3-1772/1

3-1772/1

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

27 JUNI 2006


Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving wat betreft de rechten en plichten van pleegouders

(Ingediend door mevrouw Mia De Schamphelaere c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend (stuk Kamer, 51-2487/1).

In Vlaanderen alleen al leven zo'n 4 800 kinderen bij pleeggezinnen, al dan niet geplaatst met instemming van de ouders.

Plaatsingen bij pleeggezinnen kunnen gebeuren in het kader van de jeugdbescherming (wanneer de plaatsing wordt doorgevoerd bij een « betrouwbaar persoon of gezin ») ofwel buiten het kader van de jeugdbescherming, bij ziekte, psychische stoornis, overlijden of feitelijke desinteresse van de ouders.

De pleegouders hebben wettelijk geen inspraak in beslissingen met betrekking tot het kind dat zij opvoeden. De ouders blijven het ouderlijk gezag uitoefenen. Zij en de jeugdrechter zijn de enige personen met beslissingsrecht aangaande het geplaatste kind.

Nochtans kennen pleegouders die een kind al gedurende jaren opvoeden, vaak het best diens noden en wensen.

Het gebeurt regelmatig dat kinderen die reeds jarenlang in een pleeggezin wonen, er plots worden weggehaald en in een instelling terechtkomen, zonder dat het pleeggezin enige inspraak heeft.

Zolang de ouders niet uit hun ouderlijke macht zijn gezet en zij vrijwillig tot een plaatsing zijn overgegaan, kunnen zij inderdaad zelf beslissen wat er met hun kind gebeurt.

Bovendien blijkt dat er nog veel te weinig geluisterd wordt naar de kinderen zelf.

In bepaalde situaties is het aangewezen dat pleegouders inspraak hebben dan wel zelf beslissingen kunnen nemen.

Het is hierbij geenszins de bedoeling om afbreuk te doen aan de rechten van de ouders. De indieners van het wetsvoorstel pleiten voor een doordachte afweging tussen enerzijds de belangen van het kind en anderzijds het recht op privé- en gezinsleven van de ouders.

In de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens wordt benadrukt dat iedere maatregel die ertoe leidt dat een kind wordt gescheiden van zijn ouders, tijdelijk moet zijn en één ultiem doel moet dienen : de hereniging van het kind met zijn ouders.

Uit de rechtspraak van het EHRM volgt evenwel ook dat voor (jonge) kinderen die reeds enige tijd feitelijk worden opgevoed in een pleeggezin, het belang van het kind erin bestaat zijn feitelijke situatie niet meer gewijzigd te zien, gelet op feit dat continuïteit in de opvoeding een noodzaak is voor een goede ontwikkeling van kinderen, op voorwaarde echter dat de nodige omkadering gebeurt ter respectering van het gezinsleven van de ouders, door hen bijvoorbeeld een omgangsrecht toe te kennen.

Het Hof van Cassatie oordeelde in een arrest van 19 december 1975 dat ondanks het verzoek tot materiële afgifte van een kind door de moeder, de materiële bewaring kon worden toegekend aan de pleegouders die het kind sinds zijn geboorte verzorgden. Bij de belangenafweging hadden de appelrechters rekening gehouden met enerzijds het mogelijk verbreken van de affectieve band met de pleegouders en anderzijds het probleem van de discontinuïteit in de opvoeding. Vermits het cassatiearrest een oplossing buiten de wet creëerde, waren weinig feitenrechters geneigd om deze rechtspraak te volgen.

Dit wetsvoorstel tracht een compromis te vinden tussen de verschillende belangen.

Het komt tegemoet aan aanbeveling R (87) 6 van de Raad van Europa om een wettelijke regelgeving in te voeren inzake pleeggezinnen.

De belangrijkste principes die aan deze aanbeveling ten grondslag liggen, zijn de volgende :

1) de lidstaten dienen een systeem van toezicht op de pleeggezinnen te organiseren teneinde te verzekeren dat zij de nodige morele en materiële steun kunnen verlenen met het oog op een goede ontwikkeling van het pleegkind;

2) in dagelijkse en dringende aangelegenheden moeten pleegouders in naam van de wettelijke vertegenwoordigers van het pleegkind het ouderlijk gezag kunnen uitoefenen;

3) pleegouders moeten hun mening kunnen laten kennen voor belangrijke beslissingen betreffende de persoon van het pleegkind;

4) wanneer een kind echt geïntegreerd is in een pleeggezin, moeten de pleegouders kunnen vragen bepaalde aspecten van het ouderlijk gezag uit te oefenen, hierin begrepen het bewaringsrecht;

5) alvorens er beslissingen worden genomen betreffende het voorgaande geval of tot beëindiging van de pleegzorg, moeten pleegouders de mogelijkheid hebben hun standpunt te laten horen. Ook het kind dat over voldoende maturiteit beschikt, dient te worden gehoord. Bij beslissingen dient het belang van het kind te primeren.

Dit voorstel tracht deze principes in te vullen.

Wij beogen inspraak te verlenen aan pleegouders en hen instrumenten aan te reiken wanneer het belang van het kind gevaar loopt. Het recht op privé- en gezinsleven van de ouders dient hierbij gerespecteerd te worden.

Het wetsvoorstel wil meer duidelijkheid brengen in de situatie van zowel de ouders, de pleegouders als de geplaatste kinderen voor die gevallen waar er discussies en problemen rijzen.

In eerste instante moeten evenwel de diensten voor pleegzorg en de verwijzende instantie instaan voor, respectievelijk waken over, een kwaliteitsvolle begeleiding van de ouders en pleegouders. Waar nodig moeten zij meehelpen zoeken naar een akkoord.

Onder de term « pleegouders » die gehanteerd wordt in het wetsvoorstel dienen zowel de gehuwde als wettelijk of feitelijk samenwonende partners te worden begrepen, als de alleenstaande persoon die een pleegkind opvangt.

Onder de term « ouders » dienen te worden begrepen, zowel de beide juridische ouders die gezamenlijk het ouderlijk gezag over het kind uitoefenen, als de ouder die alleen het ouderlijk gezag over het kind uitoefent.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Dit artikel strekt tot de invoering in onze wetgeving van bepalingen inzake pleegzorg. Het hoofdstuk in verband met de pleegvoogdij wordt vervangen door de bepalingen in verband met pleegzorg. De pleegvoogdij is een gezagsinstelling die heden ten dage slechts een gering succes kent. Er is dan ook voor geopteerd om deze figuur te moderniseren in de vorm van de pleegzorg.

Op dit ogenblik bestaat er geen « statuut » voor pleeggezinnen.

Het feit dat er onduidelijkheid heerst omtrent de rechten en plichten van pleegouders en het gebrek aan inspraakmogelijkheid, heeft een ontmoedigend effect op pleegouders en kandidaat-pleegouders.

Uiteraard dient de uitoefening van het ouderlijk gezag door de ouders als principe te blijven gelden maar voor kinderen die zich in een problematische opvoedingssituatie bevinden, verwaarloosd zijn of aan hun lot overgelaten worden of wier ouders niet in staat blijken te zijn om hen te vertegenwoordigen, hun goederen te beheren of om beslissingen te nemen die in het belang van het kind zijn, dient de mogelijkheid te worden geschapen het ouderlijk gezag of bepaalde componenten ervan te laten uitoefenen door de pleeggezinnen waarin deze kinderen verblijven.

Het wetsvoorstel beoogt voornamelijk de pleegzorgplaatsingen via de Bijzondere Jeugdbijstand te regelen, maar kan hier en daar ook zijn nut hebben voor plaatsingen die gebeuren via Kind en Gezin en het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een handicap.

Voor de familiepleegzorg zal het nut wellicht beperkt zijn. Ongeveer 70 % van de plaatsingen in Vlaanderen, geschiedt vandaag via de Bijzondere Jeugdbijstand.

Artikel 3

Dit artikel bevestigt de mogelijkheid van enerzijds een vrijwillige versus anderzijds een gerechtelijke plaatsing van een kind in een pleeggezin en stelt dat aan deze plaatsing rechten en plichten verbonden zijn.

Artikel 4

Dit artikel bevestigt de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens die benadrukt dat iedere maatregel die ertoe leidt dat een kind van zijn ouders wordt gescheiden, tijdelijk moet zijn en één ultiem doel moet dienen, namelijk de hereniging van het kind met zijn ouders.

Dit zal niet steeds mogelijk zijn, maar er dient alleszins naar te worden gestreefd. Onderhavig wetsvoorstel strekt er dan ook toe om naast het belang van het kind, het recht op privé- en gezinsleven van diens ouders te eerbiedigen.

Artikel 5

Het is belangrijk dat het kind contact kan blijven houden met zijn ouders, welke hun situatie ook is. Een verbreking van contact tussen het kind en diens ouders kan het kind een onherstelbaar kwaad berokkenen. Het is derhalve van groot belang dat de pleegouders, de diensten voor pleegzorg en de jeugdrechtbank hiermee rekening houden en de omgang tussen het kind en diens ouders aanmoedigen.

Zo kunnen de rechtbanken er bijvoorbeeld voor zorgen om in de mate van het mogelijke de afstand tussen de verblijfplaats van de ouders en die van hun kind tot een minimum te beperken.

Artikel 6

Wanneer een kind in een pleeggezin verblijft, is het aangewezen dat de pleegouders een aantal aspecten van het ouderlijk gezag kunnen uitoefenen die noodzakelijk zijn voor een normale opvang en opvoeding van het kind.

Pleegzorg kan hier soelaas bieden aangezien het leidt tot een verdeling van de ouderlijke prerogatieven.

De pleegouders dienen gedurende de periode van de plaatsing zorg te dragen voor de huisvesting, het levensonderhoud, de opvoeding, het toezicht en de beroepsopleiding van het pleegkind. Zoals ook voor voogden geldt, dienen zij hierbij in de mate van het mogelijke de wensen en keuzes van de ouders van het kind te respecteren. Zij kunnen hiervoor gebruikmaken van de sociale voorzieningen (kinderbijslag, studiebeurs, aanvraag hulp en bijstand, ...) en krijgen een onkostenvergoeding.

Om hun taak op een degelijke manier te kunnen vervullen is het noodzakelijk dat pleegouders kunnen optreden in dagelijkse aangelegenheden zonder telkens voorafgaandelijk de goedkeuring van de ouders te moeten afwachten. Het kan hier gaan om de vrijetijdsbesteding van het kind, de haarsnit, het feit of het kind al dan niet deelneemt aan een schooluitstap, ...

Ook voor dringende aangelegenheden waarin een beslissing op zeer korte tijd moet worden genomen, zoals een dringende heelkundige ingreep, dienen de pleegouders zelf te kunnen optreden.

De ouders dienen toezicht te kunnen uitoefenen op de aanpak van de pleegouders. Dit geldt ook voor de ouder aan wie het ouderlijk gezag is ontnomen, bijvoorbeeld in het kader van een echtscheidingsprocedure.

Wanneer de ouders van het kind niet akkoord gaan met de pleegouders, kunnen zij zich tot de jeugdrechtbank wenden.

Daarnaast kunnen de pleegouders op grond van hun recht van materiële bewaring van het kind, de afgifte ervan vorderen wanneer bijvoorbeeld de ouders het niet terugbrengen op het overeengekomen of vastgelegde tijdstip.

Artikel 7

Wanneer een kind reeds een lange periode in het pleeggezin verblijft en er geïntegreerd is, terwijl zijn ouders er niet naar (kunnen) omkijken, is het aangewezen dat de pleegouders ook andere componenten van het ouderlijk gezag kunnen uitoefenen.

Wanneer de ouders van het kind gedurende een bepaalde periode niet in staat zijn om bijvoorbeeld beslissingen te nemen inzake fundamentele opties in verband met de opvoeding, kan een oplossing hierin bestaan dat zij beslissen om dit volledig over te dragen aan het pleeggezin. Het kan een verlichting betekenen voor ouders die zich in een moeilijke periode van hun leven bevinden en geeft meer bewegingsvrijheid aan het pleeggezin.

Pleegzorg verloopt jammer genoeg niet steeds in goede verhoudingen tussen de ouders en het pleeggezin. Het is dan ook opportuun dat uitoefening van het ouderlijk gezag niet enkel via een overeenkomst tussen de ouders en het pleeggezin tot stand kan komen, maar ook op verzoek van het pleeggezin alleen.

Het is evenwel vereist dat er een affectieve band is ontstaan tussen het pleeggezin en het kind, die vermoed kan worden doordat het pleeggezin reeds meer dan zes maanden instaat voor het kind. Zelfs dan nog kan de jeugdrechtbank andere componenten van het ouderlijk gezag slechts overdragen na een grondige belangenafweging te hebben gemaakt tussen enerzijds het belang van het kind en anderzijds het recht van de ouders op een privé- en gezinsleven.

Zo kunnen pleegouders inspraak krijgen in het beslissingsrecht in verband met fundamentele opties zoals bijvoorbeeld de filosofische, godsdienstige en ideologische opvoeding van het kind, zijn taal, het nemen van contraceptie, ..., alsook inzake de staat van de persoon. Pleegouders kunnen een recht van beheer over de goederen van het kind en een vertegenwoordigingsbevoegdheid krijgen evenals het vruchtgenot van de goederen van de minderjarige.

De jeugdrechter moet echter steeds alle betrokkenen horen (de ouders, de pleegouders, het kind vanaf twaalf jaar of dat in staat is zijn mening te vormen, het openbaar ministerie).

Vermits de artikelen 373 tot 387bis van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing zijn wanneer de pleegouders het ouderlijk gezag uitoefenen, zal het pleeggezin er onder andere toe gehouden kunnen zijn om rekening en verantwoording af te leggen inzake het beheer van de goederen van het kind.

Welke componenten van het ouderlijk gezag aan de pleegouders worden overgedragen, dient duidelijk bepaald te worden in de overeenkomst dan wel in de rechterlijke beslissing en dit om discussies te vermijden.

Met het oog op de tegenstelbaarheid ervan, kunnen de partijen beslissen de overeenkomst te laten homologeren door de jeugdrechtbank.

Omdat het uiteindelijke doel van de pleegzorg is tot een situatie te komen dat het kind uiteindelijk weer in zijn eigen gezin opgenomen wordt, is het van belang dat er een regeling wordt getroffen omtrent de uitoefening van de omgang tussen het kind en diens ouders. In voorkomend geval, kunnen de bezoekruimten hiervoor worden ingeschakeld.

Wanneer de inkomsten van het pleeggezin ontoereikend zijn om afdoende te voorzien in de behoeften van het kind, kan er bepaald worden welke kosten de ouders ten laste dienen te nemen.

Men denke hierbij bijvoorbeeld aan een dure hobby van het kind of zware medische kosten.

Wanneer de overeenkomst of de gerechtelijke beslissing niet worden gerespecteerd, bijvoorbeeld wanneer de pleegouders het kind in een andere taal school laten lopen terwijl zij hiertoe niet alleen mochten beslissen, moeten de ouders zich op een eenvoudige en tijdsbesparende wijze tot de jeugdrechtbank kunnen wenden die dan zal beslissen in het belang van het kind.

Daarnaast is het ook aangewezen dat bij gewijzigde omstandigheden er een wijziging kan komen in de inspraak van pleegouders. Zo kan het noodzakelijk zijn dat bij een ernstige drugverslaving van de ouders de pleegouders het ouderlijk gezag volledig alleen uitoefenen. Wanneer de ouders ontslagen worden uit een psychiatrische afdeling kan het dan weer aangewezen zijn dat de ouders volledig alleen beslissen over belangrijke aangelegenheden in verband met hun kind.

Artikel 8

Zelfs wanneer pleegouders geen overeenkomst hebben afgesloten met de ouders of geen overdracht hebben gevorderd van andere componenten van ouderlijk gezag, moet de mogelijkheid voor hen bestaan om zich tot de jeugdrechtbank of kortgedingrechter te wenden wanneer het belang van het pleegkind gevaar loopt.

Men denke hierbij bijvoorbeeld aan de plotse beslissing van de ouders om het pleegkind zonder gegronde reden weg te halen bij een pleeggezin waar het sinds jaar en dag verblijft of aan een buitenlandse reis naar een niet-Schengen land waarvoor een paspoort vereist is naast de toestemming van de jeugdrechter of consulent (zonder medewerking van de ouders kan er immers geen paspoort worden afgeleverd). Of aan de toestemming van de juridische moeder aan haar nieuwe partner om haar kind te erkennen, terwijl dat kind de nieuwe partner nooit gezien heeft.

Artikel 9

Dit artikel regelt de gevallen van beëindiging van de rechten en plichten die aan de pleegzorg verbonden zijn.

Artikel 10

Vermits continuïteit in de opvoeding van groot belang is voor een positieve ontwikkeling van het kind en de beëindiging van een binding tussen het kind en het pleeggezin waar het jaren is opgegroeid, destabiliserend kan werken, is het van groot belang dat zelfs wanneer de pleegplaatsing tot een einde is gekomen, er op zijn minst gedurende een bepaalde periode nog contacten zijn tussen het kind en diens pleeggezin. De regeling van artikel 375bis van het Burgerlijk Wetboek die in een omgangsrecht voorziet, wordt om die reden expliciet van toepassing verklaard op de pleegzorg.

Artikel 11

Dit artikel regelt de procedurebepalingen in het Gerechtelijk Wetboek omtrent pleegzorg.

Artikel 12

Dit artikel regelt de wijze waarop de ouders en het pleeggezin hun overeenkomst omtrent de uitoefening van het ouderlijk gezag, het omgangsrecht tussen de ouders en het kind en de eventuele onderhoudsbijdrage kunnen laten homologeren voor de rechtbank. Deze homologatie heeft dezelfde gevolgen als een vonnis en kan alleen worden geweigerd indien het manifest strijdig is met de belangen van het kind.

Artikel 13

Dit artikel regelt de procedure wanneer er geen overeenkomst is tussen de ouders en de pleegouders omtrent de uitoefening van het ouderlijk gezag. In dat geval kunnen de pleegouders toch toestemming krijgen van de jeugdrechtbank om inspraak te hebben in bepaalde belangrijke aangelegenheden dan wel om hierover alleen te beslissen.

De ouders, pleegouders, het kind vanaf twaalf jaar of dat in staat is zijn mening te vormen en het openbaar ministerie worden gehoord. Er kan een sociaal onderzoek worden gevoerd.

Het kind krijgt bijstand van een advocaat tenzij het zich door een vertrouwenspersoon wil laten bijstaan.

De jeugdrechter dient een afweging te maken tussen enerzijds de belangen van het kind en anderzijds het recht op privé- en gezinsleven van de ouders.

Artikel 14

De procedure van bemiddeling dient toegepast te worden in gevallen waar er problemen rijzen tussen de ouders en het pleeggezin.

Mia DE SCHAMPHELAERE
Wouter BEKE
Sabine de BETHUNE
Luc VAN DEN BRANDE
Etienne SCHOUPPE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In het opschrift van boek I, titel X, hoofdstuk IIbis, van het Burgerlijk Wetboek, wordt het woord « Pleegvoogdij » vervangen door het woord « Pleegzorg ».

Art. 3

Artikel 475bis van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen als volgt :

« Art. 475bis. — Wanneer een minderjarig niet ontvoogd kind met instemming van zijn ouders of door een beslissing van de jeugdrechtbank wordt geplaatst in een pleeggezin, zijn de pleegouders gebonden door de rechten en plichten als bedoeld in dit hoofdstuk. ».

Art. 4

Artikel 475ter van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 29 april 2001, wordt vervangen als volgt :

« Art. 475ter. — Bij elke vrijwillige of gedwongen beslissing tot plaatsing van het kind in een pleeggezin moet ernaar gestreefd worden om het kind zo snel als mogelijk opnieuw te herenigen met zijn ouders. ».

Art. 5

Artikel 475quater van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 31 maart 1987, wordt vervangen als volgt :

« Art. 475quater. — Bij iedere plaatsing van een kind in een pleeggezin dient de omgang tussen de ouders en hun kind te worden aangemoedigd tenzij dit manifest strijdig zou zijn met de belangen van het kind. ».

Art. 6

Artikel 475quinquies van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 31 maart 1987, wordt vervangen als volgt :

« Art. 475quinquies. — Gedurende de periode van de plaatsing dienen de pleegouders te zorgen voor de huisvesting, het levensonderhoud, het toezicht, de opvoeding en de opleiding van het kind. Zij kunnen aanspraak maken op de sociale voordelen die hieruit voortvloeien. De pleegouders voeden het kind op overeenkomstig de beginselen waarvoor de ouders eventueel hebben gekozen, inzonderheid wat betreft de aangelegenheden als bedoeld in artikel 374, tweede lid.

De pleegouders worden geacht met instemming van de ouders van het kind op te treden in dagelijkse aangelegenheden met betrekking tot het kind of voor dringende en noodzakelijke beslissingen.

De ouders die al dan niet het ouderlijk gezag uitoefenen, behouden het recht om toezicht uit te oefenen op de opvoeding van het kind. Zij kunnen bij de pleegouders of bij derden alle nuttige informatie hieromtrent inwinnen en zich in het belang van het kind tot de jeugdrechter wenden.

De pleegouders oefenen het recht van materiële bewaring uit over het kind gedurende de periode dat het kind zijn gewone verblijfplaats bij hen heeft. ».

Art. 7

Artikel 475sexies van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 april 2001, wordt vervangen als volgt :

« Art. 475sexies. — § 1. Onverminderd de toepassing van artikel 475quinquies, kunnen de pleegouders gedurende de periode van de plaatsing andere componenten van het ouderlijk gezag uitoefenen, hetzij :

1º op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de ouders en de pleegouders, die zij ter homologatie kunnen voorleggen aan de jeugdrechtbank;

2º op basis van een tegensprekelijk verzoekschrift dat de pleegouders inleiden overeenkomstig de bepalingen van artikel 1034bis en volgende van het Gerechtelijk Wetboek. In dat geval dienen de pleegouders gedurende een onafgebroken periode van zes maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift of de ondertekening van de overeenkomst daadwerkelijk te hebben gezorgd voor de huisvesting, het levensonderhoud, het toezicht, de opvoeding en de opleiding van het kind.

De artikelen 373 tot 387bis zijn desgevallend van overeenkomstige toepassing.

§ 2. De overeenkomst als bedoeld in § 1, tweede lid, 1º bepaalt op straffe van onontvankelijkheid welke componenten van het ouderlijk gezag aan de pleegouders worden overgedragen. Het bepaalt tevens de wijze waarop de ouders persoonlijk contact met het kind onderhouden en desgevallend welke kosten ten laste van de ouders blijven. De jeugdrechtbank kan de homologatie van de overeenkomst alleen weigeren indien ze manifest strijdig is met de belangen van het kind.

§ 3. In het geval bedoeld onder § 1, tweede lid, 2º, hoort de jeugdrechtbank de pleegouders, de ouders, het pleegkind dat de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt of in staat is zijn mening te vormen en de procureur des Konings. Hierop beslist de jeugdrechtbank welke componenten van het ouderlijk gezag aan de pleegouders worden overgedragen en desgevallend welke kosten ten laste van de ouders blijven. De jeugdrechtbank weegt het hoger belang van het kind af tegenover het recht van diens ouders op eerbiediging van hun privé- en gezinsleven en bepaalt de wijze waarop de ouders persoonlijk contact met het kind onderhouden.

§ 4. Wanneer de ouders of de pleegouders de overeenkomst of de gerechtelijke beslissing niet naleven, kunnen zij de zaak opnieuw bij de jeugdrechtbank aanhangig maken bij een schriftelijk verzoek gericht aan de griffie.

De rechtbank doet uitspraak met voorrang boven alle andere zaken.

Desgevallend kan de rechtbank de ouders of de pleegouders toestemming verlenen om alleen op te treden voor één of meer bepaalde handelingen.

§ 5. Wanneer nieuwe omstandigheden de toestand van de ouders, de pleegouders of het kind ingrijpend wijzigen, kan de jeugdrechtbank op hun verzoek of op verzoek van één van hen de uitoefening van het ouderlijk gezag of van het recht op persoonlijk contact of de betaling van de kosten wijzigen. De pleegouders, de ouders, het pleegkind dat de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt of in staat is zijn mening te vormen en de procureur des Konings worden gehoord. ».

Art. 8

Artikel 475septies van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 2001, wordt vervangen als volgt :

« Art. 475septies. — Indien de ouders of de pleegouders geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid als bedoeld in artikel 475sexies, kunnen de pleegouders zich wenden tot de jeugdrechtbank of desgevallend tot de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, rechtsprekend in kort geding, telkens het belang van het kind in het gedrang komt.

De jeugdrechtbank hoort de pleegouders, de ouders, het pleegkind dat de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt of in staat is zijn mening te vormen en de procureur des Konings en beslist na het hoger belang van het kind te hebben afgewogen tegenover het recht van diens ouders op eerbiediging van hun privé- en gezinsleven. ».

Art. 9

In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 475octies ingevoegd, luidende :

« Art. 475octies. — § 1. De in dit hoofdstuk bepaalde rechten en plichten doven van rechtswege uit :

1º bij de meerderjarigheid van het kind, tenzij het kind onbekwaam is verklaard of zich in staat van verlengde minderjarigheid bevindt;

2º bij het overlijden van de pleegouders;

3º bij het overlijden, de ontvoogding, de gewone adoptie of volle adoptie van het kind;

4º bij een overeenkomst tussen de ouders en de pleegouders tot beëindiging van de plaatsing die zij al dan niet laten homologeren door de jeugdrechtbank.

§ 2. De jeugdrechtbank kan een einde maken aan de in dit hoofdstuk bepaalde rechten en plichten op verzoek van :

1º hetzij de pleegouders;

2º hetzij de ouders van het kind;

3º hetzij het kind dat de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt of in staat is zijn mening te vormen;

4º hetzij de procureur des Konings.

De jeugdrechtbank beslist na de pleegouders, de ouders, het pleegkind dat de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt of in staat is zijn mening te vormen en de procureur des Konings te hebben gehoord. ».

Art. 10

In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 475novies ingevoegd, luidende :

« Art. 475novies. — Wanneer er een einde wordt gesteld aan de plaatsing van het kind, hebben de pleegouders die gedurende een onafgebroken periode van zes maanden daadwerkelijk hebben gezorgd voor de huisvesting, het levensonderhoud, het toezicht, de opvoeding en de opleiding van het kind het recht persoonlijk contact met het kind te onderhouden.

Artikel 375bis is van overeenkomstige toepassing. ».

Art. 11

In het vierde deel, boek IV, van het Gerechtelijk Wetboek wordt het opschrift van hoofdstuk IXbis, opgeheven bij de wet van 7 mei 1999, hersteld in de volgende lezing :

« Hoofdstuk IXbis. — Pleegzorg ».

Art. 12

In hetzelfde Wetboek wordt artikel 1237bis, opgeheven bij de wet van 7 mei 1999, hersteld in de volgende lezing :

« Art. 1237bis. — Wanneer de ouders van het geplaatste kind en de pleegouders een overeenkomst sluiten als bedoeld in artikel 475sexies, § 1, tweede lid, 1º, van het Burgerlijk Wetboek, kunnen de partijen deze overeenkomst ter homologatie voorleggen aan de jeugdrechtbank van de verblijfplaats van het kind. Dit gebeurt overeenkomstig de artikelen 1025 tot 1034, met dien verstande dat het verzoekschrift kan worden ondertekend door de partijen zelf. De overeenkomst wordt bij het verzoekschrift gevoegd.

De homologatiebeschikking heeft de gevolgen van een vonnis. ».

Art. 13

In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1237ter ingevoegd, luidende :

« Art. 1237ter. — Wanneer de pleegouders een tegensprekelijk verzoekschrift inleiden op grond van artikel 475sexies, § 1, tweede lid, 2º of § 5 of van artikel 475septies van het Burgerlijk Wetboek, hoort de jeugdrechtbank de ouders, de pleegouders en de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt of die in staat is zijn mening te vormen op. De minderjarige die hierom verzoekt, wordt steeds gehoord.

De griffier zendt het verzoekschrift door aan de procureur des Konings. Deze zendt zijn advies aan de rechtbank na afloop van een sociaal onderzoek of een expertiseverslag.

Bij ontvangst van het verzoekschrift verwittigt de griffie van de rechtbank tevens de Orde van Advocaten, welke ambtshalve een advocaat aanwijst ter behartiging van de belangen van de minderjarige, tenzij deze reeds een advocaat heeft. De advocaat van de minderjarige is aanwezig bij het horen van de minderjarige en bij de behandeling ten gronde. De minderjarige kan evenwel verkiezen zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon die onafhankelijk is van de partijen in het geding.

Het horen geschiedt op een plaats die door de rechter geschikt wordt geacht. Van het onderhoud wordt door de griffier een proces-verbaal opgemaakt dat bij het dossier van de rechtspleging wordt gevoegd, zonder dat evenwel een afschrift ervan aan de partijen wordt bezorgd. Het proces-verbaal wordt aan de minderjarige voorgelezen en door hem ondertekend voor akkoord.

De jeugdrechter beslist na het belang van het kind tegenover het recht van diens ouders op eerbiediging van hun privé- en gezinsleven te hebben afgewogen. ».

Art. 14

In artikel 1724, 1º, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « en in titel IX van boek I » vervangen door de woorden « , in titel IX en in titel X, hoofdstuk IIbis van boek I ».

12 juni 2006.

Mia DE SCHAMPHELAERE
Wouter BEKE
Sabine de BETHUNE
Luc VAN DEN BRANDE
Etienne SCHOUPPE.