3-1775/7 | 3-1775/7 |
6 JULI 2006
Inleiding
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp (artikel 78 van de Grondwet) werd op 31 mei 2006 door de regering in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend (stuk Kamer, nr. 51-2518/1), op 29 juni 2006 aangenomen door de Kamer en op 30 juni 2006 overgezonden aan de Senaat.
De Senaat heeft het ontwerp geëvoceerd op 3 juli 2006.
De artikelen 76 tot 88 en 184 tot 189 werden verwezen naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
In toepassing van het artikel 27, 1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie de bespreking van deze artikelen aangevat voor de eind-stemming in de Kamer.
De commissie heeft verschillende vergaderingen gewijd aan het onderzoek van deze artikelen, te weten op 28 juni, 4 en 6 juli 2006.
I. Artikelen 76 tot 88
I.1. Inleidende uiteenzetting door de heer Flahaut, minister van Landsverdediging
De artikelen uit het wetsontwerp houdende diverse bepalingen met betrekking tot Landsverdediging hebben tot doel verschillende wetten houdende het statuut van het personeel van Landsverdediging te wijzigen.
Artikel 76 (vroeger art. 64) strekt ertoe de mogelijkheid te voorzien om de duur van het mandaat van de chef Defensie te verlengen teneinde de continuïteit in het beleid te verzekeren.
Het mandaat van Chef Defensie werd zeer recentelijk ingevoerd bij de wet van 27 maart 2003 en de duur van zijn mandaat is vastgesteld op 4 jaar. Het departement Landsverdediging heeft zijn terminologie afgestemd op die van Ambtenarenzaken doch in tegenstelling met laatstgenoemde is het mandaat beperkt tot een periode van 4 jaar.
Na drie jaar stelt het departement vast dat de voorwaarde om het mandaat op 4 jaar te beperken te streng is :
— de Copernicus-mandaten hebben een duur van 6 jaar te verlengen per 6 maanden in afwachting van een nieuwe ambtsbekleder. Deze laatste kan een nieuw mandaat van 6 jaar toegewezen krijgen indien hij tenminste een « goed » heeft behaald bij de beoordeling aan het eind van zijn mandaat;
— het recente verleden wijst uit dat verscheidene voormalige Chefs Defensie hun mandaat gedurende langer dan 4 jaar hebben uitgeoefend (zie bijlage). De wet van 20 mei 1994 stelde de maximumduur voor de uitoefening van een ambt op 4 jaar vast doch voorzag ook in een eventuele verlenging ervan na overleg in de Ministerraad;
— een goed beheer vergt een grondige kennis van het departement alsook de invoering van moderne beheerprocedures zowel voor het personeel als voor het materieel.
Wat de nieuwe bepaling zelf betreft wijst de minister erop dat zij een mogelijkheid invoert (« De Koning kan »). Bovendien gaat het om een collegiale beslissing (« bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad »). Het is kennelijk niet de bedoeling het mandaat onbeperkt te verlengen. Bovendien is het zo dat de uitzonderingen op de pensioenleeftijd volgens de graad ook beperkt zijn; zelfs de chef van het Militair Huis van de Koning gaat met pensioen op 67 jaar.
De minister merkt op dat het mandaat van de Militaire Commandant van het Paleis der Natie op voorstel van de voorzitters van de wetgevende Kamers kan worden behouden tot de leeftijd van 65 jaar.
Artikel 77 (vroeger art. 65) brengt de reglementering met betrekking tot adoptie- en opvangverloven die van toepassing is op militairen, in overeenstemming met de reglementering die van kracht is in de privésector en de overheidssector, hoewel het de gunstigere bepalingen voor de militairen behoudt. Een overgangsbepaling is hernomen in artikel 87.
Artikel 78 (vroeger art. 66) onderwerpt de militair die Landsverdediging verlaat en beroepshalve geheroriënteerd wordt naar de privésector, aan de verplichting om gedurende 10 jaar deel uit te maken van het reservekader. Het gaat om een bijkomend vangnet voor de militair in professionele heroriëntering. Betrokkene kan, in het jaar van zijn ontslag eventueel opnieuw worden heropgenomen in het actief kader.
Artikel 79 (vroeger art. 67) voert een subrogatieprincipe in. Het artikel zal aan het personeel van Defensie dat wordt ingezet in een operatie of voor hulpverlening in het buitenland, toelaten om in goede omstandigheden te vertrekken, vrij van eventuele zorgen te wijten aan hun privé ongevallenverzekeringscontract of levensverzekeringscontracten.
De betaling van het vastgelegde kapitaal of de rente in deze contracten is zodoende gegarandeerd.
De toepassing van dat principe biedt de Staat de kans op subrogatie in de rechten en de vorderingen van het betrokken personeel en bij de verantwoordelijke derden of de verzekeringsmaatschappijen de verschuldigde bedragen te innen.
Het gaat hier tegelijkertijd om een regel van beheer maar ook om een morele verplichting opdat het personeel zich volledig kan wijden aan zijn opdracht en de personeelsleden en hun verwanten de best mogelijke hulpverlening genieten.
De inwerkingtreding van die bepaling zal geschieden via een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Thans zijn de besprekingen tussen ASSURALIA en Economische Zaken bijna ten einde.
Dit dossier waarin het departement zich ertoe verbindt een degelijke oplossing te vinden voor zijn personeelsleden, is reeds jaren in behandeling.
Na de jongste vergadering van 22 mei 2006, hebben de juridische diensten van Landsverdediging de ontwerpovereenkomst gewijzigd die aan Economische Zaken werd overgezonden. Dat ontwerp bevat een aantal artikelen die de bescherming van het personeel uitbreiden.
De artikelen 80 en 81 (vroeger art. 68 en 69) betreffen het gebruik van de term « opvangverlof » dat door artikel 77 wordt gewijzigd.
Om coherent te blijven met de nieuwe terminologie wordt de lijst van de verloven die de 4/5e arbeidsregeling en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap schorsen, uitgebreid met de term « adoptieverlof ».
Er werd rekening gehouden met de opmerking van de Raad van State inzake de te respecteren timing.
Artikel 82 (vroeger art. 70) beoogt een aflijning op de termijn voorzien in de wet van 25 mei 2000 betreffende het in disponibiliteit stellen van bepaalde militairen van het actief kader voor de militairen die een vrijwillige disponibiliteit konden vragen. De termijn wordt gewijzigd met 1 dag.
De artikelen 83 en 84 (vroeger art. 71 en 72) laten de oppensioenstelling van ex-militairen toe vanaf de leeftijd van 56 jaar. De huidige formulering laat slechts een oppensioenstelling toe op de leeftijd van 56 jaar of vanaf 60 jaar.
Artikel 85 (vroeger art. 73) heeft tot doel de bepaling af te lijnen op hetgeen voorzien is in de materie inzake moederschapsbescherming, in het bijzonder op supranationaal niveau. Teneinde tegemoet te komen aan de door de Raad van State geformuleerde opmerking, werd het vaderschapsverlof toegevoegd aan de lijst van verloven die hernomen is in dit artikel.
Artikel 86 (vroeger art. 74) herneemt voor de militairen overgeplaatst naar een openbare werkgever, een identieke bepaling als deze van de artikelen 83 en 84.
Artikel 87 (vroeger art. 75) voorziet in een overgangsbepaling voor de wijziging, aangebracht door artikel 77.
Artikel 88 (vroeger art. 76) machtigt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de bepalingen van artikel 79 in werking te stellen.
I.2. Algemene bespreking
Mevrouw Zrihen spreekt haar goedkeuring uit over de maatregelen vervat in de artikelen 80 en 81 met betrekking tot de uitbreiding van de lijst van de verloven en over de maatregelen betreffende de moederschapsbescherming.
De minister merkt op dat, naast deze maatregelen, ook de capaciteit van de crèches in de kazernes wordt verhoogd.
Voor mevrouw Zrihen is dat een voorbeeld voor de Senaat, waar er nog steeds geen crèche is.
De heer Galand vindt het ongehoord dat militairen, maar ook andere beroepscategorieën zoals ontwikkelingswerkers, geconfronteerd worden met uitsluiting door hun verzekeringsmaatschappij. In feite betreft dit een meer algemeen probleem dan alleen het personeel van Landsverdediging.
De minister van Defensie stelt voor dat de minister van Ontwikkelingssamenwerking ook deelnemt aan de huidige onderhandelingen met ASSURALIA en Economische Zaken.
Indien de verzekeringsmaatschappijen hun tussenkomsten beperken voor militairen die ingezet zijn in risicovolle opdrachten, dan vreest de minister dat dit een weerslag zal hebben op andere verzekeringsnemers. Uiteindelijk zullen verzekeringsmaatschappijen alleen nog diegenen die geen enkel risico vormen, willen verzekeren. Het resultaat zal wel zijn dat de verzekeringsmaatschappijen hoge winstcijfers zullen realiseren.
I.3. Bespreking van de amendementen
Artikel 76
Mevrouw de Bethune dient het amendement nr. 31 (zie stuk Senaat, nr. 3-1775/2) in, waardoor de verlengingsmogelijkheid met betrekking tot het vierjarig mandaat van de Chef Defensie niet onbeperkt tot de verplichte oppensioenstelling kan zijn, maar tot maximum tweemaal één jaar.
De minister legt uit dat Landsverdediging het enige departement is met slechts één enkele mandaatfunctie, namelijk de Chef Defensie.
Dat mandaat is voorzien in de wet van 27 maart 2003 en vastgesteld op 4 jaar. Sindsdien werd duidelijk dat de termijn van 4 jaar te strikt was. Immers, al de andere mandaten in het Openbaar Ambt die vallen onder « Copernicus » waren mandaten van 6 jaar, verlengbaar met 6 jaar wanneer de titularis een gunstige beoordeling heeft gekregen, waardoor in feite mandaten van 12 jaar mogelijk worden.
Volgens de minister moet de globale context voor de verlenging van het mandaat van de Chef Defensie gezien worden.
Zo leert de (recente) geschiedenis dat de Chef Defensie meestal mandaten van 7 jaar uitoefende (zie bijlage). De maximale pensioenverplichting voor generaals is 67 jaar.
Daarenboven is de herstructurering binnen Landsverdediging, aangevat in 2000, nog altijd gaande en daarom moet in de mogelijkheid voorzien worden om het mandaat te verlengen.
Deze verlenging is trouwens niet onbeperkt en is slechts een mogelijkheid, geen verplichting. De beslissing tot verlenging moet collegiaal genomen worden bij een besluit, overlegd in Ministerraad.
Mevrouw de Bethune vraagt zich af waarom de basiswet dan niet gewijzigd wordt en onmiddellijk in een mandaat van 6 jaar wordt voorzien. De verlengingen geven de indruk dat de uitvoerende macht de objectiveerbaarheid van het mandaat onderuit haalt.
Artikel 82bis en artikel 82ter
Mevrouw de Bethune dient het amendement nr. 32 (zie stuk Senaat, nr. 3-1775/2), dat ertoe strekt een hoofdstuk IVbis in te voegen, getiteld « Vredesmissies ».
Dit amendement verwijst naar twee resoluties die door de Senaat zijn aangenomen, meer bepaald de resolutie nr. 3-1370/6 over kinderen in gewapende conflicten en de resolutie nr. 3-902/4 over vrouwen, vrede en veiligheid. Mevrouw de Bethune is verontrust omdat de regering geen concrete bepalingen opneemt in de voorliggende wet houdende diverse bepalingen, terwijl de resoluties toch in aanbevelingen voorzagen die door het parlement als zeer belangrijk werden aangemerkt.
Daarom wil mevrouw de Bethune dat België zijn engagementen omzet in concrete daden en de volgende krachtlijnen in eigen nationale wetgeving toepast (art. 82bis) :
— verzekeren dat de genderexpertise op alle niveaus, in het bijzonder op besluitvormingsniveau, aanwezig is in alle Belgische vredesmissies naar conflictgebieden en naar vredesonderhandelingen;
— in gendergerichte opleiding en training voorzien. Daarnaast moet men ook oog hebben voor specifieke problemen, zoals vrouwenhandel, prostitutie, mishandeling en verkrachting van vrouwen en meisjes, kindsoldaten alsook voor specifieke noden op vlak van seksuele en reproductieve gezondheid, met inbegrip van HIV/aids;
— gender en de bescherming van kinderen explicieter te beschouwen in de verschillende documenten, zoals het handboek van vredesoperaties, de operationele aanwijzingen en evaluaties en in de gedragscodes. De opgedane ervaring (« lessons learned ») moeten hun weerslag vinden in de opleiding en training van militairen. Het handboek door UNICEF opgesteld voor personeel van VN-vredesmissies, Child Protection Training for United Nations Peaceoperation Personnel, kan als voorbeeld dienen.
Volgens mevrouw de Bethune moet de regering eindelijk werk maken van bovenstaande krachtlijnen.
Daarnaast moet ook een interdepartementale werkgroep over vrouwen, vrede en veiligheid opgericht worden (art. 82ter).
Een coherent actieplan met alle initiatieven die ons land neemt in uitvoering van resolutie 1325, zou ook een gunstige invloed kunnen hebben op het stemresultaat bij de verkiezing van België door de algemene Vergadering (oktober 2006) voor het lidmaatschap van de VN Veiligheidsraad voor 2007-2008.
Andere lidstaten zoals Zweden en Nederland hebben al een actieplan opgesteld.
De minister meent dat het departement Landsverdediging reeds heel wat investeert in de gender-problematiek. Zo stelt het departement drie personeelsleden voltijds te werk in een cel « Diversiteit » op het beleidsniveau van de administratie.
Wat de operaties betreft, onderstreept de minister dat het departement zich gewoonweg niet kan veroorloven om militairen zonder gedegen opleiding te laten vertrekken. Elke operatie wordt zeer grondig voorbereid. Op basis van de rapporten, verstrekt door analisten die de regio bestuderen, wordt een opleidingsboek per operatie opgesteld met praktische richtlijnen, ook wat de genderproblematiek betreft. Het is een feit dat men in Afghanistan anders moet omgaan met vrouwen dan in Kosovo.
In elke operatie is ten minste één raadgever aanwezig die gevormd is in het recht van gewapende conflicten (de protocollen van Genève) en het omgaan met vrouwen en kinderen. Verder is ook een raadgever mentale operationaliteit aanwezig, die naast psycholoog ook militair is.
Er wordt tevens voorzien in een permanente opleiding, in verzameling en verwerking van gegevens, en de mededeling ervan aan het personeel dat vertrekt voor een operatie.
Wat de mishandeling en verkrachting van vrouwen betreft en ook de mensenhandel, wijst de minister op de bestaande samenwerking met het departement Binnenlandse Zaken en Justitie.
Mevrouw de Bethune erkent dat voor het departement Landsverdediging reeds veel positieve maatregelen gelden. Ook inzake genderproblematiek zijn er inspanningen geleverd.
Resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad vraagt aan de landen om een coherent plan op te stellen inzake vrouwen en vrede. In België zijn reeds veel positieve maatregelen van kracht, maar er is wel geen geïntegreerd plan. Aangezien België nu kandidaat-lid van de VN-Veiligheidsraad is, is het hoog tijd dat er werk gemaakt wordt van dit geïntegreerd plan.
Wat het handboek betreft, benadrukt mevrouw de Bethune dat dit moet aangepast worden aan de geldende VN-normen inzake kindsoldaten en medegedeeld aan de leden van de Senaatscommissie « Deelname aan buitenlandse missies ».
II. Artikelen 184 tot 189
II.1. Inleidende uiteenzetting door de heer De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking
Titel X van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen bevat twee hoofdstukken : het eerste hoofdstuk heeft betrekking op een wijziging aan de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking, en het tweede hoofdstuk op een wijziging van de wet van 21 december 1998 tot oprichting van de « Belgische Technische Coöperatie ».
Hoofdstuk 1 omvat één artikel, zijnde het artikel 184 dat tot doel heeft het woord « uitgekozen » te vervangen door het woord « erkend » in artikel 10 van de wet op de Belgische internationale samenwerking, met betrekking tot de NGO's.
Het woord « uitgekozen » verplicht immers de overheid om op hetzelfde ogenblik de respectieve voordelen tot de erkenning van alle kandidaat–organisaties te vergelijken als niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties. Echter, de bedoeling van de wetgever was niet om over te gaan tot een kwantitatieve selectie tussen de verschillende kandidaten-organisaties voor de erkenning, maar om de erkenning toe te kennen op basis van criteria zoals bepaald door de wetgever. De Raad van State heeft eerder al opgemerkt dat het woord « uitgekozen » onwettig is.
Het tweede hoofdstuk betreft de BTC en omvat de artikelen 185 tot 189. Deze artikelen strekken ertoe om toe te laten de BTC aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden en de internationale context.
Voor de voorstelling van de artikelen verwijst de minister naar de memorie van toelichting (zie stuk Kamer, nr. 51-2518/1, blz. 118 tot 121).
II.2. Algemene bespreking
De heer Galand verwijst naar artikel 185 dat de technische samenwerking uitbreidt tot een financiële samenwerking. In het artikel wordt gestipuleerd dat de financiële bijdrage de vorm kan aannemen van geld, leningen, kredieten, waarborgen, tegemoetkomingen in de rentelast, begrotingsteun, schuldverlichting of hulp aan de betalingsbalans.
Volgens spreker wordt steeds meer en meer gevraagd dat schuldverlichting niet meer zou beschouwd worden als ontwikkelingshulp. Minstens zouden er afspraken moeten gemaakt worden welk deel van de schuldverlichting als hulp wordt beschouwd en welk deel niet als dusdanig. Schuldverlichting betreft dikwijls die schulden die in de Belgische rekening niet veel meer voorstellen.
Daarnaast ziet de heer Galand een contradictie tussen het artikel 185 en het artikel 187. In artikel 185 wordt over de samenwerking tussen de Belgische staat en het partnerland beoogt, terwijl in artikel 187 de taken van BTC worden uitgebreid tot interventies in landen die geen partnerland zijn.
Spreker waarschuwt voor mogelijke risico's ten gevolge van deze contradictie.
Wanneer één van de antennes van BTC in een partnerland krap zit in haar budgettaire enveloppe, dan wordt zij aangemoedigd om fondsen te zoeken bij andere geldschieters. In het geval het hier om een ander land zou gaan, zal het geregeld worden door een bilaterale overeenkomst. In het geval dat de geldschieter de Wereldbank is, dan zal deze voorwaarden stellen voor de uitvoering. Die voorwaarden stemmen niet overeen met deze waarin België over het algemeen voorziet. Door deze techniek riskeert BTC de voorwaarden van de Wereldbank te moeten aanvaarden zodat DGOS niet langer de politieke lijnen van de samenwerking kan definiëren.
Daarnaast vraagt spreker zich ook af hoe een vertegenwoordiger van BTC die in één land resideert, kan gemandateerd worden om taken uit te voeren in een ander land.
Mevrouw de Bethune stipt aan dat de Memorie van Toelichting verwijst naar de « Verklaring van Parijs inzake de effectiviteit van de Hulp » en naar de laatste verworvenheden inzake ontwikkelingssamenwerking. Zij betreurt dat deze materies moeten besproken worden in het kader van een wetsontwerp houdende diverse bepalingen. Zowel de « Verklaring van Parijs » als BTC en nog andere onderwerpen die ontwikkelingssamenwerking zouden het voorwerp van een grondige discussie moeten kunnen uitmaken. Door de fragmentarische aanpak gaan we voorbij aan de beleidsvragen inzake ontwikkelingssamenwerking.
Wat de schuldverlichting betreft, treedt mevrouw de Bethune het standpunt van de heer Galand bij. Niet alleen moet vastgesteld worden welk deel van de schuldverlichting in aanmerking komt om voor ontwikkelingshulp, maar er moeten ook regels voorzien worden voor de afschrijving van de schuld. Deze regering kiest er blijkbaar voor om de schuld zo snel mogelijk massaal af te schrijven om de 0,7 norm te kunnen bereiken, terwijl de afschrijvingen eerder, naar het voorbeeld van andere landen, volgens een bepaald groeipad moeten geschieden.
De taken die BTC kan uitvoeren in landen die geen partnerlanden zijn, zijn zeer ruim omschreven zodat het risico bestaat dat BTC afglijdt naar de situatie van het vroegere ABOS; met andere woorden dat BTC overal actief zal zijn. Kan de minister hierover meer uitleg geven ?
Mevrouw de Bethune verwijst naar Kameroen waar de BTC zetel zal worden gesloten omdat Kameroen geen partnerland meer is. De lopende projecten moeten nu overgeheveld worden naar andere coöperaties. Kan artikel 187 een kans zijn om in dat land de activiteiten van BTC toch verder te zetten, maar dan met geld van buitenlandse of internationale rechtspersonen ?
Of is het de bedoeling dat BTC taken uitvoert in de landen die partnerlanden zijn van onze gemeenschappen en de gewesten, aangezien de gemeenschappen en gewesten reeds als waarnemer aanwezig zijn in de raad van bestuur van BTC ?
De vertegenwoordiger van de minister wijst er vooreerst op dat de vragen met betrekking tot de schuldverlichting en de wijze waarop dit in rekening moet worden gebracht, pertinent zijn maar niet het voorwerp uitmaken van het voorliggende wetsontwerp.
In 2004 en 2005 werd toch ongeveer 150 miljoen euro geïnjecteerd in ontwikkelingssamenwerking — uitgezonderd de schuldverlichting. België doet er alles aan om de 0,7 norm in 2010 te bereiken.
Wat artikel 185 betreft, was het noodzakelijk om de term « financiële samenwerking » opnieuw te definiëren omdat nieuwe financiële samenwerkingsvormen als begrotingsteun moesten worden opgenomen.
Artikel 187 voorziet dat BTC taken kan uitvoeren in andere dan de partnerlanden. Dit artikel wordt voorgesteld op vraag van de raad van bestuur van BTC. Nu is België nog aanwezig in ongeveer 30 landen, waaronder Kameroen, maar ook bijvoorbeeld Burkina Faso. In sommige van die landen, waar België een zekere expertise heeft opgebouwd, wordt nu aan BTC gevraagd om toch nog taken op zich te nemen.
Ook al is het artikel eerder ruim opgesteld, toch zullen er voor BTC praktische beperkingen gelden omdat geen enkel land of internationale organisatie aan BTC taken zal toevertrouwen wanneer er geen enkele expertise tegenover staat. Daarnaast is BTC ook niet verplicht in te gaan op een vraag. BTC zal trouwens steeds moeten nagaan of de taak verenigbaar is met de uitvoering van de taken van openbare dienst die in de wet zijn voorzien.
Tussen beide artikelen is er geen band. Aangezien de Belgische expertise inzake begrotingssteun minimaal is, zal er momenteel ook geen vraag zijn om op dat vlak taken uit te voeren.
II.3. Bespreking van de amendementen
Mevrouw de Bethune dient het amendement nr. 33 in dat ertoe strekt het artikel 189 te schrappen.
Volgens mevrouw de Bethune heeft de schrapping geen zin aangezien de commissarissen benoemd worden door de Algemene Vergadering, die samengesteld is uit de aandeelhouders, zijnde enkel uit de Belgische Staat, aangezien deze de enige aandeelhouder is. Uiteindelijk betaalt de Belgische staat in elk geval de commissarissen, hetzij rechtstreeks, hetzij via de BTC.
Bovendien creëert de schrapping van artikel 29, § 4, alleen maar verwarring inzake de vergoeding van de commissarissen. Artikel 29, § 4, van de wet tot oprichting van de Belgische Technische Coöperatie van 21 december 1998 stelt duidelijk dat de Koning de bezoldiging van de commissarissen bepaalt. Wie bepaalt thans de bezoldiging van de commissarissen ?
Om voornoemde redenen wil dit amendement artikel 189 schrappen aangezien het geen enkele meerwaarde heeft en enkel maar onzekerheid met zich meebrengt.
De minister kan het amendement niet aanvaarden.
Artikel 28 van de wet van 1998 op de BTC regelt de vergoeding van de regeringscommissarissen en wordt niet gewijzigd.
Artikel 189 stelt voor om artikel 29, § 4 van de wet van 1998 te schrappen. Dit artikel heeft betrekking op een college van commissarissen : twee die aangeduid worden door het Rekenhof en twee privé commissarissen (revisoren) die aangeduid worden volgens de regels van de overheidsopdrachten.
Artikel 29, § 4 werd in feite nooit toegepast omdat de vergoeding van de commissarissen niet op voorhand kan bepaald worden. De prijs van een opdracht is immers één van de criteria van gunning van de overheidsopdracht.
Daarnaast stelt het artikel nog een tweede probleem : de vergoeding werd betaald door de FOD Buitenlandse Zaken terwijl de commissarissen werden benoemd door de Algemene Vergadering van BTC. Dit stelde een reeks praktische problemen.
Om de honorariaregeling te vereenvoudigen, wordt er voorgeteld dat deze ten laste vallen van het orgaan dat ze benoemt. Dit heeft geen enkele budgettaire impact aangezien het de Staat is die in elk geval in de beheerskosten van de BTC voorziet.
III. Stemmingen
De amendementen nrs. 31 en 32 worden verworpen met 8 stemmen tegen één stem.
Het amendement nr. 33 wordt ingetrokken door de indiener.
Het geheel van de artikelen verwezen naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging wordt aangenomen met 8 stemmen bij één onthouding.
Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de 10 aanwezige leden.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Pierre GALAND. | François ROELANTS du VIVIER. |
Tekst verbeterd door de commissies (stuk Senaat, nr. 3-1775/8 - 2005/2006)
Force | Nom — Naam | Début de mandat — Aanvang van het mandaat | Fin de mandat — Einde van het mandaat | Durée — Duurtijd | RL — TR | presté APRÈS la retraite — Prestatie NA pensionering |
De Dixmude | 28-févr.-58 28-febr.-58 | 30-nov.-59 | 1,5 an/jaar | Fr | ||
De Cumont | 09-déc.-59 09-dec.-59 | 30-juin-63 30-juni-63 | 3,5 ans/jaar | Fr | ||
Wagner | 01-juil.-63 01-juli-63 | 31-mars-65 31-maart-65 | 2 ans/jaar | ? | ||
Dessart | 01-avr.-65 01-april-65 | 31-mars-68 31-maart-68 | 3 ans/jaar | ? | ||
Vivario | 01-avr.-68 01-april-68 | 14-mars-72 14-maart-72 | 4 ans/jaar | Fr | 2,5 mois/maand | |
FAé | Crekillie | 15-mars-72 15-maart-72 | 31-oct.-79 31-okt.-79 | 7,5 ans/jaar | Nl | |
Gontier | 01-nov.-79 | 30-sept.-82 | 3 ans/jaar | Nl | ||
Gysemberg | 01-oct.-82 01-okt.-82 | 21-juil.-88 21-juli-88 | 6 ans/jaar | Fr | 3,5 mois/maand | |
Charlier | 22-juil.-88 22-juli-88 | 30-sept.-95 | 7 ans/jaar | Fr | ||
Mar | Herteleer | 01-oct.-95 01-okt.-95 | 31-déc.-02 31-dec.-02 | 7 ans/jaar | Nl | |
FAé | Van Daele | 01-janv.-03 01-januari-03 | 31-déc.-06 ? ? 31-dec.-06 | 4 ans /jaar | Nl | |