3-1961/1

3-1961/1

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

4 DECEMBER 2006


Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 97 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument

(Ingediend door de heer Luc Willems)


TOELICHTING


Tot 1999 was de relatie tussen de bank- en verzekeringsinstellingen (de zogenaamde « principaal ») en de zelfstandige agenten gebaseerd op het burgerrechtelijk mandaat (artikel 1985 en volgende van het Burgerlijk Wetboek). De zelfstandige bank- en verzekeringsagenten vielen tussen twee stoelen : de arbeidsovereenkomstenwet van 1978 noch de nieuwe wet betreffende de handelsagentuurovereenkomst van 13 april 1995 waren op hen van toepassing. Het belangrijkste kenmerk van het burgerrechtelijk mandaat is de ad-nutumherroepbaarheid, waardoor de mandant te allen tijde het mandaat kan beëindigen.

De handelsagent onderscheidt zich van de makelaar door de duurzaamheid van zijn relatie met een of meer principaals. Anderzijds onderscheidt hij zich van de handelsvertegenwoordiger omdat hij zijn activiteit op zelfstandige basis uitoefent, niet in ondergeschikt verband.

De kenmerken van de handelsagent zijn de volgende :

— de handelsagent staat niet onder het gezag van zijn principaal, zodat het essentieel kenmerk van een arbeidsovereenkomst, de gezagsverhouding, ontbreekt;

— tussen de handelsagent en de principaal is er een permanente band;

— de handelsagent bemiddelt en sluit eventueel zaken af;

— de handelsagent treedt op in naam en voor rekening van de principaal;

— de handelsagent wordt vergoed.

Met 5 jaar vertraging heeft de Belgische wetgever bij wet van 13 april 1995 richtlijn 86/653/EEG van 18 december 1986 omgezet inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (1) .

Oorspronkelijk sloot artikel 3 van deze wet vier categorieën agenten die actief zijn in de financiële sector van haar toepassingsgebied uit, namelijk de verzekeringsagenten, de door de kredietinstellingen gevolmachtigde agenten, de agenten van de beursvennootschappen en de agenten die werkzaam zijn op een effectenbeurs. In die laatste categorie vallen hoofdzakelijk kredietinstellingen en beursvennootschappen, hoewel die zelden optreden als agent maar veeleer als commissionair (2) . De uitsluiting van deze vier categorieën agenten werd gemotiveerd door de specifieke kenmerken van hun respectieve activiteitssectoren (3) .

In de doctrine rees spoedig de vraag welke de exacte reikwijdte was van die uitsluitingen. In welke situatie bevonden zich bijvoorbeeld de gevolmachtigde agenten voor consumentenkredieten ingeval de kredietverstrekker in wiens naam zij handelden, geen kredietinstelling was ? En vielen de gevolmachtigde agenten van de beleggingsondernemingen die geen beursvennootschap waren onder het toepassingsgebied van deze wet of niet ? Was het de bedoeling van de wetgever om alle gevolmachtigde agenten, actief in de financiële sector, weg te laten uit het toepassingsgebied van de wet (4)  ?

Ondertussen is de situatie grondig gewijzigd. Op 4 mei 1999 nam de wetgever immers een wet aan waarmee hij de actieradius van de wet van 13 april 1995 uitbreidde tot de vier bovengenoemde categorieën van agenten. Vervolgens wees het Arbitragehof op 19 december 2001 een arrest waarin het oordeelde dat de wetgever een discriminatie had ingevoerd tussen de bankagenten en de andere handelsagenten, door de bankagenten tot in 1999 uit te sluiten uit het toepassingsgebied van de wet van 13 april 1995 (5) . Aldus bood het Arbitragehof de gevolmachtigde bankagenten de mogelijkheid om de bescherming van de wet van 13 april 1995 in te roepen voor de periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet van 4 mei 1999. Het Hof oordeelde namelijk dat het verschil tussen de gevolmachtigde bankagenten en de andere handelsagenten onvoldoende grond was om de bankagenten de voordelen te ontzeggen van de wet van 13 april 1995. Het Hof stelde vast dat in de circulaires van de toenmalige Commissie voor het Bank- en Financiewezen (CBF) die van toepassing waren op de bankagenten, geen specifieke waarborgen in hun voordeel waren ingebouwd waardoor de bescherming die de wet van 13 april 1995 aan de handelsagenten verleende, overbodig of niet geschikt zou zijn voor de bankagenten.

De bescherming die de wet van 13 april 1995 biedt aan de gevolmachtigde agenten kan bondig worden samengevat als volgt :

1. De definitie van handelsagentuur die in de wet is opgenomen, is een klassieke definitie : een handelsagentuurovereenkomst is een overeenkomst waarbij de ene partij, de handelsagent, door de andere partij, de principaal, zonder dat hij onder diens gezag staat, permanent en tegen vergoeding belast wordt met het bemiddelen en eventueel het afsluiten van zaken in naam en voor rekening van de principaal (artikel 1, eerste lid).

2. Een handelsagentuurovereenkomst kan voor bepaalde tijd of voor onbepaalde tijd worden gesloten. Als deze overeenkomst niet op schrift is gesteld of als de duur ervan niet is bepaald, wordt zij geacht te zijn gesloten voor onbepaalde tijd (artikel 4).

3. Elke partij kan van de andere partij een ondertekend stuk verkrijgen (artikel 5).

4. De handelsagent moet de belangen van de principaal behartigen en loyaal en te goeder trouw handelen (artikel 6). De principaal moet zich eveneens loyaal en te goeder trouw gedragen (artikel 8).

5. De handelsagent heeft in principe het recht om een beroep te doen op subagenten (artikel 7).

6. De wet regelt ook de verbreking van de agentuurovereenkomst en de gevolgen hiervan (artikelen 18 tot 23). Behoudens uitzonderlijke omstandigheden of ernstige tekortkomingen, moet een overeenkomst voor bepaalde tijd normaliter worden uitgevoerd tot het verstrijken van de overeengekomen termijn. Daarentegen kan een overeenkomst voor onbepaalde tijd of voor een bepaalde tijd met de mogelijkheid deze vroegtijdig op te zeggen, door elk van beide partijen worden beëindigd op voorwaarde dat zij een opzeggingstermijn in acht nemen (van 1 tot 6 maanden). In uitzonderlijke omstandigheden of bij ernstige tekortkomingen kan de overeenkomst zonder opzegging worden beëindigd. In dat geval moet een kennisgevingstermijn in acht worden genomen en moet de kennisgeving worden verricht bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij een ter post aangetekende brief. Indien de overeenkomst op onwettige wijze wordt beëindigd, moet een opzeggingsvergoeding worden betaald waarvan het bedrag en de berekeningswijze wettelijk zijn bepaald.

Daarnaast verleent de wet de handelsagent het recht op een uitwinningsvergoeding wanneer een aantal voorwaarden zijn vervuld, bijvoorbeeld wanneer de agent klanten heeft aangebracht bij de principaal. Indien deze vergoeding, die niet meer mag bedragen dan het bedrag van één jaar vergoeding, de werkelijk geleden schade niet volledig dekt, kan de handelsagent, mits hij de werkelijke omvang van de beweerde schade bewijst, bovenop deze uitwinningsvergoeding een schadeloosstelling verkrijgen ten belope van het verschil tussen het bedrag van de werkelijk geleden schade en het bedrag van die vergoeding.

7. De wet bevat de voorwaarden waaraan de concurrentiebedingen, die van kracht worden na het beëindigen van de contractuele relaties, moeten voldoen om geldig te zijn. De concurrentiebedingen moeten op schrift zijn gesteld, zij moeten beperkt blijven tot het geografische gebied of de groep personen die aan de agent waren toevertrouwd en zij mogen een termijn van zes maanden na de beëindiging van het contract niet overschrijden. Op te merken valt dat het concurrentiebeding niet speelt in de meest voorkomende wijze van beëindiging van de overeenkomst, met name de verbreking door de principaal met inachtneming van de opzeggingstermijn.

8. De wet behandelt eveneens de geldigheid van het beding van delcredere. Dit beding houdt in dat het risico van niet-betaling door de cliënt wordt gedragen door de handelsagent (artikel 25). Een dergelijk beding houdt dus een aanzienlijk risico in voor de agent. De wetgever heeft dan ook getracht de reikwijdte ervan te beperken door de aansprakelijkheid van de agent, in beginsel, te beperken tot het bedrag van de commissie die hij ontvangt. In de sector van de kredietinstellingen kan het bedrag waarvoor de agent aansprakelijk is, zijn commissie evenwel overschrijden wanneer zijn hoofdactiviteit erin bestaat zaken te doen waarvoor hij zichzelf borg stelt. Toch mag het bedrag waarvoor de agent aansprakelijk is niet hoger zijn dan het bedrag dat de derde daadwerkelijk verschuldigd is aan de principaal. De rechter kan het bedrag waarvoor de agent aansprakelijk is beperken.

9. De wet legt een korte verjaringstermijn op aan de rechtsvorderingen die voortvloeien uit de agentuurovereenkomst; een dergelijke vordering verjaart één jaar na het beëindigen van de overeenkomst of vijf jaar na het feit waaruit zij is ontstaan, met dien verstande dat deze laatste termijn niet langer mag duren dan één jaar na het beëindigen van de overeenkomst (artikel 26).

10. Onverminderd de internationale verdragen die België heeft ondertekend, is elke activiteit van een handelsagent met hoofdvestiging in België, onderworpen aan de Belgische wetgeving en valt zij onder de bevoegdheid van de Belgische rechtbanken (artikel 27).

11. De vergoeding van de handelsagent bestaat uit een vast bedrag of uit een commissie. De wetgever heeft bijzondere aandacht besteed aan de diverse aspecten van deze commissie. Van de 29 artikelen die de wet telt, zijn er 7 gewijd aan de commissie van de agent. Zo bevat artikel 15 de volgende bepaling :

« In de sectoren van het verzekeringswezen, van de kredietinstellingen en van de gereglementeerde markten voor effecten kunnen de principaal en zijn agenten, in afwijking van de vorige leden, in een paritair overlegorgaan een overeenkomst sluiten die gericht is op de wijziging van het bedrag van de commissies of van de berekeningswijzen ervan. De binnen het paritair overlegorgaan gesloten overeenkomst bindt alle agenten en de principaal maar de wijzigingen die de overeenkomst meebrengt, kunnen niet leiden tot de verbreking van de agentuurovereenkomst. Na raadpleging van de vertegenwoordigende organisaties van de betrokken sectoren kan de Koning de wijze van oprichting, organisatie en werking van dit overleg bepalen ». Gezien de uitgebreidheid van de agentennetwerken in de financiële sector, konden de kredietinstellingen, de verzekeringsondernemingen en de beursvennootschappen immers moeilijk worden verplicht om met elke agent afzonderlijk te onderhandelen over een eventuele wijziging van zijn commissie wanneer de scherpe concurrentie in de sector dit onvermijdelijk maakt.

Het koninklijk besluit van 20 september 2002 betreffende de oprichting, organisatie en werking van een paritair overlegorgaan in de sector van het verzekeringswezen, van de kredietinstellingen en van de gereglementeerde effectenmarkten (6) gaf hieraan uitvoering.

De grote lijnen hiervan zijn :

a. De tekst bevat alle regels die de oprichting en de vlotte werking van de paritaire overlegorganen mogelijk maken. Van een aantal limitatief opgesomde bepalingen kan na de oprichting van het paritair overlegorgaan in een protocol worden afgeweken. Dit protocol wordt overeengekomen in het paritair overlegorgaan en is facultatief.

b. De afgevaardigden van de agenten worden verkozen voor een periode van drie jaar en de afgevaardigden van de principaal worden voor eenzelfde duur aangewezen. De eerste verkiezing wordt geleid door een gerechtsdeurwaarder, hetgeen een objectief verloop van de verkiezingsprocedure waarborgt. In het protocol kan de verkiezingsprocedure voor volgende verkiezingen gewijzigd worden.

c. Het aantal verkozen agenten varieert van 6 tot 10, afhankelijk van het aantal agenten van een principaal (hoger of lager dan 250). De principaal wijst steeds 3 effectieve en 3 plaatsvervangende leden aan die hem zullen vertegenwoordigen.

d. Er is niet noodzakelijk een « fysieke » pariteit maar wel een pariteit wat het stemgedrag betreft : minstens de helft van de aanwezige vertegenwoordigers van de handelsagenten en minstens de helft van de aanwezige vertegenwoordigers van de principaal dienen een beslissing goed te keuren.

e. Het voorzitterschap van de vergaderingen van het paritair overlegorgaan wordt waargenomen door een vertegenwoordiger van de partij die de vergadering heeft samengeroepen. Het secretariaat wordt waargenomen door een vertegenwoordiger van de principaal. Die maakt het verslag.

De tekst van het koninklijk besluit werd vooraf onderhandeld door de vertegenwoordigende organisaties van de betrokken sectoren.

In de actuele werking rijst de vraag wat er dient te gebeuren indien de wettelijke en reglementaire bepalingen niet nageleefd worden en hoe betrokkenen hiertegen op korte termijn kunnen reageren. De duur van een gerechtelijke procedure ten gronde zal in de praktijk ertoe leiden dat pas lang na de feiten er een rechterlijk oordeel zal vallen. Jaarlijks kunnen er immers nieuwe akkoorden gesloten worden.

Dit voorstel beoogt om een snelle procedure voor de voorzitter van de rechtbank van Koophandel, zetelend zoals in kort geding, te voeren. In een gelijkaardige procedure wordt ook voorzien bij niet-naleving van algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten (artikel 97, 10º, van de wet van 14 juli 1991).

Luc WILLEMS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 97, eerste lid, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, laatst gewijzigd bij de wet van 24 maart 2003, wordt aangevuld met een littera 19, luidende :

« 19. de niet-naleving van de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake de oprichting, organisatie en werking van een paritair overlegorgaan in de sector van het bank- en verzekeringswezen, overeenkomstig artikel 15 van de wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst en het koninklijk besluit van 20 september 2002 betreffende de oprichting, organisatie en werking van een paritair overlegorgaan in de sector van het verzekeringswezen, van de kredietinstellingen en van de gereglementeerde effectenmarkten. ».

31 oktober 2006.

Luc WILLEMS.

(1) JOCE, 1986, L 382, blz. 17 en volgende.

(2) Zie H. Cousy, « Tussenpersonen in de financiële sector », in De handelsagentuurovereenkomst, Die Keure, 1995, blz. 31.

(3) Zie de memorie van toelichting bij de wet (stuk Senaat, Buitengewone Zitting 1991-1992, nr. 355/1, blz. 8).

(4) Zie H. Cousy, op. cit., blz. 47.

(5) Arrest nr. 161/2001, Belgisch Staatsblad van 5 maart 2002

(6) Belgisch Staatsblad van 19 oktober 2002.