juli 2006 die nog niet eens verschenen is en waarop, reeds voor de goedkeuring ervan, tal van amendementen in de Senaat zijn ingediend en waarover de Raad van State een advies heeft gegeven.

Zo kan spreker alleen maar vaststellen dat voor artikel 368 van het ontwerp, dat ertoe strekt artikel 318 van het Burgerlijk Wetboek inzake de termijnen om het vaderschap te betwisten, te wijzigen, niet tegemoet is gekomen aan de opmerkingen van de Raad van State. Hij had opgemerkt dat het naast elkaar bestaan van artikel 318, § 1, tweede lid en § 2, eerste lid, moeilijkheden doet rijzen. Deze opmerking is zeker in de Kamer gemaakt maar er is geen rekening mee gehouden.

Artikel 318, § 1, tweede lid, bepaalt dat de vordering tot betwisting van het vaderschap moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van de geboorte.

Paragraaf 2, eerste lid, somt hierop evenwel uitzonderingen op : namelijk de vordering van de echtgenoot moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij niet de vader is van het kind; die van de man die het vaderschap opeist moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij de vader is van het kind en die van het kind moet worden ingesteld op zijn vroegst wanneer het twaalf jaar is en uiterlijk 22 jaar is.

De algemene regel dat de vordering tot betwisting van het vaderschap moet worden ingesteld binnen het jaar na de ontdekking van de geboorte geldt dus enkel voor de moeder van het kind.

Het zou dus beter zijn § 1, tweede lid, in de plaats te zetten van § 2, eerste lid. Aangezien de moeder steeds op de hoogte is van de geboortedatum, kan men dan bovendien stellen dat haar vordering tot vaderschapsbetwisting moet worden ingesteld binnen het jaar na de geboorte in plaats van na de ontdekking ervan.

Spreker verwijst eveneens naar zijn uiteenzetting tijdens de algemene bespreking van het ontwerp van programmawet (stuk nr. 3-1986/3) over de ongrondwettigheid van de gebruikte werkwijze. Hij zal dit voorleggen aan de bevoegde overheden.

In verband met de wijzigingen aan het Wetboek van de Belgische nationaliteit wijst spreker erop dat het eveneens onbegrijpelijk is dat zij hier overhaast moeten worden behandeld. De reden die hiervoor wordt gegeven is onaanvaardbaar. De werkwijze stemt trouwens overeen met het motto van de meerderheid : « Luister naar mijn woorden en kijk niet naar mijn daden ».

Ten gronde is het standpunt van de fractie van spreker dat integratie moet verlopen via het verkrijgen van de Belgische nationaliteit. Het is de bedoeling mensen uit te nodigen die langdurig in ons land wonen om actief aan onze samenleving deel te nemen, met inbegrip van het uitoefenen van politieke rechten. Dat is de diepe zin van een wetgeving inzake nationaliteit. In dat licht moet toegang tot de nationaliteit makkelijker worden naarmate een persoon langer en op duurzame wijze op een grondgebied verblijft en duidelijk te kennen geeft de wil en de bedoeling te hebben er zich te vestigen. De nationaliteitswetgeving moet een recht op nationaliteit inhouden voor iedereen die aan bepaalde voorwaarden voldoet. In bepaalde specifieke omstandigheden kan de nationaliteit ook als een gunst worden verleend (naturalisatie).

Op basis van de verslagen en de besprekingen uit 1999 betreffende de snel-Belgwet kan worden besloten dat deze wetgeving een unicum is in West-Europa.

De wil tot integratie, die een voorwaarde zou moeten zijn om de nationaliteit te verkrijgen, is vervangen door een eenvoudige « nationaliteitsaanvraag », die geldt als bewijs van de wil tot integratie.

Zowel in de Kamer als in de Senaat is indertijd kritiek gerezen.

Om te beginnen was er kritiek op het feit dat verschillende adviezen binnen een termijn van een maand moesten worden uitgebracht en dat, indien dit niet tijdig gebeurde, de adviezen geacht werden positief te zijn. Tijdens de parlementaire werkzaamheden hebben de betrokken diensten meegedeeld dat zij onmogelijk binnen die termijn advies konden uitbrengen bij gebrek aan personeel. Spreker herinnert zich een vraag te hebben gesteld aan de toenmalige bevoegde minister, die geantwoord heeft dat de parketten meer personeel zouden krijgen om te kunnen voldoen aan deze termijn. Uiteindelijk is er niets gedaan.

Een tweede punt van kritiek was toen dat de wet niet bijdroeg tot een daadwerkelijke integratie. De snel-Belgwet gaat uit van een filosofie die haaks staat op het decreet voor burgerintegratie van de Vlaamse regering, dat trouwens in Vlaanderen tot woelige reacties leidde.

Een derde punt van kritiek is dat de toepassing van de wet tot misbruiken heeft geleid en zelfs tot strafrechtelijke vervolging.

De bepalingen inzake nationaliteit die voorliggen moeten grondig worden besproken. Het is immers een erg belangrijk politiek thema. Spreker zal zijn standpunt uitvoeriger toelichten via een amendement bij de artikelsgewijze bespreking.

De heer Mahoux is tevreden over de bepalingen die de dubbele nationaliteit mogelijk maken. De goedkeuring van de voorgestelde wijzigingen in het Wetboek van de Belgische nationaliteit zal alle voorstellen om de dubbele nationaliteit toe te staan die bij de commissie hangende waren, overbodig maken.

Aangezien het Groothertogdom Luxemburg ermee ingestemd heeft om het Europees Verdrag van 6 mei 1963 op te zeggen, wijst hij erop dat alle voorwaarden vervuld zijn om de dubbele nationaliteit in het Belgisch recht toe te staan. Vanuit grondwettelijk oogpunt echter vraagt hij zich af wie bevoegd is om een internationaal verdrag op te zeggen. Is het denkbaar dat een document waarvan de ondertekening bekrachtigd werd door het Parlement vervolgens door de Koning wordt opgezegd, zonder dat deze handeling door het Parlement wordt bekrachtigd ?

De heer Mahoux vraagt zich af of er geen uitdrukkelijk ontwerp tot bekrachtiging van deze opzegging zou moeten komen.

De minister meent dat dit niet nodig is wanneer de opzegging het logische gevolg is van een wetsontwerp dat het Parlement heeft aangenomen.

Mevrouw Nyssens vraagt zich af of België reeds de verwerving van de dubbele nationaliteit kan toestaan zonder te wachten tot alle partijen in het Europese Verdrag het opgezegd hebben.

Voor de minister is die vraag niet meer van belang aangezien Ierland officieel heeft bekendgemaakt dat het het Verdrag zou opzeggen, en Luxemburg hetzelfde besluit heeft genomen. De Luxemburgse regering zal trouwens een wetsontwerp in het Parlement indienen waarvan de inhoud overeenstemt met wat in de Belgische Senaat besproken wordt.

Wat betreft het hoofdstuk tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betreffende de afstamming, vraagt mevrouw Nyssens zich af waarom het wetsontwerp alleen de biologische vader van het ongeboren kind toestaat de afstamming te betwisten, en niet de vrouw of de echtgenoot. Hoe zal men deze afstamming trouwens bewijzen, aangezien het kind nog geboren moet worden ?

Mevrouw de T' Serclaes merkt op dat om het vaderschap te kunnen betwisten, deze man het reeds uitdrukkelijk erkend zou moeten hebben. Dat is paradoxaal.

De minister legt uit dat het in werkelijkheid om een technische verbetering gaat. De wet van 2006 op de afstamming schaft de mogelijkheid af om de vaderlijke afstamming vast te stellen van de nieuwe partner die de echte vader is, wanneer de moeder weliswaar gehuwd is doch gescheiden is van haar echtgenoot. Dat was niet de bedoeling van de wetgever. In het belang van het kind moet dit recht op betwisting toegekend worden aan de biologische vader en niet aan de echtgenoot of de moeder, want in dat geval bestaat er een risico dat er kinderen zonder afstamming zouden zijn. Wat het bewijs betreft, wijst zij erop dat de rechtbank haar beslissing kan uitstellen tot het kind geboren is en onderzocht kan worden indien er betwisting is : dat is zelden zo wanneer de moeder gescheiden is van haar man.

Wat betreft de voorgestelde wijzigingen in hoofdstuk II van titel « Justitie » van het wetsontwerp, stelt mevrouw Nyssens vast dat men de bescherming van de rechten van de slachtoffers afschaft, die opgenomen waren in de wet op de jeugdbescherming van 1965 en in de wet tot oprichting van het Centrum van Everberg. Dit wordt verantwoord door het feit dat de rechten van de slachtoffers reeds beschermd worden door de kleine Franchimont. Spreekster zou graag de bevestiging hebben dat de algemene maatregelen in het Wetboek van strafvordering ook op het jeugdrecht van toepassing zijn.

De minister bevestigt dit.

IV. Artikelsgewijze bespreking

Artikel 367

Amendementen nrs. 2 en 27

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2), teneinde artikel 367 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen.

Hij verwijst naar de schriftelijke verantwoording.

Op amendement nr. 2 dient de heer Hugo Vandenberghe subsidiair amendement nr. 27 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2), teneinde het voorgestelde artikel 312, § 2, van het Burgerlijk Wetboek te vervangen door een nieuwe tekst en het bestaande artikel 312, § 3, van hetzelfde Wetboek te behouden. Voor nadere uitleg wordt naar de verantwoording van het amendement verwezen.

De minister antwoordt dat dit amendement reeds in de Kamer werd ingediend. Zij vestigt er de aandacht op dat zij zich in de Kamer in een geest van constructieve samenwerking akkoord heeft verklaard met verschillende amendementen die er door de oppositie waren ingediend en gestoeld waren op wetenschappelijk onderzoek.

Zij kant zich evenwel tegen het voorliggende amendement omdat de erin voorgestelde regeling wegens schending van het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel dreigt in te druisen tegen de rechtspraak van het Arbitragehof met betrekking tot de afstammingsproblematiek.

Artikel 368

Amendement nr. 3

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2), teneinde artikel 368 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Artikel 369

Amendementen nrs. 4 en 28

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2), teneinde artikel 369 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Op dit amendement dient hij subsidiair amendement nr. 28 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2), dat er eveneens toe strekt dit artikel te doen vervallen, maar dan om redenen die verband houden met het afstammingsrecht. Voor nadere uitleg wordt naar de verantwoording van het amendement verwezen.

Met betrekking tot amendement nr. 28 verwijst de minister naar haar eerder antwoord op een vraag van mevrouw Nyssens.

Artikel 370

Amendement nr. 5

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2), teneinde artikel 370 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Artikel 371

Amendement nr. 6

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2), teneinde artikel 371 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Artikel 372

Amendement nr. 7

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2), teneinde artikel 372 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Artikel 373

Amendement nr. 8

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 8 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2), teneinde artikel 373 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Artikel 374

Amendement nr. 9

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 9 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2), teneinde artikel 374 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Artikel 375

Amendement nr. 10

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 10 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2), teneinde artikel 375 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Artikel 376

Amendement nr. 11

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 11 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2), teneinde artikel 376 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Artikel 377

Amendement nr. 12

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 12 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2), teneinde artikel 377 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Artikel 378

Amendement nr. 13

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 13 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2), teneinde artikel 378 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Artikel 379

Amendementen nrs. 14 en 29

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 14 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2), teneinde artikel 379 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Op dit amendement dient hij het subsidiair amendement nr. 29 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2), dat ertoe strekt artikel 379 te vervangen door een nieuwe tekst houdende een nieuw artikel 5bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit. Voor nadere uitleg wordt naar de verantwoording van het amendement verwezen.

De heer Hugo Vandenberghe herhaalt het bezwaar dat zijn partijgenoten reeds in de Kamer naar voren hebben gebracht, namelijk dat het wetsontwerp op dit punt een cascade-effect zal veroorzaken waardoor de immigratie nog zal toenemen. Bovendien is de geplande procedure in de praktijk niet uitvoerbaar en zet ze de deur open voor misbruiken (zie in dat verband het verslag van de Kamercommissie voor de Justitie, stuk Kamer, nr. 51-2760/33, onder meer blz. 26-31, en Handelingen, Kamer, PLEN 251, blz. 15-16).

De voorgestelde wijziging staat haaks op het programma dat de partij waartoe spreker behoort, sinds 1999 verdedigt, namelijk dat de nationaliteit het eindpunt is van een integratieproces. Met dit wetsontwerp wordt de nationaliteit verleend aan een persoon die op geen enkele wijze in onze samenleving is geïntegreerd. Zijn enige band met ons land is dat zijn ouders hier verblijven. Dat is een te ruime versoepeling. Met de voorgestelde wetsbepalingen zal het aantal Belgen extra muros exponentieel toenemen.

De minister repliceert dat de heer Hugo Vandenberghe probeert te doen geloven dat deze hervorming een nieuwe versoepeling inhoudt van het Wetboek van de Belgische nationaliteit (WBN). Waarschijnlijk denkt hij dat door het te blijven herhalen, het uiteindelijk waar zal lijken. Nochtans is dat absoluut onjuist.

De ambitie van het ontwerp is beperkt : het gaat niet om de hervorming van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, maar wel, onder meer op vraag van de verschillende partijen, waaronder oppositiepartijen, om het aanbrengen van een reeks verbeteringen om te antwoorden op bepaalde kritieken die aan het licht kwamen tijdens de aanwending van de hervorming van het Wetboek van de Belgische nationaliteit door de wet van 1 maart 2000.

Het betreft dus een reparatiewet. De verbeteringen beogen geen uitbreiding, wel het weer in overeenstemming brengen van een bepaald aantal bestaande bepalingen.

Krachtens dit ontwerp :

— moet men hier voortaan legaal verblijven — precair, beperkt of onbeperkt legaal verblijf — om een aanvraag te kunnen indienen teneinde de nationaliteit te verwerven;

— beschikt het parket niet meer over één maand maar over vier maanden om het bestaan te ontdekken van een ernstig persoonlijk feit;

— moet men om de nationaliteit te verkrijgen via verklaring mits zeven jaar hoofdverblijfplaats in België, aantonen dat die jaren gedekt zijn door een geregeld verblijf, naast de voorwaarde die sedert 2000 in het Wetboek van de Belgische nationaliteit staat, volgens welke men op het moment van de aanvraag moet toegelaten zijn tot het onbeperkte verblijf;

— wordt er een einde gemaakt aan de fraude die erin bestaat dat buitenlandse ingezetenen de Belgische nationaliteit voor hun kind verwerven, doordat ze de pasgeborene niet aangeven bij hun ambassade;

— zal de toegang tot de Belgische nationaliteit voor een in België geboren kind, van een ouder die er sedert 10 jaar zijn hoofdverblijfplaats heeft, voortaan onderworpen zijn aan de voorwaarde dat die ouder zelf toegelaten werd tot onbeperkt verblijf in België;

— wijst men erop dat, om de naturalisatie te kunnen aanvragen, de jaren hoofdverblijfplaats die vereist zijn als voorwaarde voor de ontvankelijkheid van de aanvraag (drie jaar; twee jaar voor vluchtelingen) moeten gedekt zijn door een wettig verblijf;

— geldt er een mechanisme van het verlies van de Belgische nationaliteit wanneer die verkregen werd op frauduleuze wijze.

Indien men zich de moeite getroost om het ontwerp te lezen, kan men zeker niet spreken van een versoepeling van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.

De enige versoepeling betreft het feit dat artikel 12bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit van toepassing is geworden op de geadopteerde kinderen (voor ze 18 jaar zijn) door een adoptant die Belg werd, evenals op de kinderen die in België geboren zijn of geadopteerd werden door een ouder of adoptant die Belg werd. Dit om een einde te maken aan een vorm van discriminatie.

De mogelijkheid om in het kader van artikel 12bis een verklaring door verwerving vanuit het buitenland te doen is daarentegen geen versoepeling, vergeleken met de al bestaande situatie.

Enerzijds stelt de minister vast dat er een reëel gebrek aan informatie is bij bepaalde personen van deze vergadering inzake de draagwijdte van het huidige Wetboek van de Belgische nationaliteit. De mogelijkheid voor een persoon die in het buitenland verblijft om vanuit het buitenland de Belgische nationaliteit aan te vragen en te verkrijgen, die als zo gevaarlijk en zo buitengewoon wordt voorgesteld, is inderdaad absoluut niet nieuw. Ze heeft integendeel « altijd al bestaan » : deze mogelijkheid was immers reeds tot regel verheven in het Wetboek van de Belgische nationaliteit van 1984, in het kader van de artikelen 13 en 14 inzake de keuze. Om na te gaan of er een ernstig persoonlijk feit bestaat, neemt het Belgische parket indien het dat nodig vindt, contact op met zijn buitenlandse ambtgenoten, evenals met de Dienst Vreemdelingenzaken (die kan beschikken over de informatie om te weten of de aanvrager reeds toegang tot het Belgisch grondgebied had). Wat het traject betreft dat deze vanuit het buitenland ingediende aanvragen doorlopen : die aanvragen gaan via de minister van Buitenlandse Zaken, die ze overzendt aan het parket van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg.

Anderzijds, moet men weten dat sedert 1980, artikel 10 van de vreemdelingenwet van 15 december 1980 een autonoom verblijfsrecht toekent aan de vreemdelingen die in het buitenland verblijven en die aan andere voorwaarden voldoen dan die in verband met de verblijfplaats, om via bepaalde kanalen toegang te hebben tot de Belgische nationaliteit : in de eerste plaats de keuze en sedert 1996 de verwerving via verklaring.

Het principe van het verblijfsrecht in België voor de vreemdeling die in het buitenland leeft, maar die voldoet aan bepaalde voorwaarden voor de toegang tot de Belgische nationaliteit, werd dus tot regel verheven door de rooms-rode regeringen in 1980 en in 1996.

Dit verblijfsrecht is erkend wegens de band van deze vreemdelingen met België, een band die geacht wordt te bestaan door het feit dat ze voldoen aan de voorwaarden van keuze en verklaring, dan de andere voorwaarden inzake de verblijfplaats. Het is belangrijk er op te wijzen dat het verkrijgen en het behouden van dit verblijfsrecht nooit onderworpen werden aan de voorwaarde van het indienen van een aanvraag van de nationaliteit eens dat men op het Belgisch grondgebied is gekomen, noch aan het daaropvolgend verkrijgen van deze nationaliteit.

Op 1 maart 2000 heeft de wetgever een nieuw geval van verwerving via verklaring toegevoegd in artikel 12bis van het Wetboek van de Belgsiche nationaliteit : de vreemdeling die in het buitenland geboren is van een ouder die Belg was op het moment van de verklaring, een categorie die voorheen vermeld werd in artikel 13 van het Wetboek van de Belgsiche nationaliteit in verband met de keuze.

Deze wijziging, gecombineerd met artikel 10 van de vreemdelingenwet van 15 december 1980, had tot gevolg dat, sedert de wet van 1 maart 2000, deze categorie vreemdelingen een autonoom verblijfsrecht in België kreeg.

Dit automatisme werd afgeschaft (door de wet van 15 september 2006 die de vreemdelingenwet wijzigt). Het werd vervangen door een ander mechanisme, in het kader waarvan er geen sprake meer is van een automatische toegang en niet meer afhankelijk van het grondgebied. In het kader van het nieuwe systeem hebben alleen nog de vreemdelingen toegang tot het grondgebied die voorafgaandelijk de Belgische nationaliteit hebben aangevraagd en verkregen, omdat ze voldoen aan de criteria die hen voorheen niet waren opgelegd. Deze criteria zijn het bestaan van een effectieve band met een Belgische ouder en het feit dat die ouder zijn hoofdverblijfplaats in België heeft.

In het kader van het nieuwe systeem is het recht om in België te komen leven ondergeschikt aan voorwaarden die voorheen niet bestonden.

Zeggen dat het een « versoepeling » betreft vergeleken met de situatie die voordien bestond, is aan dat woord een betekenis geven die men er totnogtoe niet van kende.

De heer Hugo Vandenberghe gaat uit van het beginsel dat de toekenning van de nationaliteit dient te worden gekoppeld aan een effectieve integratie en niet aan een aantal formele voorwaarden. Dat is geen revolutionair standpunt. In Nederland, bijvoorbeeld, is het inburgeringstraject verplicht om het Nederlandse burgerschap te verwerven. Ook de maatregelen van de Vlaamse regering nemen dat uitgangspunt. De Belgische wetgever schrapte de integratievoorwaarden in 2000, met negatieve gevolgen.

Het migratievraagstuk dient zich heden volledig anders aan dan in 1980. Verschillende migratiegolven maken dat de juridische context van de politieke vraagstelling nu grondig verschilt van de context waarin de vreemdelingenwet van 1980 tot stand kwam.

Mevrouw Nyssens verwijst naar het probleem van de kinderen zonder nationaliteit die geboren worden op het Belgisch grondgebied. Men eist van de ouders dat zij hun ambassade of consulaat vragen of het kind de nationaliteit van het land waar zij vandaan komen kan verkrijgen. Aangezien het vaak om politieke vluchtelingen gaat, doen ouders die stap niet omdat zij niet langer contact hebben met de overheidsinstanties van hun land.

De minister antwoordt dat men gepoogd heeft een einde te maken aan een bepaalde praktijk. Mensen kwamen als toerist naar België; de vrouwen bevielen hier en weigerden het kind aan te geven op de ambassade zodat het kind de Belgische nationaliteit verkreeg. Het ontwerp huldigt het principe dat tenzij het niet mogelijk is het kind op de ambassade aan te geven, het kind de Belgische nationaliteit niet kan verkrijgen indien de ouders de nationaliteit kunnen verwerven via een verklaring op de ambassade.

Het is juist dat dit principe een ongewild gevolg zou kunnen hebben. Een categorie van personen, met name de kandidaat-politieke vluchtelingen, kan goede redenen hebben om zich niet tot de ambassade te wenden met als gevolg dat de kinderen staatloos zullen zijn.

Zodra iemand erkend wordt als politiek vluchteling zijn er geen problemen meer voor zijn kinderen, aangezien zulks het ontbreken van de aangifte van het kind op de ambassade verantwoordt. Het kind wordt Belg. Het probleem rijst dus enkel tijdens de erkenningsprocedure. Men is het erover eens om die dossiers bij voorrang te behandelen teneinde het probleem tot een minimum te reduceren.

Mevrouw Nyssens merkt op dat in die gevallen de huidige verblijfplaats het doorslaggevende criterium is overeenkomstig het Wetboek van Internationaal Privaatrecht. Men zou moeten onderzoeken of de regel die ertoe leidt dat een kind staatloos is, niet strijdig is met de internationale verdragen inzake de rechten van het kind die België binden.

Amendement nr. 30

De heer Hugo Vandenberghe dient het subsidiair amendement nr. 30 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2), dat ertoe strekt bepaalde woorden in het voorgestelde artikel 7bis, § 1, te vervangen. De indiener verwijst naar de verantwoording bij het amendement.

Artikel 379bis

Amendement nr. 31

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 31 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2), dat ertoe strekt een artikel 379bis in te voegen, dat artikel 5, § 1, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit vervangt.

Artikel 380

Amendement nr. 15

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 15 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) teneinde artikel 380 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Artikel 381

Amendement nr. 16

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 16 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) teneinde artikel 381 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Artikel 382

Amendementen nrs. 17, 32 en 34 tot 36

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 17 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) teneinde artikel 382 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

De heer Hugo Vandenberghe dient tevens volgende subsidiaire amendementen in :

— amendement nr. 32 (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) strekt ertoe Afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk III van het Wetboek van de Belgische nationaliteit te wijzigen en aldus de procedures van verkrijging van de Belgische nationaliteit door nationaliteitsverklaring en door nationaliteitskeuze grondig te hervormen.

— amendement nr. 34 (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) strekt ertoe artikel 12bis, § 1, 2º, op te heffen.

— amendement nr. 35 (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) stelt voor de notie werkelijke banden te verduidelijken. Bovendien stelt dit dat de adoptie, totstandgekomen in het buitenland, voorafgaand aan de verklaring door de federale centrale autoriteit moet worden goedgekeurd en geregistreerd.

— amendement nr. 36 (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) stelt voor de termijn van vier maanden te laten aanvangen vanaf de datum van ontvangst door de procureur des Konings, wat beter te controleren valt.

Artikel 383

Amendementen nrs. 18 en 33

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 18 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) teneinde artikel 383 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Tevens dient de heer Hugo Vandenberghe subsidiair amendement nr. 33 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) met dezelfde strekking als amendement nr. 31 op artikel 382.

Artikel 383bis (nieuw)

Amendement nr. 43

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 43 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2), dat ertoe strekt een nieuw artikel in te voegen dat de verwijzing in de artikelen 16, 17 en 24 naar de verklaring van nationaliteitskeuze aanpast aan de nieuwe plaats van deze verklaring in het Wetboek van de Belgische nationaliteit.

Artikel 383ter (nieuw)

Amendement nr. 44

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 44 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2), dat ertoe strekt een nieuw artikel in te voegen op grond waarvan de persoon die een bevestiging van integratiebereidheid afgeeft en zich hierbij schuldig maakt aan een valse verklaring, gestraft wordt met de straffen bepaald in artikel 195 van het Strafwetboek.

Artikel 384

Amendementen nrs. 19, 37 en 38

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 19 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) teneinde artikel 384 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Tevens dient de heer Hugo Vandenberghe subsidiair amendement nr. 37 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) teneinde het artikel te vervangen. Krachtens het nieuw artikel worden de voorwaarden inzake nationaliteitskeuze voor een vreemdeling die in aanmerking komt voor de naturalisatieprocedure bepaald.

Tevens wordt bepaald dat verblijf in het buitenland met verblijf in België kan worden gelijkgesteld wanneer de belanghebbende een werkelijke band met België bewijst.

Het verzoek tot naturalisatie kan op drie manieren gedaan worden. Verder wordt aan de Kamer van volksvertegenwoordigers de mogelijkheid geboden om de uitzonderlijke omstandigheden waarvan sprake in § 1, te verduidelijken in algemene richtlijnen.

Vervolgens dient de heer Hugo Vandenberghe subsidiair amendement nr. 38 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) teneinde de vereiste verblijfsduur te brengen op vijf jaar.

Artikel 384bis (nieuw)

Amendement nr. 39

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 39 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) teneinde een nieuw artikel in te voegen, dat het logische gevolg is van het amendement dat artikel 19 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit vervangt.

Artikel 385

Amendementen nrs. 20 en 40

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 20 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) teneinde artikel 385 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Tevens dient de heer Hugo Vandenberghe subsidiair amendement nr. 40 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) teneinde het artikel te doen vervallen, wat het logische gevolg van het amendement dat artikel 21 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit opheft.

Artikel 385bis (nieuw)

Amendement nr. 41

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 41 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) teneinde een afdeling 6 in te voegen in hoofdstuk 3 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, die de bevoegdheid, de samenstelling, de opdracht en de werkwijze van de op te richten Nationale Commissie voor de nationaliteitsverkrijging omschrijft.

Artikel 386

Amendement nr. 21

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 21 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) teneinde artikel 386 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Artikel 387

Amendementen nrs. 22 en 42

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 22 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) teneinde artikel 387 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Tevens dient hij subsidiair amendement nr. 42 (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) in, dat nieuwe bepalingen introduceert voor het vervallen verklaren van de Belgische nationaliteit.

Artikel 388

Amendement nr. 23

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 23 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) teneinde artikel 388 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Artikel 389

Amendement nr. 24

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 24 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) teneinde artikel 389 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Artikel 390

Amendement nr. 25

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 25 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) teneinde artikel 390 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

Artikel 391

Amendement nr. 26

De heer Hugo Vandenberghe dient amendement nr. 26 in (stuk Senaat, nr. 3-1988/2) teneinde artikel 391 wegens ongrondwettigheid te doen vervallen. De verantwoording is dezelfde als die van amendement nr. 2.

V. Stemmingen

De amendementen nrs. 2 tot 5, 27 en 28 worden verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

De amendementen nrs. 6 tot 26 en 29 tot 44 worden verworpen met 9 tegen 3 stemmen.

VI. Eindstemming

De artikelen verzonden naar de commissie voor de Justitie worden in hun geheel aangenomen met 8 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.

Ten gevolge van de aanneming van de artikelen verzonden naar de commissie voor de Justitie in hun geheel, vervallen de wetsvoorstellen nrs. 3-11, 3-42, 3-146, 3-326, 3-461 en 3-469.

Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de 13 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Philippe MAHOUX. Hugo VANDENBERGHE.

De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden wetsontwerp (stuk Kamer, nr. 51-2760/44 - 2006/2007)