Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-65

ZITTING 2005-2006

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers (Art. 70 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken

Vraag nr. 3-2191 van Luc Willems d.d. 9 februari 2005 (N.) :
Vrouwenhandel. — Oost-Europese vrouwen. — Cijfers. — Maatregelen.

Uit onderzoek van de politie en het gerecht zou blijken dat steeds meer vrouwen uit Oost-Europa zich in ons land prostitueren en dit uit vrije wil. Desondanks worden deze activiteiten nog steeds gecontroleerd door vrouwenhandelaars. De vrouwenhandel is immers sterk aanwezig in ons land.

Eén van de moeilijkheden waar de speurders mee kampen, is dat Oost-Europese vrouwenhandelaars hun activiteiten steeds beter aan het licht onttrekken. Ze plaatsen hun meisjes in appartementen en ontvangen daar klanten. Ze stoppen ze weg in massagesalons en escortbureaus of laten ze in cafés en hotels klanten zoeken.

Heeft de geachte minister cijfers of ramingen over het aantal Oost-Europese vrouwen die in de Belgische prostitutie zitten ?

Zijn het Belgische of Oost-Europese pooiers die de meisjes hier plaatsen ?

Hoe zal de geachte minister bewerkstelligen dat Oost-Europese vrouwen uit de vrouwenhandel worden gehaald, aangezien velen onder hen hier legaal verblijven ?

Zal de geachte minister hieromtrent een Europees initiatief nemen ?

Antwoord : Het geachte lid vindt hieronder het antwoord op zijn vraag.

1. Er zijn geen cijfers of ramingen van het aantal Oost-Europese vrouwen in de prostitutiesector in België. Enkel controles in deze risicosector brengen hun aanwezigheid aan het licht. Zo zij in omstandigheden van seksuele uitbuiting werden aangetroffen, konden zij geïdentificeerd worden als slachtoffers van mensenhandel. De algemene registratie van prostituees als dusdanig is wettelijk niet toegelaten.

Vrouwen uit Oost-Europa kiezen allicht niet bewust en uit vrije wil voor de prostitutie. Omstandigheden in de landen van herkomst verplichten hen doorgaans indirect tot deze beslissing. Ze komen doorgaans wel legaal België binnen, maar worden illegaal omdat ze de voorwaarden van verblijf niet naleven.

Politiële vaststellingen en onderzoeken wijzen eerder op een voorkennis van een activiteit in risicosectoren voor prostitutie in België, de buurlanden en de andere landen van de Europese Unie. De Oost-Europese vrouwen hebben allicht geen voorkennis van de juiste omstandigheden waarin zij zullen moeten « werken ». Die omstandigheden sluiten doorgaans aan op omstandigheden van mensenhandel : controletechnieken van de mensenhandelaars over hun slachtoffers zoals de veelvuldige verplaatsingen tussen verschillende landen en het creëren van een taalbarrière.

2. Dadergroepen van allerlei nationaliteiten ronselen vrouwen uit verschillende Oost-Europese landen, staan in voor hun transport, hun onthaal, hun verblijf en hun overbrenging. Het zijn dus niet uitsluitend Belgen, noch uitsluitend Oost-Europese mensenhandelaars die deze vrouwen in België in de seksuele uitbuiting brengen.

De mensenhandelaars van uiteenlopende origine die in de verschillende West-Europese landen opereren, trachten de seksuele uitbuiting maximaal te ontrekken aan de aandacht van justitie en politie. Deze trend beperkt zich niet tot Oost-Europese dadergroepen.

3. Sinds 1993 bestaat er in België een specifiek systeem van hulp en bijstand aan slachtoffers van mensenhandel, of ze nu legaal of illegaal in het Rijk verblijven. Het betreft een geheel van maatregelen waaronder de afgifte van tijdelijke verblijfsdocumenten en arbeidskaarten, het onthaal en de begeleiding door erkende en gespecialiseerde onthaalcentra, de mogelijkheid tot socio-psychologische begeleiding, sociale hulpverlening, juridische ondersteuning, medische verzorging, enz.

Het systeem is gebaseerd op een ministeriële omzendbrief van 7 juli 1994 en twee ministeriële richtlijnen van 13 januari 1997 en 17 april 2003.

Om te kunnen genieten van deze regeling dienen de slachtoffers wel aan de volgende voorwaarden te voldoen :

— het milieu verlaten waarbinnen men geëxploiteerd werd;

— zich laten begeleiden door een erkend gespecialiseerd onthaalcentrum voor slachtoffers van mensenhandel;

— een klacht indienen of verklaringen afleggen tegen de persoon, personen of netwerken van mensenhandelaar die hen hebben uitgebuit.

Het is belangrijk hierbij te onderstrepen dat deze beschikkingen betrekking hebben op alle exploitatievormen en niet alleen op sexuele uitbuiting.

Een slachtoffer van mensenhandel wordt in de meeste gevallen in die hoedanigheid geïdentificeerd op het terrein, tijdens controles of intercepties door politiediensten of sociale inspectiediensten, en nadien doorverwezen naar een gespecialiseerd onthaalcentrum.

De afgifte van verblijfsdocumenten en arbeidskaarten aan slachtoffers van mensenhandel verloopt in fasen die parallel lopen aan deze van het gerechtelijk onderzoek.

Wanneer de klacht of de verklaringen hebben geleid tot een veroordeling op basis van de wet op mensenhandel van 13 april 1995, wordt een definitieve verblijfstitel van onbeperkte duur afgegeven.

Dit systeem is een compromis tussen twee principes : enerzijds humanitaire overwegingen en anderzijds het bestrijden van de netwerken van mensenhandel.

4. Op 29 april 2004 werd door de Raad van de Europese Unie de richtlijn 2004/81/EG aangenomen betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel. Het betreft een regeling die zeer veel gelijkenis vertoont met het Belgische systeem. Ons land heeft trouwens een belangrijke rol gespeeld in de totstandkoming hiervan.