3-1774/6 | 3-1774/6 |
6 JULI 2006
I. INLEIDING
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp (artikel 78 van de Grondwet) werd op 31 mei 2006 door de regering in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend (stuk Kamer, nr. 51-2517/1). De Kamer heeft het ontwerp op 29 juni 2006 aangenomen en op 30 juni 2006 overgezonden aan de Senaat.
De Senaat heeft het ontwerp geëvoceerd op 3 juli 2006.
De artikelen 65 en 66 werden verwezen naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Met toepassing van het artikel 27, 1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie de bespreking van deze artikelen aangevat voor de eindstemming in de Kamer van Volksvertegenwoordigers.
De commissie heeft verschillende vergaderingen gewijd aan de behandeling van deze artikelen, te weten op 28 juni, 4 en 6 juli 2006.
Artikelen 65 tot 66
1. Inleidende uiteenzetting van de heer Flahaut, minister van Landsverdediging
De notificatie met betrekking tot de initiële begroting 2006 bevestigde het principe dat Landsverdediging de inkomsten van de verkoop van roerende en onroerende goederen uit het haar toevertrouwde patrimonium integraal mag herbenutten. Dit principe werd herhaald in de notificatie met betrekking tot de begrotingsaanpassing 2006.
De aanwending van deze middelen verloopt via een begrotingsfonds, dat de aanwending ervan beperkt tot de gerealiseerde ontvangsten; er kan dus geen rekening gehouden worden met de verwachte ontvangsten.
De huidige aanpassing staat het vastleggen van dossiers toe op basis van de verwachte ontvangsten, wat voor de vastlegging van investeringsdossiers noodzakelijk is.
De machtiging tot ordonnanceren blijft beperkt tot de effectief gerealiseerde ontvangsten.
Artikel 54 beoogt deze aanpassing voor de inkomsten afkomstig uit de verkoop van roerende goederen; artikel 55 voor de inkomsten afkomstig uit de verkoop van onroerende goederen.
II. ALGEMENE BESPREKING
Mevrouw de Bethune is van oordeel dat de minister van Landsverdediging, net zoals de minister van Binnenlandse Zaken, zijn wettelijke verplichtingen over de wapenverkoop niet nakomt jegens het parlement.
Immers, de wapenwet van 5 augustus 1991 voorziet nog steeds dat de federale regering een verslag moet indienen over de wapeninvoer en -uitvoer met betrekking tot het leger en de politie. Dit verslag is nog steeds niet ingediend. Er is dus duidelijk een gebrek aan transparantie met betrekking tot de verkoop van afgeschreven materiaal van het leger en de politie.
Als verklaring voor het ontbreken van een dergelijk verslag verwijzen de bevoegde ministers naar de minister van Buitenlandse Handel, die de verantwoordelijkheid zou dragen voor het opstellen van het verslag, maar deze laatste verklaart op zijn beurt dat hij wacht op de gegevens die hem door Landsverdediging en Binnenlandse Zaken moeten worden verstrekt.
Naar aanleiding van een vraag om uitleg, heeft de minister van Landsverdediging verklaard dat er geen enkele transactie had plaatsgevonden sinds het begin van deze zittingsperiode, maar mevrouw de Bethune meent te weten dat er toch materiaal van het leger is verkocht.
Aangezien in het ontwerp van programmawet twee artikelen zijn opgenomen waardoor de minister van Landsverdediging de inkomsten van de verkoop van roerende en onroerende goederen uit het patrimonium van Landsverdediging integraal mag herbenutten, kan men redelijkerwijze aannemen dat er toch minstens eerstdaags materiaal zal worden verkocht. Vandaar dat mevrouw de Bethune een amendement zal indienen waardoor de vastleggingsmachtiging vervalt indien de minister bij het parlement geen verslag heeft ingediend over de wapenverkoop bij het leger.
De minister van Landsverdediging antwoordt dat de artikelen 65 en 66 slechts een aanpassing zijn aan de organieke wet van 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen. Het niet respecteren van de verplichting om verslag uit te brengen over de wapenverkoop moet gesanctioneerd worden in de wapenwet en niet in een technische wet die toelaat inkomsten uit verkopen te benutten.
Mevrouw de Bethune onderstreept dat zij de vastleggingsmachtiging niet onmogelijk wil maken, wel een verslag over de wapenverkoop wil afdwingen.
De heer Galand begrijpt de argumentatie van mevrouw de Bethune, maar meent dat de bespreking van de programmawet niet het geschikte instrument is om dergelijk verslag af te dwingen.
III. BESPREKING VAN DE AMENDEMENTEN
Mevrouw de Bethune dient amendement nr. 6 (zie stuk Senaat, nr. 3-1774/2) in, dat ertoe strekt het artikel 65 aan te vullen met een sanctiemechanisme waardoor de vastleggingsmachtiging vervalt indien de minister het jaarlijks verslag over de wapenverkoop door het leger, niet tijdig indient bij het parlement.
De minister herhaalt dat het niet respecteren van de verplichting om verslag uit te brengen over de wapenverkoop gesanctioneerd moet worden in de wapenwet en niet in een technische wet die toestaat inkomsten uit verkopen te benutten.
De heer Nimmegeers verklaart dat hij zich bij de stemming over dit amendement zal onthouden wegens het tekort aan eerbied voor de wetgevende macht omdat de minister het verslag nog altijd niet heeft ingediend.
IV. STEMMINGEN
Het amendement nr. 6 wordt verworpen met 7 stemmen tegen één stem, bij één onthouding.
Het geheel van de artikelen verwezen naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging wordt aangenomen met 8 stemmen tegen één stem.
Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de 10 aanwezige leden.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Pierre GALAND. | François ROELANTS du VIVIER. |
Tekst verbeterd door de commissies (stuk Senaat, nr. 3-1774(7))