3-1605/2 | 3-1605/2 |
2 MEI 2006
I. INLEIDING
De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 2 mei 2006.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE VERTEGENWOORDIGER VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
De vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken deelt mee dat het gaat om een Zetelakkoord tussen België en het « International Plant Genetic Resources Institute » (IPGRI). Hierin worden een aantal voorrechten en immuniteiten voorzien voor het bureau zelf en de personeelsleden om de goede werking van dit instituut te verzekeren.
Spreker wijst erop dat één van de voornaamste programma's van het IPGRI het « International Network for the improvement of Banana and Plantain » is. Het instituut is dan ook wereldleider inzake wetenschappelijk onderzoek naar bananen.
III. ALGEMENE BESPREKING
Mevrouw Thijs wenst te weten waarom de personeelsleden van dit instituut niet onderworpen zijn aan de Belgische sociale zekerheid.
De vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken verwijst naar de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. Artikel 3 van deze wet bepaalt dat hij, « Onverminderd het bepaalde in internationale overeenkomsten en verordeningen inzake sociale zekerheid [...], » van toepassing is op de werknemers die in België in dienst zijn van een in België gevestigde werkgever of verbonden zijn aan een in België gevestigde exploitatiezetel. Dit betekent dat internationale ambtenaren in België tewerkgesteld bij de zetel van een internationale organisatie aan de Belgische sociale zekerheid onderworpen zouden zijn, indien zij hiervan niet uitdrukkelijk zouden zijn vrijgesteld middels een bepaling in een internationale overeenkomst. Aangezien internationale organisaties echter doorgaans zelf voorzien in een intern systeem van sociale zekerheid, wordt in de zetelakkoorden dan ook gewoonlijk een socialezekerheidsclausule opgenomen die de ambtenaren van de betrokken organisatie vrijstelt van de verplichting tot aansluiting bij de Belgische sociale zekerheid. België kent evenwel deze vrijstelling in principe slechts toe aan internationale ambtenaren die geen Belg of permanent verblijfshouder zijn.
In voorliggend zetelakkoord IPGRI werd nochtans geen dergelijke socialezekerheidsclausule opgenomen. Dit is het gevolg van het feit dat België, aangezien het partij is bij de oprichtingsakte van IPGRI, reeds internationaal gebonden is door het Statuut en door het personeelsreglement van de organisatie. Krachtens de preambule van dit Zetelakkoord (stuk Senaat, nr. 3-1605/1, blz. 9), maakt het Statuut van de organisatie immers deel uit van haar oprichtingsakte en werd ter uitvoering van dit Statuut een personeelsreglement aangenomen waarbij vrijstelling van aansluiting bij het socialezekerheidssysteem van het gastland werd voorzien. Bijgevolg is voldaan aan de voorwaarde van artikel 3 van de wet van 27 juni 1969 en diende geen uitdrukkelijke vrijstelling van verplichte aansluiting bij de Belgische sociale zekerheid meer te worden opgenomen in het zetelakkoord.
De heer Nimmegeers wenst geïnformeerd te worden over het IPGRI door een bezoek ter plaatse.
De heer Galand betreurt dat het IPGRI uit de FAO gehaald is. Hij betreurt ook dat er geen banden meer bestaan tussen de Nederlandstalige en de Franstalige universitaire onderzoekscentra in België. Hij vraagt zich af hoe het zover is kunnen komen.
De vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat de voorgeschiedenis van het uiteengroeien van de Nederlandstalige en Franstalige universitaire onderzoeksinstellingen best bij deze instituten kan nagevraagd worden.
De meeste zetels of vertegenwoordigingen van internationale organisaties in België zijn te Brussel gevestigd, behalve het « European Space Agency » in Redu, de « Supreme Headquarters Allied Powers Europe » (SHAPE) in Casteau bij Mons, de « Commonwealth War Graves Commission » in Ieper, het « United Nations University Research and Training Programme on Comparative Regional Integration Studies » (UNU/CRIS) in de lokalen van het Europacollege in Brugge en het « International Ocean Data and Information Exchange project »(IODE) van de UNESCO in Oostende.
Mevrouw Thijs verwijst naar het advies van de Raad van State (stuk Senaat, nr. 3-1605/1, blz. 18), waarbij gesteld wordt dat artikel 3 van het wetsontwerp dat in terugwerkende kracht voorziet, geschrapt moet worden omdat het Zetelakkoord zelf dan ook retroactief in werking zou treden.
De vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat artikel 3 van het wetsontwerp enkel handelt over de toepassing, met terugwerkende kracht tot op het ogenblik van de ondertekening, van de verdragsbepalingen in België nadat het verdrag op het internationale vlak in werking is getreden. De internationale inwerkingtreding van het verdrag vangt aan wanneer de beide partijen hun ratificatie-instrumenten hebben uitgewisseld. De terugwerkende kracht werd in de instemmingwet opgenomen om de periode tussen de ondertekening en de inwerkingtreding van het akkoord te overbruggen. Van een gastland van een internationale organisatie kan immers verwacht worden dat het de goede werking en de onafhankelijkheid van de organisatie waarborgt vanaf het ogenblik dat de organisatie zich op haar grondgebied bevindt. Aangezien het INIBAP-centrum reeds operationeel was in Leuven op het ogenblik dat het zetelakkoord werd ondertekend, diende bijgevolg in een toepassing met terugwerkende kracht, dit wil zeggen tijdens deze tussenperiode, van de toegekende voorrechten en immuniteiten te worden voorzien. Het gaat echter om een voorlopige toepassing, die vervalt indien België het verdrag niet zou ratificeren.
De heer Wille vraagt of de retroactiviteit voorzien door artikel 3 van het wetsontwerp de andere verdragspartijen niet bindt. Kan het verdrag evenwel worden goedgekeurd door het ene parlement in België en niet door het andere ? Wat zou dit betekenen voor de toepassing ervan ?
De vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat, na de vaststelling van het gemengd karakter van het verdrag (federaal — Gemeenschappen — Gewesten), geen van de deelgebieden heeft verklaard niet door het verdrag gebonden te willen zijn. Dit betekent dat de ondertekening elk van de gemeenschappen en de gewesten, naast de federale overheid, bindt. De goedkeuring van het verdrag door alle Belgische parlementen is bijgevolg een voorwaarde voor de ratificatie van het verdrag.
IV. STEMMINGEN
De artikelen 1 en 2 worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Artikel 3 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Het wetsontwerp nr. 3-1605/1 in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Pierre GALAND. | François ROELANTS du VIVIER. |
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp (stuk Senaat, nr. 3-1605/1 - 2005/2006)